Als het over welvaart gaat, wordt er vaak verwezen naar het bruto binnenlands product (bbp). Maar hoe meten we dat precies? En welke uitdagingen spelen er hierbij?
In het kort
In het kort
– Het bbp kan worden bepaald via productie, via bestedingen en via inkomen.
– Globalisering en digitalisering stellen statistiekbureaus voor uitdagingen.
– Het bbp vormt slechts een indicator; de nationale rekeningen als geheel geven een vollediger beeld van de economie.
Het systeem van nationale rekeningen geeft een systematische, kwantitatieve en samenhangende beschrijving van het economische proces in een land, en van de economische relaties met het buitenland over een bepaalde tijdsperiode. Uit het systeem van nationale rekeningen volgt een aantal nationaal en internationaal veel gebruikte macro-economische indicatoren, zoals het binnenlands product, het nationaal inkomen, het overheidstekort en de overheidsschuld, het reële beschikbare inkomen van huishoudens, het saldo lopende rekeningen met het buitenland en de externe vermogenspositie.
De nationale rekeningen worden gebruikt om de ontwikkelingen in de Nederlandse economie in samenhang te analyseren. Ook dienen ze als databasis voor prognoses en analyses door bijvoorbeeld het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank. De nationale rekeningen worden bovendien administratief gebruikt. Op Europees niveau bijvoorbeeld om overheidstekort en -schuld voor het groei- en stabiliteitspact te monitoren, en als grondslag voor de afdrachten aan de Europese Unie. Ook wordt het nationaal inkomen gebruikt als richtlijn voor de omvang van de ontwikkelingshulp. Mede hierdoor is internationale vergelijkbaarheid van de nationale rekeningen belangrijk. De begrippen, classificaties en methoden van de nationale rekeningen zijn wereldwijd dan ook gestandaardiseerd en vastgelegd in internationale richtlijnen (SNA 2008 en ESR 2010).
Nationale rekeningen
De Nederlandse nationale rekeningen bestaan in de kern uit drie onderdelen: ten eerste de aanbod- en gebruiktabellen, waarin (uitgesplitst naar productgroep) productie, verbruik en toegevoegde waarde per bedrijfstak worden beschreven, en die aan de basis van de raming van de economische groei liggen; ten tweede de sectorrekeningen, die zowel de transacties in goederen en diensten, de transacties rond inkomensvorming en -herverdeling als de financiële transacties en balansposities beschrijven, waarbij een opsplitsing wordt gemaakt naar de hoofdsectoren huishoudens, ondernemingen, overheid en het buitenland; en ten derde de arbeidsrekeningen, die de factor arbeid in al zijn aspecten beschrijven.
Naast deze drie kernsystemen kennen de nationale rekeningen nog diverse satellietrekeningen. Deze zijn een verbijzondering van bepaalde transacties en/of actoren in de nationale rekeningen, en/of ze voegen een ander fenomeen toe. Voorbeelden zijn de milieurekeningen (over de relatie tussen het milieu en de economie) en de huishoudensrekeningen (met informatie over distributionele aspecten van het inkomen, de consumptie en het vermogen).
Voor het samenstellen van de nationale rekeningen worden er veel verschillende bronnen gebruikt. De statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaraan veelal Europese verordeningen ten grondslag liggen, zijn gebaseerd op een combinatie van enquêtes en administratieve gegevens (onder andere btw-aangiften). Voorbeelden zijn de jaarlijkse productiestatistieken, de statistiek Financiën van ondernemingen en statistieken van de internationale handel in goederen en diensten. Verder worden onder andere statistieken van De Nederlandsche Bank ingezet en worden administratieve gegevens gebruikt voor bijvoorbeeld de ramingen van de overheid en de beloning van werknemers. Als informatie niet voor een reeks van achtereenvolgende jaren beschikbaar is, wordt er gebruikgemaakt van modelramingen en extrapolatietechnieken om tot schattingen voor de nationale rekeningen te komen.
In termen van definities en volledigheid voldoen deze databronnen echter niet altijd aan de eisen van de nationale rekeningen. Dat geldt zeker voor administratieve gegevens die veelal met een niet-statistisch doel verzameld zijn. De data uit de bronnen worden daarom vaak aangepast om als input te kunnen dienen voor de nationale rekeningen.
De nationale rekeningen worden op verschillende momenten in de tijd gemaakt. Zo is de eerste raming van het bbp ongeveer 45 dagen na afloop van elk kwartaal beschikbaar en publiceert het CBS de definitieve jaarcijfers na ongeveer anderhalf jaar. Iedere raming is gebaseerd op de informatie die op dat moment beschikbaar is. Door het toevoegen van nieuwe informatie kunnen bijstellingen ten opzichte van de eerste snelle ramingen optreden.
