Fabrieken zijn ook kennisintensief
Aute ur(s ):
Schalk, P.P.J. (auteur)
Lid van de directie, NedCar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4247, pagina 217, 17 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
industriebeleid
De traditionele industriële bedrijven ontwikkelen zich steeds meer tot virtuele kennisindustrieën met hoogwaardige technologie. Het
Nederlandse industriebeleid moet dit onderkennen en zich niet te eenzijdig richten op ‘internetbedrijven’.
Nederlandse bedrijven zouden vergeleken met het buitenland te weinig innoveren. Deze bewering onderschat wat er feitelijk in de
Nederlandse industrie plaatsvindt. Grote delen van onze industrie maken deel uit van mondiale conglomeraties. Het is
onwaarschijnlijk dat juist het Nederlandse deel van die clusters in technische innovaties achterblijft. Bovendien is het verstandig om
in ons industriebeleid ervoor te waken dat we in ons enthousiasme voor de ‘nieuwe economie’ van informatie- en communicatie
technologie (ICT) de gevestigde industriële bedrijvigheid afschrijven. Bedachtzaamheid is des te meer aan te bevelen omdat er zich
juist veel kennisinnovatie binnen de bestaande industrie voltrekt. Bovendien worden met behulp van ict veel toepassingen ontworpen,
door bijvoorbeeld de bestaande marketingprocessen in de industrie te transformeren tot interactieve internet-communicatie.
Geïllustreerd zal worden dat het kunstmatige onderscheid tussen de ICT-sector en de overige industrie niet meer van toepassing is.
Daartoe wordt eerst het industriebeleid onder de loep genomen zoals dat recentelijk in de Industriebrief van de Minister van
Economische Zaken is geformuleerd 1. Vervolgens wordt dit beleid getoetst aan de betekenis ervan voor de bestaande industriële
bedrijvigheid. Om de toetsing te concretiseren, wordt de autofabriek NedCar in Born als voorbeeld genomen.
Industriebrief
Het kenmerk van het nieuwe industriebeleid is de brede aandacht voor kennis en technologische vernieuwing als zijnde de
sleutelfactoren voor toekomstige economische groei. Het industriebeleid onderscheidt hierbij kennis als groeifactor en de cluster- en
netwerkeconomie. De kenniseconomie is vooral gericht op de ICT-sector, dat wil zeggen de high-tech industrie. De cluster- en
netwerkeconomie bestaat uit innoverende bedrijven die zich specialiseren en positioneren in clusters van samenhangende
kennisnetwerken. Deze ontwikkeling gaat hand in hand met het zich concentreren op kernactiviteiten en het verzelfstandigen en
uitbesteden van overige bedrijfsactiviteiten in een samenhangend netwerk.
Bestaande industrie
Wat betekent dit voorgenomen beleid nu voor de bestaande industriële bedrijven, die veelal stammen uit de tijd dat Nederland zelf een
land was met goedkope arbeid?
Het belang van de Nederlandse industrie wordt in de Industriebrief benadrukt. De industrie is de katalysator van ons
vernieuwingsvermogen en onze export, waarbij de industriële bedrijven disproportioneel bijdragen aan onze welvaartsontwikkeling in
toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Door de afnemende werkgelegenheid in de industrie wordt de economische betekenis daarvan
vaak onderschat, maar door onze hoge arbeidsproductiviteit gaat de werkgelegenheidsdaling niet gepaard met een daling van de
toegevoegde waarde van de industrie. Bovendien is er sprake van een sterke verwevenheid tussen industriële en dienstverlenende
bedrijvigheid.
Werkgelegenheidscijfers per bedrijfstak wekken dan ook ten onrechte de indruk dat het belang van de industrie voor de
werkgelegenheid gering is. Dergelijke cijfers gaan voorbij aan de sterke verwevenheid tussen industriële en dienstverlenende
bedrijvigheid in Nederland. Veel werknemers in de handel en vervoersector en in de zakelijke dienstverlening doen hun werk ten dienste
van de industrie. Tegenover elke baan in de industrie staat een baan buiten de industrie, met name in de tertiaire dienstensector 2.
