Ga direct naar de content

Redactioneel: Kunstmatig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 2007

Redactioneel

Frank Lindner
Redacteur ESB
f.lindner@sdu.nl

Kunstmatig
Al gedurende een aantal jaren stabiliseert het
Nederlandse museumbezoek zich rond de twintig
miljoen bezoekers per jaar. Onder meer omdat
jongeren zich niet lijken te interesseren voor cultuur
en niet te porren zijn voor een museumbezoek is het
museumpubliek aan het vergrijzen. Deze redenen
zouden aanleiding kunnen zijn geweest voor het
kabinet om te besluiten om in 2009 alle musea
(landelijk, gemeentelijk en sommige particuliere)
gratis toegankelijk te maken voor kinderen tot een
leeftijd van twaalf jaar. Het lijkt een mes dat aan
twee kanten snijdt; jongeren worden wellicht over
de drempel geholpen om zich meer te interesseren
voor kunst en cultuur en bovendien verjongt op die
manier het museumpubliek. Er wordt zo geïnvesteerd
in de museumbezoeker van de toekomst. Axel Rüger,
directeur van het Van Gogh museum in Amsterdam
opperde onlangs op een congres om de leeftijd
zelfs op te schroeven naar achttien jaar. Scholieren
komen volgens hem toch wel gratis binnen met
schoolreisjes of ouders die de kaartjes betalen; het
zijn volgens Rüger juist de pubers die het museum
massaal mijden.
Het klinkt allemaal aantrekkelijk, maar het afschaffen
van entreeprijzen voor museumbezoek heeft economische consequenties die niet altijd even duidelijk
naar voren komen in de discussie om het museum
weer populair te maken voor jongeren. Zo brachten
Goudriaan en Visscher (2006) in opdracht van het
ministerie van OCW de effecten van het afschaffen
van entreeprijzen voor musea in Nederland in kaart
en lieten zich daarbij inspireren door Groot-Brittannië.
In Groot-Brittannië zijn sinds 1 december 2001 de
vaste collecties van de nationale musea gratis toegankelijk, voor tijdelijke en speciale collecties moet
vaak nog wel een kaartje worden gekocht. De gratis
toegang werd gefaseerd ingevoerd: eerst jongeren,
toen ouderen en daarna de rest van de bevolking.
Voordat de musea echter hun poorten openzetten
voor het publiek gingen er investeringen aan vooraf
van niet minder dan omgerekend

1,5 miljard euro; voor onder meer de verwachte gederfde inkomsten. Hoewel het aantal museumbezoeken in de Britse musea die voorheen entree vroegen
flink was gestegen bleek een groot gedeelte van de
extra bezoekers te komen van musea die al langer
gratis te bezoeken waren. De gemiddelde jaarlijkse
netto bezoekstijging kwam uit op 28,5 procent. Een
aardige stijging, maar er werd ook geconcludeerd
dat het museumpubliek in Groot-Brittannië bijna
niet was veranderd qua samenstelling, terwijl het de
bedoeling was om meerdere bevolkingsgroepen het
museum in te krijgen. De grootste stijging onder het
bezoekend publiek was terug te vinden bij de ­ ogere
h
sociale klassen en bestond bovendien uit (nog
meer dan voorheen) herhaalbezoeken en kortere
bezoekjes. Dit had vervolgens weer zijn weerslag op
de operationele resultaten van de musea. Mensen
gaven per saldo minder uit tijdens een bezoek en
de cultuurinstellingen waren veel meer geld kwijt
aan onder andere schoonmaak, onderhoud en
beveiliging. Op dit moment is het zelfs zo dat diverse musea bedelacties moeten houden onder hun
bezoekers om de sterk gestegen lopende kosten
te kunnen dekken. Al met al lijkt het (gedeeltelijk)
gratis openstellen van Britse musea niet die effecten
te genereren die vooraf als gewenst worden geacht.
Het prijsinstrument zal volgens Goudriaan en Visser
ook in Nederland niet voor wonderen zorgen. Ook zij
gaan ervan uit dat de samenstelling van het museumpubliek moeilijk te veranderen is door het afschaffen
van entreeprijzen. Een modelvariant waarbij wordt
uitgegaan van een gratis museumkaart voor scholieren levert slechts een netto bezoekstijging van
8,3 procent op. Wanneer er drie miljoen scholieren
een gratis museumkaart zouden krijgen, ontlokt dat
iets meer dan 1,6 miljoen extra bezoeken aan het
m
­ useum. Als al die extra bezoeken uit louter scholieren zouden bestaan, dan betekent dat iets minder
dan de helft het museum nog steeds niet ziet.
De vraag die overeind blijft is dan ook hoe het vanuit
de overheid en cultuurinstellingen dan wèl mogelijk
is om de keuze voor cultuurconsumptie van jongeren
aan te sturen. De bevindingen uit Groot-Brittannië en
de berekeningen voor Nederland duiden er in ieder
geval op dat een potentiële nieuwe jeugdige museumbezoeker zich niet sterk laat beïnvloeden door
fluctuaties in de entreeprijzen. Voorlopig blijft het
museumpubliek nog grijs. Daar kan op het moment
nog geen cultuurminister of museumdirecteur op
welke kunstmatige manier iets aan doen.

LITERATUUR:
Goudriaan, R. en C.M. Visscher (2006) Geen entreeheffing, geen
drempels? Kosten en effecten van gratis toegang tot musea.
Den Haag: APE, OCW.

ESB

19 oktober 2007

611

Auteur