Het sociaal leenstelsel is in Nederland niet erg geliefd. Al bij de eerste gedachtevorming ruim vijftien jaar geleden was er veel kritiek, en momenteel lijkt een meerderheid in de Tweede Kamer het stelsel zelfs te willen afschaffen. Dit negatieve beeld is echter niet echt te rijmen met de feiten. Er pleiten goede argumenten voor het leenstelsel, bovendien wijzen de recente ervaringen maar in één richting – het leenstelsel werkt prima.
Laten we even teruggaan naar de eerste gedachtevorming. Ruim vijftien jaar geleden werkte ik bij het Centraal Planbureau (CPB), samen met mijn huidige collega Bas Jacobs, aan een project over private bijdragen aan het hoger onderwijs. De alsmaar stijgende deelname aan het hoger onderwijs zette de publieke bekostiging onder druk.
In het project constateerden wij dat de financiële private opbrengsten van onderwijs in Nederland, net als in de rest van de wereld, hoog zijn en bovendien toenemen. Vooral het volgen van een studie in het hoger onderwijs is voor de deelnemers lucratief. Er zijn bovendien internationale ervaringen met systemen van studiefinanciering die de mogelijke risico’s voor de toegankelijkheid kunnen beperken. Wij constateerden daarom dat er “ruimte was voor een verhoging van de private bijdrage aan hoger onderwijs”.
Het verschijnen van deze studie leidde tot een heuse ‘mediarel’. De grote landelijke media wezen het planbureau terecht. NRC plaatste meerdere stukken en had het over een ‘zwatelend planbureau’ dat zich schuldig maakte aan politiek. Kamerleden haastten zich en masse om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs heilig te verklaren. Het plan verdween in de la en kwam pas weer op tafel – in de vorm van het sociaal leenstelsel – toen de nood heel hoog geworden was door de grote recessie vanaf 2008.
Wat pleit er voor een sociaal leenstelsel? Het antwoord is in feite heel eenvoudig. Met een lening kan hetzelfde probleem worden opgelost als met een beurs. Studeren is weliswaar een lucratieve investering voor de deelnemers, maar de opbrengsten worden pas later – tijdens het werkende leven – verworven. Bij de start van de opleiding heeft een deelnemer financiële middelen nodig voor levensonderhoud en studiekosten. Banken zijn meestal niet bereid om hiervoor een lening te verschaffen zonder onderpand. Dit financieringsprobleem kan de overheid oplossen door het aanbieden van studiebeurzen of door het verschaffen van leningen. Een lening is aantrekkelijker omdat dit minder beslag legt op de publieke middelen, en er minder verstorende belastingen nodig zijn om de middelen te verwerven.
Met de introductie van het sociaal leenstelsel is de basisbeurs afgeschaft en vervangen door een lening. Strikt genomen lost dit stelsel het financieringsprobleem van studenten helemaal op. Iedereen die aan de eisen voor deelname aan het hoger onderwijs voldoet, kan immers een lening krijgen. Die lening wordt terugbetaald gedurende de arbeidsloopbaan. Als de opleiding toch niet lucratief blijkt te zijn, hoeft de lening niet te worden terugbetaald – dat is de sociale component van het stelsel. Daarmee vormt de introductie van het sociaal leenstelsel geen bedreiging voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
De vraag is natuurlijk of studenten zich ook zo gedragen. Of besluiten zij, ondanks de goede vooruitzichten, geen geld te lenen en af te zien van een studie? In onze analyse van vijftien jaar geleden constateerden we dat dit waarschijnlijk geen groot probleem is. Dit was gebaseerd op internationale ervaringen, in het bijzonder de introductie van het Higher Education Contribution Scheme in Australië. Deze ervaringen lieten wel zien dat studenten uit lagere inkomensgroepen gevoeliger zijn voor een verhoging van private bijdragen. In Nederland is dat opgevangen door de aanvullende beurs. Maar echte ervaringen in Nederland waren er toen nog niet beschikbaar.
Inmiddels weten we meer. De aantallen studenten in Nederland zijn verder toegenomen, en deze studenten maken volop gebruik van de leenmogelijkheden. Recent is er belangrijk bewijs geleverd door een nieuwe CPB-studie (Kuijpers et al., 2020). De studie vergelijkt de deelname aan hoger onderwijs van tien cohorten leerlingen uit het voortgezet onderwijs – zeven cohorten vóór, en drie cohorten na de invoering van het leenstelsel. Het mooie aan de CPB-studie is dat de cohorten al geconstrueerd zijn vanaf drie jaar voor het eindexamen, en gevolgd worden tot en met drie jaar erna. Dit maakt het mogelijk om te corrigeren voor mogelijk anticipatie- of uitstelgedrag. De CPB-studie heeft een duidelijke conclusie: de introductie van het leenstelsel heeft geen invloed gehad op de deelname aan hoger onderwijs.
Publieke middelen voor onderwijs zijn schaars. Het afschaffen van het sociaal leenstelsel vereist een aanzienlijke inzet van publieke middelen. Die middelen kunnen dan niet meer worden gebruikt voor andere grote noden van het onderwijs, zoals het bestrijden van het lerarentekort. Ik denk dat de samenleving meer gebaat is bij het inzetten van publieke middelen voor die andere onderwijsnoden. Daarom lijkt het me verstandig om het sociaal leenstelsel te behouden. Niet afschaffen dus!
Literatuur
Kuijpers, S., M. Zumbuehl, S. Leijen en T. Nielen (2020) Eerste effecten invoering Wet Studievoorschot. CPB Achtergronddocument, mei.
Auteur
Categorieën