Ga direct naar de content

Enkele trends op het gebied van de vrije tijd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 14 1983

Enkele trends op het gebied van
de vrije tijd
DR. Q. M. VAN BUSTERVELDT*

Een vast onderdeel van elke toekomstverkenning is de verwachte sterke toename van de beschikbare
vrije tijd. In dit artikel gaat de auteur na in welke vorm deze vrijetijdstoename zich zou kunnen
voordoen en welke trends in de vrijetijdsbesteding mogelijk of waarschijnlijk zijn. De auteur verwacht
onder meer een sterke toename van het mediagebruik, een verschuiving van geldintensieve naar
tijdsintensieve vrijetijdsactiviteiten en een toenemende verscheidenheid in de wijze waarop de vrije
tijd wordt besteed. Verder zou de wijze waarop persoonlijke kwaliteiten in de vrije tijd tot
ontwikkeling worden gebracht een relatief belangrijke statusbepalende factor kunnen worden ten
opzichte van de functie die men vervult of de luxe die men zich kan permitteren.

Inleiding
De uitnodiging van de redactie om de fantasie de vrije loop te laten t.a.v. de vrijetijdsbesteding van de toekomst, vermag mij niet te
verleiden om op een al te speculatieve toer te gaan. Er zijn juist met
dit onderwerp al te veel voorgangers de mist in gcgaan om nog verder aan de reputatie van een zekere argeloosheid bij sociologen mee
te werken. Wij zitten bij voorbeeld nog altijd te wachten op het ,,rijk
van de vrijheid” dat Marx zag gloren, David Riesman moest de
hoopvolle verwachtingen t.a.v. vrijetijd van zijn ,,lonely crowd” van
1948 al in 1964 weer teleurgesteld inslikken in Abundance for
what? 1) en de optimistische visie die Dumazedier in de jaren zestig
van Friedmann erfde heeft nog altijd niet tot de door hem voorziene
vrijetijdsmaatschappij geleid. Niettemin moet men zich nu toch serieus gaan afvragen of de ongeveer 40.000 uren werken per jaar die
Fourastie in 1965 berekende voor de periode 2020-2050 zich niet
veel eerder zullen aandienen 2).
Ik wil me veiligheidshalve maar liever baseren op actuele kwantificeerbare trends en mij in mijn voorspelhngen niet verder wagen
dan de jaren negentig. Het risico dat de huidige trends te gedateerd
zullen blijken, neem ik maar. Mijn visie leidt toch al tot een heel andere samenleving dan die van Orwells omnipresente Big Brother.
De huidige trends
Ik vat de huidige trends kort samen om ruimte te sparen voor de
hoofdzaak. De ontwikkeling van het arbeidsbestel bh’jft beslissend
voor die van de vrijetijd en zijn besteding, al zal voor steeds meer
mensen de invloed van het werk niet meer zo direct zijn. In de jaren
tachtig zijn er globaal drie varianten mogelijk:
• een lineaire voortzetting van wat nu gebeurt. Het NEI rekent in
zijn recente analyse van de arbeidsmarkt tot 2000, bij een arbeidstijdverkorting (atv) van 0,5% per jaar met 1,5 tot 2 mln.
werklozen, plus 1 mln. arbeidsongeschikten 3);
• er komt een drastische arbeidstijdverkorting van minstens 20 tot
40%. De bedrijfstijd bh’jft op zijn minst gelijk. Volgens het Sociaal
en Cultureel Planbureau (SCP) houden we met 20% na 1990 nog
minstens 1,25 mln. werklozen over 4). Volgens het NEI is een atv
van 40% nodig om het aantal werklozen tussen 1990 en 2000 tussen de 0,25 en de 0,5 mln. te houden;
• de atv wordt hoofdzakelijk ingevoerd voor de lagere- en middelbare-beroepsgroepen; de hogere functies blijven de facto minstens 40 uur werken en zullen navenant worden betaald.
1210

