Naar een pensioen op maat
Aute ur(s ):
Vries, B. de (auteur)
De auteur is deeltijdhoogleraar bij het Onderzoek Centrum Financieel Economisch Beleid (OCfEB) van de Erasmus Universiteit, voorzitter van het
b estuur van de Sociale Verzekeringsb ank en oud-minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid. Het artikel is geheel op persoonlijke titel
geschreven. Hij dankt de heren R.M.A. Jansweijer, P. van Yperen, A.J. de Geus, J. Stoekenb roek, H.J. Boehlé en R.A.J. Dur voor hun waardevolle
commentaar op eerdere versies van dit stuk.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4055, pagina 373, 24 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
pensioenen
Door de vergrijzing zal het steeds moeilijker worden om welvaartsvaste pensioenen te garanderen. Onlangs lanceerde R.M.A.
Jansweijer een solidariteitsscenario dat de crisis tracht te bezweren. Dit scenario bevat veel elementen die telkens in de discussie
terugkeren, zoals verbreding van de AOW-heffingsgrondslag en een vermindering van de aanspraak op aanvullende pensioenen.
Daarom wordt dit scenario hier besproken. Het maatschappelijke draagvlak wordt ernstig betwijfeld. Het artikel sluit af met een
alternatief.
Gouden bergen, diepe dalen
In zijn boek Gouden bergen, diepe dalen schetst Jansweijer vijf scenario’s van de toekomstige ontwikkeling van de AOW en de
aanvullende pensioenen 1. De grote verdienste is dat een helder beeld wordt aangereikt van de complementariteit van AOW en
aanvullende pensioenen en van de verschillende wegen die we kunnen inslaan. De toekomstige onbetaalbaarheid van het systeem komt
heel duidelijk naar voren.
De gouden bergen van hooggespannen verwachtingen zouden voor toekomstige generaties weleens kunnen uitkomen op diepe dalen
van frustratie. Daarbij valt op dat veruit de sterkste kostenstijging te verwachten is bij de aanvullende pensioenen. Deels hangt dat
samen met de ontwikkeling van de AOW. Hoe kariger de AOW des te nijpender wordt de problematiek van de aanvullende pensioenen.
De overheid – verantwoordelijk voor de AOW – en de sociale partners – verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenen – staan hier
voor een gezamenlijk probleem. In het vervolg van dit verhaal wil ik laten zien, dat het een zegen zou kunnen zijn als dat ook leidt tot een
gezamenlijke – d.w.z. goed op elkaar afgestemde – aanpak. Daardoor zou een solide basis kunnen worden gelegd voor een zowel in
maatschappelijk als financieel opzicht toekomstbestendig pensioenstelsel. Ik maak hier dankbaar gebruik van door Janswijer ontwikkelde
scenario’s (zie ook het kader) om een alternatief te ontwikkelen, dat in mijn ogen beter is.
Twee scenario’s van Jansweijer
In dit artikel wordt gerefereerd aan twee scenario’s over de ontwikkeling van de AOW en aanvullende pensioenenv van R.M.A.
Jansweijer. Dat zijn het basisscenario (ongewijzigd beleid) en het solidariteitsscenario (tabel 1).
Tabel 1. AOW-premie en pensioenpremie in beide scenario’s
basisscenario
solidariteitsscenario
Aow-premie (% van premie-plichtig inkomen)
1995
14
2010
14
14
2025
17
19
2040
19
22
Premie aanvullend pensioen (% van loonsom)
1995
7
2010
13
2025
25
2040
26
14
7
9
15
15
In het basisscenario komen de aanvullende pensioenen onder grote druk te staan. Eén van de oorzaken daarvan is dat de
welvaartsvastheid lang niet zo stevig wordt gewaarborgd door kapitaaldekking als vaak wordt gedacht. De meeste fondsen
hebben moeite met het inspelen op de groei van toekomstige verplichtingen. Ze financieren die pas af door extra back-service
stortingen op het moment, dat dekkingstekorten zich feitelijk manifesteren. Er zit dus ook in het kapitaaldekkingsstelsel een
omslagcomponent. Bij de door Jansweijer gebruikte veronderstellingen is die component vooral na 2015 zo fors, dat het stelsel
dreigt te exploderen. Daarom introduceert hij een solidariteitsscenario. Belangrijke punten waarop dit scenario afwijkt van het
basisscenario zijn:
» de heffingsgrondslag voor de AOW wordt verbreed tot 65-plussers; dit leidt tot premieheffing over het aanvullend pensioen;
» de AOW stijgt niet alleen met de contractlonen, maar daar bovenop met 75% van de geschatte incidentele looncomponent
van 1% per jaar;
» aanvullende pensioenen volgen slechts de prijsindex;
» daar bovenop komt dat het aanvullend pensioen niet langer gebaseerd is op het eindloon, maar op het geïndexeerde
gemiddeld verdiende loon (middelloon);
» de franchise voor het aanvullend pensioen wordt verlaagd tot 70% van het minimumloon, zodat ook tweeverdieners elk
afzonderlijk een vol pensioen kunnen opbouwen; tegelijk wordt echter het opbouwpercentage voor de aanvullende pensioenen
voor ambtenaren verlaagd tot 60%, voor deelnemers aan ondernemingspensioenfondsen tot 55% en voor deelnemers aan
bedrijfspensioenfondsen tot 50%; op korte termijn werkt dat neutraal uit op de premies, op langere duur wordt echter de
premiestijging afgeremd; dat komt niet doordat het systeem goedkoper wordt, maar door de geleidelijke verbreding van de
heffingsgrondslag als gevolg van het feit dat de franchise langzamer stijgt dan de verdiende lonen;
» de verzekeringsplicht voor het nabestaandenpensioen houdt op 45-jarige leeftijd op; daarna is er vrijheid om te kiezen voor
een hoger ouderdomspensioen zonder nabestaandenpensioen.
