Ga direct naar de content

De crisisgevoeligheid van Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 26 2009

introductie
illustratie: cybrain (shutterstock)

De crisisgevoeligheid van
Nederland
De Nederlandse economie blijkt gevoeliger voor de
financiële crisis dan de meeste andere EU-landen.
Maar het vermogen tot herstel is juist sterker dankzij
een flexibele arbeidsmarkt, een betere uitgangspositie
voor de overheidsfinanciën en een goede netto
positie op het gebied van buitenlands kapitaal.
Maarten
Masselink en Paul
van den Noord
Economisch analist en
economisch adviseur bij
de Europese Commissie,
Directoraat-Generaal
voor Economische en
Financiële Zaken

4

ESB

De eerste oprispingen van de financiële crisis
deden zich voor in de zomer van 2007 in
het Amerikaanse financiële systeem, maar
het werd gaandeweg duidelijk dat ook de
meeste EU-landen de gevolgen zouden voelen.
Financiële instellingen bleken op grote schaal
te hebben geïnvesteerd in riskante beleggingen
zoals subprime hypotheken en daarvan afgeleide producten, en bovendien waren die goeddeels gefinancierd met kortlopende schuld.

94(4563S) 26 juni 2009

Het vertrouwen van banken in elkaar viel weg,
en dit leidde tot grote problemen in de markt
voor interbancaire leningen. Na het faillisse­
ment van de Amerikaanse investeringsbank
Lehman Brothers ruim een jaar later zakten
door gedwongen liquidatie van posities en
een algemene vertrouwenscrisis de koersen
van een breed scala van financiële activa in
elkaar. Niet alleen de liquiditeit maar ook de
solvabiliteit van de financiële instellingen was
nu in het gedrang. Banken beperkten noodge­
dwongen hun kredietverlening en de wereldeconomie raakte in een ernstige recessie.
De Europese Unie kent nu de sterkste krimp
sinds de jaren dertig van de vorige eeuw, met
snel oplopende werkloosheid, afkoelende
huizenmarkten en uit de hand lopende overheidstekorten. De situatie was zonder twijfel

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

nog ernstiger geweest als de centrale banken,
regeringen en supranationale instellingen,
in Europa en elders, niet hard hadden ingegrepen. De rente is sterk verlaagd, banken
hebben vrijwel onbeperkt toegang tot liquiditeiten bij hun centrale banken en zijn van
vers kapitaal en overheidsgaranties voorzien;
garanties voor spaartegoeden zijn afgegeven
en overheden stimuleren hun economieën door
meer uitgaven of lagere belastingen.
Regeringsleiders in veel Europese landen
wijzen doorgaans op de sterkere positie van
hun land in vergelijking tot andere landen.
Ook in Nederland zijn dit soort geluiden wel
te horen. Maar in sommige opzichten stond
Nederland juist zwakker dan zijn Europese
buurlanden door zijn grotere gevoeligheid voor
de internationale conjunctuur, het belang van
de aandelenkoersen voor de pensioenvoorziening en de sterke afhankelijkheid van bankkrediet. Toch kan Nederland de groeilijn sneller
weer oppakken als straks de crisis voorbij is,
dankzij een betere marktwerking, een betere
uitgangspositie voor de overheidsbegroting en
een geringere afhankelijkheid van buitenlands
kapitaal.

