Ga direct naar de content

Arbeidsmarktparticipatie en kinderopvang

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 29 1992

Arbeidsmarktparticipatie en
kinderopvang
W. Groot en H. Maassen van den Brink*

H

et ontbreken van mogelijkheden tot kinderopvang vormt voor veel vrouwen met
jonge kinderen een belangrijke belemmering om tot de arbeidsmarkt toe te
treden en op die manier economische zelfstandigheid te bereiken. Daarom subsidieert de overheid kinderdagverblijven en probeert zij bet aantal georganiseerde
professionele opvangmogelijkheden te vergroten. Het is echter de vraag ofdit de
meest effectieve manier is om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen met jonge
kinderen te bevorderen.
Kinderen hebben liefde, aandacht en zorg nodig, zeker als ze jong zijn. Nog altijd nemen vrouwen de
meeste zorg voor kinderen voor hun rekening. De
verdeling van zorgtijd tussen ouders leidt er toe dat
het voor vrouwen moeilijk is betaald werk met de
aanwezigheid van jonge kinderen te combineren.
De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen met jonge
kinderen is dan ook nog altijd relatief laag. Deze
lage arbeidsmarktparticipatie vormt een belangrijke
belemmering voor de economische zelfstandigheid
van vrouwen. En economische zelfstandigheid is
een belangrijke doelstelling van het sociaal-economische beleid.
Uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen
wordt gezien als oplossing voor de lage participatiegraad en de geringe economische zelfstandigheid
van vrouwen met kinderen. In deze optiek is er een
nauwe relatie tussen de arbeidsmarktparticipatie
van vrouwen en het aantal voorzieningen voor kinderopvang. Enerzijds vermindert de beschikbaarheid van kinderopvang de belemmering om toe te
treden tot de arbeidsmarkt. Zo wordt in het WRRrapport uit 1990 Een werkendperspectiefgesteld:
“Gebrek aan kinderopvang en buitenschoolse opvang is waarschijnlijk de belangrijkste drempel voor
vrouwen met kinderen om deel te nemen aan het arbeidsproces” (biz. 203). Anderzijds leidt een hogere
arbeidsmarktdeelname naar verwachting tot een grotere vraag naar kinderopvang.
Bij uitbreiding van kinderopvang wordt voornamelijk gedacht aan georganiseerde kinderopvang in
een professioneel kinderdagverblijf en niet aan informele betaalde (oppas) of onbetaalde (familie of
vrienden) kinderopvang (zie onder meer het WRRrapport, biz. 204-205). Dit in tegenstelling tot de feitelijke praktijk: hierbij ligt de nadruk op het gebruik
van informele en onbetaalde kinderopvang en niet
op georganiseerde, professionele opvang1.
De overheid kent zichzelf een belangrijke rol toe bij
het uitbreiden van het aantal kinderopvangplaatsen.
Dit komt onder meer tot uitdrukking in de subsidiering van uitbreiding van kinderopvang. Het totale

ESB 29-7-1992

budget voor uitbreiding zal de komende jaren oplopen tot/ 290 miljoen in 19942. Daarnaast is er een
fiscale aftrekmogelijkheid voor de kosten van kinderopvang. De reden dat de overheid bijdraagt aan
kinderopvang is voornamelijk gelegen in het belang
dat de overheid hecht aan economische zelfstandigheid van vrouwen en aan het middel om deze economische zelfstandigheid te bereiken, de toename
van de arbeidsmarktdeelname.
In dit artikel staat de relatie tussen arbeidsparticipatie en de vraag naar kinderopvang centraal. De belangrijkste vraag die we trachten te beantwoorden
is: in hoeverre leidt uitbreiding van georganiseerde
professionele kinderopvang tot vergroting van de arbeidsmarktparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen met jonge kinderen. Daarnaast willen we de vraag aan de orde stellen of
subsidiering van georganiseerde kinderopvang de
meest effectieve manier is om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen met jonge kinderen te bevorderen, of dat er andere, mogelijk efficientere, wegen
zijn aan te geven om dit doel te bereiken.
De opzet van dit artikel is als volgt. Eerst worden de
uitkomsten van een recente enquete naar het gebruik van kinderopvang en arbeidsmarktparticipatie
gepresenteerd. Vervolgens worden enkele uitkomsten van een onderzoek naar arbeidsaanbod en de
vraag naar kinderopvang weergegeven. In de slotparagraaf worden deze uitkomsten bediscussieerd.

