De consumptiemaatschappij
Aan het eind van de jaren vijfti’g-formuleerde Galbraith
zijn kritiek op de ,,affluent society”, de consumptiemaatschappij met haar krampachtigstreven naar steeds meer 1).
Hoewel in de maatschappij vandeovervloed aande werkelijke consumptieve behoeften allang is voldaan, aldus
Galbraith, trachterr producenten kunstmatig steeds
nieuwe behoeften bij de consument op te wekken om hun
afzet- en winstmogelijkheden veilig te stellen. Voor de
voorziening in collectieve behoeften daarentegen, die in
werkelijkheid veel urgenter zijn, is onvoldoende geld beschikbaar.
Tien jaar later zette Marcuse uiteen hoe de materiele
consumptie door de gevestigde maatschappelijke belangen
wordt gebruikt om maatschappelijke Vernieuwingen tegen
te gaan en in te kapselen 2). Door middel van materiele consumptie wordt de moderne mens gemanipuleerd en onderdrukt, aldus Marcuse. De nadruk ligt eenzijdig op het
materiele aspect, terwijl culturele, esthetische en sociale
behoeften nauwelijks aan bod komen.
Het beeld is drastisch veranderd. De kritiek op de consumptiemaatschappij is grotendeels verstomd, de eendimensionale mens uit het zicht verdwenen. Het inzakken
van de consumptieve vraag in het afgelopen jaar lijkt de
critici van de consumptiemaatschappij alle wind uit de zeilen te hebben genomen. Hoewel het volume van de consumptieve bestedingen sinds het eind van de jaren vijftig
meer dan verdubbeld is en ook sinds het eind van de jaren
zestig nog met enkele tientallen procenten is gegroeid, hoor
je bijna niemand meer overde overconsumptie. Evenalsde
consumptie zelf blijken de opvattingen erover nogal conjunctuurgevoelig te zijn.
Hoezeer de belangstelling yoor consumptie varieert is
goed te zien aan de ontwikkeling in de afgelopen tienjaar.
Na de aansporingen om milieubewust te consumeren
kwamde oproep tot zuinigheid metenergie. Daarna moest
het westerse consumptiepatroon worden aangepast omdat
het de kloof tussen rij ke enarme landen zou vergroten en in
het bijzonder de oplossing van het wereld voedselprobleem
zou bemoeilijken. De nieuwste ontwikkeling betreft het
verband tussen consumptie en werkgelegenheid: de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid wijdt in
zijn recente rapport Vernieuwingen in het arbeidsbestel
een hoofdstuk aan de mogelijkheid de consumptieve bestedingen te bei’nvloeden op een zpdanige manierdatdeze
een bijdrage leveren tot het bestrijden van de werkloosheid 3). Milieu, energie,derde wereld en werkloosheid —er
komt heel wat voor kijken om bewust te consumeren.
De hamvraag is natuurlijk wat uiteindelijk het resultaat
van al deze aansporingen tot kritisch consumeren is. Het effect lijkt beperkt. De strengere milieuvoorschriften en het
verschijnen van glasbakken in het straatbeeld ten spijt,
heeft er sinds 1970 nog een aanzienlijke toename van verschillende soorten luchtverontreinigingen verontreiniging
met vast afval plaatsgevonden 4). De verontreiniging van
het oppervlaktewater is verminderd, maar dat is meer te
danken aan de toename van het aantal zuiveringsinstallaties dan aan de toegenomen milieuvriendelijkheid van de
consument. De stijging van het energieverbruik is na de
energiecrisis van 1973 weliswaar sterk afgeremd, maar in
absolute cijfers is het verbruik met name in de consumptieve sfeer toch nog toegenomen. De relatie consumptiederde wereld is, behalve misschien in individuele acties
(geen appels uit Chili, geen sinaasappels uit Zuid-Afrika),
nogal moeilijk te concretiseren; de meeste derde-wereldwinkels zijn trouwens vervangen door reformzaken en
biodynamische eethuisjes. De werkgelegenheidseffecten
van een consumptiebeleid, zoals door de WR R onderzocht
voor wat betreft de volkshuisvesting (verhoging woonlasten en stimuleren bouwnijverheid), verkeer en vervoer (afremmen autogebruik en bevorderen openbaar vervoer) en
het toerisme (stimuleren binnenlands toerisme) zijn zelfs
bij vrij ingrijpendemaatregelenalevenminoverweldigend.
