Boerenbedrog
In het verleden schijnt het nogal eens voorgekomen te zijn
dat boeren door handige verkopers v< ,’leid werden om meer
te betalen voor bepaalde goederen en diensten dan deze
eigenlijk waard waren. Dit werd als boerenbedrog bestempeld. Tegenwoordig schijnen landbouwers niet meer dan andere beroepsgroepen het slachtoffer van zulke praktijken te
zijn. We kunnen ons zelfs afvragen of in de afgelopen decennia de rollen niet zijn omgekeerd. Kunnen we nu niet veeleer
van boerenbedrog spreken omdat de boeren veel meer voor
hun spullen laten betalen dan ze eigenlijk waard zijn?
Laten we eens naar de situatie kijken die door het Europese landbouwbeleid is geschapen. Voor vele produkten bestaat een z.g. garantieprijs, d.w.z. een prijs waartegen elk
aanbod word! opgekocht. Die prijs is gemiddeld nogal wat
noger vastgesteld dan de prijs op de wereldmarkt. Om concurrentie van andere landen te voorkomen wordt de invoer
belast (d.m.v. heffingen) of beperkt (d.m.v. quota). Omdat
voor een flink aantal produkten de prijzen zo hoog zijn vastgesteld dat de produktie de consumptie op de Europese
markt overtreft moet het overschot met subsidie op de wereldmarkt worden afgezet.
De eerste die hierdoor schade lijdt is de consument, die
meer voor zijn produkt betaalt dan dit produkt eigenlijk
waard is. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de verbruikersorganisaties niet ophouden tegen het Europese landbouwbeleid te protesteren. Tot nog toe heeft het bevoegde
gezag evenwel niets aan deze klachten gedaan. Integendeel,
het is er zelfs verantwoordelijk voor dat de grieven verergerd
zijn.
Een tweede benadeelde groep zijn de belastingbetalers. Betaalden de verbruikers te veel voor produkten die zij overigens wel nodig hadden, sinds enige tijd wordt er als gevolg
van een te hoge prijsstelling door de Europese landbouw
nogal wat geproduceerd waar niemand om gevraagd heeft.
Het is in de economic gebruikelijk om in zulke gevallen de
prijs te laten zakken ten einde de produktie te verminderen en
aan de vraag aan te passen. Voor sommige producenten kan
dit betekenen dat er dan geen rendabele bedrijfsvoering meer
mogelijk is. Op die manier zijn heel wat kleine winkeliers gedwongen geweest er mee uit te scheiden, en zijn hele bedrijfstakken, zoals de grote scheepsbouw, gedecimeerd of verdwenen. Voor de Europese boeren wordt echter een uitzondering
gemaakt. De belastingbetaler dient het mogelijk te maken
om de produktie op allerlei wijzen tegen afbraakprijzen toch
kwijt te raken. Het hoeft niet te verwonderen dat op een gegeven moment de ministers van Financien protesteerden omdat zij – net als de belastingbetaler – wel een betere aanwending van deze gelden wisten. Maar ook naar de klachten
van de belastingbetaler werd nauwelijks geluisterd.
De consument en de belastingbetaler zijn niet de enige die
de dupe zijn van dit beleid. De economische allocatie van
produktiefactoren die het gevolg is van de verkeerde prijssignalen leidt op zeer veel plaatsen tot verstoringen en economisch nadeel voor belangrijke groepen. Een eerste verstoring
betreft het externe evenwicht van de EG. Toen de landbouwsector in derde landen nog ,,slechts” beperkt werd in de mogelijkheden om naar de EG uit te voeren kon men nog enig
begrip opbrengen. Maar nu worden de inkomensoverdrachten van de Europese belastingbetaler aan de Europese landbouwers gebruikt om op de wereldmarkt te dumpen. De
klachten van de soms arme landen die daar het slachtoffer
van zijn, zijn evenwel nooit serieus genomen.