* W. Groot is werkzaam bij de Vakgroep Economische Vakken van de Rijksuniversiteit Leiden. Henriette Maassen van
den Brink is werkzaam bij de Vakgroep Micro-economic,
Leerstoel Werkgelegenheidsvraagstukken binnen het Emancipatiebeleid van de Universiteit van Amsterdam.
1. Zie D. Wilbrink-Griffioen e.a., Kinderopvang en arbeidsparticipatie van vrouwen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Den Haag, 1987; H. Maassen van den
Brink e.a., Vrouwen over werk, Universiteit van Amsterdam, 1992

2. Regeringsstandpunt kinderopvang, Tweede Kamer, 19891990, kamerstuk 21 180, nr. 12.

731 «a

In label 1 wordt een kruistabel gegeven van het »
aantal vrouwen met kinderen tot vijf jaar en het
procentuele gebruik van formele en informele kin-

Wel gebruik
formele
kinderopvang

Geen gebruik.
,formele
kinderopvang

Parlicipanlen

24,0

Niel-participanlen

22,6

16,0
37,4

40,0
60,0

kinderen maakt gebruik van formele kinderopvang,
terwijl de participatiegraad van de vrouwen met kinderen 40% bedraagt. Opvallend is dat er nauwelijks

Tolaal

46,6

53,4

100,0

verschil in gebruik van formele vormen van kinderopvang bestaat tussen vrouwen die wel en niet

Tolaal

deropvang. Ruim 46% van de vrouwen met jonge

betaald werken: bijna de helft (48,5%) van de gebruikers van formele kinderopvang verricht geen
Tabel 1. Kruistabel formele
opvang en arbeidsmarktparticipatie

Het gebruik van kinderopvang
Onderzoek naar hel gebruik van vormen van kinderopvang wordl bemoeilijkl door hel gebrek aan relevanle daia. De dala die beschikbaar zijn, zijn niel
specifiek op de probleemstelling arbeidsmarktparticipatie en kinderopvang toegesneden en bovendien
vaak gedaleerd. De onlwikkelingen op dil terrein
gaan snel. In de winler van 1991/1992 zijn mel behulp van een lelefonische enquele gegevens verzameld omlrenl inkomen, aanlal uren werk van de
vrouw, gebruik en koslen van kinderopvang en
door de respondenlen waargenomen kwalileil van
kinderopvang3.

betaald werk. Een tweede opvallende conclusie
die uit label 1 kan worden getrokken, is dat 40%
(16,0/40,0) van de vrouwen die betaald werk verrichten geen gebruik maken van formele kinderopvang.

Het procentuele gebruik van verschillende vormen
van kinderopvang is weergegeven in label 2. Van de

respondenten die rapporteren gebruik te maken van
een of andere vorm van kinderopvang, zegt 53%

van de niet beiaald werkenden dal de partner het
kind wel eens opvangt. Daarenlegen zegt slechts
40% van de vrouwen die beiaald werken dal de
partner hei kind wel eens opvangt. Blijkbaar regelt

Na opschonen van hel besiand besiaal de loiale
sieekproef uil 3.594 vrouwen. Van deze vrouwen

de vrouw die builenshuis gaal werken vaker de
opvang van haar kind(eren) builen de (werkende)

geefl 55,4% aan dal zij beiaald werk verrichlen, en
44,6% dal zij onbelaald werken in het huishouden.
Gemiddeld werkt men minder dan 20 uur per week

partner om.
In hel algemeen zijn er geen grole verschillen in hel
gebruik van de niel formele vormen van kinderopvang lussen beiaald werkende en niel beiaald werkende vrouwen.