Het niveau van het besteedbaar inkomen en de verschillen daarin
zullen voor de vrijetijdsbesteding even verdragende gevolgen hebben als de beschikbare tijd. In de eerste variant rekenen de onderzoekers van het NEI met een terugval van het reeel beschikbare
looninkomen per werkende met 2,5% per jaar, hetgeen op een daling van 20 a 25% komt in 1990 t.o.v. 1980 5). De inkomens van de
niet-werkenden zullen uiteraard minstens zoveel teruglopen. In de
tweede variant zou het inkomensverlies per werkende, afhankelijk
van enkele beslissingen omtrent looncompensatie, bedrijfstijd en financieringstekort, aanzienlijk (36%) tot matig zijn in 1990 (15%)
en 2000 (5 % ) 6). Er zijn dan wel gemiddeld veel meer inkomens per
huishouding. Er is een groot inkomensverschil tussen huishoudingen en alleenstaanden.
In de derde variant zijn de inkomensverschillen waarschijnlijk
nog groter, het niveau blijft alleen voor hogere-beroepsbeoefenaren
die veertig uur werken minstens op peil. Ondertussen gaat de individuele koopkrachtdaling gepaard met een even grote vermindering
van het collectieve welvaartsniveau in de vorm van publieke voorzieningen en faciliteiten, zeker van die welke vooral voor de
vrijetijdsbesteding dienst doen.
Er zijn nog enkele trends te noemen die de toekomst zullen beinvloeden, zoals:
• de komst van allerlei nieuwe communicatie- en informatiesystemen. In welke mate de bevolking zich de nieuwe apparatuur kan
aanschaffen om hieraan mee te doen, hangt uiteraard af van het
beschikbare inkomen, maar tot voor kort bleek mediaconsumptie
een negatieve bestedingselasticiteit te bezitten 7);
• deze trend gaat in de toekomst wellicht niet op voor het particuliere vervoer. De ruimtelijke mobiliteit wordt te duur;
* Hoofdmedewerker subfaculteit Sociaal-Culturele Wetenschappen van de
Katholieke Hogeschool te Tilburg. Coordinator van het Centrum voor Vrijetijdskunde te Breda.
1) David Riesman, The lonely crowd, 1948 en Abundance for what?, Doubleday & Co., New York, 1964.
2) Jean Fourastie, Les 40.000 heures; inventaire de I’avenir, Laffont, Parijs,
1965.

3) G. den Breeder, J. A. M. Heyke en J. de Koning, De arbeidsmarkt tot
2000, ESB, 2 november 1983 en 9 november 1983.
4) C. A. de Kam, Op weg naar twee miljoen werklozen, Intermediair, 23 September 1983.
5) G. den Breeder, J. A. M. Heyke en J. de Koning, op. cit., biz. 1008, label 2.
6) Idem, biz. 1042.
7) J. C. van Ours, Mediaconsumptie; een analyse van het verleden, een verkenning van de toekomst, WRR Voorstudies en achtergronden, nr. M. 15, V
Gravenhage, 1982, biz. 115.

het al maar toenemende ontwikkelingsniveau van de bevolking
wordt door het moderne mediagebruik nog meer gestimuleerd en
omgekeerd. Er wordt steeds meer informatie verwerkt op steeds

gevarieerder manier;
de demografische ontwikkeling vertoont een voortschrijdende

ontgroening en vergrijzing. De steeds meer met leeftijd verbonden geraakte leefstijl en consumptiepatronen verschuiven wat
trendsetting betreft van de jongeren naar de middelbare-leef-

rijdsgroepen;
met de materiele versobering hangt o.a. samen de verschuiving

van de sociaal-culturele waarden. Weliswaar verandert de dominante consumentistische levensinstelling niet in een altruistische
levensinstelling, maar de levenshouding wordt toch actiever en
meer op zelfproduktie en persoonlijke verwerkelijking gericht.
Wanneer we dan na deze aanloop een sprong maken in de toekomst, is het zaak niet te hoog te gaan zweven maar ons op de grond
te blijven orienteren. Het meest concreet blijft het dan als we eerst
veranderingen in de vrijetijdsactiviteiten beschrijven. Daarna kan

men proberen daarin globale trends te zien. Het meest ongrijpbaar
bh’jft de subjectieve waarde die dit alles zal hebben voor de burger.
Veranderingen in vrijetijdsactiviteiten

