Ga direct naar de content

Lage opleiding zet veel allochtonen op inkomensachterstand

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 9 2006

projectmanager statistiek
bij het Centraal Bureau
voor de Statistiek.

78

ESB

9 februari 2007

figuur 1

Inkomen naar herkomstgroepering en
geslacht, 2003
x 1 000 euro

mannen

vrouwen

Bron: CBS; 25-59-jarigen met een volledig jaarinkomen

Antillianen
Arubanen

Surinamers

Turken

Marokkanen

45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Westerse
Allochtonen

de Statistiek respectievelijk

Bij zowel mannen als vrouwen zijn de Turken en
Marokkanen het vaakst laag opgeleid. Minimaal de
helft van deze mensen heeft alleen basisonderwijs
genoten of een diploma op vmbo-niveau. Onder
Marokkaanse en Turkse vrouwen is het aandeel met
alleen basisonderwijs nog groter dan bij de mannen.
Bij Surinaamse en ook Antilliaanse/Arubaanse mannen en vrouwen is het aandeel met alleen een lage
opleiding slechts beperkt groter dan bij autochtone

Autochtonen

het Centraal Bureau voor

Turken en Marokkanen
het laagst opgeleid

Antillianen
Arubanen

Statistisch onderzoeker bij

Bij de vrouwen zijn de inkomenspatronen geheel
anders. Zo beschikken Surinaamse vrouwen over
een inkomen dat twaalf procentpunten boven dat
van de autochtone vrouwen ligt. Ook westerse
allochtone vrouwen eindigen in de plus (vier procentpunten). Antilliaanse en Arubaanse vrouwen
zitten weliswaar onder de streep (- zes procentpunten) maar blijven relatief dicht in de buurt van
Nederlandse vrouwen. Het inkomen van Turkse en
Marokkaanse vrouwen daarentegen, ligt 24 respectievelijk 36 procentpunten lager dan dat van
autochtone vrouwen.

Surinamers

HENDRIKA LAUTENBACH
EN FERDY OTTEN

Hoog inkomen voor Surinaamse vrouwen

Marokkanen

D

Het inkomen van niet-westerse mannen ligt ver
onder dat van autochtone mannen (figuur 1).
Marokkanen hebben verreweg de grootste inkomensachterstand. Hun inkomen ligt 42 procentpunten
lager dan dat van autochtone mannen. De inkomensachterstand van Turkse, Surinaamse, Antilliaanse/
Arubaanse mannen bedraagt achtereenvolgens 34,
25, en 20 procentpunten.

Turken

e in sociaal-economisch opzicht achtergestelde positie van niet-westerse allochtonen en de direct hiermee samenhangende integratieproblemen waren vier
jaar geleden aanleiding om voor het eerst in de
parlementaire geschiedenis een portefeuille voor een
minister van Vreemdelingenzaken en Integratie in
het leven te roepen. Op instigatie van deze minister
wordt er vanaf 2004 door het CBS een zogeheten
‘Integratiekaart’ vervaardigd. De recente bevindingen
laten zien dat grote groepen niet-westerse allochtonen slechter presteren in het onderwijs, een lagere
arbeidsparticipatie kennen, vaker afhankelijk zijn van
een uitkering, en vaker crimineel gedrag vertonen.
(CBS/WODC, 2006).
Cijfers uit de CBS Inkomensstatistiek laten zien dat
niet-westerse allochtonen gemiddeld een aanzienlijk
lager inkomen hebben dan de autochtone bevolking.
Deze zijn deels terug te voeren op de gemiddeld
jongere leeftijd, de grotere huishoudens en de lagere
arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen
(Ament en Lautenbach, 2002). Bovendien speelt
de lagere opleiding een rol (Van der Aart, 2002).
Diepgaande analyses naar het effect van opleiding
ondermeer in de context van genoemde demografische kenmerken ontbreken echter.
De centrale onderzoeksvraag in dit artikel is welk
deel van de inkomensverschillen tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen toe te schrijven is
aan verschillen in opleidingsniveau. Het gaat hier
om de nettobijdrage van opleiding, dus om de bijdrage die niet voor rekening komt van verschillen in
leeftijd, huishoudsamenstelling en arbeidsparticipatie. Omdat het inkomen tussen mannen en vrouwen
erg uiteenloopt en hun gedrag op de arbeidsmarkt
sterk verschillend is, zijn de analyses apart voor
mannen en vrouwen uitgevoerd. Gebruik is gemaakt
van gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking
(EBB) 2004 waaraan op microniveau inkomensgegevens vanuit de CBS Inkomensstatistiek 2003
zijn gekoppeld. De onderzoekspopulatie bestaat
uit personen van 25-59 jaar, die gedurende 2003
het gehele jaar een persoonlijk inkomen hebben
ontvangen.

