Ga direct naar de content

Economen voor de klas (6) Esther-Mirjam Sent: “Er zijn hele goede redenen om het pluralisme te omarmen”

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 2017

In het zesde deel van de serie economen in de klas: best practices spreken we met prof. Esther-Mirjam Sent. Naast haar Eerste Kamerlidmaatschap is Sent hoogleraar economische theorie en economisch beleid en vice-decaan aan de faculteit der Managementwetenschappen, Radboud Universiteit. Aldaar geeft ze onder andere het mastervak Pluralisms in Economics. We spraken haar over deze cursus.

In het kort

In deze blogreeks geeft ESB het woord aan Rethinking Economics. Zij delen verhalen van een divers scala aan docenten, of ze nou een drukbezocht eerstejaarsvak in neoklassieke macro-economie geven, of een interdisciplinair derdejaars vak in ontwikkelingseconomie. Want er is veel over het onderwijs gesproken en het is tijd dat er ook mét het onderwijs wordt gesproken.

Bekijk ook Bas Jacobs, Patricio Dalton, Jan Verhoeckx, Alfred Kleinknecht en Pieter Gautier.

Kunt u kort de inhoud van het vak beschrijven?

“Het vak geeft een overzicht van de ontwikkelingen in de economische wetenschap van de jaren 1980 tot aan nu. We beginnen het vak met een kleine terugblik en een kleine vooruitblik. Waardoor verandert de economische wetenschap? Hoe gaat zij door periodes van monisme en pluralisme? Vervolgens stellen we per college telkens één benadering centraal die relevant is binnen de economische wetenschap. We behandelen speltheorie, gedragseconomie,experimentele economie, neuro-economie, gelukseconomie, institutionele economie, feministische economie, evolutionaire economie en macro-economie.”

Esther-Mirjam SentRadboud Universiteit

Dat klinkt divers. Wat is voor u de kern van het vak? Wat zou u willen dat studenten naderhand onthouden?

“Uiteindelijk wil ik studenten meegeven dat de economische wetenschap voortdurend in beweging is, en dat er meerdere redenen zijn voor deze continue beweging. Het heeft te maken met de vragen die aan economen worden gesteld, de financiering van de wetenschap, de ontwikkelingenbij andere wetenschappen. Ik wil graag dat ze daar goed zicht op hebben, zodat ze met dat zicht kritisch kunnen nadenken over hun eigen rol als econoom. De economische wetenschap heeft een bijzondere positie. Enerzijds is er een behoefte aan exacte uitspraken van economen. Anderzijds is het lastig om dit soort uitspraken te doen in een wereld die complex is, waarin individuen op heel veel verschillende manieren kunnen reageren. Dit is een bijzondere spanning die economie als sociale wetenschapper vaart, juist vanwege die nabijheid van vragen uit de hoek van de beleidsmakers. Ik hoop daarom dat het vak eraan bijdraagt dat studenten later een vraagstuk vanuit verschillende perspectieven kunnen bekijken.”

Waarom is er in de master een verplicht vak over pluralisme?

“De relevantie van het vak zit erin dat er heel goede redenen zijn om het pluralisme te omarmen. Die redenen hebben te maken met de realiteit die we bestuderen, die zo complex is dat ‘ie niet in één theorie te vatten is. Daarnaast hebben we als economen een begrensde rationaliteit. Dit maakt het onmogelijk om binnen de economische wetenschap één theory of everything uit te dragen. Hierdoor wil je open blijven voor nieuwe perspectieven, en niet vast blijven zitten in ideeën die in het verleden wel werkten maar in de toekomst niet meer.”

Hoe spoort u de studenten aan tot kritisch nadenken?