Benadering van het bbp
Een van de meest gebruikte indicatoren uit de nationale rekeningen is het bruto binnenlands product (bbp), dat in feite een maat is voor de omvang van de economie. Het bbp is de som van de toegevoegde waarde die in het land is gegenereerd en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies. Het bruto nationaal inkomen is gelijk aan het bruto binnenlands product plus het saldo van de primaire inkomensstromen van en naar het buitenland. Het bruto binnenlands product wordt op drie manieren verkregen: via de productie-, de bestedingen– en de inkomensbenadering.
Productiebenadering
In de productiebenadering wordt het bbp geraamd als de toegevoegde waarde die door ingezetenen van een land wordt gegenereerd door productie. Deze toegevoegde waarde staat gelijk aan het verschil tussen de productiewaarde en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten, en vormt opgeteld bij het saldo van productgebonden belastingen en subsidies het bbp.
De productiebenadering stoelt in belangrijke mate op productiestatistieken die gedetailleerde informatie geven over productie en intermediair verbruik, en die zijn gebaseerd op enquêtes. Deze worden vertaald naar de bedrijfstakken en goederengroepen van de aanbod- en gebruiktabellen. Omdat niet de gehele economie wordt gedekt door deze productiestatistieken, worden daarnaast ook alternatieve bronnen gebruikt. Zo zijn de schattingen van de productie door de overheid en het (gesubsidieerde) onderwijs gebaseerd op administratieve gegevens van diezelfde overheid. Verder zijn schattingen van de productie door bepaalde bedrijfstakken gebaseerd op combinaties van verschillende databronnen. Zo wordt voor de productie door de landbouw de oogstraming in combinatie met veilingprijzen gebruikt. Voor het bepalen van de productie door de zorg worden er, naast ook andere gegevens, de zorgrekeningen van het CBS, administratieve data en productiestatistieken gebruikt. Ook kunnen er in specifieke gevallen jaarverslagen van bedrijven en instellingen gebruikt worden. Verder worden de aantallen bedrijven binnen een bepaalde bedrijfstak uit het Algemeen Bedrijven Register gebruikt in combinatie met arbeidsgegevens, als een bron om tot productieschattingen te komen.
Ten slotte worden er modellen gebruikt om een aantal specifieke transacties te schatten, zoals de waarde van bankdiensten en de toegerekende huur voor eigenaarswoningen. Aan deze modellen liggen de nodige statistieken ten grondslag. Zo wordt er voor de berekening van de bankdiensten gebruikgemaakt van de financiële balansen uit de sectorrekeningen. Voor de toegerekende huur wordt er gebruikgemaakt van de huurenquête van het CBS en het Basisregister Adressen en Gebouwen. Tabel 1 geeft voor het verslagjaar 2015 een kwantitatief overzicht van de verschillende bronnen die aan de schattingen volgens de productiebenadering ten grondslag liggen.
In een volgende bewerkingsfase worden de brongegevens aangepast aan de definities van de nationale rekeningen en wordt er zorg gedragen voor de volledigheid van de schattingen. Dat laatste betreft onder andere de raming voor de zwarte en illegale economie, en verder de schatting van het privégebruik van leaseauto’s. Dat privégebruik wordt in de bedrijfsadministratie onder de lopende kosten geboekt, maar moet volgens de definities van de nationale rekeningen als beloning gezien worden.
Bestedingsbenadering
In de bestedingsbenadering wordt er vastgelegd hoeveel en wat er wordt geconsumeerd, waarin er wordt geïnvesteerd en wat er wordt in- en uitgevoerd. De binnenlandse bestedingen samen, plus het uitvoeroverschot, vormen totaal het bbp (tabel 2).
De bestedingscategorieën consumptie door huishoudens, consumptie door de overheid, investeringen en uitvoer minus invoer zijn verschillend van aard en vergen dan ook eigen specifieke bronstatistieken. De belangrijkste bronnen voor de schatting van de consumptieve bestedingen door huishoudens zijn het budgetonderzoek en de detailhandelsstatistiek, aangevuld met een aantal specifieke enquêtes (over de huur van woningen) en databronnen (over de aankoop van personenauto’s). Als consumenten de enige gebruikers zijn van een bepaald product en er geen geschikte databron beschikbaar is voor een onafhankelijke schatting, veronderstelt men dat de consumptie gelijk is aan de productie. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de consumptie van (toegerekende) huurdiensten van de eigen woning.