builenshuis.
Driekwart van de vrouwen mel kinderen (N=1940)
maakl gebruik van informele vormen van opvang (familieleden, vrienden, enzovoort), een kwart gebruikl

formele kinderopvang (dagverblijven, peulerspeelzaTabel 2. Gelen, gaslouders, belaalde oppas, enzovoort) . Er is
bruik van vor- weinig verschil in participate van vrouwen naar leefmen van kinlijd van hel kind; tol hel vierde levensjaar participeert
deropvang in

relatie tot betaald werken

in elke leeftijdscalegorie van hel kind bijna 43% van
deze vrouwen op de arbeidsmarkt.

Vormen van kinderopvang Procentueel
gebruik niet
betaald
werkenden

Procenlueel
gebruik
beiaald
werkenden

Totaal
procentueel
gebruik

Partner
Gezinsleden
Familieleden bij kind thuis
Familieleden bij hen ihuis
Buren, vrienden, kennissen

53,3
13,9
36,3
36,0

40,5
12,1
28,3
32,7

46,2
13,0
32,3

bij kind thuis

19,1

18,1

18,6

24,1
2,7
1,3

25,4
5,5
1,5

24,7
4,1
1,4

1,3
14,6

3,3
12,3

2,3
13,4

Buren, vrienden, kennissen
bij hen thuis
Buitenschoolse opvang
Particulier kinderdagverblijf
Gesubsidieerde kinderdagverblijven
Peuterspeelzaal
Belaalde particuliere oppas

34,4

Procenlueel is hel gebruik van formele kinderopvang voor zowel builen- als binnenshuis werkende
vrouwen bijzonder laag. Dil geldl mel name voor
hel gebruik van kinderdagverblijven: slechls 2,3%
van de vrouwen mel jonge kinderen maakl gebruikt
van een gesubsidieerd kinderdagverblijf en 1,4%
van een particulier kinderdagverblijf. In vergelijking
hiermee is de beiekenis van andere formele, niel georganiseerde kinderopvang, zoals particuliere oppas, veel groler.
Builenshuis werkende vrouwen maken ieis meer gebruik van gesubsidieerde dagverblijven (3,3% voor
werkenden versus 1,3% voor niel werkenden) en
particuliere oppas bij hel kind ihuis (13,9% versus
8,6% ). Zevenlig proceni van de gebruikers van een
gesubsidieerd kinderdagverblijf werkl beiaald, 30%
werkl niet betaald.
Hel gemiddelde aantal uren dat gebruik wordt gemaakl van kinderopvang slaal in label 3- Werkenden die gebruik maken van kinderopvang maken
hiervan gemiddeld bijna iweemaal zoveel uren gebruik als niel-werkenden. Als we kijken van welke
vorm van kinderopvang gebruik wordl gemaakt,
dan blijkl dal in het overgrole deel informele kinderopvang le zijn. Gemelen aan hel aantal uren gebruik is de betekenis van formele kinderopvang gering. Werkende gebruikers van formele

8,6

13,9

11,2

Betaalde particuliere oppas
bij oppas thuis

3. Voor een uitgebreidere beschrijving en verantwoording
van de dataverzameling, zie H. Maassen van den Brink

0,1

e.a., Vrouwen over werk, rapportage onderzoek telefoni-

0,0
0,3

Andere opvang

1,6

4,0
1,3
2,2
1,6

2,0

Bedrijfsopvang
Gastouders

0,6
1,2
1,6

bij kind thuis

732

sche enquete, Universiteit van Amsterdam, 1992.
4. Onder formele kinderopvang verstaan we in dit artikel

opvang waarvoor een prijs betaald wordt. Formele kinderopvang omvat niet alleen de georganiseerde kinderopvang, maar ook gastouders en betaalde oppas.