Transmissiekanalen van de crisis
Zoals vrijwel iedere grote financiële crisis in de
geschiedenis is ook deze voorafgegaan door
een lange periode van sterke economische
groei en uitbundige kredietverlening (IMF,
2008). Het optimisme werd gevoed door een
zeker geloof dat macro-economische instabili­
teit voorgoed was uitgebannen, dankzij een
beter voorraadbeheer door bedrijven, een
grotere stabiliteit van het macro-economische
beleid, het grotere gewicht van weinig cyclische diensten zoals gezondheidszorg in het
nationaal product, een betere ­ eografische
g
risicospreiding van beleggingen en de
gegroeide financiële buffers van bedrijven
en gezinnen (Elmeskov, 2009). Bovendien
hielden de spaaroverschotten van China, Japan
en de olieproducerende landen de reële rente
laag terwijl de lage inflatie centrale banken in
de wereld ertoe aanzette een betrekkelijk ruim
monetair beleid te voeren ondanks de hoogconjunctuur. De uitbundige kredietverlening
van de laatste jaren heeft echter ook te maken

met moreel gevaar: banken zijn enorm gegroeid en werden gezien als
te groot en ook te veel met elkaar verweven om failliet te laten gaan.
Voorts liet de regelgeving toe dat banken de vermogenswinst op beleggingen onmiddellijk inboekten waardoor hun balansen er te gunstig uit
kwamen te zien, en leidden ook het gebrek aan doorzichtigheid van
zeer ingewikkelde beleggingsconstructies, de hoge beloningen en het
geringe risico van de topmanagers van banken en de twijfelachtige rol
van kredietbeoordelaars tot riskant gedrag. Al deze factoren hebben
in meerdere of mindere mate mondiaal een rol gespeeld, en dus niet
alleen in de Verenigde Staten.
Doordat banken, via hun beleggingen in derivaten van elkaars producten, sterk met elkaar verweven waren, had dit al snel mondiale
gevolgen toen de huizenzeepbel in de Verenigde Staten uiteenspatte.
Doordat vervolgens handelskrediet duur en schaars werd, en bovendien
industriële bedrijven hun afzet zagen inzakken en voorraden opliepen,
kwamen productie, invoer en uitvoer vanaf de herfst van 2008 bijna
stil te liggen, ook al lijkt dit effect nu af te zwakken omdat de Nationale
Rekeningen voor het eerste kwartaal laten zien dat de voorraden weer
zijn geslonken. Voorts is het vertrouwen van consumenten en bedrijven
sterk geslonken, ook al begint dit zich volgens de maandelijkse enquête
van de Europese Commissie eveneens weer enigszins te herstellen.

De effecten van de crisis op Nederland
Er zijn drie transmissiekanalen waarlangs de financiële crisis op
Nederland inwerkt: balansproblemen bij financiële instellingen, wereldwijde vraaguitval en het teruggelopen vertrouwen van producenten en
consumenten. De Nederlandse economie is voor elk van deze kanalen
gevoelig in vergelijking met andere landen in Europa .
Eind 2008 daalde de wereldhandel met bijna zes procent kwartaalop-kwartaal en over het eerste kwartaal van 2009 was het wereld­
Figuur 1

Uitvoer van goederen en diensten in procenten van het bbp in
2007.

Luxemburg1
België
Ierland
Nederland
Oostenrijk
Nieuwe lidstaten
Zweden
Duitsland
Finland
Eurogebied
EU
Portugal
Italië
Frankrijk
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Griekenland
0
1

10

20

30

40

50

60

70

80

90

%
100

Luxemburg komt op 179,9% en valt buiten de schaal.

Bron: Eurostat

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
Het is
het artikel voor eigen
te publiceren in wat voor medium dan ook. van dewel toegestaan omauteur aan te wenden. gebruik
en voor publicatie op een intranet
werkgever van de

