“Volgens Smith was de mens wel in grote mate zelfzuchtig, maar ook eerder dwaas dan rationeel. Smith zag het verwerven van respect en zelfrespect als ons primaire motief: geld was slechts een middel om respect en roem te verwerven. De dwaas verwarde echter doel met middel en bleef, ondanks bewijs van het tegendeel, geloven dat geld hem gelukkig zou maken.”
Column ESB
269Jaargang 101 (4732) 14 april 2016
V
an de vraag wat de mens
motiveert ligt de doorsnee-
econoom ’s nachts niet lang
wakker. Macro-economen bestude –
ren geaggregeerde grootheden zoals
groei, inflatie en werkloosheid; als
de mens al niet achter deze cijfers
verborgen blijft, is hij toch wel ver –
momd als representatieve consu –
ment. Micro-economen bestuderen
weliswaar het individuele gedrag
van bedrijven en consumenten, maar
dan toch vooral om te weten hoe de
markt functioneert. Anders dan bij
de psychologie ligt in de economie
de nadruk niet op het individu, maar
op het systeem als geheel.
Toch zou wat meer aandacht voor de
drijf veren van de mens geen kwaad
kunnen. Beschouw bijvoorbeeld de
rechtvaardiging van het kapitalistische systeem door middel
van de hoofdstelling van de welvaarteconomie. Die stelling
zegt dat als mensen rationeel, materialistisch en zelfzuchtig
zijn, een systeem met vrijemarktwerking het best mogelijke
is. Dat is juist, maar vermoedelijk ook irrelevant. Mensen
hebben ook andere, krachtiger drijf veren. Wat is het beste
systeem bij deze andere motieven? Zowel economen als hun
critici blijven stil als deze vraag gesteld wordt.
De welvaartsstelling wordt vaak gepresenteerd als forma –
lisering van Adam Smiths invisible hand, maar dat is een
misvatting. Volgens Smith was de mens wel in grote mate
zelfzuchtig , maar ook eerder dwaas dan rationeel. Smith zag
het verwerven van respect en zelfrespect als ons primaire
motief: geld was slechts een middel om respect en roem te
verwerven. De dwaas verwarde echter doel met middel en
bleef, ondanks bewijs van het tegendeel, geloven dat geld
hem gelukkig zou maken. De maatschappij als geheel pro –
fiteerde van al dat zwoegen om rijkdom te verwerven. Bij
Smith ontstaat het sociale optimum uit het irrationeel na –
streven van rijkdom en niet uit zelfzuchtige nutsmaximali-
satie zoals bij de welvaartstelling.
Waar Smiths visie aansluit bij de vierde trede (waardering en
erkenning )van de piramide van Maslow, is de neoklassieke
economie op de onderste tree blijven steken. Natuurlijk zijn
de lichamelijke behoeften van de onderste tree belangrijk,
maar we kunnen die nu eenvoudig bevredigen. Andere za –
ken, zoals een goede gezondheid, vrienden, sociale contac-
ten en het gevoel serieus genomen te worden, zijn veel be –
langrijker. We willen de regie over ons eigen leven voeren,
onszelf ontwikkelen en impact hebben. We willen zowel
gelukkig zijn als tevreden met ons leven.
Geluksonderzoekers maken een onderscheid tussen twee dimensies van subjectief welzijn.
Enerzijds is er de hedonische com
–
ponent: hoe geluk ervaren wordt.
Dit kan gemeten worden aan de
hand van hoe vaak en hoe intens we
positieve en negatieve emoties erva –
ren. Anderzijds is er tevredenheid
met het leven, zoals bijvoorbeeld tot
uitdrukking komt in het antwoord
op de vraag : ‘alles bij elkaar geno –
men, hoe tevreden of ontevreden
bent u met het leven als geheel?’ De
twee dimensies zijn heel verschil –
lend. Kahneman en Deaton (2010)
laten zien dat de levenstevredenheid
toeneemt als men rijker wordt, zon –
der dat daarbij verzadiging optreedt.
Voor geluk is dat heel anders, als
men eenmaal ongeveer 75.000 euro
verdient, dan maakt meer inkomen
niet gelukkiger. Easterlin had op één dimensie gelijk: meer
geld maakt de mens niet gelukkiger. Op de tweede dimensie
zat hij er volledig naast: Stevenson en Wolfers (2013) laten
zien dat een verdubbeling van het inkomen de levenstevre –
denheid van een rijke minstens zoveel doet toenemen als
van een arme.
Psychologisch onderzoek laat ook zien dat sinds de tijd van
Adam Smith mensen niet zo veel veranderd zijn: er zijn nog
steeds mensen die de bijdrage van geld aan geluk overschat –
ten. Materialistisch ingestelde mensen (degenen die denken
dat vooral het bezitten van dingen gelukkig maakt) zijn
minder gelukkig dan anderen, tenzij ze echt heel rijk zijn.
Interessant en intrigerend is ook de bevinding van Stevenson
en Wolfers (2009) dat vrouwen in de VS nu minder geluk –
kig zijn dan in de jaren zeventig. Materieel zijn we er in de
afgelopen 45 jaar duidelijk op vooruitgegaan, maar klaarblij –
kelijk weegt dat voor sommigen niet op tegen de stress en
andere ongemakken van het moderne leven. In Europa rap –
porteren vrouwen nu wel een hogere levenstevredenheid en
meer geluk dan voorheen. Maar vergeleken met mannen zijn
zij er minder op vooruitgegaan, ook in Nederland. De oor –
zaken zijn niet duidelijk, maar het resultaat geeft te denken.
LITERATUUR
Kahneman, D. en A. Deaton (2010). High income improves evaluation of
life but not emotional well-being. Proceedings of the National Academy of
Sciences, 107(38), 16489 – 16493.
Stevenson, B. en J. Wolfers (2009). The paradox of declining female hap-
piness. American Economic Journal: Economic Policy , 1(2), 190–225.
Stevenson, B. en J. Wolfers (2013). Subjective well-being and income: is
there any evidence of satiation? The American Economic Review, 103(3),
598–604.
Drijfveren van de mens
ERIC VAN DAMME
Hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg