J. E. Andri
Brief aan
Economische
Zaken
Mijnheer de Minister,
Wij zijn een industriele onderneming
met 14.000 werknemers en een omzet voor
dit jaar van rond f. 2,5 mrd, behaald in
zo’n 30 landen. Ruim 10% daarvan speelt
zich af in Nederland, waar ook onze hoofdzetel is. Ondanks de slechte omstandigheden maken we gelukkig nog winst. Al lang
weten we dat Nederland voor een onderneming een problematisch land is, vooral als
men iets nieuws wil beginnen. Zo hebben
we ruim tien jaar geleden een fabriek voor
een nieuw produkt in arren moede maar
net over de Belgische grens neergezet, omdat de ambtelijke rompslomp niet in een
redelijke tijd was rond te krijgen. Nadat dit
trauma was verwerkt, dachten we enkele
jaren terug dat de situatie enigszins was
verbeterd. Van een Amerikaans-Duitse
combinatie kochten we in Amsterdam een
bedrijf dat al enige tijd bezig was om met
een technisch nogal ingewikkeld proces
een doorbraak te forceren naar een aantrekkelijk nieuw produkt. Ofschoon de vorige eigenaars vele miljoenen hadden laten
zitten en ook het toekomstige risico groot
was, durfden we het toch aan, dit na een
grondige beoordeling door onze researchmensen en technici. De koopprijs van enkele miljoenen guldens was te overzien,
maar we moesten wel voor een veelvoud
daarvan investeren en bovendien nieuw
personeel aannemen. Met nog een aantal
jaren van aanloopverliezen, researchkosten e.d. in het verschiet was onze ,,exposure” zeker f. 20 mln. Daarbij kwam nog
het risico dat bij falen voor rond 80 werknemers een oplossing zou moeten worden
gevonden, iets wat in Nederland moeilijker, onaangenamer en duurder is dan waar
ook ter wereld.
In die tijd lazen we in de kranten veel
over wenselijke innovatie, industriele
speerpunten en zo meer, en bovendien
constateerden wij met verbazing dat talloze
miljoenen guldens over de tafel rolden om
de industrie in nood te helpen. Als ondernemer moet je zowel vernieuwen als volgen
en daarom hebben wij, zij het sceptisch,
vele arbeidsuren besteed om onze weg te
vinden in het moderne jungleboek van de
subsidieregelingen. Uiteindelijk zijn wij op
Uw departement beland en over de vrienESB 24-11-1982
delijke ontvangst daar hebben we niet te
klagen. Wel over wat daarna gebeurde.
Overigens bleek dat sommige regels op ons
toepasbaar waren, maar natuurlijk moest
er cijfermateriaal op tafel komen. Ongelooflijk veel zelfs, doch dat valt te billijken,
want met belastinggeld moet zuinig worden omgesprongen. De tijd verstreek, wij
transpireerden op het moeilijke produktieproces, spendeerden vele miljoenen guldens, maakten getrouw allerlei berekeningen voor EZ en hoorden weinig.
Aan alles komt echter een eind. Wij kregen bericht dat een bijdrage a fonds perdu
niet mogelijk was, doch wel een ,,zachte”
lening. Akkoord zeiden we, hoe veel dan?
Na weer enige maanden en de nodige becijferingen vond men dat een bedrag van precies f. 791.000 als lening kon worden gegeven tegen een interest van 5%. Bij de huidige rentestand dus een cadeautje van zo’n
f. 40.000 per jaar. Maar bij deze stimulans
voor industriele innovatie hoorde wel een
indrukwekkende lijst met 26 voorwaarden,
waaronder een aantal zeer zware. Bij voorbeeld geen licentieverlening aan derden
zonder toestemming van EZ, geen produktie in het buitenland, te alien tijde volledig
boekenonderzoek en uiteraard de nodige
rapporten, maar liefst met een frequentie
van eens in de drie maanden.
Het heeft onze Raad van Bestuur nog
geen minuut gekost om nee te zeggen op dit
voorstel. Niet eens zozeer omdat de
f. 40.000 nauwelijks de kosten dekken van
alle door EZ verlangde rapporten en prognoses, maar omdat geen zinnige internationaal werkende onderneming dit soort voorwaarden kan aanvaarden. Mijn buitenlandse college’s hadden het over een ,,peanut with a lot of salt” en ik heb dit maar zo
gelaten, maar ik blijf toch met een aantal
vragen zitten.
De papier- en cijferberg overziende, die
een muis van f. 40.000 baarde, is de eerste
vraag natuurlijk: hoe spelen andere ondernemers, die vele miljoenen in de wacht slepen, dat klaar? Zitten ze in een bepaald circuit of doen ze het anders? Laat U, mijnheer de Minister, deze vraag maar gaan,
want we kunnen de zon best in het water
zien schijnen.
Een tweede vraag is al wat dringender.
Wij hebben alles in huis: technici, juristen,
economen enz. en desondanks viel het papierwerk niet mee. Een kleinere ondernemer moet dat goeddeels zelf doen. Hoe ziet
U zo iemand eigenlijk? Indien hij werkelijk
innoverend bezig is aan de beroemde
,,Neue Kombinationen” van Schumpeter
en daarbij voor hem niet inschatbare risico’s loopt, dan kan hij toch nooit in staat
zijn Uw sommetjes bevredigend te beantwoorden? Hoe zou hij het bovendien een
paar jaar kunnen uitzingen, al die tijd
wachtende op het troostprijsje van EZ? Ik
ben bang dat Uw systeem de papierinvullers en goede praters honoreert en niet de
ondernemers. Is daarom wellicht de faalkans van overheidssubsidies aan het bedrijfsleven zo groot?
Het meest kwelt ons echter een derde
vraag. Een bedrag van f. 40.000 voor een
paar jaren is nog geen 1 % van het eerder genoemde risico van zo’n f. 20 mln. Voor die
,,innoverende” bijdrage zoudt U, Mijnheer
de Minister – natuurlijk via Uw ambtenaren – breeduit op de stoel van de ondernemer willen gaan zitten. Voor een dubbeltje
op de eerste rang. In welgeteld 6 gevallen
zoudt U Uw veto kunnen uitspreken,
waarschijnlijk per vertraagde post, tegen
normale ondernemersbeslissingen. Over de
knikkers komen we wel been, maar het
spel bevalt ons niet. Vooral dat EZ de
mede- of tegenspelers in het bedrijfsleven
voor zo onnozel aanziet, stemt ons bitter.
Terecht schrijft A. van der Zwan in ESB
van 27 oktober 1982 dat subsidieregelingen
economisch gezien ondingen zijn, maar als
compensatie helaas passen in het broddelwerk dat ons marktstelsel is geworden. Als
men daarvoor echter ook weer een ondoorzichtig Kafka-achtig doolhof moet betreden, dat slechts met dubieuze uitkomsten
kan worden verlaten, dan wordt de situatie
somber. Er blijft alleen nog de hoop dat het
met de MIP iets beter wordt.
Opnieuw een reden waarom ondernemen in ons gereguleerde land zo moeilijk
is. Al eerder hebben we vermeld dat nog
ruim 10% van onze omzet in Nederland
wordt gemaakt. Nog geen 10 jaar geleden
was dat 25%. Als het in de toekomst onverhoopt 5% zou worden, dan schrijven wij U
nog eens.
1247