ESB

94(4563S) 26 juni 2009

5

handelsvolume zelfs elf procent lager dan in het
Staten met 66 procent
Het is dus duidelijk
laatste kwartaal van 2008. Dergelijke dalingen
van het bbp het hoogste
hebben belangrijke gevolgen voor exporterende open
was in Europa. België en
dat bij aanvang van
economieën zoals Nederland. Binnen Europa is
het Verenigd Koninkrijk
de financiële crisis
Nederland een van de meest open economieën (figuur
hadden met iets boven de
1). Export van goederen en diensten bedragen hier
veertig procent van het bbp
er grote financiële
bijna tachtig procent ten opzichte van het bbp: veel
ook omvangrijke risico’s
risico’s bestonden
hoger dan het Europese gemiddelde van iets meer
op de Verenigde Staten
dan veertig procent. De absolute cijfers zijn nog trefuitstaan. Het gemiddelde
in de Nederlandse
fender: na Duitsland en Frankrijk is Nederland de
voor Europese banken bleef
financiële sector
grootste exporteur van Europa. Het is dan ook niet
echter beperkt tot minder
verwonderlijk dat de export een belangrijke drijfveer
dan dertig procent van
was van ­ conomische groei in de afgelopen decennia.
e
het bbp. De Nederlandse
De Nederlandse economie is dus zo bezien ook gevoeliger voor een
claims op het hard getroffen Oost-Europa
daling in de wereldhandel dan die in andere Europese landen.
waren slechts in beperkte mate hoger dan het
De gevoeligheid van een economie voor balansproblemen in de finanEuropese gemiddelde, respectievelijk met elf
ciële sector kan worden bepaald aan de hand van indicatoren zoals de
procent en acht procent van het bbp. Vooral
omvang en samenstelling van de financiële sector, het belang van de
Oostenrijkse (69 procent van het bbp) en
aandelenmarkten en de woningmarkt.
Belgische banken (25 procent van het bbp)
Figuur 2 laat de buitenlandse tegoeden zien van de bankensector
hadden grote risico’s uitstaan op deze regio.
ultimo 2007. Geen enkel ander land binnen de EU had bij aanvang
Een extra complicerende factor is de hoge
van de crisis een dergelijk grote claim uitstaan op het buitenland in
concentratie van banken in Nederland en
termen van bbp: meer dan driehonderd procent van het bbp. Alleen
de daarmee gepaard gaande grote systeemde Belgische en Ierse bankensector hadden een vergelijkbare positie.
risico’s. Eind 2007 was het aandeel van
Het Europees gemiddelde kwam met 135 procent van het bbp uit op
de vijf grootse banken van Nederland meer
minder dan de helft van het Nederlandse cijfer. Het Nederlandse finandan tachtig procent van de totale activa, het
ciële stelsel was daarmee relatief gevoelig voor ontwikkelingen in het
hoogste in Europa. Het is dan ook niet verwonbuitenland.
derlijk dat de interventies van de Nederlandse
Om de effecten van de crisis beter te kunnen duiden, kan nog worden
Staat ter bescherming van de financiële sector
gekeken naar de geografische verdeling van de claims. In dat geval valt
tot de omvangrijkste van Europa behoorden. In
op dat ook de blootstelling van Nederlandse banken aan de Verenigde
totaal bedroegen deze interventies, afgezien
van garantieverleningen, in 2008 meer dan
tachtig miljard euro, veertien procent van het
Figuur 2
Geconsolideerde claims van Nederlandse banken op het buitenbbp.
land in procenten van het bbp eind 2007.
Het is dus duidelijk dat bij aanvang van de
financiële crisis er grote financiële risico’s
Nederland
bestonden in de Nederlandse financiële sector
België
en dat deze risico’s tot op zekere hoogte ook
Ierland
Zweden
zijn gematerialiseerd. Hiermee is echter nog
Oostenrijk
niet gezegd wat precies de invloed was op de
Verenigd Koninkrijk
reële economie. Om dat te kunnen bepalen
Frankrijk
kan onder meer worden gekeken naar de
EU
toegevoegde waarde van de financiële sector.
Duitsland
Spanje
De totale bruto toegevoegde waarde van de
Portugal
financiële dienstverlening in Nederland was
Italië
in 2007 ongeveer zes procent van het totaal.
Finland
Dit is slechts marginaal boven het Europees
Griekenland
0
50
100
150
200
250
300
350
gemiddelde, dat uitkomt op 5,5 procent van
de totale toegevoegde waarde. In termen van
Bron: BIS
reële economie is de financiële sector van

