Economische groei en de verzorgingsstaat
Aute ur(s ):
Aarts, L.J.M. (auteur)
De auteur is verb onden aan de vakgroep Economie en het E.M. Meijers-instituut van de faculteit rechtsgeleerdheid in Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4099, pagina 249, 26 maart 1997 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid, uit, de, vakliteratuur, eu, emu
Economen bekijken de verzorgingsstaat met een zekere argwaan en dit geldt ook voor Zweedse economen. Het beroemde Zweedse
model van de verzorgingsstaat met een hoog niveau van sociale bescherming, een sterke nadruk op arbeidsparticipatie, een groot
aandeel van de publieke werkgelegenheid en niet te vergeten, extreem hoge collectieve lasten om al dit moois te financieren, lijkt
uiteindelijk niet houdbaar 1. In 1993 heeft een commissie onder voorzitterschap van Assar Lindbeck (voormalig voorzitter van het
Nobelprijscomite) geconstateerd dat de Zweedse economie slechter presteert dan andere economieën, en dat de oorzaak daarvan in de
Zweedse inrichting van de verzorgingsstaat te vinden is. De commissie bepleit onder meer een soort mini-stelsel met een
basisuitkering, een gemaximeerde verplichte loondervingsverzekering met vergaande individuele premiedifferentiatie en een
vrijwillige aanvullende verzekering. Voorts wil de commissie een deel van de publieke diensten uitbesteden aan private aanbieders.
Een deel van de aanbevelingen is opgevolgd.
De sectie ‘controversy’ van de Economic Journal van november 1996 bevat een discussie over de validiteit van de Lindbeckaanbevelingen. Een van de weinige academische tegenstanders is de hoog-leraar beleidssociologie Walter Korpi. Volgens Korpi
presteert de Zweedse economie helemaal niet minder dan andere, zodat hierin ook niet de noodzaak tot herinrichting van de
verzorgingsstaat gevonden kan worden.
Korpi bereikt de geruststellende conclusie dat de ontwikkeling van de Zweedse welvaart nauwelijks afwijkt van die van andere Europese
landen, door te kijken naar de periode 1973-1989. De Zweedse economie (reële waarde bbp per hoofd) groeit in die periode jaarlijks met
1,7%, dit is nauwelijks minder dan in het gehele OESO-gebied (1,9%) en zelfs 0,1% meer dan in een groep van zes rijke Europese landen 2.
Door de periode zo te kiezen laat Korpi twee perioden met relatief zwakke groei buiten beschouwing (1970-73 en 1989-93).
Magnus Henrekson dient Korpi van repliek. Door Henrekson wordt de vergelijking uitgebreid tot de periode 1970-1993 en dan blijkt
Zweden een gemiddelde jaarlijkse groei van slechts 1,14% te realiseren tegen 1,98% in het gehele OESO-gebied en 1,84% in het Europese
deel daarvan.
Niet alleen de door Korpi bestudeerde periode, ook de door hem gehanteerde wisselkoersen worden door Henrekson bekritiseerd. Korpi
berekent de welvaartsgroei in dollars en maakt daarbij gebruik van de wisselkoersen van 1985. Henrekson laat zien dat een vergelijking
op basis van de wisselkoersen 1994 tot een geheel andere conclusie leidt: het Zweedse inkomen per hoofd is in de hele periode lager dan
dat in de andere Europese landen en na 1975 worden de verschillen zelfs groter. Gebruik makend van minder wispelturige koersen
gebaseerd op koopkrachtpariteit berekent Henrekson dat het Zweedse bbp per hoofd in 1970 nog 22% hoger lag dan het EG
-gemiddelde.
In 1991 is deze voorsprong gedaald tot 3%.
Kortom: het antwoord op de vraag of Zweden inderdaad relatief slecht presteert blijkt erg gevoelig voor onder meer de maat waarmee de
welvaart wordt gemeten, de toegepaste deflator, en vooral de periode die in beschouwing wordt genomen.
Jonas Agell richt zich op het verband tussen de omvang van de verzorgingsstaat en de economische ontwikkeling. Hij komt evenals
Atkinson in 1995 tot de conclusie dat het verband afhankelijk van de specificatie ligt negatief, afwezig of positief is 3. Atkinson heeft er
bovendien op gewezen dat zowel een negatief als een positief verband moeilijk te interpreteren is. Betekent een positief verband dat
hoge welvaart leidt tot een grote vraag naar sociale zekerheid? Of leidt een omvangrijke verzorgingsstaat juist tot meer welvaart?
Betekent een negatief verband dat slechte economische prestaties tot hoge sociale uitgaven leiden, of leiden hoge uitgaven voor sociale
zekerheid tot slechte economische prestaties? Dus al zouden Henrekson en Lindbeck gelijk hebben met hun stelling dat de Zweedse
economische prestaties zijn achter gebleven, dan is het moeilijk om de omvang van de verzorgingsstaat daarvan de schuld te geven.
Korpi is echter zo zeker van zijn gelijk, dat hij zich afvraagt hoe het toch mogelijk is dat de Zweedse economen, al dan niet stilzwijgend,
instemmen met de bevindingen van Lindbeck. Hij wijt het aan de ambitie van economen om de publieke zaak te dienen met ‘politiek
bruikbare’ adviezen. Het verlangen naar invloed maakt dat hinderlijke feiten makkelijk over het hoofd worden gezien.
Ook al heeft Korpi hier waarschijnlijk een punt, als verklaring voor het gebrek aan steun voor zijn standpunten overtuigt het niet. Ik
vermoed dat de meeste Zweedse economen in de aanbevelingen van Lindbeck een verbetering zien van de micro-economische incentivestructuur van de sociale en fiscale programma’s. Dergelijke aanbevelingen kunnen rekenen op instemming in academische kring, ook als
de macro-economische onderbouwing lacunes vertoont. Dit geldt in elk geval voor Nederland. De aanpassingen van de Nederlandse
verzorgingsstaat zijn in menig opzicht ingrijpender dan die in Zweden. Zij werden bovendien niet ontleend aan een blauwdruk à la
Lindbeck. Toch is hun noodzaak onder Nederlandse economen nauwelijks een punt van discussie geweest.
Thema: de economische prestaties van de verzorgingsstaat:
zie Win win van R.F.M. Lubbers
Arbeidsmarkt, bescherming en prestaties van W.B. Roorda en E.H.W.M. Vogels
De verzorgingsstaat tussen gezin en markt van G. Esping-Andersen
Een sterke verzorgingsstaat van A.B. Atkinson
Het succesdilemma van K. Biedenkopf
Duitse belastinghervorming van C.W.A.M. van Paridon
Tot besluit: Succesvolle inkomensverdeling van A.P.W. Melker
1 Sherwin Rosen illustreert de inefficiëntie van het Zweedse model zo: ”In Sweden a large fraction of women take care of the children of
women who work in the public sector to care for the parents of the women who are looking after their children” (Journal of Economic
Literature, 1996, blz. 734-735).
2 Denemarken, Nederland, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
3 A. Atkinson, The welfare state and economic performance, National Tax Journal, 1995, blz. 171-198.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)