Scholing
Bedrijfsopleidingen
in Nederland
‘Human capital’ wordt steeds
meer beschouwd als de belangrijkste produktiefactor. Maar dat
blijkt niet uit de investeringen in
bedrijfsopleidingen.
De economieen van de ge’industrialiseerde landen bevinden zich volgens
veel waarnemers in een transitieperiode. Massaproduktie maakt plaats
voor maatwerk, Industrie voor dienstverlening, machines voor computers,
regionale markten voor wereldwijde
netwerken, handarbeiders voor symbolisch analysten, bevelsmanagement
voor ‘human resource’-management
en hierarchische organisaties voor
platte structuren die ruimte bieden
aan ondernemende werknemers. Het
gewicht van het ‘human capital’ in de
economische voortbrenging groeit.
Werkenden behoeven naast steeds
langere initiele opleidingen regelmatige scholing om bij de tijd te blijven.
Onderwijs en scholing zijn zware wapens in de economische en beleidsconcurrentie. Hoe staat het met de
opleidingsactiviteiten binnen het Nederlandse bedrijfsleven?
Internationale vergelijking
Internationaal vergelijkbare cijfers
over investeringen van bedrijven in
de opleiding van werkenden zijn nauwelijks voorhanden. De Europese
Commissie publiceerde vorig jaar cijfers over 1986/871. Het Nederlandse
bedrijfsleven investeerde toen relatief
weinig in de scholing van werken-
Tabel 1. Kosten van interne en exter-
ne opleidingen
in miljoenen
in %
guldens
arbeidskosten
1986
2152
1990
1993
2981
1,5
1,7
1,7
3456
Bron: CBS, Bedrijfsopleidingen 1993; par-
ticuliere sector, Voorburg/Heerlen, 1995.
den: 1,5 procent van de arbeidskosten. In Duitsland was dit percentage
1,9, in Frankrijk 2,5 en in het Verenigd Koninkrijk 2,9. De vergelijkbaarheid van deze cijfers is beperkt.
Omvangrijke scholingsuitgaven door
het bedrijfsleven kunnen een compensatie zijn voor gebrekkig initieel
onderwijs. Vergelijken we de scholingsuitgaven in Duitsland met die in
het Verenigd Koninkrijk, dan zal dit
laatste ongetwijfeld een rol spelen.
Duitsland heeft een goed op de arbeidsmarkt afgestemd stelsel van initieel, duaal beroepsonderwijs; in het
Verenigd Koninkrijk is het initiele beroepsonderwijs veel meer tweedekansonderwijs en is de deelname
eraan betrekkelijk gering. Ondanks
de moeilijke internationale vergelijkbaarheid kan wel worden vastgesteld
dat de scholingsuitgaven in Nederland, met name vergeleken met die
in Duitsland, opmerkelijk laag zijn.
Scholing in Nederland
Scholing is een ‘catch-alF-begrip. Het
kan gaan om langdurige opleidingen,
maar ook om cursussen van slechts
enkele uren. De opleidingsinstellingen verschillen eveneens. Scholing
vindt plaats in zowel publieke als private scholingsinstituten, en wordt georganiseerd door bedrijven, bedrijfstak- en brancheorganisaties, vakbonden, welzijnsorganisaties, scholen en
universiteiten. Het CBS heeft getracht
grip te krijgen op de opleidingsactiviteiten binnen het bedrijfsleven door
vier categorieen te onderscheiden :
• interne opleidingen;
• externe opleidingen;
• trainingen op de werkplek;
• overige opleidingsactiviteiten (bij
voorbeeld conferenties, workshops, schriftelijke cursussen).
Interne en externe opleidingen vormen de harde kern van het scholingsgebeuren. Zij verschillen van trainingen op de werkplek doordat ze
buiten de directe werkomgeving worden gegeven. Interne opleidingen
zijn alleen toegankelijk voor eigen
werknemers, externe kennen een
open inschrijving.
Hoewel de scholingsuitgaven van
1986 tot 1993 nominaal met 60% toenamen, zijn zij als percentage van de
arbeidskosten hetzelfde als in 1990
en niet veel hoger dan in 1986 (label
1). De scholingskosten zijn inclusief
de gederfde arbeidskosten.
Van de particuliere bedrijven in Nederland kende 45 procent in 1993 opleidingsactiviteiten. 35 procent bood
interne of externe bedrijfsopleidingen, 16 procent training op de werkplek en 39 procent overige opleidingsactiviteiten .