De consument laat zich blijkbaar niet zo gemakkelijk sturen door maatschappelijke overwegingen. Tussen wat relevant wordt geacht in de macrosfeer van de economische
ESB 17-2-1982
politick en in de microsfeervandeconsumentenbeslissing
blijkt een flinke kloof te bestaan.
Toch zijnde consumptieve bestedingen van grootbelang
voor het realiseren van allerlei economisch-politieke doelstellingen. Waar pogingen tot overreding van de consument in het algemeen weinig suceesvol zijn, mag men verwachten dat naar andere manieren wordt gezocht om het
consumptiegedrag te bei’nvloeden. Daarbij staat voprop
dat directe bei’nvloeding van de consumptie door middel
van consumptiedwang of verbodsbepalingen in de meeste
gevallen onaanvaardbaar wordt geacht, al zijn er uitzonderingen zoals verplicht onderwijs. De consumptie vrij heid
is een zeer hoog gewaardeerd goed. Men kan er lang over
twisten in hoeverre het bestedingspatroon nu eigenlijk
door consumenten- dan wel producentenbeslissingen
wordt bepaald, het beeld van de consumentensoevereiniteit dat al door Adam Smith werd geschetst, staat in wezen
nog recht overeind 5). In de gangbare economische theorie
is de klant nog koning.
In werkelijkheid is er via het overheidsbeleid natuurlijk
toch van een aanzienlijke bei’nvloeding van de consumptieve bestedingen en het consumptiepatroon sprake. In de
eerste plaats bepalen belasting- en premieheffing het
voor consumptie beschikbare inkomen dat vervolgens via
collectieve of quasi-collectieve voorzieningen kan worden
aangevuld (tertiaire inkomensverdeling). Daarnaast bestaan er op allerlei terreinen voorschriften en regelingen
die’ de consumptieve bestedingen be’inyloeden, uiteenlopend van de verplichting op de bromfiets een helm te
dragen tot bouwvoorschriften en subsidies op buskaartjes.
Veel lijn is daarin vanuit consumptie-oogpunt niet te ontdekken. De meeste maatregelen komen tot stand op basis
van partie’le afwegingen van deelbelangen. Bij het totale
effect daarvan op de omvang en samenstelling van de consumptieve bestedingen wordt zelden of nooit stilgestaan.
In de Nota consument en consumptie werd door de vorige
regering nog gepleit voor een coordinerend bewindsman
voor het consumptiebeleid om meer lijn in de overheidsbeslissingen opditgebied tebrengen, maar vandal voorstel
is bij dejongste kabinetsformatie niets meer vernomen. Het
consumptiebeleid is grotendeels de toevallige uitkomst van
wat er aan maatregelen wordt getroffen op allerlei andere
gebieden.
Het ligt voor de hand dat in een tijd van economische
teruggang de ideeen van Galbraith en Marcuse over de
consumptiemaatschappij wat op de achtergrond zijn geraakt. Maar er is niets anders voor in de plaats gekomen.
Het ontbreekt op dit moment aan een enigszinssamenhangende visie op het verschijnsel consumptie. De vlag van de
consumentensoevereiniteit kan de lading van de ad-hocbeslissingen die het consumptiepatroon op allerlei manieren bei’nvloeden evenwel steeds minderdekken. Misschien
zouden we ruim twintig jaar na Galbraith en tienjaar na
Marcuse toch eens een eigentijdse visie op het fenomeen
consumptie moeten ontwikkelen, al is het maar om niet van
de ,,affluent society” van Galbraith in de ,,joyless economy” van Scitovsky terecht te komen 6).
L. van der Geest
1) J. It. Galbraith, The affluent society, Houghton Mifflin,
Boston, 1958.
2) H. Marcuse, De eendimensionale mens, Unieboek, Bussum
1970.
3) WRR, Vernieuwingen in het arbeidsbestel, Staatsuitgeverij,
‘s-Gravenhage, 1981, hfst. 8.
4) J. B. Vos, H. F. M. Reynders, A. A. Oltshoorn, H. M. A. Jansen
en L. Hordijk, Consumptieve activileiten, milieuverontreiniging
en energieverbruik 1 en 2, Instituut voor Milieuvraagstukken,
Vrije Universiteit, Amsterdam, 1981. Eensamenvattingverschijnt
binnenkort in ESB.
5) Bij voorbeeld in de Nota consument en consumptie. Een ler-
reinverkenning, Ministerie van Economische Zaken, 1979.
6) T. Scitovsky, The joy/ess economy. An inquiry into human
satisfaction and consumer dissatisfaction. New York, 1976.
161