Het solidariteitsscenario
Uit het basisscenario van Janswijer in tabel 1 blijkt dat de premie voor het aanvullende pensioen flink stijgt als men men vast wil houden
aan een welvaartsvast pensioen. Janswijer introduceert daarom het solidariteitsscenario, dat grote ingrepen inhoudt in het systeem van
pensioenvoorzieningen in Nederland.
Zijn oplossing houdt onder meer in het verschuiven van een flink deel van de druk op de aanvullende pensioenen naar de AOW, door
middel van een gullere indexering: de ‘cao-plus’-koppeling. Daarom stijgt in het solidariteitsscenario de AOW-premie.
De tweede stap is een aanzienlijke verzwakking van de aanspraken op aanvullend pensioen. Dat is niet langer gebaseerd op het eindloon,
maar op het zgn. opbouw- of middelloonsysteem. Daarmee wordt een eind gemaakt aan de wel zeer profijtelijke positie van mensen die
laat in hun carrière nog een forse inkomensstijging doormaken. Tegelijk wordt de pensioenschade beperkt voor mensen die laat in hun
carrière bereid zijn genoegen te nemen met lager inkomen. Bovendien wordt het stelsel als geheel natuurlijk aanzienlijk goedkoper.
De derde stap is, dat zowel het opbouwpercentage als de franchise fors wordt verlaagd. Voor de lagere inkomensgroepen pakt dat per
saldo gunstig uit, voor de hogere ongunstig. Dat effect wordt nog versterkt door de vierde stap, die bestaat uit een kariger koppeling
van de aanvullende pensioenen (cao-‘min’ koppeling). De vijfde stap ten slotte is, dat wat er van het aanvullend pensioen overblijft ook
nog eens wordt onderworpen aan premieheffing voor de AOW.
Kritiek
Het solidariteitsscenario heeft naar mijn oordeel een aantal tekortkomingen, waardoor het onvoldoende toekomstbestendig zal blijken te
zijn.
In de figuur 1a, figuur 1b en figuur 1c zijn de inkomenseffecten voor drie categorieën inkomensontvangers in beeld gebracht; voor het
huidige systeem is daarbij uitgegaan van een franchise van 10/7 van het minimumloon, wat – ondanks een tendens naar lagere niveaus nog steeds het meest voorkomt. Daarnaast is verondersteld dat het middelloon 80% van het eindloon bedraagt en het
opbouwpercentage 55% tegenover 70% bij het eindloonstelsel. Onder deze veronderstellingen blijken inkomens tot 2,2 maal het
minimumloon vooruit te gaan. Door de premieheffing over het aanvullend pensioen ligt het snijpunt in de netto sfeer wat lager. Daar
staat wel tegenover dat er voor de lagere inkomensgroepen gedurende hun actieve periode aanzienlijk hogere pensioenpremies moeten
worden opgebracht. Dat leidt tot hogere loonkosten en/of tot lagere netto inkomens. Het valt op dat Jansweijer aan de
werkgelegenheids- en andere effecten daarvan voorbij gaat.
Figuur 1a. Pensioenresultaten in het solidariteitsscenario (Jansweijer) ten opzichte van het huidig systeem
alleenstaande
Figuur 1b. alleenverdiener
Figuur 1c. tweeverdiener
De conclusie uit deze cijfers is dat de oplossing voor het betaalbaarheidsprobleem van de aanvullende pensioenen in het
solidariteitsscenario bestaat uit twee delen nl. een verschuiving van een flink deel van de lasten naar de AOW; en een
nivelleringsoperatie, die als gevolg heeft dat lagere inkomens er zelfs behoorlijk op vooruitgaan. Echte veren laten de hogere inkomens.
Zij worden getroffen door de forse effecten van overschakeling naar middelloon en de beperking van het opbouwpercentage. Ik twijfel
aan de wijsheid van die combinatie; zowel op inhoudelijke gronden als omdat ik niet verwacht dat er een stevig maatschappelijk
draagvlak voor te organiseren is.
Daar bovenop komen nog de effecten van het verschil tussen de koppelingssystematiek van de AOW en het aanvullend pensioen en de
verbreding van de grondslag voor de premieheffing voor de AOW. Ik zie in deze elementen een tweede bron van spanningen.
