Ga direct naar de content

De financiering van de Europese Gemeenschappen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 3 1982

Europa-bladwijzer

De financiering van de Europese
Gemeenschappen
Over de uitbreiding der eigen middelen en de verdeling
van de lasten
MR. B. M. VEENHOF*
Inleiding
Te midden van de conferenties van
staatshoofden of regeringsleiders der
lidstaten der Europese Gemeenschappen
(EG) neemt de conferentie gehouden in
Den Haag op 1 en 2 december 1969 een
bijzondere plaats in vanwege een drietal
daar genomen principebeslissingen,
welke nadien de communautaire activiteiten zeer sterk hebben bei’nvloed. Het
gaat om de besluiten inzake de verdieping
der Gemeenschap tot een economische
en monetaire unie, inzake de toetreding
van nieuwe lidstaten en ten slotte inzake
de financiering der Gemeenschap met
eigen financiele middelen. Deze financiering met eigen middelen zou de plaats
innemen van de financiering op basis
van bijdragen door de lidstaten en had
ten doel de Gemeenschap een financiele
autonomie te verschaffen.
Met dit besluit inzake deze eigen middelen werd een turbulente voorgeschiedenis afgesloten, welke met name haar oorzaak vond in tegengestelde opvattingen
der lidstaten over de vraag of deze nieuwe
vorm van financiering al dan niet verbonden diende te worden met een uitbreiding der budgettaire bevoegdheden
van het Europese Parlement. Immers,
de nationale parlementen verloren als
gevolg van deze systeemwijziging de
greep op de financiering der Gemeenschappen en het lag dus wel voor de hand
om deze leemte op te vullen door een uitbreiding van de bevoegdheden van het
Europese Parlement. Deze tegenstelling
leidde, zoals bekend, tot een ernstige
crisis in de Gemeenschap, welke voerde
tot de politick der lege stoel van Frankrijk gedurende de periode juli 1965 tot
januari 1966 1).
De verdere ontwikkeling van het
regime der eigen middelen is al evenmin
zonder moeilijkheden en problemen verlopen. Zo vormt de verdeling van de last
der eigen middelen over de lidstaten een
wezenlijk onderdeel van de steeds weer
door het Verenigd Koninkrijk opgeworpen budgettaire problematiek, die de Gemeenschap tot nu toe reeds twee keer in
een ernstige crisis stortte.
Deze verdelingsproblematiek en daarnaast de behoefte aan nieuwe eigen midESB 3-2-1982

delen waarop de Europese Commissie
al enkele keren heeft gewezen, vormen
de actuele problemen op het gebied
der eigen middelen, die in dit artikel ter
zullen komen.
Het principebesluit van de conferentie
van Den Haag is uitgewerkt in het besluit
van de Raad der EG van 21 april 1970
(PB, L 94 van 28 april 1970). Als eigen
middelen wijst dit besluit aan:
— de heffingen toegepast in het kader
der Gemeenschappelijke landbouwpolitiek;
— de douanerechten;
— eventuele andere belastingen, ingevoerd in het kader van een Gemeenschappelijke politick;
— een heffing tot ten hoogste een procent, toegepast op een geharmoniseerde grondslag van de belasting
op de toegevoegde waarde.
In deze definitie van wat de eigen
middelen zullen worden, liggen reeds
de elementen besloten welke in latere
jaren aan de basis zullen liggen van de
al genoemde problemen met betrekking
tot de uitbreiding der eigen middelen en
de verdeling der lasten over de lidstaten.
Wat betreft deze uitbreiding der eigen
middelen staat thans met name de begrenzing tot 1% op het vlak der BTW in
de belangstelling. Daarnaast kan zich
hier echter ook een meer principieel getinte begrenzing doen gevoelen, voortvloeiende uit de steeds door de Commissie gehanteerde stelling dat eigen middelen van fiscale oorsprong moeten zijn.
En wat de verdelingsproblematiek aangaat, is het van belang vast te stellen dat
alle tot nu toe ingevoerde eigen middelen
belastingen op het verbruik zijn. Verbruiksbelastingen brengen vaak een verdeling mee die degressief is in relatie tot
het inkomen. Op het vlak der Gemeenschap kan dit meebrengen dat de verdeling der lasten relatief ongunstig kan
worden voor lidstaten met een lager
nationaal inkomen per hoofd.

af 1 januari 1975 de begrotingen der
EG integraal door deze eigen middelen zouden worden gefinancierd, doch
trof tevens ook overgangsmaatregelen
voor het geval er vertragingen zouden
optreden op het gebied van de eigen
middelen uit de BTW. Dat was wijs gezien, want er zijn inderdaad aanmerke-,
lijke vertragingen opgetreden in de harmonisatie der belastinggrondslag der
BTW en de invoering daarvan in de lidstaten. Eerst in 1979 was het zover dat,
althans in zes lidstaten, de eigen middelen
uit de BTW konden worden geheven.
In 1980 volgden de overige lidstaten, met
uitzondering van de nieuwe lidstaat
Griekenland, waarvoor een overgangsregeling geldt.
Nog voordat het stelsel der eigen middelen integraal in werking was getreden,
heeft de Europese Commissie er reeds
enkele keren op gewezen dat dit stelsel,
naar haar mening, onvoldoende financiele armslag zou bieden om de toekomstige communautaire activiteiten tot uitvoering te kunnen brengen 2). Daarmee
was het netelige probleem vande uitbreiding der eigen middelen gesteld. We
zullen ons hier beperken tot een bespreking van de technische aspecten van dit
vraagstuk.
Uitgaande van het zoe’ven genoemde
door de Commissie gehanteerde uitgangspunt dat eigen middelen van fiscale
oorsprong moeten zijn, gaat het dus om
de vraag welke belastingen de basis van
nieuwe eigen middelen zouden kunnen
vormen. De politieke en economische
aspecten der uitbreiding blijven hier verder buiten beschouwing. Wat die aspecten betreft, volstaan we met te constateren dat het Europese Parlement zich zeer
positief heeft opgesteld en dat de houding van de lidstaten varieert van gereserveerd tot duidelijk afwijzend. Vele
lidstaten zien een herstructurering van
de uitgaven — een verschuiving van de
uitgaven van de landbouwpolitiek naar
die voor sociale en economische doeleinden — als het eerst aangewezen instrument om de gevraagde financiele
ruimte te scheppen.
Het fiscale federalisme; fiscale voorwaarden voor uitbreiding van de eigen
middelen
Het stelsel der eigen middelen is te om* De auteur is werkzaam bij de Commissie der

Europese Gemeenschappen te Brussel. De in
dit artikel uitgesproken opvattingen zijn geheel voor de persoonlijke verantwoordelijkheid van de auteur.

