Ga direct naar de content

Bevolkingsgroei en economische ontwikkeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 17 1994

-Bevolkingsgroei en
economische ontwikkeling
M.A. de Ruyter van Steveninck*
etbelangrijkste agendapunt op de Wereldbevolkingsconferentie in Cairo is de
relatie tussen bevolkingsgroei enerzijds en duurzame ontwikkeling en
armoedebestrijding anderzijds. Dit verband is niet éénduidig: een hoge
bevolkingsgroei versterkt het armoedeprobleem, maar omgekeerd is de armoede zelf
één van de oorzaken van de bevolkingsgroei. In dit artikel wordt nader ingegaan op
de vele verbanden tussen bevolkingsgroei en economische ontwikkeling, en worden
maatregelen om de bevolkingsgroei terug te dringen op hun effectiviteit beoordeeld.

H

Sinds de jaren zestig is de bevolkingsgroei in de ontwikkelingslanden afgenomen, maar de bevolking
neemt nog steeds toe. In de meeste industrielanden
groeit de bevolking niet of nauwelijks. De daling van
de sterftecijfers ging gepaard met een sterke stijging
van reële inkomens, waarna ook de geboortecijfers
daalden. Bovendien konden bevolkingsoverschotten
emigreren naar ‘lege’ landen als de VS en Australië.
In de huidige ontwikkelingslanden echter zijn sterftecijfers vooral door medische (in plaats van economische vooruitgang) gedaald, terwijl emigratie als ‘veiligheidsklep’ niet meer mogelijk is.
In sommige landen is de bevolkingstoename zo
hoog dat de bevolking zich elke twintig jaar verdubbelt. Veel landen in Afrika zijn relatief dun bevolkt
(ter vergelijking: Nederland heeft een bevolkingsdichtheid van 411), maar de in tabel 1 genoemde cijfers geven een vertekend beeld omdat in de noemer
ook niet-bewoonbare grond (woestijnen, hooggebergtes) is inbegrepen. In Egypte bij voorbeeld is
slechts 5% van het oppervlak bewoonbaar, waardoor
de ‘effectieve’ bevolkingsdichtheid niet 55 maar 1.100
personen per km2 is!
Deze hoge bevolkingsgroei heeft economische
ontwikkeling in veel landen sterk gehinderd. Wanneer in Ghana de bevolking tussen 1980 en 1992 niet
met 3,1% per jaar was gegroeid maar constant was gebleven, dan zou het per capita bbp in 1992 bijna 45%
hoger zijn geweest. Reden hiervoor is dat de kinderen die tussen 1980 en 1992 geboren zijn slechts een
zeer geringe bijdrage aan het bbp hebben geleverd
(hoewel bevolkingsgroei van voor 1982 wel tot de
produktie heeft bijgedragen) 1.

Economische groei en bevolkingsgroei
Naar algemeen wordt aangenomen oefent bevolkingsgroei in de derde wereld een negatieve invloed
uit op de economische ontwikkeling (gemeten als

groei van het bbp per hoofd)2. Echter, niet alleen
beïnvloedt bevolkingsgroei de economische groei,
maar het omgekeerde is ook waar. Armoede resulteert in hogere bevolkingsgroei door een aantal factoren, bij voorbeeld omdat arme gezinnen geen anticonceptiemiddelen
kunnen betalen, of omdat in veel
landen kinderen als een oudedagsvoorziening
worden gezien. Verder zijn veel problemen in arme landen niet alleen een gevolg van te hoge bevolkingsgroei, maar ook van ondeugdelijk economisch beleid.
Er bestaat een sterke correlatie tussen inkomensniveaus en geboortecijfers van (en binnen) landen.
Door bovengenoemde wederzijdse causaliteit is het
niet mogelijk om op basis hiervan te bepalen of bevolkingsgroei economische groei veroorzaakt of andersom. Schatting van een simultane-vergelijkingenmodel, waarin de interacties tussen bevolkings- groei
en per capita-inkomensgroei
alsmede diverse exogene variabelen geïncorporeerd worden, zou uitkomst
kunnen bieden. Het bouwen van zo’n model stuit
echter op een groot aantal praktische bezwaren. In
de eerste plaats moet het model een heel menselijk
leven bestrijken (ca. 50-60 jaar), maar gedurende
zo’n lange periode zullen zaken als institutionele fac-

