Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 19 2007

statistiek
Internationaal
Groei staatsfondsen aan onzekerheden onderhevig
In het Global financial stability report van september 2007 besteedt het IMF aan­
dacht aan de opkomst van Sovereign Wealth Funds (SWF’s). SWF’s zijn beleg­
gingsportefeuilles van overheden die worden gefinancierd vanuit de groei van valu­
tareserves, olie-inkomsten of begrotingsoverschotten. Deze staatsfondsen bestaan
al ruim 50 jaar bij olie-exporterende landen en hebben stabilisatiedoeleinden. Sinds
ook China heeft aangekondigd een deel van haar valutareserves te investeren via een
SWF, is de belangstelling voor dit fenomeen toegenomen. De huidige waarde van
SWF’s bevindt zich volgens het IMF tussen de 1,9 en 2,9 biljoen dollar wereldwijd.
Dit is meer dan het totale belegde vermogen van hedgefondsen (ca. 1,5 biljoen
dollar), maar minder dan de wereldwijde hoeveelheid valutareserves (ca. 5,6 biljoen
dollar). Volgens berekeningen van bankanalist Stephen Jen (Morgan Stanley) zal
het vermogen van SWF’s toenemen tot 12 biljoen dollar in 2015. Het IMF verwacht
echter dat de grens van 12 biljoen al in 2012 wordt gehaald. Deze sommen zijn
veelal back-of-the-envelope en vragen daarom om een nuancering. Hiertoe worden
in de figuur twee scenario’s gepresenteerd: Scenario A weerspiegelt de analyse van
Morgan Stanley. Scenario B is een willekeurig alternatief scenario. Beide scenario’s
veronderstellen een snelle groei van valutareserves, een langzame reallocatie van
overtollige reserves naar SWF’s, en gebruikelijke waardes voor het rendement op
SWF-investeringen en normale valutareserves. In scenario A wordt 80% van de
nieuwe reserveaanwas via SWF’s geïnvesteerd. Om zowel economische als politieke
redenen verwachten we niet dat landen als China hun overzeese investeringsvehikels
over meerdere jaren met dit tempo zullen laten groeien. De initiële inleg van het
Chinese SWF bedraagt met 200 miljard dollar ongeveer de helft van de Chinese

Monetaire Zaken
Nederlandse daling consumentenvertrouwen
aanzienlijk sterker dan in rest EU
Het vertrouwen van consumenten in de Nederlandse economie is in september
plotseling omgeslagen. Ook in de meeste andere EU-landen is het consumentenvertrouwen in september gedaald. De daling was in Nederland echter het grootst
(daling van –9, tegenover Duitsland van –3, Frankrijk van –2 en VK van –1). Met
name de economische situatie in de komende 12 maanden wordt in Nederland
negatiever ingeschat (daling van 18 punten, tegenover gemiddelde daling EU van
–3). Belangrijkste oorzaak voor de sterke terugval in het vertrouwen is de financiële crisis. Deze heeft Nederland echter niet harder getroffen dan andere EUlanden, wat de vraag oproept waarom het vertrouwen in Nederland zoveel sterker
is teruggevallen. Mogelijke oorzaak is dat tegelijk met de financiële crisis in de
aanloop naar Prinsjesdag berichten in de media verschenen over een koopkrachtdaling in 2008. Uiteindelijk werd de gemiddelde koopkrachtmutatie voor 2008
geraamd op 0%. Om te kijken naar de systematische invloed van koopkrachtplaatjes op het consumentenvertrouwen, nemen we de koopkrachtvoorspelling in
de Macro Economische Verkenningen van het CPB als extra verklarende variabele op in de empirische analyse van het DNB-onderzoek naar determinanten
van het consumentenvertrouwen. Het blijkt dat gematigde vooruitzichten voor
de koopkracht op Prinsjesdag de afgelopen 15 jaar geen systematisch negatief
vertrouwenseffect hebben veroorzaakt. Wel is het mogelijk dat het pessimisme
onder consumenten aangewakkerd is door de financiële crisis, en vervolgens
verder is versterkt door het negatieve koopkrachtplaatje. Een daling van de index
met –9 punten komt wel vaker voor in EU-landen. Het is echter maar één keer
eerder voorgekomen dat de inschatting van het economische klimaat in een EUland met meer dan 18 punten verslechterde in een maand tijd. Dit was óók in

624

ESB

19 oktober 2007

EMIEL AFMAN (MINISTERIE VAN FINANCIËN)

reserveaanwas in de afgelopen 12 maanden. Een alternatief scenario B is daarom minstens zo waarschijnlijk.
Hierin wordt 20% van de mondiale reserveaanwas via
SWF’s geïnvesteerd. Valutareserves blijven dan altijd
groter dan staatsfondsen: 12 respectievelijk 7,5 biljoen
dollar. Ongeacht het groeiscenario vraagt de opkomst
van staatsfondsen om een adequate beleidsreactie in
multilateraal verband, zoals het adresseren van mondiale onevenwichtigheden (die leiden tot excessieve
reserveopbouw) en het bevorderen van meer transparantie bij staatsfondsen.
Twee scenario’s mondiale reserves en SWF’s

Bron: eigen berekeningen o.b.v. IMF data

Guido schotten en ad stokman (dnb)

Consumentenvertrouwen in Nederland en EU – saldo
positieve en negatieve antwoorden.