6

ESB

94(4563S) 26 juni 2009

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Nederland in vergelijking met andere Europese
landen dus niet bijzonder belangrijk. Daarbij
komt dat door het omvangrijke en tijdige
overheidsingrepen eventuele verdere nadelige
gevolgen voor de reële economie, bijvoorbeeld
via faillissementen van financiële instellingen,
tot nog toe zijn voorkomen.
Een tweede belangrijke indicator is de
aandelenmarkt. Wereldwijd heeft de financiële crisis geleid tot een sterke daling van
de aandelenbeurzen. De meeste gangbare
Europese indexen hebben in iets meer dan
een jaar tijd zo goed als de helft van hun
waarde verloren. De Ierse beurs leverde zelfs
bijna tachtig procent van zijn waarde in. Wat
echter opvalt is dat het belang van de aandelenmarkt in Nederland veel groter is dan
in andere Europese landen. De totale waarde
van het aandelenvermogen in Nederland
was bijna 350 procent van het bbp in 2007,
tegen 250 procent in België, 230 procent in
Frankrijk en 190 procent in Duitsland. Voor
een groot deel komt dit voor rekening van de
pensioenfondsen. Hun totale activa bereikten
in 2007 meer dan 130 procent van het bbp,
veruit de grootste van Europa. Met het oog op
de vergrijzing is het bestaan en de omvang
van deze fondsen een groot voordeel: er vindt
immers nu al vermogensvorming plaats voor
de pensioenlasten van de toekomst. Maar
door de crisis is het vermogen van pensioenfondsen in het afgelopen jaar met meer dan
zeventig miljard euro (twaalf procent van het
bbp) afgenomen, hoofdzakelijk door de sterke
daling van de aandelenmarkten. Indirect
komt dit vermogensverlies ten laste van de
huishoudens in de vorm van hogere premies,
dan wel lagere uitkeringen. De daling van de
aandelenmarkten hebben ook een direct effect
op de vermogens van huishoudens door het
bezit van aandelen en andere effecten. Maar
Nederlandse huishoudens bezaten in 2007
met iets meer dan veertig procent van het bbp
juist relatief weinig aandelen; het restant is
in bezit van andere institutionele beleggers,
financiële instellingen en bedrijven. In België
lag dit percentage boven de honderd procent
van het bbp, in Italië boven de tachtig procent
en in Frankrijk en Duitsland rond de vijftig
procent (figuur 3).

Figuur 3

Aandelenbezit van huishoudens in procenten van het bbp in
2007.

België
Italië
Portugal
Spanje
Denemarken
Finland
Frankrijk
Griekenland
Duitsland
Oostenrijk
Nederland
20