“Op verschillende manieren. Ik laat de studenten wekelijks opdrachten inleveren. In die opdrachten moeten ze kritisch reflecteren op de artikelen die ze hebben gelezen, en moeten ze hun argument illustreren aan de hand van voorbeelden uit hun eigen specialisaties. In de literatuur die ik voorschrijf zijn er altijd twee tegengestelde geluiden. Het ene artikel is heel erg enthousiast over bijvoorbeeld speltheorie, het andere juist heel kritisch. De studenten zien de kritische benadering dus terug in de artikelen, en worden gedwongen hier op te reflecteren in de opdrachten. Daarnaast probeer ik kritisch denken te verwerken in de examinering. De studenten moeten een thuistentamen maken waarin ik ze de opdracht meegeef om bijvoorbeeld een onderzoeksvraag te ontwikkelen over strategisch gedrag. Hoe zou je zo’n vraag beantwoorden als speltheoreticus? En hoe als experimenteel econoom? En wat vind je van de voors- en tegens van de diverse perspectieven? De studenten worden door het vak heen geconfronteerd met vraagstukken die op meerdere wijzen opgelost kunnen worden,waar je soms het best meerdere methoden tegelijk voor kan gebruiken. Zo hoop ik dat ze de kritische houding en diversiteit meenemen in hun latere leven. Dat komt niet alleen voort uit de ambitie om volwaardige economen af te leveren aan de arbeidsmarkt. Het gaat ook over Bildung, over persoonlijke ontwikkeling en het vergaren van inzicht op jouw rol in de samenleving. Dat gaat voorbij aan het puur instrumentele.”

Komt de functie van het vak binnen de master hieruit voort? Dat andere vakken een meer instrumentele rol spelen, en dit vak meerde nadruk legt op Bildung?

“In Nijmegen bieden we economie-plus aan. Naast de standaard gereedschapskist willen we dat studenten kritisch reflecteren op welk gereedschap waarvoor geschikt is. Dat zie je in het bachelor curriculum, waar bijvoorbeeld geschiedenis van het economisch denken een verplicht onderdeel is. Maar ook in dit mastervak zie je die benadering terug. Dit betekent natuurlijk niet dat andere vakken in de master alleen maar een gereedschapskist geven. Ook daar wordt kritisch nagedacht. Maar die vakken hebben wel een net iets andere focus.”

Omdat dit een verplicht onderdeel is van verschillende master-specialisaties, zullen studenten vanuit verschillende achtergronden het vak volgen. Hoe probeert u die verschillende richtingen in de collegezaal samen te brengen?

“Ik zet de studenten er individueel toe aan de lesstof te verbinden met kennis uit hun eigen specialisaties door middel van de individuele schrijfopdrachten. Zoals al even aangestipt, wordt hier van de studenten verwacht dat ze een voorbeeld geven vanuit hun eigen specialisaties. In de colleges probeer ik heel nadrukkelijk de verschillende invalshoeken een stem te geven, zodat ze ook van elkaar kunnen leren. Zo kan het zijn dat een accountingstudent een corporate finance student over iets hoort vertellen, waardoor hij of zij denkt: verhip, hier heb ik inmijn eigen specialisatie ook wel eens mee te maken, maar zo heb ik er nog nooit over nagedacht. Het aantal masterstudenten neemt toe. Het is dan ook een steeds grotere uitdaging om de cursus te blijven geven zoals ik ‘m nu geef, waarin verschillende perspectieven aan het woord komen. Tegelijkertijd kunnende grotere colleges een verrijking vormen; het betekent een toename van het aantal perspectieven. Dat is prachtig om te zien. Het is aan mij als docent om de discussie in goede banen te leiden. Ik ben soms meer een debatleider dan dat ik op sta te lepelen wat nou volgens de docent wijsheid is en wat de studenten daar nou verder mee zouden moeten doen. Vanuit mijn expertise zet ik me in de discussies in goede banen te leiden.”

Hoe zien de colleges er uit qua structuur?

“Aan het begin van het college geef ik de studenten meestal een kapstok, dan blik ik even terug op het vorige college en bespreek ik wat praktische zaken. Aan het einde van het college blik ik vooruit op de volgende sessie. Daar tussenin zit de hoofdmoot. Dat begint met het polsen van de mening van de studenten. Welk artikel vonden ze het meest overtuigend? En waarom? Als je die vragen in het begin stelt, merk je al dat studenten gemotiveerd raken om mee te doen. Daarna geef ik een verdere duiding van wat ze gelezen hebben en in welk perspectief ze dat kunnen plaatsen. Zijner bijvoorbeeld relevante aanvullingen die niet in de artikelen bediscussieerd worden? Soms laat ik in dit gedeelte een filmpje zien, bijvoorbeeld de Ted-talk van Daniel Kahneman. Vervolgens organiseer ik het debat aan de hand van een reeks deelvragen. Ik hou geen pauze tussendoor, want ben zelf meer geschoold in de Amerikaanse traditie waarin je gewoon doorgaat. Ik moet zeggen dat ik hier nog nooit negatief commentaar over gehad heb vanuit de studenten.Ik doe er dan ook moeite voor om ze geïnteresseerd te houden en ik stop iets eerder.”