We baseren ons bij deze schets op de uitkomsten van het recent

verschenen tijdbudgetonderzoek van het SCP 8). Daaruit wordt
nog eens duidelijk dat vrijetijd in feite heel wat meer omvat dan
openluchtrecreatie en toerisme. Ik beperk me overigens hier tot wat
gemeenlijk ,,echte” vrijetijdsbesteding heet. De vormen van informele arbeid e.d. laat ik aan anderen over. Zij zullen overigens steeds

meer van de niet loonarbeidstijd gaan opeisen.
Wat betreft de verandering van de vrijetijdsbezigheden dan, valt
nit de tegenwoordige trend op te maken dat vooral het mediagebruik, dat nu al bijna 38% van de gemiddeld 45 uur per week echte

lijkheden van de bestaande of van nieuwe apparatuur. Daarover
hebben Schoonderwoerd en Knulst onderzoek gedaan. Van alle on-

derzochte wijzigingen aan de aanbodzijde (meer zendtijd, meer kanalen, abonneetelevisie, lokale of regionale omroep, video en tele-

vrijetijd vraagt, in de toekomst ingrijpend zal veranderen.Nu al

tekst) zal volgens hen alleen een uitbreiding van televisiezendtijd
overdag het publiek kunnen verleiden tot een intensiever gebruik

blijkt dat zowel mannen als vrouwen die korter dan normaal werken

van de televisie 12). Ik voeg hieraan toe dat in geval van meer mid-

disproportioneel meer tijd aan media besteden. Als de huidige situ-

dagtelevisie en bij een arbeidstijdverkorting in de vorm van een kor-

atie model staat voor de situatie waarin sprake is van een toekom-

tere werkdag of werkweek dit ook voor de werkenden tot meer tv
kijken e.d. zal leiden zoals dat al in landen gebeurt waar meer zendtijd is.
In het door ons veronderstelde geval van ongelijke verdeling van

stige algemene arbeidsduurverkorting (onze eerste variant), zoals
Knulst stelt, zou voor de thans minstens 40 uur werkende mannen

het mediagebruik van gemiddeld 16,6 uur per week oplopen tot
17,8 uur (dus een toename van 1,2 uur) voor de 20-30 uur werken-

de arbeidsduur (de tweede variant) zal de langstwerkende en best-

den; voor vrouwen is er een stijging van 0,6 uur 9).

betaalde groep werknemers het tekort aan kijktijd weer kunnen
compenseren door met behulp van de voor deze groep financieel