• De auteur is werkzaam bij de vakgroep Ontwikkelingsprogrammering van de Erasmus Universiteit, en bij het Tinbergen Instituut. Hij dankt Hans de Kruijk voor commentaar.
1. Zie: N. Birdsall, Economie approaches
to population
growth, in H. Chenery en T.N. Srinivasan, Handbook of development economics, deel I, North Holland, Amsterdam,
1988, blz. 477-542; A.C. Kelley, Economie consequences of
population change in the third world, journalof Economie
Literature, jg. 26, 1988, blz. 1685-1728; National Research
Council, Population growtb and economie development: policy questions, National Academy Press, Washington De,
1986; en Wereldbank, Population change and development,
in World development report 1984, blz. 51-206.
2. Een extreme uitzondering vormt Julian Simon, zie bij
voorbeeld zijn boek Tbe ultimate resource, Princeton, 1981.

toren en overheidsbeleid sterk veranderen, zowel
door exogene als door endogene oorzaken. Verder
vormen bevolkingsgroei en economische groei, behalve met elkaar, ook nog interacties met milieugerelateerde, religieuze, culturele, en politieke factoren3,
die ieder moeilijk te kwantificeren zijn. Ten slotte zijn
de data in meeste ontwikkelingslanden,
voor zover al
beschikbaar, van dubieuze kwaliteit. In het hiernavolgende zullen daarom de consequenties van bevolkingsgroei voor een aantal afzonderlijke (economische) deelgebieden worden nagegaan.

Inkomensverdeling

en werkloosheid

In principe resulteert hoge bevolkingsgroei, gegeven
het feit dat deze vooral in de lagere inkomensklassen
plaatsvindt, in een schevere inkomensverdeling.
Een
toenemende bevolking doet eerst de produktiefactor
arbeid toenemen, en pas lang daarna (eventueel) de
produktiefactoren land en kapitaal. De relatieve beloning van meestal armere arbeiders zal dus dalen tegenover die van meestal rijkere kapitaaleigenaren.
Hetzelfde geldt voor ongeschoolde versus geschoolde arbeid, tenzij scholing inkomensonafhankelijk
is
(een onrealistische aanname). Deze effecten worden
nog versterkt indien (in het algemeen slecht werkende) arbeidsmarkten er niet in slagen genoeg banen te
scheppen om groeiende werkloosheid te voorkomen.
De werkloosheid is in veel ontwikkelingslanden
een direct gevolg van macro-economisch en handelsbeleid dat verzuimt te profiteren van de in deze landen meest overvloedige produktiefactor: arbeid.
Overgewaardeerde wisselkoersen leiden tot kunstmatig goedkope importen en kapitaalintensieve produktieprocessen. Achterstelling van de landbouw ten
opzichte van de industrie resulteert in massale agrarische (verborgen) werkloosheid. Wanneer dan arbeidsmarkten ook nog streng gereguleerd zijn, is het
niet verwonderlijk dat het aantal banen minder snel
groeit dan de beroepsbevolking.
In een aantal landen kon dit lange tijd (ten dele) worden gecompenseerd door emigratie naar West-Europa, de VS of de
Golfstaten, maar dit wordt steeds moeilijker naarmate
laatstgenoemde landen hun grenzen gaan sluiten. In
landen als Algerije en Egypte heeft de groei van
werklozenlegers tot soms ernstige politieke instabiliteit geleid.
Vermoedelijk zal een afnemende bevolkingsgroei
resulteren in een rechtvaardiger inkomensverdeling
en een lagere werkloosheid. Op korte termijn kan dit
doel echter veel sneller, en goedkoper, worden bereikt door invoering van een (in de meeste ontwikkelingslanden ontbrekend) progressief belastingstelsel,
door het beter laten functioneren van arbeidsmarkten, door de benadeling van het platteland ten opzichte van de stad op te heffen, of door het handelsbeleid meer te richten op de produktiefactor arbeid.