Een tweede verstoring geldt het interne evenwicht van de
EG. Door de structuur van de afzet en de prijzen in de EG is
de verhouding tussen hetgeen de consumenten betalen en hetgeen de boeren ontvangen in de arme lidstaten ongunstiger
dan in de rijkere landen. Als dit gevoegd wordt bij de onvrede die bestaat over de belastingafdrachten aan de Europese begroting die vooral voor landbouwuitgaven dienen, dan
kan men verklaren dat er grote politieke druk ontstaat om dit
om te buigen. In tegenstelling tot de vorige klachten is aan
deze klachten wel wat gedaan. Maar de manier waarop dit
gebeurde is weinig inspirerend. Door een politieke koehandel
ESB 13-11-1985
werd uiteindelijk niet het landbouwbeleid aangepast, zoals in
de rede had gelegen, maar de begrotingsbijdrage. Door de
discussie te verplaatsen van het landbouwbeleid naar de netto bijdrage o f , Juste retour” van iedere lidstaat aan de Europese begroting werd de landbouwhervorming uitgesteld en
kwam er een nieuw probleem bij dat de normale begrotingsprocedures voor lange tijd dreigt te verstoren.
Een derde en misschien wel belangrijkste verstoring treedt
op doordat er als gevolg van verkeerde prijzen een verkeerde
allocatie van produktie en dus van produktiefactoren plaatsvindt. De toeleverende industrie richt zich op activiteiten
waarvoor eigenlijk geen markt bestaat. Er wordt beslag gelegd op kennis en hulpbronnen die beter elders hadden kunnen worden aangewend. Afnemers als biotechnologische bedrijven zien zich geconfronteerd met een slechte concurrentiepositie als gevolg van hun hoge grondstoffenkosten. Industriele vernieuwing wordt gefrustreerd door hulp aan een
teruglopende bedrijfstak. Terwijl grond beter aangewend
zou kunnen worden voor bosbouw om in het houttekort van
de EG te voorzien dan voor het produceren van landbouwoverschotten, geschiedt het omgekeerde: de prijzen van landbouwgrond stijgen mede onder invloed van de hoge garantieprijzen voor landbouwprodukten zover dat een omzetting
van landbouwgrond in bosgrond niet alleen oneconomisch
blijft, maar dat er in Frankrijk b.v. nog steeds op substantiele schaal bosgrond ontgonnen wordt.
De laatste verstoring waarop ik wil wijzen betreft de industriele vernieuwing. Het landbouwbeleid draagt substantieel
bij aan de compartimentering van de interne markt en vormt
daardoor een wezenlijke belemmering voor het opbouwen
van een sterke industriele concurrentiepositie. De voortdurende budgetproblemen die het landbouwbeleid met zijn
enorme lasten veroorzaakt, frustreren vaak de discussies
over programma’s voor industrieel onderzoek en vernieuwing die veel minder kosten.
Dit is een lange lijst met grieven, die overigens allemaal al
lang bekend zijn. Voorstellen om hier wat aan te doen en een
normale economische discipline in te voeren zijn er legio, en
de meeste economen en zelfs landbouweconomen stemmen
in principe overeen in hun benadering om de vraag richtsnoer
te laten zijn voor de prijs, en de sociale aspecten op te vangen
door gerichte en beperkte inkomenssteun, ook al zijn er natuurlijk verschillen in uitwerking 1).
Onlangs heeft de Europese Commissie in de persoon van
de Nederlandse commissaris Andriessen een schuchter begin
gemaakt om het landbouwbeleid wat meer marktconform te
maken 2). De discussie over deze voorlopige voorstellen lijkt
tot nog toe echter niet in de richting te gaan die een substantie’le verbetering van de situatie mogelijk maakt. Het lijkt tijd
te worden dat de maatschappij zich bewust wordt van de nadelen die dit beleid op lange termijn met zich mee brengt. Zowel de politieke groepen die zich steeds tegen verandering
verzetten als de groepen die tot nog toe geaarzeld hebben zich
met het landbouwbeleid te bemoeien dienen zich bewust te
zijn van de historische verantwoordelijkheid die zij op zich
nemen door Europa zijn krachten te laten besteden aan een
ongeevenaarde bescherming van een deels nutteloze produktie, op een moment in zijn geschiedenis dat Europa een grote
inspanning dient te leveren om bij te blijven in de technologische wedloop die gaande is.
W.T.M. Molle
1) Zieb.v. J.F. van Riemsdijk, Hervorming van het landbouwbeleid
van de EG. Hernieuwd pleidooi voor tijdelijke directe inkomenstoeslagen, ESB, 4 September 1985; ir. G. Meester, De Groene
zorgen van Europa, proefschrift LEI, nr. 2, Den Haag, 1985; J Pelkmans (red.), Can the CAP be reformed, IEPA, Working paper.
Maastricht, 1985.
2) Commissie van de Europese Gemeenschappen, Perspectieven
voorhel gemeenschappelijkelandbouwbeleid(Groenboek), Brussel,
juli 1985.
1125