40

60

80

100

%
120

Bron: Eurostat

Vermogensdalingen hebben een significant negatief effect op de consumptie en daarmee op de economische groei. De effecten van de
vermogensdaling op de consumptie van huishoudens zijn al goed zichtbaar in de cijfers over het eerste kwartaal van 2009. De particuliere
consumptie liet daarin een ongekend grote daling zien van 2,7 procent
ten opzichte van het vierde kwartaal van 2008.
Nederlandse huishoudens zijn relatief gezien in hoge mate afhankelijk van bancaire kredieten. In totaal hadden zij in 2007 meer dan
120 procent van het bbp aan leningen uitstaan. In Duitsland lag dit
percentage op 63 procent, in Frankrijk op 49 procent en in België op
47 procent. Alleen Denemarken scoort met 128 procent hoger dan
Nederland. Ook ondernemingen in Nederland zijn relatief zwaar gefinancierd met behulp van kredieten. In totaal hadden zij in 2007 meer
dan 83 procent van het bbp aan leningen opgenomen, wat veel hoger
is dan in de omringende landen. In Duitsland gaat het bijvoorbeeld om
58 procent van het bbp, in Frankrijk om zestig procent en in België om
66 procent van het bbp. Spanje is in dit geval een uitschieter met meer
dan 115 procent van het bbp.
Een hoge schuldenlast kan op twee manieren nadelig uitpakken. Ten
eerste kan het moeilijker worden om aan de aflossingsverplichtingen te
blijven voldoen als de conjunctuur verslechtert. Daarnaast kunnen er
problemen ontstaan bij de herfinanciering. Nederlandse banken hebben
aangegeven dat de leningvoorwaarden de afgelopen tijd zijn aangescherpt en in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid verder worden
aangescherpt. Hierdoor zal het moeilijker worden bestaande kredieten
te herfinancieren of om nieuwe kredieten aan te gaan. Door de relatief
grote afhankelijkheid van kredieten is de Nederlandse economie relatief gevoelig voor deze ontwikkelingen. Afgelopen maanden is er al een
duidelijke teruggang te zien geweest in de groei van kredietverlening,
hoewel het moeilijk is te bepalen of hier, naast de dalende vraag, een
verkrapping van het aanbod een belangrijke rol speelt.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
Het is
het artikel voor eigen
te publiceren in wat voor medium dan ook. van dewel toegestaan omauteur aan te wenden. gebruik
en voor publicatie op een intranet
werkgever van de

ESB

94(4563S) 26 juni 2009

7

In enkele Europese lidstaten heeft de vastgoedsector in de periode
vanaf 2000 een uitbundige groei doorgemaakt. Huizenprijzen in
Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben over een periode
van zeven jaar een stijging laten zien van meer dan tachtig procent in
reële termen. De financiële crisis heeft de overwaardering in de huizen­
markt aan het licht gebracht in deze landen. Sinds de piek zijn de reële
huizenprijzen in Frankrijk al gedaald met vijf procent, in Spanje met
meer dan zes procent, in het Verenigd Koninkrijk met meer dan elf
procent en in Ierland zelfs met meer dan 25 procent. De vraag komt
dan op of de Nederlandse woningmarkt eenzelfde lot zal treffen. Een
recente studie van het CPB (2008) concludeert dat de overwaardering
van huizen die eind jaren negentig ontstond in het afgelopen decennium weer is verdwenen. Dat is ook terug te zien in figuur 4: de ontwikkeling van de huizenprijzen is in Nederland relatief gematigd geweest
sinds 2000, met een totale reële stijging van 28 procent.
Toch staan ook hier de prijzen onder druk. De Rabobank (2009) verwacht een daling van de nominale huizenprijzen van vijf procent in
2009 en van een procent in 2010. De neerwaartse druk van de prijzen
komt met name voort uit een oplopende werkloosheid. Onzekerheid
over het toekomstig inkomen, de vermogenspositie en verwachtingen
over dalende huizenprijzen zelf hebben ook een negatieve invloed op de
huizenprijzen (Van den Noord, 2005).
Het Nederlandse consumentenvertrouwen volgde tot eind 2008 de
Europese trend, maar liet vanaf het begin van 2009 een sterkere verslechtering zien dan in de rest van Europa. Het producentenvertrouwen
volgt ook de beweging van het EU-gemiddelde, maar is evenals het
consumentenvertrouwen de afgelopen jaren in absolute zin juist iets
positiever geweest.
Het is niet op voorhand duidelijk wat precies de omvang van de effecten op de reële economie is van deze vertrouwenseffecten en of die
omvang in Nederland groter is dan in andere landen. Maar dat het
Figuur 4

Procentuele groei van de reële huizenprijzen tussen 2000 en
2007 (in procenten).
Spanje

Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Zweden
Oostenrijk
Ierland
Italië
Finland
Nederland
Duitsland
-20

0

20

40

60

Bron: OESO

8

ESB

94(4563S) 26 juni 2009

80

100

%
120

gedaalde vertrouwen een negatief effect sorteert is wel duidelijk. Zoals reeds gemeld is
de particuliere consumptie gedaald met 2,7
procent in het eerste kwartaal. Huishoudens
hebben in diezelfde periode hun spaartegoeden verhoogd met tien miljard euro.
Investeringen hebben in dezelfde periode een
daling laten zien van 4,3 procent ten opzichte
van het vierde kwartaal van 2008, na een
daling van 4,9 procent in dat vierde kwartaal.