Men mag echter verwachten dat over een tiental jaren de arbeidsduurverkorting zich vooral zal voordoen bij de oudere leeftijdsgroepen in de vorm van deeltijdarbeid of vervroegde pensionering. Omdat mediagebruik duidelijk blijkt toe te nemen met hogere leeftijd
zal het effect van deze arbeidstijdverkorting ook sterker optreden in
de vorm van nog meer mediagebruik. Hoger-opgeleiden en ook jongeren blijken echter in steeds mindere mate audiovisuele media te
gebruiken en omdat zij in de toekomst waarschijnlijk ook hun feitelijke arbeidstijden minder verkort zullen zien, zal het receptieve mediagebruik daar niet zo duidelijk toenemen, te meer niet omdat deze
groep ook anderszins blijk geeft van een gevarieerder en actiever
vrijetijdspatroon. Er wordt bij voorbeeld ook meer gelezen door
deze groepen en dat zal zeer waarschijnlijk niet verminderen 10).
In het geval van een massaal blij vende werkloosheid (de derde variant) zal het mediagebruik in al zijn vormen door de werklozen boven-proportioneel toenemen zoals dat nu al het geval bh’jkt te zijn bij
gepensioneerden en arbeidsongeschikten. Gepensioneerde mannen kijken nu al gemiddeld 71 uur per week langer tv dan de gemiddelde Nederlander en besteden zelfs het dubbele van diens tijd aan
lectuur (5 j uur meer). De niet-werkenden onder de 65/aarvertonen
een vergelijkbaar beeld, al is het opmerkelijk dat zij, evenals de
werkende mannen, tussen 1975 en 1980 minder zijn gaan lezen en
tv kijken terwijl de gepensioneerden dat duidelijk meer zijn gaan
doen 11). Wij komen op dit symptoom nog terug.
Meer dan van de toename van de beschikbare tijd, zou van de verruiming van het media-aanbod mogen worden verwacht dat het gebruik ervan wordt gestimuleerd, met name door de uitbreiding van
de visuele mogelijkheden, omdat de beperkte zendtijd van de televisie nu nog limiterend werkt. Verruiming van het aanbod bestaat in
uitbreiding van zendtijd en in de uitbreiding van de gebruiksmogeESB 21/28-12-1983

ook toegankelijker video-apparatuur selectiever met het tv-aanbod

om te gaan, maar in het algemeen zullen zij gezien hun interessen
toch de minst kijklustigen blijven. Het komt ons van verdragende
betekenis voor of de bedoelde apparatuur of de nieuwe gebruiksmogelijkheden wel of niet voor velen toegankelijk zullen zijn. Ook al

blijkt thans dat video alleen maar tot verandering van het kijkmenu
leidt in de zin van nog meer populair amusement dan al het geval
was 13), zijn er ook tekenen die erop wijzen dat van de media een

actiever gebruik gaat worden gemaakt. Zowel video als lokale omroep stellen de kijker in staat niet alleen consument te zijn, maar ook
(mede-)producent van de gewenste informatie. Dit actieve gebruik

van de nieuwe twee-wegsystemen zal leiden tot het ontstaan van
nieuwe contact- en groepsvormen.

Vanaf het begin van het televisietijdperk is het toenemend kijkgedrag wel gepaard gegaan met het afnemen van de sociale contacten
en het uitgaan. Niettemin nemen deze bezigheden nog altijd het
grootste deel van de vrij beschikbare tijd in beslag; de huiselijke con-

8) W. Knulst en L. Schoonderwoerd, Waar blijft de tijd; onderzoek naar de
tijdsbesteding van Nederlanders, Sociale en Culturele Studies 4, Sociaal en
Cultureel Planbureau, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1983.
9) Idem, biz. 115, tabellen 5.2.A en 5.2.B.
10) L. P. H. Schoonderwoerd en W. P. Knulst, Mediagebruik bij verruiming
van het aanbod, WRR-serie Voorstudies en Achtergronden, nr. M4, ‘s-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1982.
11) Sociaal en Cultureel Rapport 1982, Sociaal en Cultureel Planbureau,
Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1982, biz. 139, tabel 8.2.
12) L. P. H. Schoonderwoerd en W. P. Knulst, op cit.
13) Idem.

1211

tacten bijna een kwart en het uitgaan ± 9%, terwijl allelei hobby-,
sport- en recreatie-activiteiten veelal ook niet solitair worden be-

grafische ontwikkeling. De toenemende gezinsverdunning, de ge-

dreven 14).

