Ga direct naar de content

De overheid als ondernemer

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 13 1980

Ingezonden

De overheid als ondernemer

Inleiding
In ESB van 15 augustus 1979 (blz. 8 l 8
e.v.) heeft J. de Boer een artikel geschreven onder het hoofd ,,De overheid als
ondernemer”. Hij geeft hierin een economische benadering van het begrip overheidsonderneming vanuit de georiënteerde markteconomie, waarin wij momenteel in Nederland leven. Zijn artikel
bevat belangrijke informatie. Met de
conclusie van De Boer dat de Nederlandse regering ten aanzien van de
overheidsonderneming het standpunt
inneemt dat bedrijven in hoge mate zelfstandig (moeten) zijn in het voeren van
hun beleid, kan ik instemmen.
Ten aanzien van de parlementaire
controle op overheidsdeelnemingen wil
ik op een juridisch aspect wijzen, dat in
het genoemde artikel van De Boer onbesproken blijft: de betekenis van art. 40
van de Comptabiliteitswet 1976 1). Dit
artikel luidt: ,,Voor oprichting of medeoprichting van privaatrechtelijke rechts.personen, dan wel deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen waarbij
een geldelijk belang is gemoeid van meer
dan f. 100.000 is machtiging bij of krachtens de wet vereist”.

De betekenis van art. 40
Comptabiliteitswet 1976
Sedert 1 juli 1977 is de Comptabiliteitswet 1976 (S. 1976, 671) in werking
getreden. Vanaf dat moment kan de
Staat der Nederlanden (verder te noemen: de Staat) zonder machtiging bij of
krachtens de wet geen NV of BV oprichten. De machtigingswet kan toegespitst zijn op een bepaald geval dan wel
bepaalde nauwkeurig omschreven gevallen. De machtiging kan vooraf geschieden: alvorens na verkregen verklaring
van geen bezwaar de Staat als oprichter
o mede-oprichter van een NV of BV opf
treedt. Bij machtiging achteraf kan men
beter spreken van bekrachtiging van de
oprichtingshandeling van de Staat. Uit
de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de
wetgever zich bij art. 40 gerealiseerd
ESB 13-2- 1980

heeft dat als gevolg van de steunverlening aan individuele bedrijven sedert
1974 de Staat de mogelijkheid moet hebben om, wanneer bij concrete beleidsvoornemens van de minister van Economische Zaken de keuze valt op de oprichting van een NV of BV, snel en
adequaat te reageren. Tijdens de hele
voorgeschiedenis van de Comptabiliteitswet 1976 en de behandeling van de
wet in het parlement heeft niemand de
aandacht op dit punt gevestigd. De
tekst van art. 40 zoals deze thans luidt,
is zeer ruim en verplicht de Staat tot het
vragen van een machtiging aan de wetgever.
Kennelijk is bij het redigeren van art.
40 van de Comptabiliteitswet 1976 alleen
gedacht aan de ,,traditionelewoverheidsbedrijven als DSM, NS en de KLM. Geconstateerd kan worden dat het vragen
van een machtiging bij wet door de Staat
aan d e parlementaire controle bij oprichting of mede-oprichting van een NV
of BV diepgang kan geven. Het parlement zal zich immers als mede-wetgever
moeten afvragen of allereerst de keuze
voor een NV of BV juist is en de
daarvoor door de regering aangevoerde argumenten voldoende van gewicht
zijn om in plaats van een tak van
rijksdienst de privaatrechtelijke rechtsvorm te kiezen. Vervolgens kan dan door
het parlement worden getoetst of de
door de Staat bedongen statutaire bevoegdheden 2) voldoende zijn. Daarbij
komt dan de vraag aan de orde welke bevoegdheden de algemene vergadering
van aandeelhouders (AvA) in het onderhavige geval dient te bezitten ten
aanzien van het goedkeuren van bepaalde rechtshandelingen van het bestuur,
investeringsplannen en het geven van
aanwijzigingen aan het bestuur. De
Raad van Commissarissen (RvC) is
gericht op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (art. 140 en art. 250 Boek 2 BW).
Ook de van overheidswege benoemde
commissaris 3) (art. 158 lid 12 en art. 268
lid 12 Boek 2 BW) heeft deze taak. De
RvC is dus een orgaan dat door de Staat
niet gebruikt kan worden als controle-

relatie op de overheidsonderneming. We1
kan worden overwogen of er behoefte
bestaat aan een statutair bepaalde regeringscommissaris 4). Een apart orgaan
met eigen bevoegdheden, waarin wel de
controlerelatie tot uitdrukking kan
komen.
Maar er is meer. Bij uitbreiding van
het geplaatste kapitaal van een bestaande
meerderheidsdeelneming van de Staat
met een bedrag groter dan f. 100.000 is
ook machtiging bij of krachtens de wet
vereist. Zulks is het geval nadat de statutair daartoe bevoegde organen van een
NV of BV met een meerderheidsdeelneming van de Staat het besluit tot
uitbreiding van het geplaatste kapitaal
hebben genomen. Een dergelijke uitbreiding leidt tot een statutenwijziging,
waarvoor een verklaring van geen bezwaar dient te worden afgegeven. De
vraag rijst of de minister van Justitie
een dergelijke verklaring mag afgeven,
indien de bedoelde machtigingswet nog
niet het Staatsblad heeft bereikt. Art.
40 van de Comptabiliteitswet 1976 legt
immers in een dergelijk geval een extra
verplichting op. Aangezien de machtiging ook achteraf kan worden gegeven
en dan als bekrachtiging moet worden
bestempeld, meen ik dat de minister
van Justitie een verklaring van geen
bezwaar kan afgeven en ook behoort af
te geven indien daartoe het vennootschapsrecht geen belemmering vormt.
Hij behoeft zich over de vraag of de
Staat als aandeelhouder in een NV of
BV voor uitbreiding van het geplaatste
kapitaal met meer dan f. 100.000 machtiging van de wetgever gekregen heeft, niet
te bekreunen.
Het is duidelijk dat bij het vragen van
een machtiging voor de uitbreiding van
het geplaatste kapitaal in het parlement
een discussie kan plaatsvinden over het
aanwenden van publieke middelen in de
betreffende vennootschap, die mede het
reilen en zeilen van het bedrijf kan
betreffen. Zo kan het parlement deugdelijke controle uitoefenen en is de regering
genoodzaakt haar beleid meer dan voorheen ter zake expliciet te formuleren.
De Boer zal het met mij eens zijn: een
winstpunt!

V. A. M. van der Burg*

* Lid van de Tweede-Kamerfractie van het
CDA.
1) V. A. M. van der Burg, De comptabiliteitswet 1976 en de overheidsstichting, TvO, 1979,
blz. 298 e.v.
2) Zie voor een overzicht: A. Vorresteyn,
Deelneming en zeggenschap van de Staat der
Nederlanden in ondernemingen, TVVSIOndernemingsrecht, 1977, nr. 7/ 8.
3) V. A. M. van der Burg, De van overheidswege benoemde commissaris, WPNR. 1976,
nr. 5371.
4) V. A. M. van der Burg, De regeringscommissaris, TVVSI Ondernemingsrecht. 1977,
blz. 328 e.v.

Auteurs