Een bescheiden wetenschap
Aute ur(s ):
Groot, H.L.F. de (auteur)
Verb onden aan de KUB, Tilb urg.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 423, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening, boekbespreking
De economische wetenschap ‘veramerikaniseert’. Is dat slecht?
Wordt de economische wetenschap steeds sterieler en formalistischer, en bestaat er een discrepantie tussen academisch en
beleidsrelevant onderzoek? Is de economiebeoefening in de Verenigde Staten anders (minder beleidsgericht) dan in Europa en is er in
Europa sprake van veramerikanisering van de economie? Deze vragen stonden centraal op de conferentie ‘Economic science: an art or
an asset?’ van januari 1996. Onlangs is een selectie van de papers in boekvorm verschenen.
De stelling in het boek is dat economische theorie en praktijk zich langs gescheiden paden ontwikkelen. Gecombineerd met gebrekkige
communicatie tussen beleidsmakers en academici is dit een bron van zorg. In het boek bieden zowel beleidsmakers als academici een
analyse van de problematiek. Ook wordt vooruit gekeken en onderzocht hoe de markt voor economische ideeën beter zou kunnen
functioneren. Het boek telt drie delen. Eerst wordt een aantal visies gegeven op wat economie is en hoe de relatie tussen wetenschap en
beleid er uit ziet. De visies lopen sterk uiteen. Frey en Eichenberger zijn somber. Zij beweren dat de vruchten van economisch onderzoek
steeds minder relevant worden voor economisch beleid, dat de prikkels voor economen beleidsgericht onderzoek onaantrekkelijk maken
en dat de veramerikanisering van de wetenschap schadelijk is voor de vooruitgang op beleidsrelevante terreinen. Portes geeft een heel
andere visie. De wetenschap heeft volgens hem wel degelijk ideeën opgeleverd die relevant zijn voor beleid, onderzoek is te sterk gericht
op toepassingen. De Amerikaanse standaarden bieden de beste voorwaarden voor vruchtbare economiebeoefening.
De verschillen tussen Amerikaanse en Europese (en in het bijzonder Nederlandse) economiebeoefening worden nader onder de loep
genomen door Van Dalen en Klamer. Gebaseerd op eigen onderzoek bevestigen zij de idee dat Europese economen zich meer richten op
beleid, instituties en (economische) geschiedenis. Tegen alle tendensen tot veramerikanisering in pleiten Van Dalen en Klamer voor het
uitbuiten en uitbouwen van dat wat de Nederlandse economiebeoefening zo bijzonder maakt. Theeuwes sluit het eerste deel van het
boek af met het benadrukken dat onze kennis over een wereld die zo eindeloos complex is op zijn best zeer beperkt kan zijn. ‘De’ waarheid
bestaat niet en economen dienen zich bewust te zijn van het belang van retoriek.
In deel twee komen Jacquemin en Schelling aan het woord. Zij gaan in op de interactie tussen wetenschap en beleid in Europa en de
Verenigde Staten. Ze menen dat de belangrijkste taak van de wetenschapper is om de beleidsmaker een overzicht te geven van de kosten
en baten die uit beleid voortvloeien. Vervolgens is het aan de beleidsmakers om de besluiten te nemen. Jacquemin betoogt dat de theorie
van de Industriële Organisatie een goed voorbeeld is van een tak van wetenschapsbeoefening waar de wetenschap de Europese
beleidswereld een helder beeld heeft verschaft van de problemen en bestaande ‘trade-offs’. Helaas voor de beleidsmaker is het menselijk
gedrag dusdanig ingewikkeld dat dit beeld geen kant en klaar recept vormt dat direct als beleid geïmplementeerd kan worden. Dit maakt
het blootleggen van de afruilen echter niet minder belangrijk. Tegelijkertijd pleit hij voor bescheidenheid van de kant van de academische
econoom. Schelling gaat in op de situatie in de VS. Volgens hem is de rol van de wetenschap daar zeer beperkt in het beleid van alledag.
Zelfs op terreinen waar het gebruik van economische inzichten voor de hand ligt, zoals milieuregulering, blijven spillovers achterwege.
Tot slot gaan Malinvaud en Geelhoed in op de rol van toegepaste en theoretische economie in de samenleving. De eerste is positief over
de bijdrage van de economie aan het economisch beleid en benadrukt het belang van onafhankelijke wetenschap en goed onderwijs met
nadruk op intuïtie. Geelhoed waarschuwt voor veramerikanisering van de economiebeoefening. Hij ziet de verminderde nadruk op
specifieke Europese problemen als een groot verlies en pleit voor aandacht voor instituties en een multidisciplinaire aanpak.
Een algemene conclusie is moeilijk te trekken. Zolang communicatie tussen deelspecialismen goed functioneert is specialisatie wenselijk.
Maar hier wringt nou net de schoen. Vaak is de communicatie tussen academici en beleidsmakers ronduit slecht. Dit remt de vooruitgang.
Een oplossing biedt het boek niet, maar toch vormt het wellicht een bijdrage aan een betere toekomst voor de economie. Het slaagt er in
elk geval in een divers en redelijk compleet beeld te schetsen van de uitdagingen en gevaren die voor ons liggen.
P.A.G. van Bergeijk, A.L. Bovenberg, E.E.C. van Damme en J. van Sinderen (red.), Economic science and practice: the roles of academic
economists and policy-makers, Elgar, Cheltenham, 1997
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )