Ga direct naar de content

Compleet beeld van de prijs van werk vereist nieuwe statistieken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 25 2023

De discussie over lonen is vooral gebaseerd op de loonstijgingen in collectieve arbeidsovereenkomsten, waarbij individuele looncomponenten en tarieven van zelfstandigen zonder personeel veelal over het hoofd worden gezien. Hoe kan dat beter?

In het kort

  • Met de loon- of de polisadministraties van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan een completer loonbeeld worden geschetst.
  • Er is een statistiek gewenst over de tarieven of het arbeids­inkomen van de grote groep zelfstandigen zonder personeel.

Er wordt een stevige discussie gevoerd over ‘de’ winsten en lonen, inclusief onlangs een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2023).Sinds het einde van de coronacrisis hebben de economie en de winstgevendheid zich sterk hersteld (CBS, 2023). Tegelijkertijd zijn de reële lonen, door de sterk opgelopen inflatie, tijdelijk gedaald (Ter Weel en Klinker, 2023). Een belangrijke en steeds terugkerende vraag in de discussie is of de cijfers, het feitelijke beeld, wel compleet zijn.

Cao-gegevens alleen geven een beperkt beeld

Nu bestaat dat feitelijke beeld vooral uit de ontwikkeling van de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). Dat is begrijpelijk, want Nederland heeft een lange traditie van cao’s – onderhandeld door werkgevers en vakbonden, en meestal algemeen verbindend verklaard door de overheid. Over de cao-loonstijgingen zijn er goede statistieken, van het CBS (terugkijkend), AWVN (doorlopend) en SZW (cao-monitor).

Helaas schetsen gegevens uit de cao’s maar een deel van het beeld. Cao’s kennen een langere looptijd, en de gegevens daaruit lopen dus wat achter op de economische ontwikkelingen (Stigter en Harteveld, 2020). Al is door de onzekerheid over het verloop van de inflatie en de economie de looptijd van cao’s overigens iets korter geworden naar gemiddeld zestien maanden (SEO, 2023).

Ook valt niet iedere werknemer onder een cao. Collectief afgesproken loonstijgingen zijn voor ongeveer driekwart van de werknemers direct relevant (Paans en ­Volkerink, 2020), en een kwart dus niet. Wie zich richt op de cao-loonstijging mist dus een aanzienlijk deel van de Nederlandse loonontwikkeling.

Daar komt bij dat Nederland qua arbeidsverhoudingen in een transitie zit van een centraal geleide loonpolitiek (in de jaren vijftig van de vorige eeuw) naar decentrale loon­onderhandelingen (per onderneming of organisatie). Bij deze transitie hoort een bredere informatieset.

Incidentele loonstijging omvat ook vergrijzing

Naast de cao-loonstijging wordt er ook vaak naar de incidentele loonstijging gekeken. Het Centraal Planbureau (CPB) haalt deze ‘incidentele loonstijging’ uit de nationale rekeningen. Dit (macro)cijfer is lastig te begrijpen, want hierin komt – naast individuele componenten als extra periodieken, arbeidsmarkttoeslagen, bonussen en winstdeling – ook de samenstelling van de werkgelegenheid tot uiting. Beide componenten hebben hun eigen dynamiek. Zeker in deze krappe arbeidsmarkt neemt het belang van de individuele componenten toe, en daarnaast bewegen de individuele beloningen zich over het algemeen procyclisch. Tegelijkertijd dempt de ontwikkeling van het aantal nieuwe banen (met een gemiddeld lager startsalaris) de gemiddelde incidentele loongroei over de conjunctuur (Paans en Volkerink, 2020). De incidentele loonstijging wordt dus ook beïnvloed door de veranderingen in het aantal oudere (duurdere) werkenden en jongere (goedkopere) werkenden. 