1) Zie over de geschiedenis der eigen middelen, De eigen middelen van de Europese Ge-

meenschappen en de budgettaire bevoegdheden van het Europese Parlement, Europese

De uitbreiding der eigen middelen
Het eigen-middelenbesluit van 21 april
1970 ging uit van de gedachte dat van-

Parlement, juni 1970. Zie over de eigen middelen in het algemeen, D. Strasser, Lesfinances de I’Europe.

2) Perspectives de financement du budget

communautaire, supplement 8/78 van het
bulletin der Europese Gemeenschappen.

121

schrijven als een systeem van verdeling

miet is onderworpen. Ook zullen regio-

zaak de totale druk tebeperken.doetzich

tussen de EG en de lidstaten van de wet-

naal bezien de verschillen in druk niet

gevende autonomie op het gebied der belastingheffmg als ook van de opbrengst
van de belastingen. Soortgelijke stelsels

ook bij dit systeem gelden. De begrenzing

te groot mogen zijn om bij voorbeeld

der autonomie samenhangend met het

verstoring van concurrentieverhoudin-

vermijden van administratieve compli-

gen tussen ondernemingen gevestigd in
verschillende staten te voorkomen. Een
tweede beperking is van administratieve
aard. Wanneer de fiscale wetgevingen
van de verschillende publieke administraties sterk uiteenlopen, ontstaan voor

caties voor de belastingplichtige, speelt
hier geen rol aangezien deze belastingplichtige immers telkens slechts met een
fiscale wetgeving op het gebied van een
bepaalde belasting heeft te maken.

van verdeling worden sinds lang toege-

past in federaties en in de confederaties
en trouwens ook wel in unitaire staten
(centrale regering, departementen, ge-

meenten). Zeker, de EG vormen geen
federatie of confederatie, maar ze hebben daarmee wel gemeen dat ze een organisatie vormen van meerdere publiek-

rechtelijke administraties (gemeenschappen en lidstaten), die ieder hun eigen begroting hebben. Kennisneming van de

bestaande systemen van het fiscale fede-

de belastingplichtige grote problemen op
het gebied der uitvoering: meerdere

boekhoudingen, meerdere aangiften,
meerdere controles. Een vergaande harmonisatie van met name de belastinggrondslag is voor de toepassing van dit

ralisme kan dan ook bevorderlijk zijn
voor het inzicht in de functie der eigen
middelen, als ook voor een systema-

systeem dan ook vereist.
De toepassing van dit mechanisme in
de Gemeenschap ten behoeve van de
eigen middelen is aan dezelfde beperkin-

tische benadering van de fiscale voor-

gen onderworpen. De totale druk van de

waarden voor een uitbreiding der eigen
middelen. Uitvoerige informatie over

belasting geheven door de lidstaten en

die enige jaren geleden door de Commis-

door de Gemeenschap van een en dezelfde belastingplichtige zal in onderling
overleg moeten worden vastgesteld en

sie is gepubliceerd over de rol der openbare financien in de Europese integratie

verder zal de grondslag der belasting vergaand moeten worden geharmoniseerd.

deze systemen is gegeven in een studie

uitgevoerd door een werkgroep onder

Zonder zo’n vergaande harmonisatie

leiding van sir Donald MacDougall 3).

zouden niet-gemotiveerde verschillen
ontstaan tussen de inwoners der verschillende lidstaten. Om aan deze harmonisatie, die een uiterst moeilijk proces is,
te ontkomen, is wel voorgesteld
een bijzondere grondslag in te voeren

In deze studie worden drie basistechnie-

ken onderscheiden, te weten:
— ,,tax overlapping” of ..superposition

d’impots”;
— ,,tax separation” of ..dissociation des
impots”;
— ,,tax sharing” of ..partage du produit
d’impot”.

Als regel komen meerdere van deze
basistechnieken, soms in een mengvorm,
in een en dezelfde staat voor en worden

dan toegepast op verschillende belastingen. Deze drie technieken onderscheiden
zich met name in twee opzichten. In de
eerste plaats zijn er verschillen met be-

trekking tot de verdeling van de wetgevende autonomie op fiscaal gebied, dat
wil zeggen de bevoegdheid om essentiele

zaken als de belastinggrondslag en de
tarieven, en daarmede dus ook de opbrengst, te wijzigen. En in de tweede
plaats zijn er verschillen met betrekking

die enkel zou moeten dienen voor de

heffing van de eigen middelen en daarom
mogelijk wat minder gecompliceerd zou

kunnen zijn dan die welke voor de nationale belastingheffing moet dienen. Ech-

ter, de zo juist genoemde beperking van
administratieve aard brengt mede dat
deze bijzonder grondslag weer niet te ver

van de nationale belastinggrondslagen
mag afwijken: m.a.w. ook dit voorstel
ontkomt niet aan de noodzaak van een

vergaande harmonisatie van de belastinggrondslag in de lidstaten.
Het regime der eigen middelen uit de
BTW heeft belangrijke kenmerken gemeen met het systeem van de ,,tax overlapping”.

tot de mate van fiscale harmonisatie,
welke voor de toepassing der technieken
is vereist.

,,Tax separation” of ,,dissociation des
impots”

,.Tax overlapping” of ,,superposition
d’impots”

des impots” wordt gesproken wanneer

Van ,,tax separation” of ..dissociation
elk niveau van publieke administratie

De uitdrukking ,,tax overlapping” of
administratie op het gebied van een en

een exclusieve wetgevende bevoegdheid
heeft met betrekking tot een of meerdere
belastingen en ook recht heeft op de opbrengst van deze belastingen. Zo kan b.v.

dezelfde belasting (b.v. de vennoot–

in een federale staat de centrale overheid

schapsbelasting of de BTW) opereren en
ieder van deze administraties in beginsel
een eigen wetgevende autonomie heeft
met betrekking tot de grondslag en de
tarieven van deze belasting.
In de praktijk is deze autonomie aan

alle bevoegdheden bezitten met betrekking tot de douanerechten, terwijl de
staten bevoegd zijn met betrekking tot
de belastingen op inkomen en winst. (De
andere belastingen kunnen dan nog weer
volgens een der beide andere systemen

sterke beperkingen onderworpen. Een

worden behandeld). De hiervoor bij de

eerste beperking wordt gevormd door

bespreking van het systeem der ,,tax overlapping” genoemde begrenzing van de
autonomie, voortvloeiend uit de nood-