Besparingen

den. Hierdoor daalt de spaarquote, en daarmee (bij
gegeven buitenlandse besparingen) de investeringsquote. Beide effecten resulteren in kwantitatief lagere investeringen en bnp groei (beide per hoofd van
de bevolking).
De kwaliteit of efficiëntie van de investeringen is
echter ook van belang, en kan veranderen door de invloed van bevolkingsgroei op de stand van de technologie (zie onder). Bovendien kan het bovengenoemde inkomensverdelingseffect
voor een stijging
in de spaarquote zorgen, omdat hogere inkomensklassen een grotere marginale spaarquote hebben
dan lagere. Ook kan bevolkingsgroei van bepaalde
gevallen tot schaalvoordelen in het produktieproces
leiden. Hierbij kan men denken aan het verstrekken
van publieke goederen zoals infrastructuur, waarvan
de kosten dan over meer mensen kunnen worden
omgeslagen.
Hoewel de meeste deskundigen van mening zijn
dat de negatieve factoren zwaarder wegen dan de positieve, zijn empirische studies er vooralsnog niet in
geslaagd een duidelijk oordeel mogelijk te maken.
Reden hiervoor is vermoedelijk vooral dat, door het
ontbreken van goed functionerende financiële markten, een groot deel van de besparingen en ontsparingen van de armen in natura is (bij voorbeeld in land
of gereedschappen)
zodat fluctuaties hierin niet in de
nationale statistieken tot uitdrukking komen.
Zelfs al zou een verlaging van de bevolkingsgroei
een verhoging van de spaarquote tot stand kunnen
brengen, dan nog kan men zich opnieuw afvragen of
daar geen betere instrumenten voor bestaan. Te denken valt hierbij aan het afschaffen van renterestricties
die in een negatieve reële rente (nominale rente minus inflatie) resulteren, of het heffen van belasting
op consumptie in plaats van op inkomen.

en investeringen

Hogere bevolkingsgroei kan op twee manieren tot lagere investeringen per hoofd leiden. Ten eerste daalt,
bij gegeven investeringsquote, de kapitaal/arbeid ratio. Bovendien leidt een bevolkingstoename
tot een
hoger aantal niet-werkenden (kinderen, bejaarden,
en werklozen) ten opzichte van het aantal werken-

ESB 7-9-1994

Tabel 1. Bevolkings- en economische karakteristieken
tal ontwikkelingslanden

De agrarische sector
Ook de invloed van bevolkingsgroei op de prestaties
van de agrarische sector is niet a priori vast te stellen.

3. Zie ook:

J.

Tinbergen,

Entering the third millenium, 1991.

van een aan-

-De beschikbare hoeveelheid bebouwbaar land is àf
vast, àf kan slechts tegen toenemende kosten worden vergroot. Het korte-termijneffect van bevolkingsgroei is dus duidelijk negatief: minder land per arbeider leidt tot lagere arbeidsproduktiviteit.
Op langere
termijn echter heeft de ontwikkeling van arbeidsintensieve landbesparende
technologieën (kunstmest,
irrigatie) een sterke groei van de voedselproduktie
mogelijk gemaakt. Met name in Azië is de ‘groene revolutie’ succesvol geweest, doordat de toegenomen
bevolking overheden dwong veel te investeren in infrastructuur en irrigatieprojecten, en geld vrij te maken om technologieën uit het buitenland te importeren. Empirische studies suggereren dat voor de
meeste landen het lange-termijneffect zwaarder
weegt dan het korte-termijneffect, maar tussen landen onderling kunnen grote verschillen optreden.
De situatie in Afrika ten zuiden van de Sahara is
veel ongunstiger. Niet alleen doordat de bodemvruchtbaarheid lager is4, belangrijker is nog dat economische instituties zoals agrarische markten, financiële instellingen en infrastructuur (met name het
transport van de velden naar de markten), minder
ontwikkeld zijn. Bovendien heeft het in Afrika vaker
dan in andere delen van de derde wereld ontbroken
aan een verstandig economisch beleid. Sub-Sahara
Afrika is dan ook de enige regio die niet àf zelf voldoende voedsel kan produceren, àf het door middel
van internationale handel kan importeren, en dus
voorlopig van ontwikkelingshulp afhankelijk zal blijven.
Overigens dient in dit kader een onderscheid te
worden gemaakt tussen bevolkingsgroei en bevolkingsgrootte. Voor het benutten van schaalvoordelen
met betrekking tot agrarische technologie bestaat
waarschijnlijk een optimaal bevolkingsniveau; alleen
wanneer de werkelijke bevolking kleiner is, heeft bevolkingsgroei positieve gevolgen. Bangladesh is deze
kritische grens vermoedelijk al gepasseerd, terwijl
voor veel landen in Afrika ten zuiden van de Sahara
ruimtegebrek niet het meest urgente probleem is.