kinderopvang, maken hiervan gemiddeld 8,6 uur
per week gebruik. Voor niet-werkenden is dit 2,7
uur. Hier staat tegenover dat werkenden gemiddeld
22,7 uur van informele kinderopvang gebruik ma-

Tabel 3. Gemiddeld aantal uren per week dat gebruik wordt gemaakt van verscbillende vormen van kinderopvang naar werkenden
en niet (betaald) werkenden

Niet (betaald)
Betaald
werkenden werkenden

ken. Voor niet-werkenden is dit 15,04 uur.
Verder valt uit tabel 3 op te maken dat de partner
van werkende vrouwen meer uren per week de kinderen opvangt dan de partner van niet-werkende
vrouwen. Kennelijk verzorgen partners van werken-

de vrouwen minder vaak de kinderen (zie tabel 2),
maar als zij eenmaal de verzorging op zich nemen,
dan besteden zij meer tijd aan de kinderen.

Tot slot van deze beschrijving valt nog op te merken
dat meer dan 90% van de respondenten de kwaliteit
van de kinderopvang als goed tot zeer goed beoordeelt. Deze bevinding moet waarschijnlijk voor een

deel worden toegeschreven aan het in de psychologic bekende fenomeen van de cognitieve dissonantie. Hieronder wordt verstaan dat bij strijdige gevoelens in moeilijke keuzesituaties (zoals de zorg voor
kinderen aan anderen over te laten) de aantrekke-

lijkheid van de gemaakte keuze (kinderopvang)
wordt verhoogd (het oordeel over de kwaliteit).

Arbeidsaanbod en kinderopvang
Voor de vraag in hoeverre er een wederzijds verband is tussen arbeidsaanbod en kinderopvang is
een simultaan vraagstelsel geschat . Voor de specificatie van het vraagstelsel zijn twee verschillende

functionele vormen gebruikt. De eerste is het
‘lineaire uitgavensysteem’, de tweede is afgeleid

uit het vraagsysteem ontwikkeld door Deaton en
Muellbauer . De afhankelijke variabelen in het

vraagstelsel zijn de vraag naar vrije tijd (dat wil zeggen het complement van het aanbod van arbeid)
en de vraag naar kinderopvang. De verklarende variabelen in het vraagstelsel zijn de loonvoet van de
vrouw, de prijs van kinderopvang en het huishoudinkomen. De data waarop het vraagstelsel is geschat zijn dezelfde als beschreven in de vorige para-

Partner

Overige gezinsleden
Buren, vrienden, kennissen
Totaal informele opvang
Totaal formele kinderopvang
Gemiddeld totaal aantal
uren kinderopvang

10,1
9,5

15,08
15,14

3,5
13,04
2,7

22,07
8,6

15,08

31,18

moet betalen (3,90 gulden per uur), een gemiddelde
loonvoet heeft (14,40 gulden per uur) en een bij

deze loonvoet behorend huishoudinkomen heeft.
De elasticiteiten die hieronder worden besproken
hebben betrekking op dit representatieve individu
en kunnen niet zonder meer worden gegeneraliseerd tot de totale populatie.
De prijselasticiteit van de vraag naar kinderopvang
van vrouwen met jonge kinderen is hoog. Voor vrouwen die reeds gebruik maken van kinderopvang is
de prijselasticiteit van de vraag naar kinderopvang
veel kleiner. Kennelijk vormt de prijs van kinderopvang met name een barriere bij de beslissing om al
dan niet gebruik te maken van kinderopvang.