..superposition d’impots” wordt gebruikt
wanneer meerdere niveaus van publieke

de totale fiscale druk op de belasting-

plichtige, welke uiteraard aan een li122

,,Tax separation” wordt in alle federaties en confederaties toegepast met betrekking tot de douanerechten, waarbij
de wetgevende bevoegdheden en het recht
op de opbrengst steeds aan de centrale
overheid zijn toegewezen. Deze toewijzing ligt ook wel voorde hand omdat deze
federaties steeds tevens een douane-unie
vormen. In de EG kan het stelsel der
eigen middelen -uit de douanerechten
(sinds 1975)enuitdelandbouwheffingen
(sinds 1971) als een toepassing van het
systeem der ,,tax separation” worden beschouwd. Immers, de Gemeenschap heeft
hier exclusieve wetgevende bevoegdheden en recht op de opbrengsten.
Verdere toepassing van dit systeem in
de Gemeenschap ten behoeve vaneen uitbreiding der eigen middelen zou de vorm
moeten hebben van de overdracht van
alle bevoegdheden met betrekking tot
een bepaalde nationale belasting aan de
Gemeenschap (zoals indertijd het geval
is geweest met de douanerechten), of wel
van de creatie ten behoeve van de Gemeenschap van een geheel nieuwe belasting die in de lidstaten niet voorkomt. De
toepassing van de eerste vorm vereist in
dit geval niet enkel een harmonisatie van
de grondslag van de over te dragen belasting, maar ook een harmonisatie der
tarieven om ongelijkheid tussen de belastingplichtigen in de verschillende lidstaten te voorkomen. De tweede vorm
verlangt uiteraard geen harmonisatie.
Men dient echter te bedenken dat de vaststelling der essentiele elementen van zo’n
nieuwe belasting al evenzeer een bijzonder moeilijke opgave gaat vormen, met
name wanneer met uiteenlopende economische en sociale omstandigheden in de
lidstaten rekening moet worden gehouden.

„ Tax sharing” of ,,partage du produit
de I’impot”

De methode der ,,tax sharing” ten
slotte houdt in dat de opbrengst van een
bepaalde belasting volgens een bepaalde

sleutel wordt verdeeld over de rechthebbende publieke administraties. Er is

hier geen sprake van gescheiden wetgevende bevoegdheden;deze bevoegdheden
berusten of wel bij een der administraties

3) Report of the study group on the role of

public finance in European integration, Commissie der EG, 1977, Economic and financial
series; M. Eramerson, The finances of the
European Community; a case study in embryonic fiscal federalism, in Gates, TTtepolitical economy of fiscal federalism; G. Denton,
Reflexions on fiscal federalism in the EEC.

— als regel de centrale overheid — of wel
deze worden door de betrokken admini-

Fiscale harmonisatie en de uitbreiding
der eigen middelen

straties gezamenlijk uitgeoefend.

De aard der verdeelsleutel bepaalt de

Voorwaarde voor het gebruik van een

mate van fiscale harmonisatie die vereist

belasting ten behoeve van de eigen middelen is dus dat in ieder geval de grond-

is voor de toepassing van dit stelsel. Is
deze sleutel gebaseerd op de opbrengst
der belasting, dan moeten zowel de
grondslag als de tarieven van de betrok-

slag van die belasting vergaand is geharmoniseerd. Welnu, het is voldoende bekend dat de fiscale harmonisatie in de

ken belasting worden geharmoniseerd.

EG tot nu toe enkel voortgang heeft ge-

Is de sleutel daarentegen gebaseerd op de

boekt op het gebied der BTW en op dat

grondslag, dan is uiteraard de harmonisatie daarvan voldoende.

van accijns op sigaretten en wel in de

Samenvattend kan worden gesteld
dat:
— debeideeerstgenoemdesystemeneen
grotere mate van wetgevende auto-

nomie bieden op fiscaal gebied dan
dat der ,,tax sharing”. Deze autono-

mie is echter aan beperkingen gebonden, voortvloeiende uit de totale
fiscale druk en uit de administratieve
complicaties, die voor de belastingplichtige kunnen ontstaan;
— elk van de drie systemen vereist een
harmonisatie van de belasting-

grondslag; Soms ook is een harmonisatie der tarieven een voorwaarde
voor toepassing.

De beknopte omschrijving van de
voornaamste varianten van het fiscale
federalisme kan een bepaalde kritiek

ontzenuwen die wel is te horen met betrekking tot de regeling der eigen middelen uit de BTW. Het regiem der eigen

middelen uit de BTW heeft kenmerken
van zowel ,,tax overlapping” als van
,,tax sharing”. Met ,,tax overlapping”
heeft het gemeen dat de lidstaten en de

Gemeenschap ieder een eigen wettelijke
bevoegdheid hebben inzake tarieven (de
Gemeenschap binnen de bekende grens

der 1%, de lidstaten zonder begrenzing).
Het andere kenmerkende element der

,,tax overlapping”, te weten de rechtstreekse heffing door elke bevoegde ad-

ministratie bij de belastingplichtige, ontbreekt echter voor wat de Gemeenschap
betreft. Slechts de lidstaat heft bij de

belastingplichtige, waarna een verdeling
van de opbrengst tussen deze lidstaat en

de Gemeenschap volgt. Deze verdelingsmethode is een kenmerk van het systeem
der,,tax sharing”. Uit de afwezigheid van
een rechtstreekse heffing bij de belastingplichtige door de Gemeenschap wordt

wel afgeleid dat deze regeling toch eigenlijk maar een onvolwassen vorm van
eigen middelen tot stand heeft gebracht
die aan de autonomie der Gemeenschap

ernstig afbreuk doet. Welnu, uit het vorenstaande kan blijken dat deze kritiek
niet gerechtvaardigd is. Immers, ,,tax

sharing” is een algemeen aanvaarde en
volwassen methode van het fiscale federalisme, welke op brede schaal wordt
toegepast en de Gemeenschap echt niet
misstaat. Een eigen heffing bij de belastingplichtige door de Gemeenschap zou
grote administratieve complicaties hebben opgeroepen die in het huidige regiem
zijn vermeden.
ESB 3-2-1982

vorm van een harmonisatie van de structuur en van de grondslag van deze belastingen. Alleen deze beide belastingen