Industriële en dienstverlenende bedrijven zijn daarom sterk afhankelijk geworden van elkaars economische activiteiten, zowel in termen
van toeleveren en uitbesteden als het welslagen van innovaties. Veel aan de industrie gerelateerde activiteiten, die vroeger aan de
industrie werden toegerekend, worden bovendien tegenwoordig door de industrie uitbesteed en daarom momenteel bij de dienstensector
ingedeeld. Bekende voorbeelden zijn het uitbesteden van facilitaire dienstverlening, zoals catering, bewaking en reprografie, maar ook
bijvoorbeeld de uitbesteding van bepaalde it-diensten.
In de Industriebrief wordt de verwachting geuit dat de industrie, na een gematigde groei gedurende de afgelopen twintig jaar, in de
komende jaren nauwelijks minder zal groeien dan de tertiaire dienstensectoren 3. Hiervoor wordt als voorwaarde gezien dat de industrie
erin slaagt ook op kennisintensieve groeimarkten een sterke positie in te nemen. De redenering is gebaseerd op de veronderstelling dat
Nederland achterblijft in de omzet in nieuwe producten. De vraag is echter of dat criterium relevant is. Hebben nieuwe producten per
definitie meer omzetperspectief dan de bestaande producten? Ook de bestaande producten worden immers voortdurend vernieuwd.
Bovendien zijn veel nieuwe internet-producten in wezen niets anders dan de marketing van bestaande producten.
De Industriebrief zet echter duidelijk in op ICT-toepassingen om concurrentievoordelen mee te behalen, waarbij industriële bedrijven
worden aangespoord het bestaande productenpakket te verbeteren (‘upgraden’). Hier tekent zich niet alleen een overschatting van veel
ICT-producten af, maar ook wordt miskend wat zich feitelijk aan kennisontwikkeling en innovatie voltrekt bij de ontwikkeling van
bestaande producten en productieprocessen in de industrie. Alleen al uit zelfbehoud kan de industrie de ICT niet ontlopen.
De aandacht in de Industriebrief gaat vooral naar toepassingen vanuit technologische instituten, universiteiten, technostarters,
innovatieclusters, enzovoort en geeft weinig blijk van inzicht in de innovatie die reeds in de industrie plaatsvindt. De overheid is zich er
mogelijk niet van bewust dat met de ICT in de bestaande industrie reeds grote investeringen zijn gemoeid, die bepalend zijn voor het
doortrekken van de levenscyclus van de bestaande industrieën in de 21ste eeuw. Uit het oogpunt van werkgelegenheid is het verstandig
om het industriebeleid mede te richten op deze investeringen.
Om drie redenen is dat van belang. De eerste reden is in de Industriebrief zelf aangehaald. De bestaande industrie genereert een
substantieel deel van de Nederlandse directe en indirecte werkgelegenheid. Deze bewezen werkgelegenheid bestaat veelal al vanaf de
eerste helft van de twintigste eeuw, zodat er kan worden gesproken van duurzame werkgelegenheid. Het is maar de vraag of veel
internet-bedrijven vergelijkbare ruime ontplooiingsmogelijkheden hebben zonder een groot draagvlak aan toepassingen in de traditionele
industrie. De tweede reden is dat zich binnen de bestaande industrieën belangrijke innovaties voordoen, juist op het gebied van kennis
en clustervorming, die wellicht niet in de statistieken tot hun recht komen, maar er wel degelijk zijn. Verschillende hoogwaardige
productvernieuwingen ontwikkelen zich immers vanuit gevestigde industrieën, zoals biotechnologie, multimedia, mechatronica, meet- en
regeltechniek, voertuigtechniek en chemische technologie. De derde reden is dat ook binnen de bedrijfsvoering van de traditionele
bedrijven velerlei toepassing van ICT plaatsvinden, met name op het gebied van de interactieve communicatie en de productiebesturing.
