De Nederlandse discussie over verdere Europese integratie is te eenzijdig. Zij gaat vrijwel altijd over de vraag of er meer macht naar “Brussel” moet. Die vraag is belangrijk, maar laat een ander aspect onbesproken. Europese integratie kan namelijk op twee manieren gebeuren. Als je eenmaal hebt besloten dat bepaalde beslissingen op Europees niveau moeten worden genomen, heb je een keuze tussen de supranationale of intergouvernementele aanpak.
Bij supranationale beslissingen neemt een Europese bestuurslaag de beslissing. De Europese centrale bank is daarvan het voorbeeld. Bij intergouvernementele besluitvorming beslissen de nationale Europese overheden gezamenlijk op basis van een stemming onder deze landen.
Frankrijk is om strategische redenen voorstander van Europese integratie. Het is er zich van bewust dat zijn zelfstandige macht in Europa en op het wereldtoneel na de tweede wereldoorlog beperkt is en alleen maar verder afneemt. Frankrijk probeert zijn macht te vergroten via Europese integratie. Daarom is het land voor intergouvernementele integratie. Maar het geeft er in die opzet de voorkeur aan zo veel mogelijk zaken bilateraal te beklinken met Duitsland. Om dat land kunnen de Fransen niet heen.
Voor Duitsland is de kern van de Europese integratie dat het een manier is om tot een vreedzame samenleving te komen met de andere Europese landen. Daarbij is Frankrijk van bijzondere betekenis als het grootste land na Duitsland. En het land waarmee het in de moderne geschiedenis bittere oorlogen heeft uitgevochten. Daarom is Duitsland niet geheel ongenegen “handjeklap” met Frankrijk te spelen. De andere landen hebben het nakijken. En meer naarmate ze kleiner zijn.
Om dit zo veel mogelijk te voorkomen, is Nederland traditioneel voor de supranationale aanpak. Dat vergroot de kans op het toepassen van gelijke regels op iedereen, inclusief Frankrijk en Duitsland. Nederland let daarom op: als nu verdere integratie wenselijk is, dan supranationaal.
Auteur
Categorieën