zouden dus de basis kunnen gaan vormen van eventuele nieuwe eigen midde-

len. Voor wat betreft de eigen middelen
uit de BTW zou dit eenvoudig neerkomen
op een doorbreking van het plafond der
1% van de grondslag. En voor wat accijns op sigaretten aangaat, zou men
kunnen denken aan een communautaire
belasting, geheven naar een specifieke
grondslag — dus b.v. een bepaald bedrag aan belasting op een pakje van 20
sigaretten — om aldus de invloed van de
tussen de lidstaten uiteenlopende kleinhandelsprijzen, die zich zou laten gelden
in geval van een waardeheffing, uit te
schakelen. Evenals het geval is met de
eigen middelen uit de BTW zou deze
communautaire belasting kunnen worden geheven volgens het stelsel der ,,tax
overlapping” en dat der ,,tax sharing”.
De Commissie heeft reedsjarengeleden
voorstellen bij de Raad ingediend voorde
harmonisatie der grondslag van andere
accijnzen (dranken, mineraleolien),doch
veel voortgang is hier niet verkregen.
Eerst wanneer deze harmonisatie der
grondslagen tot stand is gekomen, kunnen ook deze accijnzen in aanmerking
komen als bron van eigen middelen.
En wat ten slotte het belangrijke domein der belastingen naar inkomen en
winst aangaat; hier moet men constateren dat nog geen enkele harmonisatie is
gerealiseerd. Het moet dan ook uitgesloten worden geacht dat deze belastingen binnen afzienbare tijd een rol zouden
kunnen spelen bij de uitbreiding der
eigen middelen.
Zoals hiervoor al is opgemerkt bij de
bespreking van het systeem der ,,tax
separation”, is de schepping van een geheel nieuwe communautaire belasting,
die in de lidstaten niet voorkomt, een
methode om aan de beperkende invloed
der harmonisatie te ontsnappen. Maar
deze methode heeft toch weer haar eigen
grenzen. Immers, men vindt nauwelijks
een geschikt object dat nog niet ergens
door een nationale belasting wordt ge-

troffen. Men bedenke daarbij dat de

BTW het karakter heeft van een algemene belasting op het verbruik, hetgeen
een soortgelijke belasting daarnaast in
principe uitsluit. Eenzelfde conclusie

kan in principe gelden voor de belastingen op inkomen en winst: deze belastingen beogen alle vormen van inkomen en

winst die men wil treffen, te omvatten.
Er blijft dus maar een zeer beperkt gebied over: men kan denken aan belastingen op produktie of verbruik, ingesteld
in het kader van een bepaalde communautaire politick. Deze belastingen en
heffingen vallen onder de hiervoor genoemde omschrijving van het begrip
eigen middelen. De ,,medeverantwoordelijkheidsheffing”, toegepast in de landbouwpolitiek, is hiervan een voorbeeld; een communautaire belasting op
minerale olien, ingevoerd in het kader
van een Gemeenschappelijke energiepolitiek, zou een ander voorbeeld zijn.

De uitbreiding der eigen middelen en
de verdeling der lasten

Vorenstaande conclusies met betrekking tot de zeer beperkte mogelijkheden
die er bestaan om nieuwe bronnen van

eigen middelen te vinden, hebben niet
enkel betekenis voor het vraagstuk der
uitbreiding van de eigen middelen. Deze

conclusies hebben ook gevolgen voor de
problematiek der verdeling van de lasten

der eigen middelen over de lidstaten.
Kenmerkend voor de huidige situatie
is dat alle eigen middelen heffingen op

het verbruik zijn: BTW, douanerechten
en landbouwheffingen. Heffingen op het

verbruik brengen als regel een degressieve verdeling van de druk in relatie tot

het inkomen mee, voortvloeiende uit een
dalende consumptiequote bij stijgend

inkomen. De wijze waarop de Europese
Gemeenschappen worden gefinancierd
roept, voor wat betreft het financierings-

aandeel der eigen middelen, het beeld op
van de situatie op fiscaal gebied in de
lidstaten in de vorige eeuw toen nog geen
progressieve belasting op het inkomen

was ingevoerd. Uitbreiding der eigen
middelen via de BTW of de accijns op
sigaretten zou dit beeld nog versterken.

Met name op het gebied der BTW spelen nog andere factoren een rol, die de
tendens hebben de drukverdeling ongunstiger te doen worden voor de lidstaten

met een laag gemiddeld nationaal-inkomen per hoofd, zoals het bestaan van
een betalingsbalanstekort en een laag
niveau van investeren in verhouding tot
de consumptie (investeringen maken in

Tabel 1. Drukverdeling van de eigen middelen uit de BTW
Begrotingsjaar 1972

Denemarken

Belgie

Frankrijk

Nederland

VK

Italic

Grondslag BTW als % van het
54 0

57,4

44 1

7.760

5 234

4.151

Nationaal inkomen per hoofd in
8.027

123

tegenstelling tot de consumptie nagenoeg
geen deel uit van de belastinggrondslag).
Deze factoren kunnen echter ook het

degressievo beeld verminderen, want ook
rijke lidstaten kunnen een laag investe-

ringsniveau en een invoeroverschot hebben.
Tabel 1 geeft een beeld van de verdeling van de druk der eigen middelen van
de BT W in de zes lidstaten, die het regiem
in 1979hebben toegepast.
Uit deze gegevens blijkt dat in 1979,

het eerste jaar waarin zes lidstaten eigen
middelen uitdeBTWhebbenafgedragen,
de verhouding tussen de belastinggrondslag en het nationaal inkomen degressief verloopt. Men vergelijke in dit

verband met name de situatie in Denemarken met het hoogste nationaal inkomen per hoofd met die van het Verenigd Koninkrijk. Italic vormt de grote
uitzondering op die regel. Naar men mag

aannemen, vloeit dit voort uit de grote
fiscale fraude in deze lidstaat. Italic heeft
op deze wijze een eigen correctiemachanisme geschapen!