Arbeidsinkomensquote beperkt informatief

Een nog lastiger te begrijpen cijfer is de arbeidsinkomensquote (AIQ), die aangeeft welk deel van het verdiende inkomen naar de factor arbeid gaat, en uiteindelijk terechtkomt bij de huishoudens. Ook dit cijfer komt uit de nationale rekeningen. De verandering van de AIQ volgt echter zeker op korte termijn in een beperkte mate uit de loonontwikkeling zelf. De reden is dat lonen zich stabieler ontwikkelen dan andere componenten van de AIQ. Een decompositie van de veranderingen van de AIQ over de periode 1995–2021 laat zien dat de veranderingen in de AIQ vooral het gevolg zijn van veranderingen in het netto-exploitatieoverschot (een benadering voor de operationele winst na afschrijving) en de toegerekende huurwaarde van woningeigenaren (een benadering voor het bedrag dat de eigenaar zou kunnen ontvangen als hij de woning verhuurt) (SEO, 2023).  Veranderingen van de arbeidsbeloning van werknemers en zelfstandigen spelen een veel kleinere rol. Bovendien blijkt dat de AIQ, zeker in economisch turbulente perioden, achteraf spectaculair moet worden bijgesteld: de geraamde AIQ blijkt maar beperkt informatief te zijn voor het werkelijke niveau van de AIQ (SEO, 2018).

Beperkte beleidsstatistiek is een probleem

Om verschillende redenen zijn de beperkingen in de Nederlandse beleidsstatistiek een probleem. Ten eerste voor beleidsmakers en instituten, zoals het CPB en de Europese Commissie die de stand van de economie ramen, en daarin de beloning van werkenden beter willen begrijpen. Ten tweede voor de centrale banken die voor hun eigen doelstelling de inflatiedruk beoordelen. Ten derde voor bedrijven, brancheorganisaties en vakbonden die onderhandelen over lonen – zij laten hun posities mede afhangen van de loonontwikkeling in de eigen en andere sectoren (zeker bij een krappe arbeidsmarkt). Zij zullen ook, in ieder geval aan de werkgeverszijde, graag zien dat er een relatie blijft tussen de totale loonkosten en de arbeidsproductiviteit van de werknemers in hun sector.

Beter zicht op individuele looncomponenten

Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. Om feitelijk zicht te krijgen op de individuele looncomponenten, liet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot het begin van dit millennium de inspecteurs van de Arbeidsinspectie periodiek gegevens verzamelen uit de loonadministraties van duizenden bedrijven (Arbeids­inspectie, 2008). Samen met de cao-ontwikkeling gaf dit een beeld van de totale loonontwikkeling in Nederland.

Deze voortreffelijke rapportage splitste de bruto-loonontwikkeling wat betreft allerlei sectoren op. Eerst maakt de Arbeidsinspectie een onderscheid naar de ‘gaanders’ (werknemers die de arbeidsmarkt verlaten, of naar een andere werkgever zijn vertrokken) en de ‘komers’ (werknemers die toetreden tot de arbeidsmarkt, of werknemers die van een andere werkgever komen). Door de totale bruto-uurloonmutatie te corrigeren voor het ‘komers-en-gaanders-effect’ wordt gecorrigeerd voor veranderingen in de samenstelling van de werkgelegenheid. De bruto-uurloonmutatie van de ‘blijvers’ kan vervolgens netjes worden opgesplitst naar wat de cao oplevert, en wat er individueel is toegekend (incidenteel of structureel).

Inmiddels zou de inzameling niet meer via de inspecteurs hoeven, omdat deze administratieve data over het leeuwendeel van de werknemers direct kunnen worden betrokken bij de loonstrookjesleveranciers. Via de zogenaamde ‘polisadministratie’ brengt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die gegevens bij elkaar. Dit omvangrijke microdatabestand bevat de salarisgegevens en enkele basale baan- en bedrijfskenmerken van alle banen bij Nederlandse werkgevers.

Het centrale CBS-bestand vergt echter wel structurele analyse, die tot nu toe niet plaatsvindt. Het CPB en DNB hebben eenmalig een exercitie uitgevoerd (Paans en ­Volkerink, 2020), maar dat is nog geen periodieke beleidsstatistiek.

En daarbij is ook de polisadministratie niet compleet. Voor ondernemers zijn de totale kosten van arbeid belangrijk, maar de veranderingen in werkgeverslasten, wettelijke verplichtingen (zoals het doorbetalen van loon bij ziekte) of nieuwe landelijke feestdagen maken hier geen deel van uit. Het CPB publiceert in de lange reeksen wel een indicator van de totale loonkosten (de som van bruto-lonen en werkgeverslasten), maar helaas geen uitsplitsing.

