Ga direct naar de content

De jaren negentig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 17 1989

De jaren negentig
Een van de opvallendste karakteristieken van de economische ontwikkeling in de jaren tachtig was de bijna
wereldwijde tendens om aan de markt een grotere en aan
de overheid een kleinere rol toe te kennen in het coordineren van economische beslissingen. Deregulering, privatisering, vermindering van belastingen en van het aandeel van de collectieve uitgaven in de nationale bestedingen vormden in Oost en West, in Noord en Zuid een
nieuw, gemeenschappelijk element in de economische
politiek. Het was een trendbreuk in de naooriogse ontwikkeling waarin hetdomein van de staatszorg steeds vender
was uitgedijd en een reactie op de economische crisis van
de jaren zeventig waarin de beperkingen van het overheidsingrijpen pijnlijk aan het licht waren gekomen. De
herorientatie op de markt bracht het economische herstel
op gang en droeg ertoe bij dat de geihdustrialiseerde
wereld in de jaren tachtig een zeer krachtige economische opleving doormaakte. En hoewel de huidige conjunctuurgolf over haar hoogtepunt heen is, zijn er goede
vooruitzichten dat de opgaande lijn ook in de jaren negentig nog kan worden doorgetrokken.
Onder deze omstandigheden kan men van politieke
partijen geen grootse plannen verwachten om de economie te hervormen. Ze zijn allang blij dat het weer beter
gaat met de economic en gaan bovendien nog steeds
gebukt onder het wantrouwen in de mogelijkheden van
overheden om het economische proces in een gewenste richting te sturen. De economische paragrafen van
de verkiezingsprogramma’s van CDA, PvdA, VVD en
D66 bevatten dan ook weinig verrassends. Alle vier
partijen beloven braaf door te gaan met hetterugdringen
van het financieringstekort en het verminderen van het
aandeel van de collectieve uitgaven in het nationaal
inkomen. Alle vier trekken geld uit voor een aanpassing
van de ambtenarensalarissen en uitkeringen aan de
inflatie. Alle vier reserveren een paar miljard voor het
milieu. En daarmee is voor alle vier de financiele ruimte
ongeveer op. Voor de rest worden slechts wat accenten
verschillend gelegd. In het tijdperk van ‘no nonsense’
maakt niemand zich illusies.
De bescheidenheid in de opstelling van politieke partijen wordt nog extra gevoed door het besef dat de Europese integratie de nationale beleidsruimte verder inperkt.
In zijn artikel in deze ESB brengt Geelhoed overtuigend
naar voren hoezeer de nationale staat als het voertuig bij
uitstek voor de verwezenlijking van politieke voorkeuren
in het geTntegreerde Europa aan belang inboet. En op
beleidsterreinen waar de nationale soevereiniteit nog intact blijft, dwingt de nauwe verwevenheid met andere
Europese economieen tot een voortdurende toetsing en
aanpassing van het beleid aan wat elders gebeurt. Alleen
om die reden al lijkt er nauwelijks ruimte voor nationale
economische initiatieven.
Toch laten de jaren tachtig ons met een aantal beleidsopgaven zitten waarvoor de markt geen oplossing biedt
en waarvoor de politiek met creatieve ideeen zal moeten
komen. In dit nummer van ESB worden enkele van deze
beleidsopgaven toegelicht: de milieuproblematiek, de
langdurige werkloosheid, de tekortkomingen in de economische structuur en de noodzaak om de doelmatigheid
van het openbaar bestuur te vergroten. Dat de overheid
er in financieel opzicht nog steeds niet in is geslaagd om
in eigen huis orde op zaken te stellen (zie het artikel van
Bron, Hoogteijling en Klunder in deze ESB), maakt de
problemen alleen maar groter. Ondanks de florerende

ESB 16-8-1989

economie kunnen de economische beleidsmakers het
toch nog moeilijk krijgen in de jaren negentig.
De noodzakelijke omvorming van de economische
ontwikkeling in een richting die het milieu spaart, lijkt in
elk geval niet aan de markt te kunnen worden toevertrouwd. Er treden op dit terrein externe effecten op die
niet of onvoldoende in de prijsvorming van produktie en
consumptie tot uitdrukking komen, maar die wel van
directe invloed zijn op de welvaart van huidige en toekomstige generaties. Dit zal in de komende jaren ingrijpende veranderingen in het patroon van produceren en
consumeren vergen. Ondanks alle aandacht nu voor
het milieu lijkt dit besef nog niet voldoende doorgedrongen. Volgens Opschoor in deze ESB is het Nationaal
milieubeleidsplan wat dit betreft te geruststellend. De
economische implicaties van een ‘duurzame ontwikkeling’ gaan veel verder.
Het toegenomen vertrouwen in de werking van de
markt heeft ook nog geen eind kunnen maken aan de
hardnekkige werkloosheid in ons land. Hoewel de werkgelegenheid flink groeit, daalt de werkloosheid slechts
tergend langzaam. Een aanzienlijke groep werkzoekenden dreigt blijvend buiten spel te raken. In het artikel van
Kapteyn, Keuzenkamp en Van der Ploeg wordt de aard
van de werkloosheid nader geanalyseerd. Hun betoog
mondt uit in de conclusie dat een voortzetting van de
economische groei nauwelijks helpt om de langdurige
werkloosheid te verminderen. Specifieke maatregelen
zijn noodzakelijk om de langdurig werklozen weer in het
arbeidsproces in te schakelen. De toenemende schaarste op deelmarkten van de arbeidsmarkt is een extra
argument om werk te maken van zo’n beleid.
Een ander beleidsterrein dat in de jaren negentig prominent op de politieke agenda zal verschijnen is het
economische structuurbeleid. Als gevolg van de financiele problemen in de collectieve sector is de economische
infrastructuur in ons land in een aantal opzichten verwaarloosd (verkeer en vervoer, onderwijs). Om de achterstanden weg te werken zullen omvangrijke en langdurige
investeringen noodzakelijk zijn. Voor de financiering daarvan zouden nieuwe samenwerkingsvormen tussen overheden en bedrijfsleven tot stand moeten komen. Tot nu
toe verloopt de samenwerking echter vaak nogal stroef.
Daarzal verbetering in moeten komen op straffe van hoge
economische kosten. De kwaliteit van de infrastructuur en
het peil van de collectieve voorzieningen zullen in de
geTntegreerde markt van de jaren negentig immers belangrijke concurrentiefactoren zijn. Hier ligt een gemeenschappelijk belang van overheid en bedrijfsleven.
De overheid zal ten slotte ook in eigen huis verder orde
op zaken moeten stellen, niet alleen in financieel opzicht,
maar ook organisatorisch. Nadat het bedrijfsleven in het
afgelopen decennium een geweldige herstructurering
heeft doorgemaakt die de efficiency enorm heeft verbeterd, is het nu de beurt aan de overheid die met dit proces
nog maar net een begin heeft gemaakt. In ‘t Veld bespreekt in deze ESB een aantal knelpunten die zich hierbij
voordoen en geeft mogelijke uitwegen aan. Ook hier
vormt de Europese integratie weer het decor, want zoals
Geelhoed uiteenzet, doorbreekt deze het monopolie van
de nationale staat en maakt haar tot een mededinger op
een markt. Dat dwingt de overheid zich in de jaren negentig ondernemend en slagvaardig op te stellen.

L. van der Geest

781

Auteur