Bewust roken
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4297, pagina 193, 2 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
“Een cigaret smaakt lekkerder dan een sigaret”, aldus J.A. Deelder in een betoog tegen moderne spelling. Dat is maar al te waar. In
vroeger tijden, die van de oude spelling, was het roken nog iets waaraan men zich ongehinderd door gezondheids- of prijsgerelateerde
bedenkingen kon overgeven. Om nog maar niet te spreken van de externe effecten; vroeger was er nog geen claimcultuur en werd er
door niet-rokers minder geklaagd. Vorige week zondag verklaarde minister Borst in het discussieprogramma Buitenhof het roken
strijdvaardig de totale oorlog. De prijs van sigaretten en shag zou met twee kwartjes tot een gulden per pakje omhoog moeten, vooral
met het oog op het roken door jongeren. Rokers zouden bovendien moeten worden uitgesloten van vergoeding voor
cholesterolverlagende middelen. Wie niet horen wil, moet maar voelen!
Aangezien roken verslavend is, en de prijselasticiteit laag, zal het gedragseffect ervan klein zijn 1. Wel kan verwacht worden dat een
dergelijke maatregel de schatkist flinke inkomsten zal opleveren. In 1999 incasseerde deze 3415 miljoen gulden uit de accijnzen op tabak 2.
Ramingen voor dit jaar laten zien dat het bedrag richting de vier miljard gaat. De door de minister voorgestelde accijnsverhoging zal dit
bedrag nog verhogen. Wat zou voor dit bedrag, geconfronteerd met generatiebewust beleid, de beste aanwending zijn 3?
In ieder geval moet de overheid zich niet afhankelijk maken van de accijnsopbrengsten. Dan ontstaat immers een motief om mensen door
te laten gaan met roken. Immers, als er minder wordt gerookt, holt dit de overheidsfinanciën uit. Het zou er bijvoorbeeld toe kunnen
leiden dat latere generaties ministers het adverteren door tabaksfabrikanten weer gedogen. Een systeem waarbij de accijnzen vrijelijk de
schatkist in vloeien, beschikbaar voor welke uitgaaf dan ook, lijkt niet geschikt vanuit een oogpunt van financiële houdbaarheid. Beter
zou zijn de opbrengsten van tabaksaccijns te relateren aan de extra ziektekosten die rokers maken. Dat is evenwel lastig: hoe weet je of de
ziektekosten extra zijn? Maar ook zonder dat hierover zekerheid bestaat is houdbaarheid gegarandeerd: als er minder rookconsumptie
plaatsvindt, nemen de inkomsten bestemd voor zorg af maar ook de aanspraken daarop 4.
Een tweede vraag betreft de rechtvaardigheid van het huidige systeem. Is het eerlijk dat rokers hun, naar mag worden aangenomen,
hogere ziektekosten gedeeltelijk afwentelen op de niet-rokende premiebetaler? Neen, meent de minister, de wachtlijsten indachtig.
Maatregelen om ongezond leven te bestraffen zijn echter gedoemd te mislukken. Er zit een element van willekeur in (waarom simultaan
rokers straffen en junks methadon verstrekken?) en er is moreel risico wegens de beperkte controlemogelijkheden.
Door de opbrengst van tabaksaccijns te reserveren voor, zeg, longaandoeningen, hoeven niet-rokers minder bang te zijn dat rokers hun
extra kosten afwentelen. De spaarpot voor longbehandeling wordt dan groter naarmate er meer gerookt wordt, en beweegt dus in
dezelfde richting als de zorgbehoefte.
Alternatief zou men de accijnsopbrengst kunnen uitgeven aan antirookcampagnes. Ook hier zijn houdbaarheid en rechtvaardigheid
redelijk gewaarborgd: hebben de campagnes effect, dan zijn er minder van nodig, zodat het opdrogen van de financiële bronnen ervan
niet erg is, en vice versa: meer roken leidt tot meer bestrijding van dit roken. Voorts is er een betere prikkel tot het monitoren van de
effectiviteit van maatregelen om het roken te bestrijden. Dat betere evaluatie van maatregelen nodig is, toonde de minister in Buitenhof
overtuigend aan. Het is een illusie te denken dat het straffen voor ongezond leefgedrag niet gepaard hoeft te gaan met moreel gevaar,
willekeur en ongewenste inkomensherverdeling (ongezond gedrag wordt nu eenmaal het meest vastgesteld bij de lagere
inkomensgroepen).
Men kan zich afvragen waarom het niet kunnen duiden van oorzaak en gevolg bij roken en ziekte wel nadelig is bij negatieve beloningen
voor slecht leefgedrag en niet nadelig bij het maken van een spaarpot uit tabaksaccijnzen. In het eerste geval vervalt echter een
vergoedingsgarantie, in het tweede geval niet. Er vloeit dan immers meer geld naar de behandeling van aan roken gerelateerde ziektes.
Is er aan generatiebewuste rookpolitiek, ofwel bewust roken, dan geen moreel gevaar verbonden? Jawel, de roker kan immers het idee
hebben dat meer roken meer geld oplevert voor de behandeling van de uit het roken voortkomende persoonlijke kwalen. Dan kan het idee
ontstaan dat maar het beste flink doorgerookt kan worden. De roker zet dan evenwel zelf meer geld opzij voor de behandeling van zijn
kwalen. Wie zo denkt, doet aan puur zelfbedrog. Rokers zijn echter rationeel genoeg om door dat rookgordijn heen te kijken
1 Men zie voor een bondig commentaar NRC Handelsblad van 19 februari 2001, blz. 9. Uit empirisch onderzoek door Becker, Grossman
en Murphy blijkt echter dat een permanente prijsverhoging van tien procent de rookconsumptie op lange termijn met zevenhalf procent
verlaat. Zie H.P. van Dalen, Zijn rokers wel rationeel?, ESB, 31 augustus 1994, blz. 782.
2 Ministerie van Financiën, Miljoenennota 2001, Den Haag, 2000, blz. 115.
3 In R.M.A. Jansweijer, Generatiebewuste schuldpolitiek , ESB, 4 februari 2000, blz. 88-91, wordt onderscheid gemaakt tussen een
rechtvaardigheids- en een houdbaarheidsvraag.
4 Hier staat tegenover dat minder roken impliceert dat mensen gemiddeld ouder worden. Ze maken dus ook langer aanspraak op
pensioengelden. Anderzijds kan het zo zijn dat de stoppers langer premie betalen.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)