Het milieu
Met betrekking tot de effecten van bevolkingsgroei
op het fysieke leefmilieu, dienen twee verschillende
soorten milieudegradatie onderscheiden te worden.
Ten eerste zijn er de grensoverschrijdende
effecten,
zoals de afbraak van de ozonlaag, de toename van
de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer, en
de vervuiling van de oceanen. Momenteel worden
deze vooral veroorzaakt door produktie- en consumptiepatronen
in de rijke landen, hoewel de bijdrage van de ontwikkelingslanden
(met name China en
India), door een combinatie van bevolkingstoename
en economische groei, in de toekomst waarschijnlijk
sterk zal stijgen.
Een geheel andere categorie milieuproblemen
zijn niet -grensoverschrijdend:
de gevolgen hiervan
worden vooral lokaal gevoeld. Men kan hierbij denken aan woestijnvorming, ontbossing, en bodemdegradatie. Deze processen worden vooral in de arme
landen zelf veroorzaakt, en zijn in vele gevallen een
direct of indirect gevolg van hoge bevolkingsgroei.
In het laatste geval zijn meestal eigendomsrechten

van het bedreigde stuk natuur niet of slecht georganiseerd. In veel Afrikaanse landen stimuleert gemeenschappelijk bezit van grond families tot het krijgen
van veel kinderen, immers hoe groter de familie des
te meer aanspraak zij op de gemeenschappelijke
grond kunnen doen gelden. Ontbossing wordt vaak
veroorzaakt door een toenemende vraag naar brandhout (voorbeelden zijn Nepal en een aantal Sahellanden in Afrika). Duidelijk gedefinieerde en nageleefde
eigendomsrechten
maken herbebossing door eigenaren lonend, omdat houtprijzen zullen stijgen naarmate de hoeveelheid hout afneemt. Een andere oorzaak
van ontbossing is toenemende landbouwactiviteiten,
zoals in het Amazonegebied in Brazilië. Land is hier
gemeenschappelijk
bezit, maar kolonisten hoeven de
gemeenschap er niets voor te betalen, met overconsumptie als onvermijdelijk resultaat. Woestijnvorming
als gevolg van overbegrazing door vee of te intensieve landbouw heeft misschien nog wel ernstiger consequenties dan ontbossing, omdat hierdoor niet alleen ecosystemen worden vernietigd, maar ook
landbouwgrond wordt vernietigd. De oorzaak is in
wezen steeds dezelfde: toenemende bevolkingsdruk,
gekoppeld aan het ontbreken van een rem op excessief gebruik.

Overheidsingrijpen
Overheidsingrijpen kan in twee situaties welvaartstheoretisch gerechtvaardigd zijn. In de eerste plaats
kan de staat vaak relatief goedkoop informatie en
dienstverlening op het gebied van geboorteregulering verstrekken. Dit komt doordat dergelijke activiteiten vaak grote en riskante investeringsprojecten
noodzakelijk maken, zodat exploitatie voor de particuliere sector meestal niet aantrekkelijk is.
Een tweede, belangrijker, geval doet zich voor
wanneer er vanuit maatschappelijk oogpunt te veel
kinderen geboren worden. Op gezinsniveau kunnen
kinderen als consumptiegoederen
(meer kinderen in
de zin van meer gezelligheid), maar ook en vooral
als investeringsgoederen
worden beschouwd. Het
laatste geval kan twee vormen aannemen. Kinderen
kunnen al op jonge leeftijd actief bijdragen aan het
produktieproces,
iets wat vooral speelt in agrarische
samenlevingen. Ten tweede kunnen kinderen als een
investering in een (financieel) veilige oude dag worden gezien, aangezien in de meeste ontwikkelingslanden een goede pensioenvoorziening
ontbreekt. Dit
betekent dat op gezinsniveau het krijgen van veel
kinderen rationeel kan zijn: het individuele nut is positief. Wanneer echter hoge bevolkingsgroei negatieve gevolgen heeft voor het collectieve nut, ontstaat
ook hier een extern effect, en daarmee een reden tot
overheidsingrijpenS .
Bevolkingsgroei kan worden gedefinieerd als het
verschil tussen het geboortecijfer en het sterftecijfer,

The tropical world: its social and economie conditions and itsfuture status, Longman, New