Marokkaanse mannen aan
onderkant inkomensladder

Westerse
Allochtonen

De inkomensachterstand van niet-westerse allochtonen op
autochtonen komt voor een belangrijk deel op het conto
van hun lage opleiding. Bij Turkse mannen komt een derde
van de inkomensachterstand voor rekening van een lage
opleiding, bij Turkse vrouwen zelfs de helft.

Autochtonen

arbeidsmarkt

Lage opleiding zet veel allochtonen
op inkomensachterstand

figuur 2a

Inkomensverschillen (in procenten) naar
herkomstgroepering, mannen, 2003
Westerse
allochtonen

Turken

Surinaamse vrouwen springen eruit

Marokkanen
Surinamers
Antillianen/
Arubanen
– 45

Additionele correctie voor (lage) opleiding resulteert in een verdere afname van
de verschillen. Bij Turkse mannen is het netto-effect het grootst. Bij hen is een
lage opleiding verantwoordelijk voor bijna een derde deel van de inkomensachterstand op Nederlandse autochtonen. Bij mannen van Marokkaanse afkomst kan
ongeveer een vierde deel van de inkomensachterstand aan hun lage opleiding
worden toegeschreven. Door de grotere overeenkomst in opleidingsniveau is bij
Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse mannen de impact van een lage opleiding
op de inkomensverschillen met autochtone mannen een stuk kleiner.

– 40

– 35

Ongecorrigeerd

– 30

– 25

– 20

– 15

– 10

-5

0%

Gecorrigeerd voor opleiding en overige factoren

Gecorrigeerd voor lft, huishoudsamenstelling en werkduur

Bron: CBS; 25-59-jarige mannen met een volledig jaarinkomen

Nederlanders. Wel beschikt een kleiner deel van
de Surinamers en Antillianen/Arubanen over een
HBO-diploma of universitaire bul ten opzichte van
autochtonen.

Opleidingseffect het sterkst bij
Turkse en Marokkaanse mannen

Leeftijd, huishoudsamenstelling en werkduur hebben een dempend effect op de
eerder geconstateerde inkomensvoorsprong van Surinaamse vrouwen op autochtone vrouwen. Toch blijft de positieve positie van Surinaamse vrouwen gehandhaafd, ook na additionele correctie voor opleidingsniveau.
Bij Marokkaanse en Turkse vrouwen komt een flink deel van de inkomensverschillen met vrouwelijke autochtonen voor rekening van leeftijd, huishoudsamenstelling en arbeidsomvang (figuur 2b). Additionele correctie voor opleiding
verkleint de inkomensverschillen met Nederlandse vrouwen nog meer. Bij Turkse
vrouwen komt zelfs de gehele inkomensachterstand van 24 procentpunten voor
rekening van al deze kenmerken, waarbij de lage opleiding goed is voor de helft.
Bij Marokkaanse vrouwen neemt het inkomensverschil door toevoeging van opleiding met nog eens twaalf procentpunten af. Bij hen blijft dan nog slechts een
inkomensachterstand van zeven procentpunten over.