Voor de schatting van de investeringen wordt er gebruikgemaakt van de resultaten van de investeringsenquête. Investeringen in R&D en software zijn gebaseerd op de resultaten van aparte enquêtes. De investeringen van de financiële instellingen zijn gebaseerd op gegevens afkomstig van De Nederlandsche Bank. Voor de investeringen en consumptie door de overheid geldt dat men vooral gebruikmaakt van administratieve data. De raming voor de invoer en de uitvoer wordt gemaakt met behulp van de statistieken van de internationale handel in goederen en diensten.
Uiteraard voldoen ook de brondata voor de bestedingsbenadering niet altijd aan de definities van de nationale rekeningen. Zo wordt de raming van de consumptie door huishoudens gebaseerd op een combinatie van de resultaten uit het budgetonderzoek en de gedraaide omzet volgens de detailhandelsstatistiek. Omdat deze statistiek de omzet exclusief btw geeft, wordt ook de consumptie in eerste instantie exclusief btw geraamd. Om te voldoen aan de eisen van de nationale rekeningen wordt in een latere fase de btw op een gedetailleerd niveau berekend en aan de consumptieraming toegevoegd.
Voor de statistieken van de internationale handel is grensoverschrijding het leidende principe. Volgens deze bron is er sprake van invoer of uitvoer als een product de Nederlandse grens is overgegaan. Volgens de definities van de nationale rekeningen is echter de overdracht van de economische eigendom tussen een ingezetene en een niet-ingezetene bepalend. Dit betekent dat een deel van de goederen die fysiek Nederland binnenkomen en/of verlaten niet in de nationale rekeningen meegenomen moet worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om veredelingsdiensten, waarbij de grondstoffen en eindproducten geen eigendom worden van het bedrijf in Nederland dat de veredeling uitvoert.
Omgekeerd kan er ook sprake zijn van een overdracht van de economische eigendom zonder dat er grensoverschrijding plaatsvindt, zoals bij transitohandel en productie onder regie in het buitenland. Hiervoor worden de in- en uitvoerstromen toegevoegd aan de waargenomen data. De effecten hiervan zijn in tabel 2 te zien onder het kopje ‘definities’. De schattingen in de kolom ‘Volledigheid’ betreffen consumptie, investeringen en internationale handel van zwarte (werkster, oppas) en illegale (drugs, prostitutie) producten.
Inkomensbenadering
Tot slot kan het bbp bepaald worden aan de hand van de inkomensbenadering. Het bbp (tabel 3) bestaat uit een optelling van de lonen en belastingen op productie en invoer, minus de subsidies. De inkomensbenadering is in Nederland geen volledig eigenstandige raming van het bbp: het bruto-exploitatieoverschot in de productiebenadering wordt namelijk gebruikt als restpost, waardoor de inkomensbenadering automatisch in overeenstemming is met de productiebenadering. De beloning van werknemers wordt echter wél los van andere statistieken geschat op basis van de polisadministratie. Dat geldt ook voor het (gemengd) inkomen van zelfstandigen op basis van de belastinginformatie uit de Satelliet Zelfstandige Ondernemers. Verder wordt de plausibiliteit van de ‘restpost’ (het exploitatieoverschot dus) beoordeeld op basis van gegevens uit de statistiek Financiën van Ondernemingen. Ten slotte worden gegevens over productgebonden en niet-productgebonden belastingen en subsidies ontleend aan de administratie van de overheid.
Integratie in de praktijk
De tabellen 1, 2 en 3 laten zien dat de bbp-ramingen op basis van de drie benaderingen niet gelijk zijn. Achter deze inconsistentie gaan verschillende oorzaken schuil. Alleen al door het steekproefkarakter van vele onderliggende statistieken zijn er verschillen tussen de drie benaderingen. Een andere mogelijke oorzaak is dat definitieverschillen niet of onvoldoende opgelost zijn. Verschuiving van de economische eigendom van goederen of het opbreken van productieketens zijn aan de orde van de dag, en komen soms pas bij de confrontatie met de productie- en bestedingsbenadering naar voren.
De uiteindelijke raming van het bbp in Nederland is het resultaat van het confronteren en in overeenstemming brengen (integreren) van bbp-ramingen volgens de genoemde benaderingen. De confrontatie en integratie van de drie bbp-benaderingen gebeuren in het systeem van de aanbod- en gebruiktabellen – waarin ongeveer 130 bedrijfstakken en 650 goederengroepen worden onderscheiden – en vinden simultaan plaats in lopende en constante prijzen (prijzen van het voorgaande jaar). Dat betekent dat er gedurende het gehele integratieproces steeds zicht is op de waarde, prijs en volumeontwikkelingen van alle onderdelen in de aanbod- en gebruiktabellen. Hierdoor wordt meer inzicht verkregen in de aard van de inconsistenties, zodat het zoeken naar de oorzaken en oplossingen eenvoudiger is.