4. Zie Pierre Gourou,

York,1980.
5. N. Birdsall, op.cit., blz. 523-529; National Research Council, op.cit., blz. 82-84; P. Demeny, Population and the invisibie hand, Demography, jg. 23,1986, blz. 473-487.

gecorrigeerd voor migratie. Verhoging van het sterftecijfer komt wegens voor de hand liggende redenen
niet in aanmerking, en de mogelijkheden tot emigratie zijn verwaarloosbaar klein. Hierdoor vormt het
verlagen van het geboortecijfer het enige beschikbare beleidsinstrument. Overigens zal op het moment
dat het geboortecijfer tot het vervangingsniveau (2,1
kinderen per echtpaar) is teruggebracht de bevolkingsgroei nog zo’n twintig jaar doorgaan (het zogeheten demografisch momentum), doordat de reeds
geborenen in deze periode de vruchtbare leeftijd zullen bereiken. Om het geboortecijfer te verlagen kan
men vijf soorten maatregelen nemen, hieronder gerangschikt in toenemende mate van dwang. Dit betekent dat toepassing een toenemend negatief verschil
tussen sociaal en particulier nut vereist.
• Het vergroten van de participatie van vrouwen en
meisjes in (met name primair) onderwijs. Dit is vrijwel zeker het beste middel (zowel uit effjciëntieals rechtvaardigheidsoverwegingen) om bevolkingsgroei te verlagen. Er bestaat een sterk (negatief) verband tussen het aantal jaren scholing en
het aantal kinderen dat een vrouw krijgt. Direct gevolg van betere scholing is dat voorbehoedsmiddelen beter zullen werken wanneer de gebruikers de
gebruiksaanwijzing kunnen lezen. Bovendien
verbetert scholing de kansen van vrouwen op de
arbeidsmarkt, en het hebben van een baan vergroot de opportunity costs van het krijgen van
kinderen.
• Het verstrekken van family planning-diensten en voorlichting, waarbij deelname op vrijwillige basis
is. Hiermee kan de zogenaamde ‘unmet need’ (de
ook op gezinsniveau ongewenste geboorten) worden verlaagd. Tenzij het belastingstelsel regressief
is, is dit de op één na meest kosteneffectieve manier om geboortecijfers omlaag te krijgen. Ook het
liberaliseren van verkoop en distributie van voorbehoedsmiddelen valt binnen deze categorie. Importrestricties en slecht werkende distributiesystemen zorgen er voor dat in Brazilië, Burundi, en
Venezuela condooms meer dan 70 dollarcent kosten, terwijl de consument er in China, Egypte, en
Tunesië er nog geen 3 dollarcent voor hoeft neer
te tellen6.
• Wanneer het gewenste kindertal ornlaag moet, zijn
de genoemde maatregelen niet voldoende. Het
eerstvolgende in aanmerking komende alternatief
is het geven van beloningen, in twee vormen. Ten
eerste zijn er subsidies die barrières tot het gebruik
van anticonceptiva verlagen, zoals reiskostenvergoedingen om voorlichtingsbijeenkomsten bij te
wonen of subsidies die de verkoopprijs van de pil
of condooms verlagen. Ten tweede kan men denken aan uitkeringen (of beloningen in natura) die
de vraag naar kinderen verlagen, zoals premies
voor gezinnen die minder dan een bepaald aantal
kinderen krijgen. Het voordeel van het geven van
beloningen is de marktconformiteit: er wordt op
kinderen bezuinigd in die gezinnen waar dat in
het minste verlies aan welzijn resulteert.