Maar ook op het gebied van productontwikkeling (online cad-cam toepassingen binnen één mondiaal netwerk), logistiek (online
orderverwerking van klant tot fabriek, materiaal afroepen, produceren en distribueren van producten), productie (volledig automatisch
gestuurde productieprocessen en kwaliteitsbewaking), marketing (e-commerce) en kantoorautomatisering vinden innovatieve
kennisontwikkelingen plaats die voor buitenstaanders en in de statistieken mogelijk niet direct zichtbaar zijn.
Veel bestaande en van oudsher arbeidsintensieve industrieën ontwikkelen zich in de richting van de kenniseconomie en richten zich
reeds op de internetcultuur 4. Sterker, de nieuwe ICT-bedrijven zullen hun belangrijkste toepassingen en nieuwe markten daar gaan
vinden. Het verdient dan ook aanbeveling dat het industriebeleid het kunstmatige onderscheid tussen ICT en overige bedrijvigheid
loslaat en beide in hun samenhang gaat zien.
Voorbeeld: NedCar als kennisindustrie
De personenautofabrikant NedCar kan als voorbeeld dienen om bovenstaande gedachtengang te illustreren. NedCar wordt hier als
voorbeeld gehanteerd, omdat de automobielsector als één van de oudste industrieën vaak de voortrekker is voor andere vernieuwingen
elders in de industrie. Daarbij wordt het moderne automobielbedrijf als kennisindustrie getoetst aan een drietal criteria:
» 1. voldoende interactieve, virtuele communicatie 5;
» 2. voldoende hoogwaardig, technisch kennisniveau en clustervorming 6;
» 3. voldoende individuele verantwoordelijkheid 7.
Ontwikkelingen
Na de wisselvallige jaren zeventig en tachtig is NedCar met behulp van een omvangrijke financiële injectie door Volvo, Mitsubishi en de
Nederlandse Staat in het begin van de jaren negentig aan een doorstart begonnen. In totaal werd ruim viereneenhalf miljard gulden in de
vernieuwing van NedCar geïnvesteerd. Na wat aanvangsproblemen maakte NedCar zich de techniek van het ‘lean production’ eigen,
waarbij de productiviteit gedurende de jaren negentig vrijwel verdrievoudigde van circa 25 tot circa 65 auto’s per directe medewerker.
Het wereldwijd toepassen van efficiënte productietechnieken in de automobielindustrie in de negentiger jaren veroorzaakte een toename
van de productiecapaciteit en zelfs overcapaciteit. De toegenomen structurele concurrentie leidde tot een nog sterkere marktoriëntatie en
de noodzaak tot maximale productieflexibiliteit, teneinde in te kunnen spelen op snelle veranderingen in de markt en specifieke wensen
van de klant. Daarmee is een nieuwe fase ontstaan, die in de automobielsector wel de fase van de ‘lean logistics’ wordt genoemd.
Concreet betekent dit het transformeren en flexibiliseren van de robuuste ‘ijzerwarenindustrie’ tot een vrijwel geheel op basis van
individuele klantenorders gestuurde produktie, waarbij materialen precies op tijd, volgens de binnengekomen orders en in
voorgeassembleerde modules worden aangeleverd. Auto’s kunnen daarmee als het ware als bouwpakketten in willekeurige varianten
worden geassembleerd, met inachtneming van eventuele laatste wijzigingen die door de klanten worden opgegeven. Ook NedCar is in
deze fase van industrialisatie terecht gekomen.
Criteria
In het hierna volgende zullen de ontwikkelingen bij NedCar worden getoetst aan de drie criteria voor ‘kennisindustrie’.
1. Is er sprake van voldoende virtuele, interactieve communicatie?
Het besturen van een omvangrijk en complex productiesysteem dat volledig flexibel en vrijwel zonder voorraden op de markt reageert is
slechts mogelijk als alle processen van orderverwerking, materiaaltoelevering, productie en aflevering vanuit één geïntegreerd, interactief
besturingssysteem worden geregisseerd.