In de eerste fase van het integratieproces worden de grootste verschillen tussen vraag en aanbod nader geanalyseerd en wordt er gepoogd de oorzaak van die verschillen te achterhalen. Dit is een handmatig proces waarbij de expertise wordt gebruikt van de verschillende specialisten in de nationale rekeningen (op het gebied van bedrijfstakken en finale bestedingen).
De resterende kleine verschillen worden geautomatiseerd weggewerkt, waarbij naast de ‘harde’ restricties (gelijkheid van het bbp volgens de productie-, bestedings- en inkomensbenadering) ook beoordeeld wordt hoe betrouwbaar statistieken zijn, en er verder een aantal ‘zachte’ restricties worden opgelegd. Een voorbeeld van een ‘zachte’ restrictie is de productie-verbruiksverhouding bij de productie van goederen. Op korte termijn mag er een min of meer vaste (fysieke) relatie tussen de productie van een bepaald goed en de daarvoor noodzakelijke grondstoffen worden verwacht. In nationale-rekeningentermen betekent dit dat de volumeontwikkeling van de productie van het goed niet te veel mag afwijken van de volumeontwikkeling van het intermediaire verbruik van de noodzakelijk grondstoffen.
Als de integratie van de drie benaderingswijzen voltooid is, leveren de aanbod- en gebruiktabellen een gedetailleerde set van samenhangende en consistente data in lopende en constante prijzen, inclusief prijs- en volumemutaties ten opzichte van eerdere periodes. Deze resultaten worden door een kleine groep experts in een breder perspectief beoordeeld, waarna er nog enkele aanpassingen kunnen worden aangebracht. De tabellen 4 en 5 laten de aanpassingen op de initiële schattingen zien als gevolg van de integratie van de productie- en bestedingsbenadering. De aanpassingen van de initiële bbp-ramingen volgens de productie- en bestedingsbenadering, zijn met 1,5 procent van beperkte omvang.
Uitdagingen
Door de globalisering en digitalisering is het er de afgelopen decennia niet makkelijker op geworden om economische ontwikkelingen in beeld te brengen (CBS, 2018).
Globalisering
Door wereldwijde economische integratie hebben multinationals een steeds grotere invloed gekregen op de wereldeconomie, en daarmee ook op de Nederlandse. Ze organiseren hun waardeketen zo optimaal mogelijk, rekening houdend met de verschillende comparatieve voordelen van de landen waarin ze gevestigd zijn. Denk aan de beschikbaarheid van grondstoffen en arbeid, het klimaat en dergelijke. Ze kunnen hun winsten in het ene of andere land laten neerslaan door te schuiven met de kosten en/of opbrengsten, en ze zijn vrij om te bepalen welk zusterbedrijf eigenaar is van de geproduceerde of ingekochte goederen of diensten, het kapitaal en het intellectuele eigendom.
Dit kan (grote) gevolgen hebben voor in welk land de toegevoegde waarde van een bepaalde activiteit terechtkomt. Daarnaast bepalen multinationals hoeveel de verschillende bedrijfsonderdelen onderling betalen voor bijvoorbeeld producten en diensten (transfer pricing). Dit biedt multinationals de mogelijkheid om de te betalen belasting te optimaliseren. Het zicht van belasting- en statistiekbureaus op transfer pricing is beperkt. Het is daarom goed om niet alleen naar het bbp te kijken, maar ook naar andere indicatoren uit de nationale rekeningen, zoals de investeringen in immateriële activa of de inkomens van en naar het buitenland. Alleen als de verschillende indicatoren van de nationale rekeningen in samenhang worden geanalyseerd, kunnen er zinvolle conclusies worden getrokken uit de ontwikkeling van de Nederlandse economie.
Digitalisering
Naast de toegenomen globalisering vormt ook de toenemende digitalisering een uitdaging voor de nationale rekeningen. Een aantal economische activiteiten, zoals bijvoorbeeld het aanbod van logiesdiensten door huishoudens en e-commerce, worden namelijk steeds belangrijker vanwege de mogelijkheden van de digitalisering. Hoewel de huidige richtlijnen conceptueel gezien toereikend zijn om deze nieuwe activiteiten te kunnen verwerken in de nationale rekeningen, zijn deze transacties in de praktijk soms lastig te meten. De OESO concludeerde onlangs dat de invloed van nieuwe gedigitaliseerde activiteiten op de meting van de bbp-groei momenteel beperkt is, maar gaf daarbij ook aan dat dit in de toekomst kan veranderen (Ahmad et al., 2017).