zinsontbinding.de vergrijzing en het gedwongen of zelf-gekozen al-

Of alleen door een massale arbeidsduurverkorting in de toekomst
zoveel meer tijd aan sociale contacten zal worden besteed is moeilij-

ker voorspelbaar dan het mediagebruik. Op korte termijn blijkt de
extra vrijetijd in alle modaliteiten van atv tot een geringe intensivering van de huiselijke omgang te leiden en lijkt o.a. het mediagebruik
hierbij concurrerend op te treden 15). In een verdere toekomst met
voor de meesten hooguit dertig uur werken per week zal o.i. de vorm
waarin atv wordt doorgevoerd bepalend zijn voor de mogelijkheden

tot sociale omgang. Een verkorting per dag zal voor de huiselijke interactie weinig meer verschil opleveren dan de extra tijd die ervoor
vrijkomt, toestaat. Een verkorting per week zal echter zeker leiden
tot meer informele contacten met derden, zowel in de vorm van hui-

selijk verkeer als van allerlei omgang buitenshuis, waarbij de duurdere uitgaansvormen (zoals het horecabezoek) meer de invloed van
de koopkrachtdaling zullen ondergaan dan de goedkopere vormen.

Vooral de weekend-verblijfsrecreatie zal tot meer contactmogelijkheden leiden, omdat men er in zijn ,,second home” meer tijd voor

heeft en er minder alternatieve tijdsbestedingen mogelijk zijn.
Een zo vergaande reductie van de arbeidstijd als deeltijdarbeid of
vormen van ploegendienst (bij voorbeeld drie dagen werken per

week bij verlengde bedrijfstijd), waaraan bovendien steeds meer leden van de huishoudingen aan zullen deehiemen (met name de

vrouwen), zal juist in de huishoudens met meer verdieners de huiselijke omgangsmogelijkheden flink beperken, zoals dat nu met de
traditionele ploegendienst al het geval is. Het zal aanleiding geven
tot meer uithuizige contacten, vooral onder de werkende vrouwen.

Het aanbod van voorzieningen zal zich geleidelijk hierop gaan instellen. Met name de openingstijden zullen op dit vrijetijdspatroon
worden afgestemd.

De invloed van vervroegde pensionering of van werkloosheid op
de omgangsmogelijkheden is moeilijk te voorzien. Enerzijds leidt
het verlies van het werk kennelijk voor velen tot een soort isolement
en ook vaak tot huiselijke spanningen, ondanks of dankzij (?) de
overmaat aan vrijetijd. Daar komt bij dat voor deze groepen de

koopkrachtdaling extra door zal werken op de bestedingsmogelijkheden. De combinatie van meer-tijd-en-minder-geld-dan-anderen
zal echter stimulerend werken tot het aangaan van samenwerkingsvormen, ruilrelaties of tot het meer gebruik maken van collectieve
voorzieningen, ook al blijkt dat laatste bij de huidige niet-actieven
nog niet het geval te zijn 16). Er komen echter nu allerwegen velerlei
initiatieven van de grond die in tijdsbestedings- en ontmoetingsmo-

gelijkheden voor niet-werkenden moeten voorzien. Er onstaat geleidelijk een ,,niet-actieven”-cultuur zoals er honderd jaar geleden
een arbeiderscultuur is ontstaan.

Het streven naar nieuwe groepsvormen ten behoeve van de vrijetijdbesteding zal in de toekomst niet alleen bij de niet-werkenden

bestaan. Zoals al werd gesuggereerd zal de vraag naar minder dure
.pntmoetingsmogelijkheden buitenshuis toenemen. Dit is niet alleen

