Ga direct naar de content

Economen voor de klas (3) Bas Jacobs: “Je moet een overdosis aan liefde voor het economievak hebben om buiten je eigen expertise te willen treden”

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 29 2017

In het derde deel van de serie spreken we met Bas Jacobs, hoogleraar openbare financiën aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Jacobs werkt in het wetenschappelijke en publieke domein op het gebied van de overheidsfinanciën. Hij doceert aan Erasmus het vak openbare financiën op master- en PhD-niveau. Daarnaast geeft hij sinds enkele jaren het seminar ‘Economisch Beleid’. “Dit vak is het meest representatief voor hoe ik de eenjarige master Beleidseconomie (Policy Economics) voor me zie”, aldus Jacobs. We spraken hem daarom over het reilen en zeilen van dit vak.

In het kort

In deze blogreeks geeft ESB het woord aan Rethinking Economics. Zij delen verhalen van een divers scala aan docenten, of ze nou een drukbezocht eerstejaarsvak in neoklassieke macro-economie geven, of een interdisciplinair derdejaars vak in ontwikkelingseconomie. Want er is veel over het onderwijs gesproken en het is tijd dat er ook mét het onderwijs wordt gesproken.

Bekijk ook deel 2

Kunt u de inhoud van het vak beschrijven?

“Het vak zit in het vierde en laatste blok van de master en beslaat het hele blok. In mijn vak proberen we één probleem uit deze tijd op te lossen. De inhoud van het vak is daarom niet vaststaand, en wisselt over de jaren. De eerste jaren stond de eurocrisis centraal; die crisis hield ook maar niet op. Het afgelopen jaar was het tijd voor een ander onderwerp. Het politieke debat rond handelsverdragen en protectionisme, de Brexit, Donald Trump, economische ongelijkheid, migratie; het zijn dé economische en politieke onderwerpen van nu. Daarom ging het seminar het afgelopen jaar over de politieke economie van globalisering. We besteden daarin aandacht aan de geschiedenis van globalisering, handelsliberalisering, financiële globalisering, migratie, internationale belastingheffing en politieke economie, zoals het trilemma van Rodrik (2012).

Het is voor zowel docent als student een uitdagend en moeilijk vak. Dat komt onder andere omdat er in dit vak geen tekstboeken worden gebruikt. Alleen wetenschappelijke artikelen. Als er al tekstboeken zouden zijn, bespreken die problemen die waarschijnlijk al opgelost zijn of nooit zullen ontstaan. Daarnaast behelst de inhoud van het seminar verschillende vakgebieden binnen de economie. Toen de eurocrisis centraal stond, ging het bijvoorbeeld over macro-economie, overheidsfinanciën, monetaire economie, internationale economie, economie van het bankwezen, financiering, economische geschiedenis en politieke economie. Allerlei onderdelen van de economie kwamen bij de eurocrisis bij elkaar, en dat maakt het complex. Omdat het vak aansluit bij een beleidsprobleem, spelen instituties en de politiek bovendien een belangrijke rol. Onze theorieën zitten niet in een vacuüm; dat vergeten we weleens als economen. Daarnaast is praktische kennis over de economie belangrijk, omdat we proberen te begrijpen hoe economische processen in de echte wereld werken.

Omdat ik geen expert ben op alle van de genoemde domeinen, is het organiseren van het vak tijdrovend en vergt het veel om te organiseren. Ik krijg dan ook veel hulp van gastdocenten die in het vak gastcolleges verzorgen binnen hun gebied van expertise. Voor die collegialiteit ben ik zeer dankbaar. Tegelijkertijd is het intellectueel buitengewoon bevredigend om als docent binnen een andere sub-richting van economie te kijken. Dat gebeurt tegenwoordig bijna niet meer. Academici worden te vaak specialisten op de vierkante millimeter. Na de eerste drie weken krijg ik van studenten meestal te horen dat ze verzuipen in de stof, maar na zeven of acht weken zeggen ze dat ze nog nooit zoveel geleerd hebben in korte tijd. Elk jaar weer zijn er een paar studenten die zeggen: “Dit was het vak waarom ik ben gaan studeren”. Of: “Dit is de intellectuele uitdaging waar ik altijd naar op zoek ben geweest”.

Wat is het doel van het vak?

“Het doel van het vak belichaamt het doel van de master Policy Economics: goede beleidseconomen opleiden. Daarom willen we aandacht besteden aan beleidsrelevante zaken. Ik vond het bijvoorbeeld echt verbijsterend dat er nergens in Nederland een vak over de eurocrisis werd aangeboden aan Nederlandse universiteiten. Uiteindelijk moeten we in universitaire studies dingen leren die op een of andere manier zinvol zijn om de economie beter te begrijpen en – voor onze opleiding – om goed beleidsadvies te kunnen geven.

Als het om vaardigheden gaan, denk ik dat de master Policy Economics onderscheidend is van andere masters. De opleiding is gericht op het economisch beleid en minder op de zuivere wetenschap. In het seminar Economisch Beleid moeten ze alles wat ze op theoretisch en methodologisch gebied hebben geleerd combineren en op de beleidsactualiteit toepassen. Beleidseconomen moeten bijvoorbeeld snappen hoe de econometrische effecten van beleid gemeten kunnen worden. Dit doen studenten in een ander seminar, Beleidsevaluatie, gegeven door Dinand Webbink.

