Ga direct naar de content

Input/output

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 10 2015

ESB Input / output
512Jaargang 100 (4717) 10 september 2015
Input // output
Beleggingsfondsen
Zijn banken noodzakelijk voor geldschep –
ping ? Kučinskas onderzocht de relatie tussen
geldschepping en financiële stabiliteit door
het Diamond-Dybvig-model van liquidi-
teitsverzekering voor spaarders bij banken
te verrijken met beleggingsfondsen. Net als
in het originele model worden consumenten
in het model van Kučinskas getroffen door
onverwachte liquiditeitsbehoeften, maar nu
kunnen ze ervoor kiezen om te investeren
in een beleggingsfonds zonder tussenkomst van een bank. Uit de analyse blijkt dat zowel
banken als beleggingsfondsen efficiënt in geld
voorzien, maar beleggingsfondsen qua finan

ciële stabiliteit superieur zijn. De voornaam –
ste reden zou zijn dat bij onverwachte liquidi-
teitsbehoeften een bank te maken kan hebben
met bankruns, terwijl dat risico bij beleggings-
fondsen ontbreekt.
Kučinskas, S. (2015) Liquidity creation without banks.
Tinbergen Institute Discussion Paper, 101.
Geprikkelde ouders
De rol van de ouders is cruciaal voor de ont –
wikkeling van een kind. Aangezien ouderlijke
betrokkenheid niet vanzelfsprekend is, kunnen
financiële prikkels mogelijk helpen. Freyer et al .
probeerden dit idee uit in een veldexperiment
waarin ze ouders uit een achterstandswijk in
Chicago beloonden als ze actief hun kinderen
steunden. Ouders kregen een periode lang ouder –
schapslessen, waar ze leerden hoe te helpen met
huiswerk en prestatieverhoging , waarna ze bij
succes een geldbedrag kregen. Na de belonings-
periode verbeterde de cognitieve en niet-cog –
nitieve vaardigheden van het kind significant
wanneer ouders werden beloond voor actief ou –
derschap. Dit resultaat blijkt echter verschillend
uit te vallen per culturele achtergrond, waarbij
het om onduidelijke redenen geen effect had op
afro-amerikaanse families. De auteurs conclu –
deren dat het belonen van ouders kansen biedt,
maar dat beleidsmakers rekening moeten houden
met de heterogeniteit binnen de beoogde groep.
Freyer, R.G. jr., S.D. Levitt en J.A. List (2015) Parental in-
centives and early childhood achievement: a field experi-
ment in Chicago Heights. NBER Working Paper, 21477.
Klikgedrag
Veel potentiële huizenkopers zoeken in-
formatie op internet. Van Dijk en Franc-
ke onderzochten op basis van gegevens
van Funda.nl, de grootste online-ma-
kelaar in Nederland, of dit zoekgedrag
prijzen en verkoop op de Nederlandse
huizenmarkt kan helpen verklaren. In
de data uit de periode 2011–2013 kwan-
tificeerden de auteurs het aantal clicks
als de vraag naar huizen. Een stijging
van de clicks veroorzaakt een verande-
ring in de prijs en de verkoop in de hui-
zenmarkt. Andersom reageren de clicks
niet op de prijs, maar wel negatief op de
verkoop. De auteurs stellen dat er bij
hogere verkoopcijfers minder kopers,
en daarmee potentiële clicks, overblij-
ven. Van Dijk en Francke concluderen
dat het internetzoekgedrag op de wo-
ningmarkt de dynamiek rond de prijs en
verkoop helpt verklaren.
Dijk, D. van. en M. Francke (2015) Internet
search behavior, liquidity and prices in the
housing market. DNB Working Paper, 481.
Alternatief raamwerk
Om de werking van monetair beleid te analyse –
ren, gebruikt men vaak een nieuw-keynesiaans
raamwerk op basis van starre prijzen en lonen.
Sterk en Tenreyro presenteren een alternatief
model waarbij nominale rigiditeit is losgelaten.
Hierin doen ze de aanname dat de overheid een
staatschuld heeft en leggen ze de nadruk op duur –
zame productie in overlappende generaties. Het
model volgt de redenatie dat een centrale bank
die staatschuld opkoopt een negatief effect heeft
op het vermogen van de private sector. Hierna
zullen de huishoudens meer sparen waardoor
de rente daalt. Door de lage rente zal de sector
van de duurzame goederen groeien. Het model
vindt hierin een empirische basis in hoe de mo –
netaire interventies de economie van de Verenig –
de Staten beïnvloeden. De auteurs concluderen
daarmee dat het gepresenteerde mechanisme het
nieuw-keynesiaanse model kan complementeren
in monetaire beleidsanalyses.
Sterk, V. en S. Tenreyro (2015) The transmission of mone-
tary policy through redistributions and durable purcha-
ses. CEPR Discussion Paper , 10785.
2,23
auteurs per paper
Co-auteurschap
In 2013 had een economische paper gemiddeld 2,23 auteurs.
Ten opzichte van 1991 betreft dit een stijging van tweederde
auteur. Dit blijkt uit onderzoek bij 752.680 papers uit de data-
base van Research Papers in Economics, de wereldwijde index
voor economische papers. Voornamelijk papers met meerdere auteurs werden gepubliceerd in vooraanstaande wetenschap-
pelijk tijdschriften. Verder blijkt uit de regressieanalyse dat het
aantal auteurs positief samenhangt met het aantal citaties en
de lengte van zowel het artikel als titel.
Rath, K. en K. Wohlrabe (2015) Recent trends in co-authorship in eco-
nomics: evidence from RePEc.
CESifo Working Paper, 5492.