Een wijziging van de structuur van de
ontvangsten uit de eigen middelen

Indien deze degressieve structuur van
de drukverdeling der eigen middelen zou

kunnen worden gewijzigd, zou daarmee
een belangrijke bijdrage zijn geleverd
aan de oplossing van de budgettaire problematiek die het Verenigd K.oninkrijk
bij voortduring opwerpt. De noodzaak
te streven naar een rechtvaardige verdeling van de druk van de eigen middelen

behoort evenwel niet afgedwongen te
worden met politieke acties van de een of

andere lidstaat die zich slecht behandeld
voelt. Integendeel, de Europese Gemeenschappen dienen er zich van bewust te

zijn dat een rechtvaardige verdeling der
druk over de lidstaten en nun bewoners
een fundamentele doelstelling van de
structuur van de eigen middelen moet zij n
Deze doelstelling kan worden bereikt indien in deze structuur elementen van
draagkracht worden ingebouwd, zoals

dat ook in de nationale belastingstelsels
het geval is. Deze inbouw van het draagkrachtelement zou op eenvoudige wijze

kunnen gebeuren wanneer ook de belastingen naar inkomen en winst als bron
van eigen middelen zouden kunnen worden aangewend. Inkomen en winst zijn

immers een beter criterium om draagkracht te meten dan de consumptie,
welke thans de voornaamste sleutel der
drukverdeling is.
Als we even uitgaan van de hypothese

dat de belastingen op inkomen en winst
gebruikt zouden kunnen worden als

bron van eigen middelen, zou de structuur van de ontvangsten der EG voor zover deze voortvloeien uit eigen middelen
— dus afgezien van de ontvangsten van
andere aard, zoals uit leningen —, als
volgt kunnen worden opgezet:
— de douanerechten en de landbouw124

heffingen zouden, evenals dat nu het

over de lidstaten (en dus uiteindelijk over

geval is, rechtstreeks en volledig aan
de EG moeten behoren, als logisch

hun inwoners) is afgestemd op de verdeling der druk van de voornaamste nationale belastingen in de lidstaten (en die
door de overheden kennelijk als rechtvaardig wordt beoordeeld). De lidstaten
zouden deze structuur van de ontvangsten uit de eigen middelen dan ook moeilijk het verwijt van een onrechtvaardige
verdeling der lasten kunnen maken en
een belangrijke bron van onenigheid zou
zijn verdwenen.

gevolg van het bestaan van een douane-unie en een Gemeenschappelijke

landbouwpolitiek. Er is in principe
geen goede reden te zien waarom de

toestand in de EG hier zou moeten
afwijken van die in federaties en con-

federaties, waar als uitvloeisel van
het bestaan van een douane-unie de
staten afstand hebben gedaan van de

douanerechten (,,tax separation”);
— de belastingen op het verbruik (eigen
middelen uit de BTW en eventueel
uit accijnzen) enerzijds, en de belastingen op inkomen en winst ander-

Het gebruik van macro-economische

data op het gebied van inkomens en
winst

zijds zouden in de toekomst gezamenlijk moeten voorzien in het gedeelte

De stand der fiscale harmonisatie op

der behoeften aan eigen middelen dat

het vlak der directe belastingen verhin-

niet door de ontvangsten uit de douanerechten en de landbouwheffingen
wordt gedekt. Hier stelt zich uiteraard de voor de verdeling van de
druk van groot gewicht zijnde vraag
betreffende de verhouding tussen de

eigen middelen uit de BTW (en accijnzen) enerzijds, en die uit de belastingen op inkomen en winst ander-

zijds. Deze vraag komt in principe
overeen met de vraag die de regerin-

gen en parlementen der lidstaten zich

dert evenwel een onverkorte toepassing

van vorenstaande methode om tot betere drukverdeling der eigen middelen te
komen. Men zou echter kunnen overwe-

gen om — zo langdeze harmonisatie niet
is afgerond — in plaats van de grondslag

van de belastingen naar inkomen en
winst de statistische macro-economische
data inzake inkomen en winst te nemen

of eventueel zelfs het nationaal inkomen
(het verschil tussen beide is immers gering). Deze statistische gegevens inzake

de verdeling van de nationale belas-

inkomen en winst en inzake het nationaal inkomen zijn namelijk wel naar

tingdruk over deze beide grote categorieen belastingen. Het lijktdanook

communautaire normen vastgesteld.
Het lijkt aannemelijk dat — afgezien van

verantwoord om op het communau-

de invloed van de tussen de lidstaten
nogal uiteenlopende fiscale fraude — er

jaarlijks stellen met betrekking tot de

taire vlak aansluiting te zoeken bij de
langs democratische weg in de lidstaten vastgestelde fiscale structuur en
voor de gevraagde verhouding te nemen de (gewogen of ongewogen) verhouding tussen de verbruiksbelastin-

gen en de directe belastingen op inkomen en winst in de Gemeenschap. Al-

dus krijgt men een objectief en tevens
Europees criterium dat niet jaarlijks

onderwerp van een politieke discussie zou behoeven te zijn;
— ten slotte zou dan het aandeel der
eigen middelen dat ingevolge de
zoe’ven genoemde verhouding voor

rekening van de eigen middelen uit de
belastingen naar inkomen en winst
zou moeten komen naar een progres-

sieve maatstaf op basis van het nationaal inkomen per hoofd over de lidstaten moeten worden verdeeld om
het draagkrachtelement in de structuur der eigen middelen in te voeren.
Voor de vaststelling van de progressiefactor zou de macro-economische
progressiefactor der directe belastingen in de Gemeenschap een objectieve maatstaf kunnen zijn.
Voor een beoordeling van deze structuur der ontvangsten uit de eigen middelen vanuit de gezichtshoek van de verdeling der druk is het van belang te onderstrepen dat deze structuur is afgeleid van
de fiscale structuur van de lidstaten. Anders gezegd, de op deze wijze verkregen
verdeling der druk van de eigen middelen

geen aanzienlijke verschillen tussen de
lidstaten zullen bestaan in de verhoudingen tussen de geharmoniseerde nationale
belastinggrondslagen en deze macroeconomische data.