ESB 7-9-1994

• Het heffen van belastingen op het krijgen van kinderen. Hoewel dit in feite neerkomt op een negatieve subsidie, is er toch een belangrijk verschil indien zorg voor de toekomst het motief is voor het
krijgen van kinderen. Idealiter zouden gezinnen
die erg graag kinderen willen het bedrag van de
belasting moeten kunnen lenen op de kapitaalmarkt, en deze lening in de toekomst terugbetalen
uit de ‘opbrengst’ van het kind (het toekomstige
loon). In de praktijk is dit echter onmogelijk (en
niet alleen in ontwikkelingslanden).
• Het instellen van quota (bij voorbeeld door gedwongen sterilisaties na geboorte van een maximum aantal kinderen) is de meest drastische maatregel. Doordat quota de marktwerking verstoren,
en een groot individueel welvaartsverlies met zich
meebrengen, is hun werking welvaartstheoretisch
minder efficiënt dan die van beloningen en belastingen (tenzij quota verhandeld kunnen worden,
maar dit zal vermoedelijk politiek niet haalbaar
zijn). Instelling van quota is dus alleen gerechtvaardigd als het niet- afremmen van de bevolkingsgroei enorme maatschappelijke kosten met zich
mee zou brengen. Vermoedelijk is dat momenteel
nergens het geval.
Niet-economische oorzaken
Uiteraard zullen bovengenoemde maatregelen minder effect sorteren wanneer niet-economische factoren de voornaamste oorzaak zijn van een hoge bevolkingsgroei. Zo zijn de meeste religies tegenstander
van geboortenbeperking, waarschijnlijk voortkomend uit een wens tot ‘survival of the most plentiful’,
maar sommige (Islam, Christendom) weer meer dan
andere (Boeddhisme). Ook culturele factoren spelen
een rol: in bepaalde culturen (met name in Afrika)
wordt het hebben van veel kinderen als een teken
van gezondheid van beide ouders beschouwd. Ten
slotte kunnen politieke factoren belangrijk zijn. In
sommige landen heeft de overheid een snelle bevolkingsaanwas gestimuleerd ten einde zo regionaal of
internationaal meer invloed te kunnen uitoefenen.
China onder Mao en Roemenië onder Ceaucescu zijn
voorbeelden. Naarmate niet- economische factoren
een belangrijker oorzaak van hoge bevolkingsgroei
zijn, impliceert dit dat drastischer maatregelen genomen moeten worden om een zelfde bevolkingsgroeidaling te bewerkstelligen, aangezien economische reacties minder sterk zullen zijn.

Conclusies
Het verband tussen bevolkingsgroei en economische
ontwikkeling in de derde wereld is negatief: een
hoge bevolkingsgroei remt economische groei, en
een lage economische groei resulteert vaak in een
hoge bevolkingsgroei. De onderbouwingen hiervan
zijn echter vooral theoretisch, en niet altijd empirisch. De interdependenties tussen beide variabelen

6. Tbe Economist, 3 september 1994.

onderling en ten opzichte van derde factoren, alsmede data-problemen zijn hier debet aan.
Verder worden tegenwoordig veel van de problemen die samengaan met hoge bevolkingsgroei gezien als veroorzaakt door foutief economisch beleid.
Hoge bevolkingsgroei versterkt deze problemen,
maar is er niet de oorzaak van. Het gaat hier met
name om het ontbreken c.q. slecht functioneren van
arbeids- en financiële markten, handelsbeleid dat de
produktiefactor arbeid achterstelt ten opzichte van de
produktiefactor kapitaal, het ontbreken van duidelijk
vastgelegde eigendomsrechten,
en excessieve regelgeving op arbeidsmarkten. In veel landen kan het
corrigeren van dergelijke verstoringen vermoedelijk
een groter effect sorteren dan het terugdringen van
het geboortecijfer.
In hoeverre bevolkingsgroei als een urgent probleem moet worden beschouwd verschilt sterk van
land tot land, en van periode tot periode7. Vermoedelijk ligt de grens ongeveer bij een bevolkingsgroei
van 2% per jaar, is de groei hoger dan wordt het ontwikkelingsproces ernstig belemmerd8. Landen met
een hoge effectieve bevolkingsdichtheid
(China, Ban-

gladesh, Egypte), en landen met een slecht functionerend bestuur (veel landen in Sub-Sahara Afrika) lijken het meest kwetsbaar te zijn. Indien hun bevolkingsgroei niet op middellange termijn fors kan
worden verlaagd, lopen zij het risico in een vicieuze
cirkel van hoge bevolkingsgroei, toenemende armoede, verwoesting van hun fysieke leefmilieu, en wellicht zelfs burgeroorlogen terecht te komen.
Thijs de Ruyter van Steveninck

7. Teleurstellend genoeg ontbreekt dit aspect vrijwel geheel
in het recente rapport van de Nationale adviesraad voor ontwikkelingssamenwerking,
Advies Bevolking in ontwikkeling, op weg naar Kairo ’94, NAR- rapport 104, februari
1994.
8. Zie Robert Cassen (red.), population and development:
old debates, new conclusions, Overseas Development Couneil, Washington, DC, 1994.

Auteur