Beter zicht op tarieven en uren zelfstandigen

Naast de groep van werknemers zijn er de zelfstandigen zonder personeel. Hun tarieven kunnen, anders dan de werknemerslonen, direct reageren op de stand van de economie. Helaas bestaat er geen betrouwbare statistiek over de tarieven of het arbeidsinkomen van zelfstandigen (en kent de Belastingdienst alleen het totaalinkomen van de zelfstandigen). CBS et al. (2017) hebben al eerder een uitspraak gedaan over hoe om te gaan met hun beloning (welk deel betreft arbeid, welk deel betreft kapitaal). Voor zelfstandigen is er een aparte statistiek gewenst om het inkomen (uurtarief x gewerkte uren) in de tijd te kunnen volgen.

Een taak voor SZW

Uiteindelijk is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verantwoordelijk voor de totstandkoming van de arbeidsmarktstatistieken. Gelukkig is dat een vrij eenvoudige taak, en kan SZW volstaan met de opdracht te geven aan het CBS om de administratieve loondata van een periodieke analyse te voorzien, en daarover te publiceren. Voor zelfstandigen zal er iets nieuws moeten worden opgezet (hoewel een periodieke enquête al een eerste goede stap kan zijn).

Getty Images

Literatuur

Arbeidsinspectie (2008) De arbeidsmarktpositie van werknemers in 2006. Rapport Arbeidsinspectie, november. Te vinden op loonwijzer.nl.

CBS, DNB en CPB (2017) Herziening methode arbeidsinkomensquote. Rapport, juni. Te vinden op www.cpb.nl.

CBS (2023) De gevolgen van de hoge inflatie in 2022. CBS Longread, 4 mei. Te vinden op cbs.nl.

Paans, J. en M. Volkerink (2020) De incidentele loongroei onder de loep: samenstellingseffecten en loondynamiek. CPB Achtergronddocument, juli.

SEO (2018) De AIQ in Nederland: een overzicht. SEO-rapport, 2018-58.

SEO (2023) Loonontwikkeling en AIQ in Nederland. SEO-rapport, 2023-54.

Stigter, A. en L. Harteveld (2020) Adaptieve loonvorming kan huidige sociale ongelijkheid verminderen. ESB, 105(4789), 424–426.

Ter Weel, B. en I. Klinker (2023) Forse groei lage lonenen meer vaste contracten tussen 2017 en 2022. ESB, 108(4823), 300–303.

Tweede Kamer (2023) Position paper VNO-NCW en MKB-Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Winsten en lonen, d.d. 24 mei 2023. Te vinden op www.tweedekamer.nl.

Auteur

1 reactie

  1. Guus Montfort
    1 jaar geleden

    Beste Anthony Stigter, ik kan je betoog onderschrijven. De economie is dynamisch en verandert continu. Dat stelt ook steeds nieuwe eisen aan registraties , data en definities om die dynamiek goed te kunnen volgen. Ik wil in dat kader nog op de volgende dynamiek wijzen. Dat is namelijk de trend in de economie dat consumenten/vragers/ cliënten -stapsgewijs maar wel in steeds groter mate - hun eigen vraag gaan produceren. De consument wordt dus in steeds grotere mate z’n eigen producent. De consument wordt deels z’n eigen bankier , z’n eigen energie-producent, z’n eigen postbode, enz. . De Nederlandse Bankiersvereniging heeft laatst een statistiek gepubliceerd waaruit blijkt dat de werkgelegenheid in de bankensector meer dan gehalveerd is. Mede door het internetbankieren. Hoe worden deze ontwikkelingen meegenomen , immers de productie vindt nog steeds plaats ( en misschien neemt de vraag naar bancaire dienstverlening wel in sterkere mate toe ), maar ( deels)door de consument. Hoe telt deze steeds bredere ontwikkeling door in het BNP , de arbeids- productiviteit, de “ beloningen” , de investeringen, de innovaties , enz.. Ik heb dit enigszins uitgewerkt in hoofdstuk II “ Op weg naar een nieuwe economie: de prosumenteneconomie” ( in De Zorg is van de Patiënten en de Zorgprofessionals! SWP, 2022) . Prof. Dr. Guus van Montfort , em. hoogleraar UT.

Plaats een reactie