een gevolg van de verminderde inkomens, maar ook van de demo-

leen staan zal de behoefte aan niet-huiselijke contacten zeer versterken. Dit alles waarschijnlijk nog extra in de hand gewerkt door de
contactarme wijze waarop wij in de toekomst zullen produceren. Er
komt dus een weerslag op de privatiseringstendens waaraan onze
vrijetijdsbesteding zo onderhevig was.
Deze ontwikkeling mag men ook verwachten rond de steeds gevarieerder wordende uitingsvormen van hobby, doe-het-zelf of andere creatieve of praktische activiteiten en vooral van de sport. Dat
de hobby en persoonlijke liefhebberijen in de toekomst nog verder
zullen toenemen in soort en deelneming en vooral intensiteit lijkt
ondanks het stereotype geklaag over massacultuur en modieuze
uniformiteit in de vrijetijdsuitingen ons meer dan waarschijnlijk.
Hoewel de fysieke en mentale belasting van de arbeid voor velen
eerder minder dan meer zal worden, treden er in de werksituatie wel
uniformeringsprocessen op als gevolg van de technologische innovatie. Deze zal als reactie een meer persoonlijke zelfgekozen besteding van de eigen tijd meebrengen, te meer omdat de hogere scholingsgraad en diversiteit van opleidingen die mensen hebben genoten, meer in de eigen tijdsbesteding tot uitdrukking zullen komen.
Als arbeidsduurverkorting daarvoor dan ook nog meer tijd brengt,
lijkt een groeitrend waarschijnlijk.
Daar zijn nog enkele redenen voor te geven. Door de optredende
fmanciele beperkingen zal de toekomstige vrijetijdsbesteder zich
niet meer in staat zien om zoveel mogelijk aan alle gangbare activiteiten tegelijk mee te doen, zoals dat tot nu toe meer en meer het geval was geworden. Het type gulzige en jachtige recreant, zoals Linder die beschreef, zal zich tot een minderheid beperken 17). Men zal
worden genoodzaakt zich meer te specialiseren in een of enkele favoriete bezigheden. Dat zullen bij voorbaat niet de meest kostenintensieve, maar afhankelijk van de beurs en tijd, de meer tijdsintensieve bezigheden zijn. Men ziet nu dan ook de gemiddelde tijd besteed aan hobbies meer stijgen dan het aantal hobbyisten 18). Dat
wordt nog versterkt door de vermoedelijke stagnatie van het doehet-zelf-werk. Deze zeer breed beoefende vorm van vrijetijdsbesteding (die in 1982 nog door ruim de helft van alle lagen van de bevolking werd beoefend) en bij elkaar meer manjaren in beslag neemt
dan de hele professionele bouwnijverheid, gaat met relatief hoge
uitgaven gepaard en blijkt sinds 1980 dan ook gevoelig te zijn voor
de koopkrachtdaling. Daarbij komt het teruglopen van nieuwbouw,
van verhuizingen en van de koop van een eigen woning, waarmee
het doe-het-zelven vooral is verbonden 19). De hoge kosten van
een vakman zullen in de toekomst er toe leiden dat een groter beroep op het ruim beschikbare en goedkopere aanbod van werkwilligen uit het ,,zwarte” circuit wordt gedaan. Dit alles leidt ertoe dat
ook in de toekomst het doe-het-zelven eerder verder zal afnemen
dan toenemen. Niettemin is de laatste tien a vijftien jaren de ambitie
voor ambachtelijk werk, ook bij hoger-opgeleide groepen, sterk
ontwikkeld. In veel huishoudens is de apparatuur ook beschikbaar.
De inzet daarvan voor hobby en liefhebberij lijkt daarom voor de
hand te liggen.
Het SCP signaleert vooral een actievere tijdsbesteding onder de
niet-(beroepsmatig)actievenin 1980invergelijkingmet 1975,maar
dat zou ook aan de andere samenstelling van de groep niet-actieven
kunnen liggen, waarvan inmiddels meer jongere, hoger-opgeleide
mensen met een actievere leefstijl deel van zijn gaan uitmaken 20).
Die grotere activiteitendrang blijkt echter ook voor de werkende
mannen en vrouwen en voor de huisvrouwen te gelden, zij het in wat
mindere mate. Mij lijkt het daarom plausibel dat zich een algeme-

14) Zienoot 11.

15) W. Knulst en L. Schoonderwoerd, op. cit., biz. 125, label 5.8.
16) Sociaal en cultured rapport 1980, Sociaal en Cultureel Planbureau,
Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1980, biz. 263, label 12.4.

