Ga direct naar de content

Emissiehandel: waar een wil is, is een weg

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 2017

Dat het emissiehandelssysteem van de Europese Unie (EU ETS) momenteel niet werkt, daar is vriend en ­vijand het over eens; maar bij de oplossingen komen de verschillen om de hoek kijken. De onderhandelingen over de EU ETS-regels voor de periode 2021–2030 zijn momenteel in volle gang en ik heb de eer om deze namens de Europese ­Groenen te voeren.

Een vraag die ik daarbij vaak krijg is: waarom verdedig je het Europese emissie­handelssysteem nog? Vanwege het grote overschot aan rechten en de structureel te lage CO2-prijs is het ­systeem dood; een belasting zou beter zijn. Daar ben ik het niet mee eens. Allereerst is emissie­handel economisch gezien het meest efficiënt en geeft het garanties dat de uitstoot ook echt teruggedrongen wordt. Bij een belasting staat de prijs vast en bepaalt de markt de uitstoot; bij emissie­handel staat de toegestane uitstoot vast en bepaalt de markt de prijs. Met het jaarlijks afnemende emissieplafond van het EU ETS bepalen we ­precies hoeveel CO2 er de lucht ingaat. Bijkomend voordeel: zolang de markt centraal staat, kan je op meer steun van de liberalen ­rekenen. En dat is hard nodig om de sceptische conservatieve meerderheid te breken.

Bovendien zal een betekenisvolle Europese ­CO2-belasting nooit van de grond komen. Europese belastingvoorstellen ­vereisen (helaas) unanieme steun van de EU-landen, zodat een land als Polen in zijn eentje alle plannen kan dwarsbomen. Daarentegen gaan besluiten rondom het emissiehandelssysteem via gekwalificeerde meerderheid. Dat maakt de besluitvorming stukken soepeler en de uitkomst ambitieuzer. Ook verwacht ik trouwens niet dat de industriële lobby die bij het EU ETS zo actief is, bij de invoering van een belasting ineens stil gaat zitten.

Uiteraard zou je het beleid kunnen nationaliseren, maar dan gebeurt er helemaal niets in Oost-Europa. Dat zou niet alleen nadelig zijn voor het klimaat, maar ook de concurrentie niet ten goede komen. En daarbij, het één sluit het ander niet uit.

Veel interessanter en zinniger is daarom de discussie over hoe het verder moet met het emissiehandelssysteem. Er is een groot verschil tussen de industrie en de energiesector. Voor de industrie, en dan met name de sectoren die op de internationale markt opereren, zijn de marges klein. Deze sectoren worden snel zenuwachtig zodra het over aanscherpen van de emissie­handel gaat. De energiesector daarentegen staat te ­springen om een ­stevige CO2-prijs. Het is een absolute must om de energietransitie, waar de sector middenin zit, door te voeren. Dan gaat het trouwens niet alleen om de overstap naar duurzame energie. Voor de overgang van kolen naar gas is bijvoorbeeld een prijs van dertig euro per ton CO2 nodig – zelfs Shell maakt zich daarom hard voor een stevige hervorming.

istock.com/sharply_done

Op maat gemaakte ­bescherming voor de verschillende industriële ­sec­to­ren, in combinatie met het flink schaarser maken van uitstoot­rechten, kan ons uit deze spagaat halen. De ­verslaving aan gratis rechten, angst voor verandering, en slappe knieën van veel politici, lijken een dergelijke stap ­echter onmogelijk te maken. In plaats van een grondige ­hervorming dreigen we enkel damage control te krijgen – een oplapbeurt.

Het ­emissiehandelssysteem garandeert een bodemprijs­, maar zal niet ­voldoende zijn om de ­economische ­transitie teweeg te brengen die klimaatverandering vereist. Additioneel EU-beleid is daarom onontkoombaar. Denk bijvoorbeeld aan ­ambitieuze en bindende nationale doelstellingen voor duurzame ­energie. Ze geven de energiesector zekerheid en zonder dit beleid zou Nederland geen Energieakkoord hebben, en geen ongekend lage prijzen voor wind op zee. Over de verlenging van deze doelstellingen wordt momenteel druk onderhandeld, hoewel de urgentie ervan niet door lijkt te dringen.

Verder moet het taboe op industriepolitiek verdwijnen, want we hebben groene industriepolitiek nodig. Neem bijvoorbeeld energiebesparingsmaatregelen: die betalen zichzelf terug zodra je over een langere termijn kijkt, maar ze komen vaak niet tot stand. De overheid moet dan in durven grijpen, niet alleen de wortel voorhouden, maar ook een stok hebben om mee te slaan. Het Europese EU ETS-innovatiefonds dient hiertoe uitgebreid worden: er ­moeten meer middelen vrijkomen voor de ontwikkeling en benutting van industriële doorbraaktechnologieën. Zo helpt de overheid om de industrie van morgen vorm te geven.

Tot slot moet het mogelijk zijn voor ambitieuzere landen om vrijgekomen uitstootrechten te schrappen, bijvoorbeeld wanneer een kolencentrale sluit. Nu roepen nationale politici graag dat ze meer ambitie willen, en wijzen ze vervolgens naar Brussel wanneer gevraagd wordt waar die ambitie blijft. Dat moet anders, hoewel landen nu ook al volledig vrij zijn om verder te gaan dan de minimumregels die de EU afspreekt. Zo kunnen we in Nederland per direct een minimumprijs voor uitstootrechten invoeren. Waar een wil is, is een weg.

Auteur

Categorieën

1 reactie

  1. A. Nentjes
    6 jaar geleden

    Dit is een onderzoek waar grote behoefte aan is, gezien het vele onbegrip rond EU ETS. Zie bijvoorbeeld de pleidooien van Elckhout en Poelhekke in dit nummer voor beleid dat neerkomt op waterbed-effect-creatie. Overigens is en blijft het bizar dat de EU begint met reductie van broeikasgasemissie voor de helft in handen te leggen van marktwerking om vervolgens in diep wantrouwen te vervallen het veronderstelde marktfalen te "corrigeren" met niet-marktconforme instrumenten. Maar EU ETS werkt prima. De lage prijs wijst er op dat de gesteld emissiedoelen worden gehaald tegen belachelijk lage kosten. Mede zo laag door de subsidies voor iedereen, zoals ook zo mooi wordt aangetoond in dit uitstekende artikel.