De master is daarom ingericht om studenten met ‘state-of-the-art’, mainstream economisch theoretische en empirische kennis bij te brengen zodat ze uiteindelijk in staat zijn beleidsproblemen op te lossen. Uiteindelijk hoop ik dat studenten na mijn vak en deze master niet alleen de juiste vaardigheden opgedaan hebben, maar ook een persoonlijke motivatie hebben om zich met economisch relevante vraagstukken bezig te houden en zich hiervoor in te zetten als beleidseconoom. Als ze daar lol in hebben en ik ze dat mee heb kunnen geven, dan ben ik echt heel blij”.

Hoe toetst u de voortgang van studenten?

“Naast een mondeling tentamen over de behandelde literatuur aan het einde van het vak, moeten de studenten in groepsverband een beleidspaper schrijven over het onderwerp dat in het seminar centraal staat. In dat paper moeten studenten een beleidsprobleem oplossen. Dit is een vorm van normatieve economie. Studenten analyseren hoe een gegeven maatschappelijk ideaal het beste verwezenlijkt kan worden. Studenten moeten zich verdiepen in economische theorie en empirisch onderzoek. Uiteindelijk wordt de theorie geconfronteerd met de empirie. Hieruit vloeit een beleidsadvies voort. Het is daarom niet genoeg het paper af te sluiten met “meer onderzoek is nodig”. De vraag gaat altijd over of we wel of niet iets moeten doen. Moeten we meer vrijhandel hebben of juist minder? Hoe moeten we de belastingheffing van multinationals organiseren? Hoe moeten we migratiebeleid vormgeven? Moeten we streven naar een federaal Europa?

Vervolgens presenteren studenten in de slotsessie hun beleidspaper aan politici of beleidsmakers. In het verleden waren dat, bijvoorbeeld, Wouter Bos, Kees Vendrik, Paul Tang en Wouter Koolmees. Zij stellen studenten kritische vragen over de realiseerbaarheid van hun plannen. Je ziet hierin vaak eenzelfde patroon terugkomen. Over de uitvoerbaarheid van hun plannen denken studenten niet altijd even goed na. Overigens vind ik dat ook niet het belangrijkste; ik probeer ze vooral te leren een goed onderbouwd plan te maken. Maar tijdens dit soort discussies worden ze met de harde politieke werkelijkheid geconfronteerd. “Klinkt leuk”, zeggen de politici dan, “maar hoe ga ik dit verkopen aan mijn kiezer?”. Dan realiseren ze zich dat het misschien wel moeilijk is om een geweldig economisch idee ook politiek acceptabel te kunnen maken. Desalniettemin zijn de presentaties een mooie introductie voor de studenten in het Nederlandse economische beleid.”

De master en het vak zijn erop gericht economen af te leveren voor de beleidspraktijk. Hoe ziet u de verhouding tussen economische theorie en de praktijk in uw vak en de master?

“Aandacht voor relevante economische gebeurtenissen in de echte wereld is belangrijk. Tegelijkertijd duurt de master maar één jaar, dus dat betekent dat we keuzes moeten maken. Wij maken die keuze door toch vooral te focussen op economische theorie en empirische methoden. Het is belangrijk dat studenten de analytische en empirische vaardigheden ontwikkelen om te kunnen denken en te onderzoeken als een econoom. Maar dat betekent eveneens dat we eigenlijk te weinig tijd kunnen besteden aan economische geschiedenis en economische instituties. Daar ben ik niet altijd gelukkig mee. Ik zou liever een tweejarige master hebben waarin we ook aandacht kunnen hebben voor institutionele en historische kennis van de economische wereld, zonder dat dit ten koste gaat van de analytische diepgang. Maar gegeven dat de master maar één jaar duurt, ben ik gelukkig met de keuze voor het curriculum zoals we die nu maken.”

Wat is voor u de grootste uitdaging in het geven van dit vak?

“Als je buiten je eigen expertise treedt, kost dat drie keer zoveel tijd, energie en inzet. Daarbij heb ik wel veel hulp van gastdocenten. Maar de tentaminering en begeleiding van papers doe ik zelf, met mijn mededocent, ook over de onderdelen van de economie waar we geen expert in zijn. Het vak is daarom niet alleen voor de studenten maar ook voor ons een weg van veel intellectuele weerstand. Ik snap heel goed dat binnen de huidige academische constellatie een dergelijk vak niet veel aangeboden wordt. Je moet een overdosis aan liefde voor je vak hebben om het op deze manier te doen. En ik snap goed dat collega’s zich niet comfortabel voelen in het geven van een vak over materie waarin ze zelf geen expert zijn. Ook ik maak nog regelmatig fouten. Maar alleen door het maken van fouten zul je ooit iets leren. Dat geldt voor iedereen, maar ook voor mij op mijn 43e.”

Literatuur

Rodrik, D. (2012) The globalization paradox: Democracy and the future of the world economy. New York: Norton & Company.

Auteur

Categorieën