Het gebruik van deze macro-economische data inzake inkomen en winst of
eventueel de nationale inkomens zou
volgens twee methoden kunnen worden
uitgewerkt die tot een zelfde resultaat
voeren.
De eerste methode houdt in dat de lidstaten daadwerkelijk bedragen gaan betalen die zijn berekend aan de hand van
deze macro-economische data. We bevinden ons dan buiten het gebied der eigen middelen omdat eigen middelen volgens de gangbare communautaire terminologie immers van fiscale oorsprong
moeten zijn. Van deze op statistische basis berekende afdrachten kan dit moeilijk worden volgehouden. In dit verband
mag de vraag worden opgeworpen of deze communautaire terminologie inzake
het fiscale karakter dat eigen middelen
zouden moeten hebben, niet te beperkt is
uitgevallen. Immers, de Gemeenschappen
hebben indertijd gestreefd naar een vorm
van financiele autonomie en deze autonomie lijkt gewaarborgd te zijn wanneer
de hoogte van deze afdrachten door
de communautaire budgetauroriteiten
(Raad van Europese Parlement) volgens
communautaire procedures wordt vastgesteld en dit dus niet gebeurt door de

Tabel 2, Bruto binnenlands produkt en gecorrigeerd bruto binnenlands produkt in de EG
Bruto binnenlands
produkt tegen

marktprijzen

Lidstaten

Bruto
binnenlands

produkt
per hoofd
a)

a)

rain. ECU

RDn

ECU

%EG
3

2

1

4

557.639

Brutobinnenlands
produkt per
hoofd minus
gemiddeld
bruto binnenlands produkt
per hoofd
inde EG
ECU
5

Kolom 5

gecorrigeerd
door toepassmg van
progressiefactor 1,3

ECU
6

2.353

Gecorrigeerd
bruto binnenlands produkt

per hpofd
(kolom 6

6,20
4,51

8.027

(wegingscoefficient:
48,6)
(kolom 7
X bevolking)

+ bruto
binnenlands
produkt per
hoofd in
deEG)
ECU
7

mln. ECU
8

%EG
9

434.027
192 054

3.359

Gronds ag BTW
(schattingen 1979)

Gecorrigeerd
aandeel in de

in mln. ECU’S,

eigen middelen

en in percentages
van het totaal der EG
(wegingscoefficient:
51,4)

uit de BTW
(progressiefactor: 1,3)

mln. ECU
10

%EG
II

%EG
12

32,61

34 27

9 794

7.797
– 2 584
1.025
1.292

Gecorrigeerd
binnenlands produkt

33,42

6.35
4,62

4,67

218.000
6,45
4,73

41.800

0,41
2,99
100,00

23.500
904.700

3.172
VK

18 24

– 3.532
48.332
1.753.600

4.592
10.257

100,00

6.735

52.495
1.753.600

0,77
2,59
100,00

100,00

a) EUROSTAT, Nationale rekeningcn 1981.

regeringen en parlementen der lidstaten.
Zo gezien, zouden er geen fundamentele
bezwaren tegen deze methode behoeven
te bestaan.
Wie echter wil vasthouden aan deze

bestaande terminologie kan met de tweede methode worden gediend. Deze tweede methode komt neer op het gebruik

van deze statistische gegevens inde vorm
van een correctiemechanisme der ont-

vangsten. In dit geval betalen de lidstaten niet daadwerkelijk afdrachten bere-

kend op basis van de statistische gegevens inzake inkomen en winst. De uitbreiding der eigen middelen wordt nu ge-

zocht op het gebied der BTW (doorbreking van het plafond der

1%) en

eventueel op dat van de accijns op sigaretten. Op de ontvangsten uit de eigen

middelen uit de BTW en op die uit de
accijns op sigaretten — en derhalve niet
op de ontvangsten uit de douanerechten

en de landbouwheffmgen — wordt dan
vervolgens

een correctiemechanisme

aangewend alsof de eerste methode zou
zijn toegepast. Het uiteindelijke financie’le resultaat en de verdeling der druk

is in beide methoden gelijk; enkel de juridische uitwerking is verschillend. In het

volgende hoofdstuk zal aan de hand van
een voorbeeld voor het jaar 1979 worden

toegelicht hoe dit correctiemechanisme
der ontvangsten kan werken.

Een correctiemechanisme der ontvangsten uit de eigen middelen
Hiervoor is met name aandacht gege-

ven aan de problematiek van de beperkte
mogelijkheden om nieuwe bronnen van

eigen middelen te vinden die tot een betere verdeling der druk zouden kunnen leiden. Dit voerde onder meer tot het voor-

stel de uitbreiding der eigen middelen via
de BTW en eventueel ook via de accijnzen op sigaretten vergezeld te doen gaan
van een correctiemechanisme.

Het spreekt vanzelf dat zo’n correctiemechanisme der ontvangsten al evenzeer
toegepast kan worden in de huidige situ-

atie — derhalve zonder dat van een uitbreiding der eigen middelen sprake is —
ESB 3-2-1982

met het doel langs die weg tot een verdeling der druk van de eigen middelen te
komen, die is afgestemd op de in de lidstaten toegepaste verdeling van de fiscale
lasten en, naar die maatstaf gerekend,
door de lidstaten als rechtvaardig zou
kunnen worden beoordeeld.
Bij wijze van toelichting zijn in label 2
de effecten berekend die de toepassing
van dit mechanisme op de ontvangsten
uit de eigen middelen uit de BTW zou
hebben gehad, uitgaande van de hypothese dat alle negen lidstaten — en dus
niet slechts zes — het regiem der eigen
middelen uit de BTW in dat jaar hebben
toegepast. Op de douanerechten en de
landbouwheffingen wordt het correctiemechanisme dus niet toegepast: zoals
hiervoor is vastgesteld behoren deze ontvangsten rechtstreeks en in hun geheel de
Gemeenschap toe te vloeien.
Bij deze label worden de volgende verklaringen gegeven:
— voor de belastinggrondslag der eigen
middelen uii de BTW (kolom 10 en
11) zijn genomen de ramingen voor
1979 voor de 9 lidslalen. Deze ramingen zijn gepubliceerd in de algemene
begroting 1979 der EG. De werkelijke grondslag zal enigszins afwijken
van deze ramingen; deze werkelijke
grondslag is echter slechts bekend
voor de zes lidstaten die in 1979 eigen
middelen BTW hebben afgedragen;
— het bruto binnenlands produkt (BBP)
treedl in de plaals van de grondslagen der belastingen naar inkomen en
winst (kolom 2, 3 en 4). (Uit een oogpunl van presenlalie was hel gebruik
van slalislische gegevens inzake inkomen en winsl iels sierlijker geweest, doch tevens iets gecompliceerder. Het verschil in uitkomst zal zeer
gering zijn.);
— het (ongewogen) rekenkundige gemiddelde in de Gemeenschap betreffende de verhouding tussen de opbrengst der belastingen op inkomen
en winst en de opbrengst der verbruiksbelastingen bedroeg in 1979
ongeveer 48,6:51,4;
— als progressiecoefficie’nt is, bij wijze

van voorbeeld, genomen een con-

stante coefficient van 1,3; elke stijging of daling van het inkomen — in
dit geval het nationale inkomen —

met 1 % gaat dus gepaard met een stijging of daling van de belastingdruk
met 1,3%. Er kunnen uiteraard ook
andere coefficienten worden gebruikt

met een hoger of lager nivellerend
effect. In het kader van dit correctiemechanisme is deze coefficient toege-

past op het (positieve en negatieve)
verschil tussen het BBP per hoofd in
een lidstaat en het gemiddelde BBP
per hoofd in de Gemeenschap (ko-

lom 4 en 5). Op die wijze wordt een
gecorrigeerd BBP per hoofd verkre-

gen (kolom 7), hetgeen vermenigvuldigd met het bevolkingsgetal van die
lidstaat het gecorrigeerde BBP van

die staat oplevert (kolom 8 en 9);
— dit gecorrigeerde BBP en de belastinggrondslag der eigen middelen uit
de BTW vormen de basis voor de toepassing van het correctiemechanis-

me. Deze toepassing is verder heel
eenvoudig en zal nog eens worden

toegelicht aan de hand van de berekening voorhet Verenigd Koninkrijk,
een lidstaat met een BBP per hoofd
dat beneden het EG-gemiddelde ligt.