Het herstellend vermogen van
de Nederlandse economie
De Nederlandse economie is zowel in absolute
als in relatieve zin kwetsbaar gebleken voor de
financiële crisis. Een aantal kenmerken van de
Nederlandse economie, zoals de omvangrijke
exportsector, het internationaal georiënteerde
financiële stelsel en de pensioenfondsen
maakt nu juist dat Nederland hard wordt
getroffen, ook relatief gezien binnen Europa.
De situatie na de crisis is echter ook afhankelijk van het vermogen van de Nederlandse
economie weer snel te herstellen. Twee factoren zijn hierbij van belang, namelijk de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en de fiscale ruimte.
Hoe flexibeler de arbeidsmarkt, des te kleiner
is de kans dat de snel stijgende werkloosheid
structureel wordt en het herstel bemoeilijkt.
En hoe groter de fiscale ruimte, des te beter
is de overheid in staat een bufferfunctie te
vervullen.
De werkloosheid in Nederland was het afgelopen jaar minder dan drie procent en daarmee
de laagste in Europa. De vacaturegraad was
daarnaast nog bijzonder hoog, in aantallen lag
het enkele maanden hoger dan de werkloosheid. De arbeidsmarkt vertoonde daarmee een
zekere oververhitting, maar dit heeft niet tot
overmatige loonstijgingen geleid omdat het
arbeidsaanbod blijk heeft gegeven van een
hoge mate van flexibiliteit.
Deze flexibiliteit komt voort uit het grote
aantal parttime-werkers en uitzendkrachten.
Dit betekent niet alleen een hoge arbeidsparticipatie, gemeten in personen, maar ook dat de
werkloosheid zich snel aanpast aan de economische realiteit, zelfs al is de ontslagbescherming van werknemers met een contract voor
onbepaalde tijd nog altijd relatief strikt. Daar

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

komt bij dat veel bedrijven de afgelopen jaren
meer werknemers dan nodig hebben aangenomen om zich in te dekken tegen arbeidsschaarste, en het is niet duidelijk hoe ze zullen
reageren nu de conjunctuur is omgeslagen.
Het is aannemelijk dat de meest kwetsbare
groepen, zoals jongeren, het zwaarst worden
getroffen door de stijgende werkloosheid,
aangezien zij de minste ontslagbescherming
genieten. Maar deze groepen zullen waarschijnlijk meer dan evenredig profiteren van
een herstel op de arbeidsmarkt. De werkloosheid hoeft dus niet structureel toe te nemen
en niet als aan zware last op het herstel te
drukken
Bij aanvang van de financiële crisis was het
begrotingsaldo van de overheid gunstig in
vergelijking met de meeste EU-landen. Over
de periode 2006–2008 zijn begrotingsoverschotten geboekt, in 2008 zelfs een procent
van het bbp. Met een voor conjunctuur gecorrigeerd tekort van een half procent van het
bbp in 2008 scoorde Nederland ook met zijn
structurele saldo relatief goed, aangezien
het Europese gemiddelde uitkwam op een
structureel tekort van rond drie procent van
het bbp. Dit gaf de Nederlandse overheid de
ruimte om de economie te stimuleren via het
laten oplopen van het tekort. Enerzijds via de
automatische stabilisatoren, anderzijds via
discretionaire maatregelen. Naar verwachting
komt het nominale begrotingssaldo in 2009 al
boven het toegestane tekort van drie procent
van het bbp uit en zal het in 2010 zelfs
boven de zes procent uitkomen (Europese
Commissie, 2009). Daarmee verslechtert het
saldo in totaal met meer dan zeven procent in
amper twee jaar tijd, wat wel voor een sterke
vraagimpuls zorgt, maar ook vraagt om een
pijnlijke aanpassing daarna.
De overheidsschuld was in Nederland ook erg
laag. Eind 2007 lag het schuldniveau rond
45 procent van het bbp en viel daarmee ruimschoots binnen de Europese norm van zestig
procent; het was daarmee ook lager dan het
Europees gemiddelde van bijna 59 procent
van het bbp. De uitstekende startpositie van
de Nederlandse overheidsfinanciën was een
van de belangrijke factoren die het mogelijk
maakte voor de overheid om met zware mid-