Conclusie

Om de netto-effecten van opleiding op inkomen te
bepalen zijn apart voor mannen en vrouwen diverse
regressie-analyses volgens een Heckman-procedure
(Smits, 1999) uitgevoerd. Eerst is het inkomen
geregresseerd op de kenmerken herkomst, leeftijd, arbeidsparticipatie en huishoudsamenstelling.
Vervolgens zijn deze analyses opnieuw uitgevoerd
waarbij het kenmerk opleiding is toegevoegd. Het
verschil in inkomen tussen beide stappen komt
volledig voor rekening van de (doorgaans lagere)
opleiding.
Bij mannen nemen de verschillen in inkomen
tussen de herkomstgroeperingen en autochtone
Nederlanders flink af als rekening wordt gehouden
met leeftijd, huishoudsamenstelling en werkduur
(zie figuur 2a).
figuur 2b

Inkomensverschillen (in procenten) naar
herkomstgroepering, vrouwen, 2003
Westerse
allochtonen

Een derde deel van de inkomensverschillen van Turkse mannen met Nederlandse
mannen komt voor rekening van hun relatief lage opleiding. Bij Turkse vrouwen
is de helft van de inkomensverschillen met Nederlandse vrouwen aan een lage
opleiding te wijten. Bij Marokkaanse mannen en vrouwen is de situatie vergelijkbaar. Bij westerse allochtonen is dat niet zo en Surinaamse vrouwen hebben
gemiddeld zelfs een hoger inkomen dan Nederlandse vrouwen.
Beleid gericht op de vermindering van de opleidingsachterstand van niet-westerse
allochtonen kan de bestaande ongelijkheid in hoge mate reduceren. Naast een
verbetering van de inkomenspositie werkt een betere opleiding emanciperend,
verhoogt de arbeidsparticipatie, voorziet in kwalitatief hoogwaardiger werk,
bevordert de interactie met de oorspronkelijke bevolking en vermindert taalachterstanden. Het is daarmee een aanzetpunt voor gericht integratiebeleid.
In het huidige onderwijsbeleid wordt hier maar deels op ingespeeld.
Doelstellingen en maatregelen beperken zich grotendeels tot de basisscholen,
en richten zich op beperking van schooluitval en stimulering van voorschoolse
educatie (Begroting Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Ook
krijgen alle kinderen al voor hun derde verjaardag een taaltest voorgelegd.
Vroegtijdige opsporing en aanpak zijn zinvol omdat tijdens de basisschoolperiode
een groot deel van de taalachterstand ingelopen kan worden. Het voortgezet
onderwijs kent daarentegen geen groepsgericht achterstandenbeleid. Vooral
aan de omvangrijke uitval van – met name allochtone, en in het bijzonder
Turkse en Marokkaanse – leerlingen zou meer prioriteit gegeven moeten worden
(SCP, 2005).
LITERATUUR
Aart, S. van der (2002) Onderwijsachterstand van niet-westers

Turken

allochtone scholieren. In: Centraal Bureau voor de Statistiek

Marokkanen

Ament, P. en H. Lautenbach (2002) Kwart minder koopkracht

(2002) Allochtonen in Nederland 2002. Voorburg/Heerlen: CBS.
in niet-westerse huishoudens. In: Centraal Bureau voor de
Statistiek (2002) Allochtonen in Nederland 2002. Voorburg/

Surinamers

Heerlen: CBS.
Antillianen/
Arubanen
– 40
Ongecorrigeerd

Centraal Bureau voor de Statistiek/Wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum (2006) Integratiekaart 2005.
– 30

– 20

– 10

0

10

20%

Gecorrigeerd voor opleiding en overige factoren

Gecorrigeerd voor lft, huishoudsamenstelling en werkduur

Voorburg/Heerlen: CBS/WODC.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2005) Rapportage minderheden
2005. Den Haag: SCP.
Smits, J. (1999) Selectiebias en zelfselectie in sociaal-wetenschappelijk

Bron: CBS; 25-59-jarige vrouwen met een volledig jaarinkomen

onderzoek. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

ESB

9 februari 2007

79

Auteurs