De elasticiteit van de vraag naar vrije tijd met betrekking tot de prijs van kinderopvang (de kruiselingse
prijselasticiteit van de vraag naar vrije tijd) is vrijwel
nul. Dit houdt in dat het arbeidsaanbod van vrouwen niet of nauwelijks reageert op veranderingen in

de prijs van kinderopvang. Een verhoging (verlaging) van de prijs van kinderopvang leidt er dus niet

toe dat het arbeidsaanbod van vrouwen met jonge
kinderen daalt (stijgt). Dit suggereert dat de prijs

van kinderopvang niet fungeert als een grote belemmering voor het arbeidsaanbod.

graaf. Uit deze steekproef zijn in eerste instantie

alle vrouwen met kinderen jonger dan vijf jaar genomen. Het vraagstelsel is zowel geschat voor een
deelverzameling van werkende en niet werkende
vrouwen als voor een deelverzameling van alleen

werkenden uit deze steekproef. De reden dat het
model ook is geschat voor werkenden is dat we na
willen gaan of er structurele verschillen bestaan in
de vraag naar kinderopvang tussen werkenden en

niet-werkenden.
De belangrijkste uitkomsten laten zich aldus samenvatten. Voor werkende vrouwen die gebruik maken
van betaalde kinderopvang is er een positieve corre-

latie tussen het arbeidsaanbod en de vraag naar kinderopvang. Dit betekent dat voor werkende vrouwen die gebruik maken van kinderopvang het aantal arbeidsuren positief samenhangt met het aantal
uren dat van kinderopvang gebruik wordt gemaakt.

Voor de totale populatie van vrouwen met jonge kinderen geldt dat er geen significante samenhang is
tussen arbeidsaanbod en betaalde kinderopvang.
Op basis van de schattingsresultaten zijn de eigen

en kruiselingse vraagelasticiteiten van de vraag naar
vrije tijd en de vraag naar kinderopvang berekend
voor een representatief individu uit de steekproef.
Dit representatieve individu is gedefinieerd als een

vrouw die de gemiddelde prijs voor kinderopvang

ESB 29-7-1992

Discussie
Er is geen sterke relatie tussen arbeidsmarktparticipatie en het gebruik van formele of georganiseerde
kinderopvang. Uit de beschrijving van de data komt
naar voren dat een aanzienlijk deel (40%) van de

werkende vrouwen met jonge kinderen geen gebruik maakt van formele kinderopvang. Het gebruik
van georganiseerde kinderopvang door betaald werkenden is van nog minder betekenis7. Het gebrek
5. Voor een uitgebreider beschrijving van het model en van
de uitkomsten die in deze paragraaf worden besproken,

zie W. Groot en H. Maassen van den Brink, Labor supply,
child care and consumption, paper for the Sixth Annual
Meeting of the European Society for Population Economics. Een kopie van dit paper is op aanvraag verkrijgbaar
bij de auteurs.

6. Zie A. Deaton en J. Muellbauer, An almost ideal demand
system, American Economic Review, jg. 70, 1980, biz. 312326.
7. Het is mogelijk, zoals wel wordt betoogd, dat het tekort
aan georganiseerde kinderopvangmogelijkheden het feitelijke gebruik belemmert en dat er van rantsoenering van

het gebruik van georganiseerde kinderopvang sprake is.
Hiertegen spreekt center dat uit een vergelijking van onze

onderzoeksgegevens met die uit het onderzoek van Wilbrink-Griffioen blijkt dat het gebruik van formele kinderopvang tussen 1987 en 1991 gelijk is gebleven.

7,6

aan formele of georganiseerde kinderopvang vormt
dus voor een groot deel van de werkende vrouwen
met jonge kinderen geen belemmering om aan het
arbeidsproces deel te nemen.
Verder blijkt dat een groot deel (37,7%) van de
vrouwen die niet buitenshuis werken, wel gebruik
maakt van formele kinderopvang. Het aandeel in
het gebruik van gesubsidieerde kinderdagverblijven door niet betaald werkenden is ongeveer 30%.