delden in te grijpen om de financiële markten te stabiliseren, zonder
noemenswaardig verlies van kredietwaardigheid. In totaal werd voor
meer dan negentig miljard euro aan reddingsoperaties uitgegeven.
Daarnaast werden er nog voor vele miljarden garanties afgegeven, onder
meer aan ING ter hoogte van 21 miljard euro.
Bij de bepaling van de fiscale ruimte van een land kan ook worden
gekeken naar de lopende rekening van de betalingsbalans, van belang
voor zover overheidsschuld wordt gefinancierd met buitenlands kapitaal
of deze de privésector de facto dwingt hierop een beroep te doen. De
positie van de lopende rekening van Nederland was ook uitstekend. In
2007 kwam die zelfs uit op een overschot van bijna tien procent van
het bbp en behoorde daarmee tot de hoogste in Europa. In tegenstelling tot enkele andere Europese landen is de netto positie ook positief
en is er dus geen netto externe behoefte aan kapitaal.

Conclusie
De Nederlandse economie is relatief gevoelig voor de financiële crisis
gebleken en zal dus door een diep dal gaan, mogelijk dieper dan het
EU-gemiddelde. Maar het vermogen van de Nederlandse economie
tot herstel is juist sterker dan in andere EU-landen. Er is een flexibele
arbeidsmarkt met een laag startniveau van werkloosheid, en een hoge
participatiegraad. Daarnaast maakte het begrotingsoverschot van de
overheid het mogelijk de automatische stabilisatoren sterker te laten
werken en extra maatregelen te nemen. Ook was de publieke schuld
laag, wat het stabiliseren van de financiële markten vergemakkelijkte.
Ten slotte was er een groot overschot op de lopende rekening. De
Nederlandse economie is dus netto niet afhankelijk van buitenlandse
financiering, zoals wel het geval is in andere zwaar getroffen eurolanden, zoals Spanje en Ierland, en heeft dus weinig te vrezen van het
opdrogen van internationale kapitaalstromen.

Literatuur
Centraal Planbureau (2008) Is de huizenprijs in Nederland
overgewaardeerd? CPB memorandum nr 199. Den Haag:
CPB.
Elmeskov, J. (2009) The general economic background to the
crisis. Paper gepresenteerd op de G20 Workshop on the
causes of the crisis: Key lessons, Mumbai, 24–26 mei.
Europese Commissie (2009) Economic forecast spring 2009.
Brussel: Europese Commissie.
Internationaaal Monetair Fonds (2008) World Economic
Outlook, chapter 4, financial stress and economic downturns,
129–158. Washington: IMF.
Noord, P. van den (2005) Tax incentives and house
price volatility in the euro area: Theory and evidence.
Économie internationale, (101), 29–45.
Rabobank (2009) Kwartaalbericht huizenmarkt, mei.
Utrecht: Rabobank.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
Het is
het artikel voor eigen
te publiceren in wat voor medium dan ook. van dewel toegestaan omauteur aan te wenden. gebruik
en voor publicatie op een intranet
werkgever van de

ESB

94(4563S) 26 juni 2009

9

Auteurs