Klanten bestellen bij een dealer een auto, die bij NedCar volgens de gewenste specificatie wordt geproduceerd en zij spreken een
afleverdatum af. Deze gegevens worden via de verkoopkanalen elektronisch verzonden naar NedCar, waar een productieplaats wordt
gereserveerd die past binnen de planning en de technische mogelijkheden van NedCar. Eventuele wijzigingen van de klant of
aanpassingen vanuit de fabriek worden interactief afgehandeld. Kort voordat de productie start of zelfs tijdens de productiestart worden
materialen afgeroepen op basis van de productieorders, grotendeels ‘just in time’ en volgens de binnengekomen orders (‘sequentieel’). Zo
worden stoelen en banken circa drie uur vóór de feitelijke produktiemontage bij de leverancier afgeroepen, waarna deze vervolgens een
module samenstelt op basis van gevraagde specificatie: type auto, soort bekleding, kleur, dessin, enzovoort. Precies op tijd en in de
juiste ordervolgorde wordt de module de fabriek ingebracht en in de auto geassembleerd.
Onderstaand wordt de besturing van NedCar schematisch weergegeven. Zoals figuur 1 laat zien heeft het proces van eindassemblage
het karakter gekregen van het combineren van elementen waarmee willekeurige varianten kunnen worden geassembleerd. De interactieve
besturingssystemen van orderverwerking, materiaalafroep, productiebesturing en aflevering zijn eveneens als systeemmodules aan
elkaar gekoppeld, waarmee de order van bestelling tot aflevering in één geïntegreerd systeem wordt gestuurd. Het is een virtueel,
interactief en wederzijds transparant communicatieproces, waarbij de toekomstige toepassingen van e-commerce – de klant die via
internet ‘zijn’ gewenste auto vergelijkt, samenstelt en bestelt – een logische volgende fase is in de zeer nabije toekomst.2. Is er sprake van
een hoogwaardig, technisch kennisniveau en clustervorming?
Figuur 1. Het NedCar-productieproces: interactieve order- en productiebesturing
In de figuur is de automatiseringsgraad van de verschillende operaties aangegeven. Met name het vroegere zware en ‘vuile’ werk in het
productieproces, bijvoorbeeld het persen van staalplaten en lassen van de plaatdelen, is in feite nagenoeg volledig geautomatiseerd. Het
werk bestaat nu grotendeels uit machinebesturing, bijvoorbeeld het bedienen en bewaken van instrumentenpanelen van volledige
geautomatiseerde staalpersen en lasrobots. Het werk is dus niet alleen ‘schoon’, maar vooral steeds hoogwaardiger en vraagt steeds meer
goed opgeleid personeel op minimaal MBO-niveau. Het onderhoud van al deze instrumenten vraagt eveneens de nodige scholing. Daar
waar handwerk nog domineert, is de noodzaak van kwaliteit en tempo van de uit te voeren handelingen zo hoog, dat ook dat werk slechts
geschoold en met ervaring kan worden uitgevoerd: de auto’s rollen met een cyclustijd van circa één minuut van de band. In de
ontwikkelingsafdelingen bestaat het werk vrijwel volledig uit hoogwaardige kennisactiviteiten, waarbij intensief gebruik wordt gemaakt
van de meest geavanceerde computerprogramma’s.
Ook ten aanzien van clustering is er sprake van kennisintensivering. Er hebben zich in de afgelopen jaren een groot aantal strategische
allianties in de autoindustrie voltrokken, waarbij nog slechts een beperkt aantal spelers de markt bedienen. NedCar maakt dankzij het
aandeelhouderschap van Ford (Volvo) en Mitsubishi deel uit van een mondiaal kennis- en productienetwerk en heeft daarmee toegang
tot de wereldmarkt en tot de meest geavanceerde stand van de techniek. Men kan hier spreken van functionele clustering. Daarnaast is er
ook sprake van een geografische clustering. Bij NedCar is een industriepark van toeleveranciers in ontwikkeling, dat de geografische
vertaling van de marktflexibiliteit vormt. Het maakt van NedCar een samenhangend ruimtelijke productienetwerk met een kernbedrijf
temidden van de belangrijkste toeleveranciers en logistieke dienstverleners.