Bezien naar bedrijfstak blijken er
opmerkelijke verschillen. Deze betreffen zowel de uitgaven voor scholing
als de percentages bedrijven die scholingsmogelijkheden bieden (tabel 2).
Gelet op de uitgaven zijn de bedrijfstak vervoer en communicatie en de
financiele sector het meest opleidingsgericht. De scholingsinvesteringen
van andere post-industriele bedrijfstakken, zoals de zakelijke en overige
dienstverlening, blijven daarentegen
achter bij het gemiddelde. Gelet op
het percentage bedrijven met opleidingsactiviteiten valt op dat vrijwel
alle energie en waterleidingbedrijven
actief zijn qua scholing, evenals (wederom) de meeste financiele instellingen. Ook de overige dienstverlenende bedrijven kennen relatief veel
opleidingsactiviteiten. Over de hele
linie gezien geldt echter niet dat postindustrieel Nederland op dit moment
meer en vaker dan gemiddeld in human capital investeert.
De verschillen tussen bedrijfstakken qua percentages bedrijven met
opleidingsactiviteiten hangen onder
meer samen met de grootte van de
bedrijven. Grote bedrijven investeren
vaker en meer in opleidingsactiviteiten dan kleine(re) bedrijven. Waarschijnlijk speelt hierbij mee dat in grote(re) bedrijven het inwerken van
nieuw personeel en de onderlinge uitwisseling van informatie, kennis en
kunde eerder gestalte krijgen in de
vorm van (formele) scholing, terwijl
dat in kleinere bedrijven eerder via
informele uitwisselingen plaatsvindt.
Gevangenendilemma
Niet alle bedrijven investeren in opleidingsactiviteiten en het gewicht van
de investeringen verschilt per bedrijf.
Hierbij doet zich steeds het gevangenendilemma voor. Bedrijven lopen
het risico dat hun investering in hu-
1. Europese Commissie, Force; ‘Tableau
de bord’ on continuing vocational training, Luxemburg, 1994.
2. CBS, Bedrijfsopleidingen 1993; Particuliere sector, Voorburg/Heerlen, 1995. Eerdere surveys zijn gehouden in 1986 en
1990.
man capital aan andere bedrijven ten
goede komt als werknemers van
baan veranderen. In sommige bedrijfstakken is dit gevangenendilemma gedeeltelijk weggenomen door
de zogeheten O & O-fondsen (oplei-‘
ding en ontwikkeling). Deze fondsen
kunnen van grote betekenis zijn voor
de scholingsinfrastructuur en de opleidingsintensiteit in een bedrijfstak.
Vlaming raamde de inkomsten van
deze fondsen, die vaak voortvloeien
uit cao-afspraken, enkele jaren geleden op ten minste/ 350 miljoen en
de uitgaven op ten minste / 290 milpen3. Overheidssubsidies kunnen
een soortgelijke functie vervullen.
Met voor niets maken de Algemene
Werkgevers-Vereniging (AWV) en de
Federatie Nederlandse Vakbeweging
(FNV) zich zorgen over de voorgestelde fiscale maatregel voor het leerlingwezen, die de Kaderregeling Bedrijfstakgewijze Scholing (KBS), een
subsidieregeling, zou moeten vervangen. De vrees bestaat dat afzonderlijke bedrijven zich in de toekomst onvoldoende gelegen zullen laten
liggen aan de Gemeenschappelijke
Opleidingsactiviteiten (GOA’s) in het
kader van het leerlingwezen. Dit kan
het leerlingwezen ondermijnen.
In sommige landen zijn gevange-
bedrijven met meer dan tien
werknemers), dienen zij het
verschil aan de fiscus te geven.
Deze sluist het vervolgens door
naar een scholingsfonds.
Aard en duur van
bedrijfsopleidingen
Tabel 3- bedrijfsopleidingen
naar scbolings-
insteUing (in %)
In- en
extern
Eigen onderneming
Particulier instituut
Bedrijfstak- of
branche-organisatie
Leverancier/producent
van uitrusting
Voortgezet onderwijs
Hoger onderwijs
Overig
Intern
Extern
41
59
35
26
2
52
11
5
23
De CBS-statistiek biedt ook nuttige informatie over de inhoud
2
6
3
en duur van scholing, evenals
2
1
5
over de instellingen die de op1
2
4
leidingen verzorgen. Opmerke6
8
5
lijk is dat slechts een op de vijf
Bron: CBS, Bedrijfsopleidingen 1993; particuliere
gevolgde opleidingen technisch van aard was. De helft be- sector, Voorburg/Heerlen, 1995.
trof economische, administratieve of commerciele opleidingen. Verexterne opleiding. Mannen particider gold voor ruim 70 procent van de
peerden naar verhouding iets vaker
deelnemers als minimale vooropleidan vrouwen. Uit andere bron weten
ding vier jaar havo of vwo, dan wel
we verder dat vooral de jongere, beeen mbo-opleiding. Negen procent
ter opgeleide werknemers deelnevan de deelnemers volgde een opleimen aan bedrijfsopleidingen . De lading waarvoor hoger onderwijs verger opgeleiden zitten volgens het
eist was.