Gebruikt u uw eigen onderzoek in het vak?

“Ja, ik schrijf een aantal van mijn eigen artikelen voor. Ik reflecteer ook wel kritisch op een aantal van mijn eigen artikelen, en deel met studenten mijn inzichten ten aanzien van de rol van een academisch econoom. Hoe ziet bijvoorbeeld de incentive structure binnen de wetenschap eruit? Ik merk dat studenten daar vaak een heel naïef beeld van hebben. Ze denken dan dat wetenschappers zonder eigenbelang bijdragen willen leveren aan onze objectieve kennis; dat zij hierin geenszins ideologisch geïnspireerd zijn. Daarom vertel ik om mijn artikelen heen,bijvoorbeeld dat ik op het moment van schrijven ergens boos over was, en dat toen dit en dat artikel eruit gekomen is. Of over dat ik dit artikel niet in tijdschrift zus of zo gepubliceerd heb gekregen om die en die redenen. Zo zien studenten ook het proces dat vooraf gaat aan het publiceren, in plaats van dat ze alleen het artikel zelf lezen. We bediscussiëren ook de rol van docenten in de verandering van de wetenschap. Ik ervaar dat het onderwijs in veranderingen vaak achterop loopt. Het is immers makkelijker te doceren wat je ooit zelf gedoceerd hebt gekregen. Ook is het eenvoudiger om gewoon een tekstboek met hapklare brokjes aan de studenten voor te schrijven. De prikkels van de docent zijn niet zodanig dat de nieuwste ontwikkelingen in het veld meteen in het curriculum zichtbaar worden gemaakt. Daarnaast staan we stil bij de rol van media economen, en hoe hun meningen van invloed zijn op het beleid wat wordt gemaakt in Nederland en de Europese Unie.”

Naast hoogleraar bent u vice-decaan. Hoe probeert u de uitdaging aan te gaan om onderwijs niet achter te laten lopen op wat er gebeurt?

“Ik ben erg gecharmeerd van het idee om onderwijshoogleraren aan te stellen. Dan wordt een onderwijsaanstelling een beloning in plaats van een straf. Nu is het academische systeem zodanig ingericht dat je vooral wordt beloond als je goed onderzoek verricht; onderwijs moet aan de maat zijn maar hier zit geen beloning. Als je goed onderzoek verricht krijg je als beloning minder onderwijs. Onderzoek wordt namelijk gezien als een lust, en onderwijs als een last. Dat vind ik kwalijk. Wij hebben een belangrijke onderwijskundige taak. Die moeten we met enthousiasme en kennis vervullen. Daarom moeten we mensen meer onderwijstijd geven als beloning, en die tijd ook benutten om nieuwe initiatieven te ontwikkelen; op zoek naar nieuwe literatuur, nieuwe onderwijsmethoden en nieuwe samenwerkingsverbanden.”

Wat is de rol en het belang van vrouwelijke economen in het onderwijs?

“We weten uit allerlei onderzoeken dat diversiteit de beste resultaten oplevert. Dat zie je bij teams, maar ook bij bedrijven met diversiteit aan de top — al moet ik wel zeggen dat de causaliteit niet altijd even helder is. Toch kun je dit ook doortrekken naar het onderwijs. Daarbij gaat het ook om diversiteit in leeftijd, culturele achtergronden. Dit zal voor studenten alleen maar verrijkend werken.”

Zijn er, tot slot, ook studenten die tegen de pluralistische gedachte ingaan?

“Nee, inhoudelijk eigenlijk niet. Wel zie je dat er studenten zijn die heel erg op de arbeidsmarkt gericht zijn. Die vragen zich af wat de meerwaarde van dit vak is voor hun loopbaanperspectief. Die leren liever nog wat extra vaardigheden, dan dat ze hier kritisch op leren te reflecteren. Mijn antwoord is dan dat onze ervaring leert dat het in je loopbaan juist belangrijk is met een van verschillende vraagstukken meteen kritische houding veerkrachtig en flexibel te bekijken. De specifieke kennis die je in je professionele leven nodig hebt is vaak contextafhankelijk; die additionele vaardigheden doe je pas op on the job. De scheiding tussen kritisch denken en de juiste vaardigheden leren, zie ik dan ook als kunstmatig.”

Auteur

Categorieën