17) S. Linder, The harried leisure class, Columbia University Press, N.Y.,
1970.
18) Sociaal en cultweel rapport 1982, Sociaal en Cultureel Planbureau,
1982, biz. 142, label 8.3., resp. 146, label 8.12.
19) W. Knulsl, Veel lijd en weinig geld bevordert zelfbouw niel, Wonen/
TASK, juli, nr. 14, 1983, biz. 18.
20) Sociaal en cultweel rapport 1982, Sociaal Cullureel Planbureau, 1982,
biz. 141.

1212

nere activering van de leefstijl voordoet in de vrijetijdsbesteding.
Hobby en liefhebberijen zullen ook niet zozeer solitaire bezigheden
zijn, maar gepaard gaan met allerlei groepsvorming. In toenemende
mate zal rond dit soort activiteiten veel informatie-uitwisseling en
communicatie plaatsvinden.

Dat laatste geldt nog meer voor de sport. In 1980 was in de sportbeoefening een nog sterkere groei aanwijsbaar, overigens meer in de

Deze ontwikkelingen in de vrijetijd hangen uiteraard nauw samen
met de veranderingen in de hele samenleving. Zonder hier de hele
problematiek van de verzorgingsstaat-in-crisis bij te halen — dat zal
door anderen wel beter worden gedaan — dient toch te worden beseft dat de sociale gevolgen van arbeidsduurverkorting zich waarschijnlijk gaan afspelen in omstandigheden die zich bij eerdere in-

krimpingen van de arbeidstijd niet eerder hebben voorgedaan, nl.

participatiegraad dan in de geraiddelde duur van de beoef en ing 21).

een massale toename van tijd, gepaard met een navenante of grotere

Of de sportbeoefening ook verder gevoelig zal blijken voor toename

reductie in financiele middelen. Het is waarschijnlijk te eenvoudig
om hiervan het omgekeerde effect te verwachten als van de tegengestelde condities zoals die zich in de vorm van een versneld toenemende welvaart voordeden, omdat niet allcen de economische ontwikkeling hiervoor bepalend is, maar ook de achter deze materiele
vooruitgang liggende sociaal-culturele aspecten van het modernise-

van vrijetijd lijkt toch onzeker. Weliswaar wordt het sporten meer

gewaardeerd, maar het vaak kostenintensieve karakter van veel
sporten zal ook hier tot een selectievere participatie leiden; men zal
voorkeur vertonen voor Mgoedkopere” sporten en minder sporten
tegelijk bedrijven. De positieve invloed van een hoger-opleidingsniveau en van vroegtijdige ervaring met sport zal bovendien door de

ringsproces. De economische nul- of min-groeisituatie is sociolo-

toenemende ontgroening en vergrijzing worden geneutraliseerd en
tot een stabilisering van de sportdeelname voeren. De afkeer van regulering en strakke organisatie zal de voorkeur voor recreatiesporten meer versterken en de vrijblijvendheid in de deelname doen toenemen.
De thans intensief gevoerde acties onder de z.g. niet-actieven en

gisch nog nauweh’jks verkend en ook de grondtrekken van een

onder vrouwen tot deelname aan sport zouden de sportbeoefening

door deze groepen kunnen verhogen. Dat succes zal vooral afhankelijk zijn van de mate waarin de geboden mogelijkheden ook voorzien in de contactbehoefte onder deze groepen. Het collectieve
sportbedrijven zal enerzijds bijdragen aan een doorbreking van het
isolement vanuit de betrokkenen gezien, anderzijds zal het door zijn
demonstratief karakter de buitenwacht meer uitdagen tot aanvaarding van dit soort tijdsbesteding door niet-werkenden.
De toekomstige ontwikkeling van toerisme en verblijfsrecreatie

zal de invloed van de versobering te zien geven, zowel in een gerin-

maatschappij waarin het werken in traditioneel-moderne zin niet
meer zo dominerend en centraal is als tot voor kort, is nog nauwe-

lijks anders dan in gewaagde speculaties, waartoe ook meestal een
ver opgevoerde welvaart behoorde, beschreven. Het is vanuit de