Het BBP per hoofd in het VK bedraagt5234ECUofwel 1501 ECU onder

het EG-gemiddelde (6735 ECU). Dit
verschil van 1501 ECU vermenigvuldigd met de progressiefactor 1,3 levert

op 1951. Dit bedrag wordt in mindering
gebracht op het gemiddelde BBP per
hoofd in de Gemeenschap (6735 ECU)
en het verschil van 4784 ECU is het gecorrigeerde BBP per hoofd in het VK.
Vermenigvuldiging met het bevolkingsgetal (55.946.000) levert ten slotte het

gecorrigeerde (BBP) voor het VK op
(267.645 mln. ECU). Op deze wijze worden progressie en draagkrachtelement
dus ingebracht in het BBP. Het aandeel
van dit gecorrigeerd BBP in het BBP der
Gemeenschap bedraagt 15,26%. Dit aandeel krijgt, omdat het BBP in de plaats
treedt der directe belastingen, een wegingscoefficient van 48,6. Het aandeel
125

van het VK in de eigen middelen uit de
BTW bedraagt 18,24% (kolom 11). Dit

aandeel krijgt de gewichtcoefficient der
verbruiksbelastingen of 51,4%.

Het gecorrigeerde aandeel van het VK

voor het einde van 1981 eventueel passende voorstellen te doen voor de toekomst. Dit mechanisme is indertijd ingesteld ingevolge een besluit van de top van

Dublin van 1975, en vormde de afslui-

heeft dan weer bijgedragen tot de tweede
Britse aanval (doorde regering Thatcher)
op de Europese begroting. Deze aanval
vend een voorlopig einde in het, weder-

om in een crisissfeer, getroffen akkoord

in de eigen middelen uit de BTW beting van de eerste Britse aanval op de verdraagt dan: (51,4 X 18,24 + 48,6 X deling van baten en lasten van de com-

van 27 oktober 1980 (PB van 29 oktober

15,26) X 1/100 = 16,79. Dit cijfer ligt

munautaire begroting. Het kwam na

dicht in de buurt van het aandeel van het

zeer moeizaam overleg en in een crisis-

ongecorrigeerde aandeel van het BBP in
dat der Gemeenschap (16,70%, kolom 3);
de oorspronkelijke degressieve verdeling

sfeer tot stand, en had mede de bedoeling
de regering Wilson een goed argument te
geven om de Britse bevolking te kunnen

voor het Verenigd Koninkrijk voor de
jaren 1980 en 1981 de toepassingsvoor-

blijkt dus door dit mechanisme te zijn

adviseren om in het door deze regering in

opgeheven. In vergelijking met het oorspronkelijke aandeel in de eigen midde-

het leven geroepen referendum te stemmen voor behoud van het Britse lidmaat-

len uit de BTW van 18,24% betekent het

schap der EG. Deze opzet lukte, want in

gecorrigeerde aandeel een aanzienlijke

juni 1975 stemde 67% der deelnemers

verlichting der lasten: voor het verschil

voor ,,staying in Europe”. Dat het
mechanisme in de praktijk nooit zou

tussen 18,24% en 16,79% zou het VK een
restitutie moeten krijgen.

De berekende gecorrigeerde aandelen
der andere lidstaten (kolom 12) behoeven verder geen toelichting. Een vergelijking met de thans geldende aandelen
(kolom 11) leert dat de rijkere lidstaten
wat meer, de armere wat minder gaan

worden toegepast omdat telkens de
voorwaarden niet vervuld bleken te zijn,
zal men op dat tijdstip niet hebben bevroed.

Er bestaan tussen dit mechanisme van

BTW. Zo ziet men bij voorbeeld dat het

1976 en het hiervoor besproken mechanisme duidelijke verschillen die rechtstreeks voortvloeien uit een verschil in
uitgangspunt. Het mechanisme van 1976

aandeel van Denemarken, de lidstaat

gaat er kennelijk van uit dat de structuur

met het hoogste BBP per hoofd, verhou-

van de ontvangsten uit de eigen middelen

dingsgewijs het meeste zal gaan stijgen,
te weten 2,78% i.p.v. 2,59%, overeenkomend met een stijging van ruim
7%. Ook het aandeel der Bondsrepu-

in wezen gezond is. Aangezien echter el-

bijdragen in de eigen middelen uit de

ke goede regeling in bijzondere situaties

hoofd, gaat wat omhoog (33,42% i.p.v.

toch wel eens verkeerd kan uitvallen, kan
een noodklep niet ontbreken. Het correctiemechanisme is voor zulke bijzondere situaties geschreven. De terminolo-

32,61%; een stijging met bijna 2,50%),

gie waarmee het is omringd, doet dit ook

hetgeen er op kan wijzen dat de klach-

uitkomen: men spreekt van het voorko-

ten van deze lidstaat over een te hoge bij-

men van onaanvaardbare situaties, van
situaties die onverenigbaar zijn met het

bliek, met het op een na hoogste BBP per

drage toch wel een kritische beoordeling
verdienen. De verlagingen zijn het
grootst voor lerland (0,60%i.p.v. 0,77%,

of wel een dating met 28,3%) en voor het

naar behoren functioneren van de Gemeenschap. Dat is nog al wat!

(16,79% i.p.v.