Input / output ESB
513Jaargang 100 (4717) 10 september 2015
Fruitige prikkels
Een goed bedoelde prikkel kan een averechts effect
hebben. Het kan een signaal afgeven dat het goede
gedrag – bijvoorbeeld gezond eten – niet plezierig is,
waardoor anderen het gedrag niet zullen kopiëren.
Angelucci et al. bevestigen deze gedachtegang met
een veldexperiment in de kantine van een basisschool
in Chicago. Kinderen kozen tussen druiven en koek –
jes door respectievelijk een groene of een blauwe
kaart neer te leggen. Om het kiezen van druiven aan
te moedigen, stond op willekeurige groene kaarten
een geel kroontje, dat betekende dat een kind kans
maakte op een prijs, nadat het een kaart had neerge –
legd en die van zijn klasgenoten had gezien. Op deze
manier kon een kind zien of een klasgenoot beloond
werd of uit zichzelf druiven koos, waarna ze de kans
kregen om van kaart te veranderen. In dat geval blijkt
de prikkel ineffectief te zijn. Een kind dat kiest voor
druiven omdat het dan kans maakt op een prijs, zou
suggereren dat het eten van druiven onplezierig is.
Alleen wanneer het kind het gele kroontje verborgen
moest houden voor klasgenoten, bleek de prikkel ef-
fectief. De auteurs benadrukken dat het gebruik van
een prikkel, door mogelijke negatieve neveneffecten,
ineffectief kan werken.
Angelucci, M., S. Prina, H. Royer en A. Samek (2015) When
incentives backfire: spillover effects in food choice. NBER
Working Paper, 21481.
Ouderen tegen jongeren
Ouderen zijn vaker werkloos dan jongeren. Hoe –
wel ze meer ervaren zijn, zijn ze volgens werkgevers
minder flexibel en hebben ze hogere gezondheids-
kosten Baert et al . stuurden in Vlaanderen fictieve
sollicitaties om te onderzoeken of werkgevers eer –
der ouderen afwijzen. Behalve op leeftijd verschil –
den de sollicitatiebrieven ook op werkervaring.
Ouderen met werkervaring die niet aansloot op de
vacature hadden 65 procent minder kans op een
sollicitatiegesprek, terwijl ouderen die een tijd in –
actief waren 41 procent minder kans hadden. Op –
vallend genoeg blijken ouderen die wel voldoende
aansluitende werkervaring hadden even veel kans te
hebben op een sollicitatiegesprek als jongere solli-
citanten. De auteurs beredeneren dat ouderen hun
leeftijd kunnen compenseren met de juiste ervaring.
Baert, S., J. Norga, Y. Thuy en M. van Hecke (2015) Getting
grey hairs in the labour market: an alternative experiment
on age discrimination. IZA Discussion Paper, 9289.
Informele training
Bijscholing rendeert minder voor zowel de werk –
gever als de werknemer bij een tijdelijk arbeidscon –
tract. Voor beide partijen is het immers onzeker of
de kostbare training zich terug verdient. Niettemin
verdient een tijdelijke werknemer eerder een vaste
baan wanneer hij zich bijschoolt tijdens zijn werk.
Dit heeft tot gevolg dat er een grotere loonsonge –
lijkheid ontstaat tussen enerzijds permanente en an –
derzijds tijdelijke werknemers. Sequeda et al . onder-
zochten de empirische basis van deze redenatie met
gegevens uit twintig OESO-landen. Tijdelijke werk –
nemers blijken minder vaak in trainingen te parti-
ciperen, maar meer te leren van werksituaties dan
vaste werknemers. Het onderzoek suggereert dat
beleidsmakers loonsongelijkheid tussen flexibele en
vaste werknemers kunnen verminderen door meer
kansen te bieden om te leren tijdens het werken.