door ons gestelde sociaal-culturele prioriteiten gezien ook niet verwonderlijk dat we een situatie van een versoberende samenleving
makkelijk verdringen. De waarden en normen die achter de idee van
een economic van het genoeg steken worden allerminst in brede
kring aanvaard ondanks de hier en daar waargenomen verzadigingsverschijnselen, en het is zeer de vraag of zij dat in de toekomst
zullen worden.
Balint Balla heeft in de „ Ausklang” van zijn boeiende boek Soziologie der Knappheit. Zum Verstandnis individueller und gesell-

schaftlicher Mangelzustandezyn gedachten laten gaan over de kenmerken van een nieuw ideaaltype van schaarste, door hem de ,,Mo-

gere deelname aan buitenlandse reizen, in de kortere duur daarvan

derativ-dynamische Knappheit und Knappheitsbekampfung” ge-

en de lagere frequentie als in goedkopere vervoers- en logiesvorm.
De binnenlandse recreatie en vakantie zullen daar in zijn goedkopere vormen van profiteren.

noemd 22). Hierin wordt van de verwachting uitgegaan dat als uitvloeisel van een globale schaarstecrisis zich een nieuw schaarstebewustzijn en nieuwe maatstaven voor de waardering van schaarste
zullen ontwikkelen.
De veranderingen in de waardenorientatie komt ons inderdaad

De onderliggende trends

wel als cruciaal voor, maar of het egocentrische immoralistische

Het geschetste beeld blijft op deze manier misschien betrekkelijk
concreet, maar tegelijk ook verbrokkeld en onoverzichtelijk. De
meest karakteristieke veranderingen die in de vrijetijdsbestedingen

ethos dat Zijderveld thans zo overheersend vindt 23) met de terugval van de verzorgingsstaat zal omslaan in een nieuw en wijdverbreid
,,moralisme” a la Balla lijkt discutabel. Het op subjectieve beleving
ingestelde menstype zal door het terugvallen van de consumptieve

moeten worden verwacht zijn ons inziens:

mogelijkheden eerder op zoek gaan, naast niet-conventionele we-

a. een verschuiving van een consumptieve en receptieve leefstijl

gen om het oude uitgavenniveau te kunnen handhaven, naar nieuwe

naar een meer produktieve en actieve, met name in de omgang

ervaringen die aan een meer actieve benutting van persoonUjke
kwaliteiten worden onleend. Zowel de benodigde tijd, de bruikbare
kennis als voldoende vitaliteit en energie zijn beschikbaar om de eigen mogelijkheden meer tot gelding te brengen in de vrijetijd. Waar

met media;

b. een verschuiving van een toenemende variatie in het vrijetijdsbestedingspatroon naar een grotere selectiviteit en specialisatie per
persoon. De verscheidenheid tussen personen neemt echter toe;
c. een verschuiving van ,,geldintensieve” bezigheden naar tijdsintensieve;

d. een toeneming van de informatietransfer rond vrijetijdsactiviteiten;
e. een afname van het private en solitaire karakter en een toename
van de associatievorming in de vrijetijd.

ook minder dan tot nu toe maatschappelijk aanzien zal kunnen wor-

den verworven met ,,display of luxury” —dat trouwens toch al veelal
bestond in het bezit van meer van hetzelf de — zal de werving naar de
waardering door zijn omgeving eerder tot een ,,display of qualities”

leiden.
Q. M. van Bijsterveldt

21) Idem, biz. 142, label 8.3.
22) Ballint Balla, Soziologie der Knappheit. Zum Verstandnis individueller
und gesellschaftlicher Mangelzustdnde, Ferd. Enke-Verlag, Stuttgart, 1978,
biz. 167-168.
23) A. C. Zijderveld, Het ethos van de verzorgingsstaat, Sociale Weten-

schappen, jg. 22, nr. 3, biz. 199.

Auteur