Consumentenvertrouwen EU27
Consumentenvertrouwen Nederland

Economische situatie komende twaalf maanden EU27
Economische situatie komende twaalf maanden Nederland

Bron: Europese Commissie
Toelichting: seizoenvrij

Nederland, tijdens de Azië-crisis in september 1998
(daling met –19 punten). Wellicht is de Nederlandse
consument sterker op het buitenland georiënteerd,
en daardoor gevoeliger voor financiële crises. Een
lichtpuntje is dat consumenten aangeven het nog
steeds een goede tijd te vinden voor grote aankopen,
waardoor het risico op een sterke terugval in de
consumptie voorlopig beperkt blijft.

SANDER HOEK (FDA)

Dollar blijft onder druk
Het is een gevleugelde uitspraak van John Connally,
de Amerikaanse minister van financiën onder president Nixon in 1971: “the dollar is our currency,
but your problemâ€. Ondanks regelmatige enigszins
obligate opmerkingen van Amerikaanse beleidsmakers dat zij een sterke valuta nastreven, is de situatie
vandaag de dag wat dat betreft weinig anders dan
in 1971. Reeds geruime tijd staat de dollar onder
druk: van de ongeveer 85 dollar cent per euro begin
2002 tot de huidige 1,42 dollar per euro. Dit is een
Dollar per euro

Financiële Markten
depreciatie tegenover de euro van circa 40%. In reëel effectieve termen, dat
wil zeggen op basis van handelsgewichten gewogen tegenover de valuta’s van
de handelspartners van de VS, is de dollar in deze periode zo’n 20% gedeprecieerd. Dit betekent een flinke verbetering van de concurrentiepositie van de VS
tegenover zijn handelspartners en vice versa een aanzienlijke verslechtering voor
de handelspartners. De zwakke dollar is in essentie geworteld in het excessieve
bestedingsgedrag van de Amerikaanse overheid en consument – en derhalve
een gebrek aan besparingen – wat tot uitdrukking komt in een extreem groot
tekort op de lopende rekening, zowel in absolute als relatieve zin. Vorig jaar was
dat tekort ruim 800 miljard dollar, overeenkomend met 6,3% van het bbp. Dit
gebrek aan binnenlandse besparingen impliceert een grote afhankelijkheid van
financiering door buitenlandse beleggers. De hieruit resulterende sterke groei
van Amerikaanse schuldtitels wordt uiteindelijk onhoudbaar geacht, en kan,
blijkens de dollardepreciatie van de afgelopen jaren, alleen worden gefinancierd
ten koste van een goedkopere dollar. De renteverlaging van de Federal Reserve
halverwege september verscherpte de trendmatige depreciatie van de dollar. In
Europa levert het Amerikaanse beleid in toenemende mate weerstand op, vooral
in politieke kringen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de Europese monetaire
beleidsmakers zich hierdoor sterk zullen laten beïnvloeden. Enerzijds omdat een
zwakke dollar behulpzaam is bij hun primaire taak: het beheersen van de inflatie. Anderzijds omdat het, ondanks economische pijn op korte termijn, ook bij
het bedrijfsleven efficiencyverbeteringen afdwingt, waar de economie op termijn
vooral krachtiger en weerbaarder van wordt.

Bron: FDA

Arbeidsmarkt

Job van der Zwan (CBS)

Gewerkte uren per baan per jaar, 2006

Bron: CBS

Zelfstandigen werken ruim 500
uur langer dan werknemers
In 2006 werkten zelfstandigen en meewerkende
gezinsleden gemiddeld 1.807 uur. Het gemiddeld
aantal gewerkte uren in een werknemersbaan (voltijders en deeltijders) bleef in dat jaar steken op 1.269
uur. Het aantal uren dat zelfstandigen in hun eigen
bedrijf steken ligt hiermee ruim 40% boven het aantal uren dat werknemers voor een baas werken.

In alle bedrijfstakken is het aantal gewerkte uren van zelfstandigen hoger dan
het aantal uren in werknemersbanen. De grootste verschillen doen zich voor
in de bedrijfstakken waar zelfstandigen de meeste uren aan hun onderneming
besteden. In de landbouw, visserij en de handel, en horeca en reparatie werken
zelfstandigen respectievelijk 2.218 en 1.986 uur per jaar. De omvang van de
werknemersbaan blijft hier met 1.130 en 1.171 uur ver bij achter. Een belangrijke reden hiervoor is het veelal seizoensmatige karakter van het werk in deze
bedrijfstakken, waardoor veelal gebruik wordt gemaakt van (oproep)krachten
in deeltijd. In de bedrijfstakken financiële en zakelijke dienstverlening en het
vervoer zijn de verschillen het kleinst. Zelfstandigen werken hier gemiddeld 170
en 211 uur meer dan werknemers.
In de periode 1996–2006 is het gemiddeld aantal uren per zelfstandige afgenomen met 22 uur per jaar. Het aantal gewerkte uren van werknemers nam in
deze periode met 60 uur af. Het verschil in arbeidsduur tussen zelfstandigen en
werknemers is hierdoor de laatste tien jaar groter geworden. Bij de werknemersbanen daalde vooral de overeengekomen arbeidsduur. Door de stijgende populariteit van het werken in deeltijd en een verdere verkorting van de werkweek aan
het eind van de vorige eeuw daalde de arbeidsduur in tien jaar tijd van 1.357
uur naar 1.302. Daarnaast werd er in 1996 gemiddeld ruim 5 uur meer betaald
overgewerkt door werknemers dan in 2006.
Hoewel werknemers gemiddeld minder uren werken dan zelfstandigen nemen zij
door hun grotere aantal het leeuwendeel van het aantal gewerkte uren voor hun
rekening. Van de 11,5 miljard uren die er in 2006 zijn gewerkt, komen er ruim
9,6 miljard voor rekening van werknemers.

ESB

19 oktober 2007

625

Auteurs

Categorieën