Sequeda, M.F., A. de Grip en R. van der Velden (2015) Does
on-the-job informal learning in OECD countries differ by
contract duration. ROA Research Memorandum, 8.
Marktfinanciering
Banken financieren tachtig procent
van de midden- en kleinbedrijven.
Deze afhankelijkheid is riskant,
aangezien banken gevoelig zijn
voor bankruns tijdens een financi-
ele crisis. Volgens Bijlsma et al. is
het vanuit beleidsoogpunt wense-
lijk om de nadruk te leggen op een
marktgeoriënteerde financiering.
Bedrijven moeten makkelijker kun-
nen overschakelen op durfkapitaal,
crowdfunding en beleggingsfond-
sen. De Nederlandse overheid kan
deze transitie stimuleren door zelf
tijdelijk te participeren in beleg-
gingsfondsen en de fiscale stimu-
lans voor schuldfinanciering te
verminderen.
Bijlsma, M., S. van Veldhuizen en B.
Vogt (2015) Een wereld zonder banken?
Marktfinanciering en bankfinanciering
in perspectief. CPB Policy Brief, 14.
Agglomeratie
Internet helpt bedrijven commu-
niceren met de buitenwereld. De
noodzaak hiervan is beperkter als
klanten, leveranciers en concur-
renten in de buurt zijn. Verwacht
kan worden dat een grotere agglo-
meratie tot minder internetgebruik
leidt. Chang et al. bewijzen dit ver-
band met cijfers over ruim 150.000
fabrieken in Taiwan. De resultaten
laten zien dat bedrijven minder
investeren in internetgebruik bij
industrieën die sterker geconcen-
treerd zijn in bepaalde regio’s. Dit
suggereert een substitutie-effect
tussen agglomeratie en internet-
gebruik. Als gevolg hiervan is de
vestigingslocatie voor een bedrijf
door internet minder belangrijk ge-
worden, zeggen de auteurs.
Chang, C.L., M. McAleer en Y.C. Wu
(2015) Industrial agglomeration and use
of the internet. Tinbergen Institute Dis-
cussion Paper, 098.
Jongens tegen de meisjes
Jongens doen het op slechter school dan meisjes.
Ze halen lagere cijfers en komen op een lager on –
derwijsniveau terecht, doordat ze minder gedisci-
plineerd en praktischer zouden zijn. Fairlie onder –
zocht met een veldexperiment of computergebruik
een rol speelt bij de tegenvallende prestaties van de
jongens. Kinderen kregen op een basisschool in
Californië een computer die ze thuis vrij mochten
gebruiken. Jongens gamen eerder dan dat ze huis-
werk maakten, maar chatten minder dan meisjes.
Uit de analyse blijkt echter dat deze verschillen niet
bijdragen aan een verschil in schoolcijfers. Met an –
dere woorden, het computergebruikverdringt niet
de tijd die zowel jongens als meisjes besteden aan
huiswerk. Het bekende beeld dat jongens minder
gedisciplineerd zijn, en het daarom slechter doen,
komt hiermee onder druk te staan.
Fairlie, R.W. (2015) Do boys and girls use computers dif-
ferently, and does it contribute to why boys do worse in
schools than girls. CESifo Working Paper, 5496.
Meer immigranten
In 2014 vestigden 182.949 immigranten zich in Neder-
land. Ze kwamen voornamelijk uit Engeland, Duits-
land, België en Polen. Andersom vertrokken er ook
vanuit Nederland migranten richting deze landen.
Het migrantensaldo, emigranten minus immigran- ten, blijkt echter alleen bij Polen negatief. Verder is
er sinds 2005 een stijgende trend van immigranten
te zien, maar kenden het aantal emigranten, en
daarmee het migrantensaldo, pieken en dalen.
CBS (2015) Migratie; land van herkomst / vestiging, ge-
boorteland en geslacht.
CBS Statline, 1 september.
182.949
immigranten

Auteur