3. Is er sprake van voldoende individuele verantwoordelijkheid?
NedCar heeft in het afgelopen decennium een grote organisatorische verandering ondergaan om de techniek van ‘lean production’ te
implementeren. Naast de technologische vernieuwing was dat vooral een modernisering van de personeelsinzet. Het gehele
productieapparaat kan worden gezien als een optelsom van een groot aantal kleine productie-eenheden, die ieder afzonderlijk uit een
beperkte groep werknemers bestaan. De productie-eenheden zijn binnen de kaders van de eigen doelstellingen en de
bedrijfsdoelstellingen zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de productie. De eenheden zorgen zelf voor de optimale
inzet van de materialen, de kwaliteitsbewaking van de producten, het dagelijkse technisch onderhoud enzovoort. Door de snelle
veranderingen in de markt wordt van de mensen daarbij ook een grote mate van flexibiliteit verwacht.
Deze aanpak heeft geleid tot een structurele heroriëntatie van het in te zetten en aan te trekken personeel, maar vooral tot een andere
benadering van het leiding geven. Het ‘go and do it’ is vervangen door een faciliteren van de productie-eenheden en het stelselmatig
‘coachen’ van mensen, die grotendeels zelf precies weten wat ze moeten doen.
Conclusie
Conclusie
Ten aanzien van alle drie gehanteerde criteria mag NedCar gerekend worden tot een zich als kennisindustrie ontwikkelend bedrijf.
Aangezien NedCar een representatief voorbeeld is, kan eenzelfde beeld worden geschetst van vele industrieën in andere bedrijfstakken.
Dit is een reden om in het industriebeleid het onderscheid tussen ICT en traditionele industrie los te laten en om te vormen tot een
integraal ‘kennisbeleid’, dat er vooral op gericht is dat de verschillende sectoren elkaar kunnen versterken.
Daarmee kan de levenscyclus van de traditionele industrieën aanzienlijk worden door getrokken in de eenentwintigste eeuw en tevens
een belangrijk toepassingsgebied van de ICT-bedrijven zelf worden gecreëerd.
Dit signaal is met name van belang omdat het hier bedrijven betreft die (nog steeds) grote werkgelegenheidsverschaffers zijn en tevens
ook in andere sectoren van dienstverleners en toeleveranciers een significant aantal arbeidsplaatsen creëren. Cruciaal is wel dat de
grootste bedreiging van de industrie, het tekort aan gekwalificeerd (technisch) personeel wordt opgelost, voorzover de industrie niet zelf
het tekort door productiviteitsstijgingen kan compenseren. Ook de behoefte aan flexibiliteit bij de inzet van het personeel, om beter op
marktveranderingen en technische vernieuwingen te kunnen inspelen, zal met krachtig beleid moeten worden aangepakt door alle
betrokken partners
1 Industriebrief van de Minister van Economische Zaken, Ruimte voor Industriële Vernieuwing: agenda voor het industrie- en
dienstenbeleid, juni 1999.
2 Industriebrief, par. 3.1, blz. 2.
3 Industriebrief, par. 3.2, blz. 3.
4 Daimler-Crysler, Ford en General Motors werken bijvoorbeeld samen in een internetbedrijf dat zich richt op de inkoopmarkt.
5 Interview van Jannetje Koelewijn, waarin Lorenzo Lamadrid, directievoorzitter Adviesbureau Arthur D.Little, stelt: “Ook staalfabrieken
worden internetondernemingen”, NRC Handelsblad, 29 januari 2000.
6 Industriebrief, par. 3.3 en 3.4.
7 Peter Drucker, Interview NRC-Handelsblad, 21 december 1999.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)