Arbeidsaanbodpanel van de OSA in
De gemiddelde duur van de opleide lift. De scholing van oudere werkdingen is met zes dagen betrekkelijk
nemers is een zorgenkind, terwijl het
kort. De gemiddelde duur van de injuist zo belangrijk is om de inzetbaarterne opleidingen is vier dagen en
heid van oudere werknemers te vervan de externe negen dagen. Van alle
beteren en om hen langer in het aropleidingsdagen vindt 60 procent
beidsproces te houden.
plaats in werktijd. In totaal is in 1993
nendilemma’s terzake van scholing
circa een half procent van de werkScholingsbalans
weggenomen door wetgeving die betijd besteed aan opleidingen.
drijven verplicht een percentage van
Tabel 3 geeft een beeld van de inUit de methodische verantwoording
de loonsom voor scholing te bestemstellingen die de bedrijfsopleidingen
van de statistiek blijkt dat het CBS
men (Australie, Frankrijk). Als bedrijverzorgen. Bedrijven verzorgen een
zich veel moeite heeft moeten geven minder uitgeven dan het voorgegroot deel van de interne opleidintroosten om de informatie te vergaschreven percentage (in Frankrijk 1,5
gen zelf. Verder schakelen zij hierbij
ren. Bedrijven hebben de informatie
procent van de arbeidskosten voor
vooral particuliere instituten in. Bij de
over hun Opleidingsactiviteiten niet
externe opleidingen spelen parparaat. Dat is opmerkelijk, gelet op
Tabel2. Opleidingsactiviteiten naar
ticuliere instituten de belangrijkde omvang van de scholingsinvestebedrijfstak, 1993
ste rol. Opmerkelijk is de uiringen (gemiddeld 2,3 procent van
terst bescheiden rol van schode arbeidskosten voor de bedrijven
Bedrijven
Kosten in
len en universiteiten. Dat is eimet opleidingen). Tijdens een recent
met Opleidings- % arbeidsgenlijk jammer, want dit soort
seminar verzuchtte de Amerikaanse
activiteiten (%)
kosten
partnerships biedt de mogelijksecretary of state, Robert Reich, dat
het in feite vreemd is dat bedrijven
heid tot uitruil van wederzijdse
Totaal
45
2,3
kennis en kunde. Bedrijven
hun human capital niet op de balans
kunnen profiteren van kennis
zetten. In de VS is dat alleen gebruik
Landbouw en visserij
29
1,0
en kunde die bij scholen en uniin het professionele base- en basketDelfstoffenwinning
47
versiteiten voorhanden is. Omball. Wellicht zullen scholingsbalanIndustrie
49
2,0
gekeerd — en dat is minstens zo
sen in een volgende fase van het tranEnergie en waterleiding
96
2,2
belangrijk – kunnen scholen en
sitieproces in zwang raken.
Bouwnijverheid
40
1,3
universiteiten op deze manier
Handel
45
1,7
W.J. Dercksen
in aanraking komen met ontHoreca
16
1,1
De auteur is hoogleraar Sociaal-econowikkelingen en standaarden in
Vervoer en communicatie 34
4,0
misch beleid aan de Universiteit Utrecht.
het bedrijfsleven.
Financiele instellingen
73
3,7
Over de deelnemers aan
Zakelijke diensten, cultuur
scholing biedt de CBS-statistiek
en overige diensten
55
1,8
3. H. Vlaming, Geld over, FEM, 13 novemweinig informatie. In 1993 volgber 1993.
de een kwart van alle werkneBron: CBS, Bedrijfsopleidingen 1993; particuliere
4. OSA, Trendrafport Aanbod van arbeid
sector, Voorburg/Heerlen, 1995.
mers ten minste een interne of
1993, OSA-rapport nr. 17, Den Haag, 1993.
ESB 18-10-1995