Dit suggereert dat uitbreiding van het aantal georganiseerde kinderopvangplaatsen slechts in beperkte
mate tot toename van de arbeidsmarktdeelname
van vrouwen leidt. Deze bevinding toont ook aan
dat de subsidie voor uitbreiding van georganiseerde kinderopvang voor een belangrijk deel terechtkomt bij vrouwen die niet deelnemen aan het
arbeidsproces. Als het belangrijkste doel van de
subsidie is om het voor werkende vrouwen goedkoper en aantrekkelijker te maken van georganiseerde kinderopvang gebruik te maken, dan moet worden geconstateerd dat deze subsidiemaatregel
slechts beperkt effectief is.
Deze laatste conclusie wordt nog versterkt als we
bedenken dat uit de onderzoeksuitkomsten blijkt
dat de prijs van kinderopvang geen of slechts in
zeer geringe mate van invloed is op het arbeidsaanbod. Er moet dan ook worden geconstateerd dat
subsidiering van de prijs van kinderopvang een weinig effectief middel is om het arbeidsaanbod van
vrouwen met jonge kinderen te bevorderen.
Het overheidsbeleid ten aanzien van kinderopvang
richt zich voornamelijk op georganiseerde opvang.
Dit komt tot uitdrukking in de subsidie voor uitbreiding van georganiseerde kinderopvang en in de fiscale aftrekmogelijkheden voor de kosten van formele kinderopvang.
Aan het huidige beleid kleven ons inziens twee bezwaren. Ten eerste komt een deel van het geld voor

uitbreiding van georganiseerde kinderopvang terecht bij vrouwen die geen betaald werk verrichten.
Vanuit het oogpunt van de doelstelling van bevordering van arbeidsmarktdeelname door uitbreiding
van georganiseerde kinderopvang is dit een minder

gewenste situatie. Ten tweede komt het overheidsbeleid maar een aan beperkt deel van de vrouwen
die gebruik maken van kinderopvang ten goede.
Het overgrote deel van de gebruikte kinderopvang
is informele kinderopvang en deze vormen van kinderopvang profiteren niet van het overheidsbeleid,
hoewel hun bijdrage aan de bevordering van arbeidsmarktparticipatie niet minder is dan de bijdrage van formele kinderopvang. Het huidige overheidsbeleid leidt tot eenzijdige bevoordeling van
georganiseerde en formele kinderopvang boven informele opvang. Het is verdedigbaar dat de overheid uit het oogpunt van controle op kwaliteit van
zorg en opvoeding kiest voor een dergelijk beleid.
Echter, vooreerst lijken Nederlandse ouders andere
vormen van opvang te prefereren boven georganiseerde kinderopvang.
Er zijn beleidsmaatregelen waarvoor deze bezwaren
niet gelden. Een voorbeeld hiervan is een ‘tax credit’ of forfaitaire fiscale belastingaftrek in de vorm
van een hogere belastingvrije som voor vrouwen
met jonge kinderen. Een fiscale belastingaftrek voor
vrouwen met jonge kinderen komt alleen ten goede
aan betaald werkende vrouwen en bevoordeelt niet
de formele en georganiseerde kinderopvang boven
informele kinderopvang. Bovendien heeft fiscale belastingaftrek een positieve invloed op het arbeidsaanbod van vrouwen. Een bijkomend voordeel is
dat het qua uitvoering eenvoudiger is dan de huidige fiscale aftrekmogelijkheid van de kosten van kinderopvang.
Tot besluit kan nog worden opgemerkt dat het in
Nederland een open vraag blijft waarom buiten het
invoeren van regelingen als subsidiering van kinderdagverblijven, belastingaftrek, ouderschapsverlof,
verlof bij ziekte van kinderen, de verzorging en opvoeding van jonge kinderen niet op dezelfde wijze
geregeld kan worden als de verzorging en opvoeding van kinderen vanaf vier jaar, namelijk via de
wet als basisvoorziening.
Wim Groot

Henriette Maassen van den Brink

Auteurs