Nu veel snel groeiende gedigitaliseerde activiteiten nog relatief klein zijn, investeert het CBS in het goed kunnen meten hiervan. Zo is het programma ‘Adequaat meten van de economie’ opgestart, dat de ambitie heeft om meetuitdagingen op te pakken die getriggerd worden door nieuwe ontwikkelingen in de economie.
Ook internationaal reageren de statistiekbureaus op globalisering en digitalisering. De internationale richtlijnen waarop de nationale rekeningen zijn gebaseerd, moeten aangepast worden als nieuwe economische feiten hierom vragen. Verandering van dit proces kost tijd. Omdat internationale vergelijkbaarheid hoge prioriteit heeft, moet er op elk detailniveau een internationaal akkoord worden bereikt. De keerzijde hiervan is dat verandering slechts langzaam plaatsvindt. Dit wordt versterkt door het toegenomen administratieve gebruik van de cijfers, zoals de Europese afdracht op basis van het bruto nationaal inkomen. Het meten van de economie vraagt door bovengenoemde ontwikkelingen extra aandacht, maar de geschetste uitdagingen maken wel duidelijk dat de genoemde internationale richtlijnen voortdurend moeten worden doorontwikkeld. Alleen op die manier kunnen de nationale rekeningen blijven aansluiten bij de veranderende economische werkelijkheid.
Grenzen van nationale rekeningen
Het binnenlands product en het nationaal inkomen vormen maar enkele indicaties voor de welvaart. Zaken als inkomensverdeling, (niet gecompenseerde) schade aan het milieu en geluk worden niet meegenomen. Vanuit het CBS wordt dan ook gewerkt aan een verbreding van het arsenaal aan begrippen dat geïntegreerd naar buiten wordt gebracht in de vorm van de Monitor Brede Welvaart (zie Smits en Horlings (2019) in dit dossier).
In het reguliere deel van de nationale rekeningen zijn de milieuaspecten van productie en consumptie slechts in beperkte mate meegenomen. Alleen voor zover economische actoren (bedrijven, overheden, consumenten) daadwerkelijk uitgaven doen om de vervuiling tegen te gaan, komen deze ook in de nationale rekeningen terecht. Indien bijvoorbeeld de overheid zorgt voor waterzuivering of bodemsanering, wordt dit gerekend tot de overheidsproductie en draagt dit bij aan het nationaal inkomen. De vervuiling zelf komt niet tot uiting in de in geld uitgedrukte transacties. Wel is het zo dat, als er via de markt of het democratisch proces aan milieubederf een prijskaartje gehangen wordt, dit in het huidige stelsel van de nationale rekeningen enigszins tot uitdrukking komt. Milieuheffingen bijvoorbeeld vormen een onderdeel van de transacties die in het kader van de nationale rekeningen beschreven worden.
Daarom worden in een afzonderlijke module, in samenhang met de nationale rekeningen (en met macro-economische grootheden als het nationaal inkomen), milieueffecten zo volledig mogelijk gekwantificeerd in statistisch waarneembare fysieke eenheden. Tevens worden uitgaven aan het milieu in de vorm van milieubelastingen of milieureinigingsdiensten in deze milieurekeningen verbijzonderd.
Conclusie
De nationale rekeningen bieden een schat aan informatie, die nodig is om de macro-economische ontwikkeling van Nederland in enge zin te doorgronden. Alleen focussen op het bbp of het bruto nationaal inkomen is in deze onverstandig. Gelukkig is er veel meer informatie beschikbaar in het systeem van de nationale rekeningen. Met behulp van de verschillende indicatoren uit de nationale rekeningen kan er wel een goed beeld van de Nederlandse economie worden verkregen. Complementair hieraan worden aspecten die van invloed zijn op de welvaart in brede zin, zoals milieuvervuiling en natuurontwikkelingen, gemonitord in de Monitor Brede Welvaart.
Literatuur
Ahmad, N., J. Ribarsky en M. Reinsdorf (2017) Can potential mismeasurement of the digital economy explain the post-crisis slowdown in GDP and productivity growth? OESO Working paper 2017/09.
CBS (2018) 75 jaar nationale rekeningen in Nederland: Geschiedenis, gebruik en uitdagingen. Den Haag: CBS.
Smits, J.-P. en E. Horlings (2019) De conceptuele basis, uitkomsten en vervolg van de Monitor Brede Welvaart. ESB, 104(4773S), 7−11.
Auteurs
Categorieën