Daarentegen stoelt het hiervoor besproken correctiemechanisme op de ge-

18,24%; een daling met bijna 8%). Italic,

dachte dat de structuur der ontvangsten

toch een der armere lidstaten, schijnt

onevenwichtig is omdat deze enkel is gebaseerd op verbruiksbelastingen. Historisch gezien dankt deze structuur haar

Verenigd

Koninkrijk

ook nu weer de uitzondering op de regel
te vormen. Immers, het aandeel gaat wat
omhoog. Dit resultaat is echter gemak-

kelijk te verklaren: het vloeit voort uit
het te lage oorspronkelijke aandeel van
deze lidstaat in de eigen middelen uit de
BTW, samenhangend met de grote fisca-

le fraude in dat land. Het correctieme’chanisme corrigeert dus enigszins het

ontstaan aan de toevallige omstandigheid dat bij de verbruiksbelastingen wel,
en bij de belastingen op inkomen en

winst geen voortgang met de fiscale harmonisatie is geboekt. In deze optiek is er

plaats voor een permanente correctie om
de verdeling der lasten meer in overeen-

,,eigen Italiaanse correctiemechanisme

stemming te brengen met de draagkracht

der fiscale fraude”. Met het afnemen der

der lidstaten.

fraude zal deze uitzonderingspostitie

binnen het correctiemechanisme der ontvangsten gaan verdwijnen.

Het uitgangspunt van het mechanisme

van 1976 brengt mee dat het eerst in werking kan treden indien aan een aantal
strenge voorwaarden is voldaan; op die

wijze wordt verzekerd dat het slechts in
Vergelijking met het correctiemechanisme van 1976

Zoals bekend, bestaat er reeds sinds 1
januari 1976 een correctiemechanisme

der ontvangsten (verordening 1172/76
van 17 mei 1976, PB van 20 mei 1976,
nr. L 131). Het is aangegaan voor een

proefperiode van 7 jaar en het loopt dus
af op 31 december 1982. Artikel 10 van

deze verordening verzoekt de Commissie
126

bijzondere gevallen kan worden toegepast. Als gevolg van de onvoorzienbare
en ook willekeurige uitwerking van deze
voorwaarden (men denke b.v. aan de invloed van wijzigingen in de wisselkoersen)ishet,zoalshiervooralisopgemerkt,
nimmer tot een werkelijke toepassing
van het mechanisme gekomen. Ofschoon
in het bijzonder ontworpen voor het Verenigd Koninkrijk, is deze lidstaat er nooit
een pond wijzer van geworden en dit

1980, L 284). In dit akkoord worden

waarden voor het mechanisme verlicht
(hetgeen echter waarschijnlijk geen effect zal hebben) en verder worden enkele
speciale maatregelen getroffen die dit
land over deze beide jaren enige miljarden guldens voordeel zullen gaan opleveren. Hoe de situatie na 1982 zal worden, is op dit ogenblik niet duidelijk,
maar gezien de gang van zaken in het
verleden moet wel gevreesd worden dat
de handhaving van een uitgangspunt als
dat van het mechanisme van 1976aanleiding zal zijn tot een voortzetting van de
discussies over de lastenverdeling der
eigen middelen. De invoering van het
hiervoor aanbevolen correctiemechanisme zal, omdat het permanent werkt en
rekening houdt met de draagkracht der
lidstaten, deze discussies heel wat moeilijker politick verkoopbaar maken.
Daarmee wordt dan tevens een bijdrage
geleverd tot de zuiverheid in de discussie
over de begroting als geheel, omdat dan,
anders dan nu het geval is, de toch al
moeilijke discussie over de structuur der
uitgaven niet meer nog eens extra wordt
belast met getwist over de rechtvaardige
verdeling van de lasten aan de inkomenszijde ‘van de begroting.
Het correctiemechanisme van 1976 beperkt eventuele uitkeringen tot een bedrag dat de betalingen van de betreffende lidstaat uit hoofde der eigen middelen
uit de BTW niet te boven gaat. Door deze beperking komt het toepassingsgebied
in de praktijk overeen met dat van het
hiervoor besproken correctiemechanisme: de douanerechten en de landbouwheffingen worden uitgesloten. Op deze
wijze heeft men in 1976 willen onderstrepen dat de afdracht van de douanerechten en de landbouwheffingen, anders
dan de betalingen der eigen middelen uit
de BTW, niet meer geacht kunnen worden een budgettaire last voor de lidstaten te vormen. Het Verenigd Koninkrijk
dat door haar grote invoer uit derde landen zeer veel douanerechten en landbouwheffingen afdraagt, is nimmer onder
de indruk geweest van deze principiele
redenering en heeft in haar benadering
van de verdeling van lusten en lasten der
EG, deze rechten en heffingen steeds als
een eigen budgettaire last meegeteld.
Denkbaar is dan ook dat op politieke
gronden voor kortere of langere tijd
met deze benadering rekening zal moeten worden gehouden. In dat geval zouden deze douanerechten en landbouwheffingen in het hiervoor aanbevolen
correctiemechanisme der ontvangsten
kunnen worden ingepast en wel door deze afdrachten — hetzij in hun geheel, hetzij voor een deel — samen te voegen met

de BTW tot de groep der verbruiksbelastingen. Het zou dan wel aanbeveling verdienen om jaarlijks in afnemende mate
met deze afdrachten rekening te gaan
houden om aldus de principiele onjuistheid van deze benadering te onderstrepen.

Slotopmerking

Geen der beide correctiemechanismen
geeft uiteraard een oplossing voor de
onevenwichtige structuur der communautaire uitgaven met de overheersende

positie van de landbouwuitgaven. Een
mechanisme echter dat een verbinding
legt tussen betalingen door de lidstaten
aan, en ontvangsten uit de begroting verdient ook zeker geen aanbeveling. Want

de zuiverheid in de discussie over de begroting der EG vereist dat ontvangsten

en uitgaven ieder zoveel mogelijk op de
eigen verdiensten worden beoordeeld,
zoals dat ook overwegend in de lidstaten
gebeurt. Het leggen van een verbinding
tussen beide zal slechts de gedachte der

, juste retour” versterken, hetgeen een
groot gevaar inhoudt voor de ontwikke-

ling van nieuwe vormen van communautaire politick. Een eigen correctiemechanisme op het gebied der uitgaven zal, zo-

lang de sterk onevenwichtige structuur
daarvan voortduurt, dan de voorkeur

verdienen. De wijze van herverdeling der
landbouwuitgaven, zoals voorgesteld in
haar verslag ingevolge het z.g. mandaat

van 30 mei 1980, vormt daarvan al een
voorbeeld 4).
B. M. Veenhof
4) Supplement 1/81 van het bulletin der

Europese Gemeenschappen.

Auteur