De indexering van de AOW
De ‘cao plus’-koppeling voor de AOW en de ‘cao min’-koppeling voor de aanvullende pensioenen botst naar ik vermoed met het
algemene gevoel dat kapitaaldekking een veel solidere pensioendekking oplevert dan omslagfinanciering. Het zal niet eenvoudig zijn uit
te leggen, dat we – na jaren van bevriezing en ontkoppeling – de AOW-index guller moeten maken omdat er problemen zijn met de
betaalbaarheid van op kapitaaldekking gebaseerde aanvullende pensioenen. Dat vergt niet alleen een relativering van het begrip
collectieve-lastendruk, die er zeker op korte termijn niet in zit. Ook uit systeem-oogpunt zijn er ernstige bezwaren, met name als de sociale
minima beneden 65 jaar slechts gekoppeld worden aan de contractlonen zoals Jansweijer bepleit. Met dat laatste wordt voorkomen dat de
kosten van de sociale zekerheid nog sterker stijgen en dat er aan de onderkant van de arbeidsmarkt problemen ontstaan.
Door een gullere koppeling zou de AOW echter steeds verder weggroeien van het sociaal minimum voor beneden 65-jarigen. Jansweijer
meent dat dat verdedigbaar is, omdat de objectieve behoeften van ouderen groter zijn dan van jongeren. Met dat argument kan echter
hooguit een vaste, maar geen groeiende afstand tussen het sociale minimum van 65-ers en 65+-ers worden verdedigd. Dat betekent, dat
vroeg of laat de redenering losgelaten moet worden, dat de AOW slechts in een bestaansminimum voorziet. Maar dat kan weer
gemakkelijk een discussie oproepen over de wenselijkheid van een inkomensafhankelijk basispensioen. Dat is een weg die we niet op
moeten.
Premieheffing over aanvullend pensioen
Ook de verbreding van de heffingsgrondslag tot aanvullende pensioenen heeft meer bezwaren dan wel wordt gedacht. Het vaak
gebruikte argument dat geen AOW-heffing over de daarvoor betaalde premies heeft plaatsgevonden gaat alleen op voor belastbare
inkomens die niet uitkomen boven de eerste schijf. Alleen bij kleinere aanvullende pensioenen kan dus volgehouden worden dat die
gefinancierd zijn door premies die de heffingsgrondslag van AOW hebben versmald. Het opvallende is echter dat voorstanders van
verbreding van de heffingsgrondslag vaak bepleiten juist deze pensioentjes grotendeels buiten beschouwing te laten.
Problematischer nog is dat deze maatregel spanning oproept met het opbouwkarakter van de AOW. Wie na de leeftijd van 15 jaar in
Nederland is komen wonen, heeft op zijn of haar 65e geen recht op de volle AOW. Als mensen daarna wel door zouden moeten gaan met
premie betalen, maar geen rechten meer kunnen opbouwen zal dat ongetwijfeld verzet oproepen. Alsnog extra rechten toekennen maakt
het systeem echter nog duurder; bovendien zal het moeilijk zijn dat te beperken tot mensen met aanvullende inkomsten; beneden de
leeftijd van 65 jaar ontstaat het recht immers primair omdat men er is en niet omdat men ervoor betaalt.
Een ander – op het eerste gezicht wat kinderachtig – bezwaar tegen premieheffing over aanvullende inkomsten is, dat dit technisch
waarschijnlijk alleen fatsoenlijk vorm kan krijgen door ook over de AOW zelf premie te heffen; althans wanneer het de bedoeling is het
bruto-inkomenstraject waarover premie wordt betaald voor 65-plussers en -minners gelijk te maken. Om te voorkomen dat bejaarden
daardoor netto achteruitgaan vereist dat compensatie door een bruto verhoging van de AOW. Het optisch effect daarvan is dat de
uitgavendruk van de AOW als percentage van het nationaal inkomen omhoog gaat. Ditzelfde effect is opgetreden bij de
bruteringsoperatie in het kader van de belastinghervorming op basis van het rapport van de commissie-Oort in 1990. Op het moment van
de invoering van zo’n hervorming ziet iedereen dat als een statistische kwestie. Enkele jaren later is dat echter vergeten en dient de
statistiek vooral om het beeld van een in rap tempo duurder wordende AOW te bevestigen. Wie de AOW liefheeft doet er verstandig
aan haar niet duurder te laten lijken dan ze is.
Op grond van al deze argumenten ben ik geen voorstander van premieheffing over, en een kariger koppeling van, aanvullende
pensioenen. Als dat dan bovendien nog gepaard zou moeten gaan met een – wel te bepleiten – overstap van eindloon naar middelloon en
een lager opbouwpercentage, wordt het hakmes wel heel krachtdadig gehanteerd. Zowel de overheid als pensioenfondsen kunnen dan
rekenen op bittere verwijten dat pensioensparen lelijk wordt afgestraft. Ik voorzie daarover een discussie, waar niemand met verlangen
naar uitkijkt.
Een toekomstbestendig maatwerkscenario
Welke mogelijkheden zijn er om de andere hiervoor gesignaleerde spanningsvelden op te heffen, het systeem meer toekomstbestendig te
maken en tegelijk toch nog voldoende solidariteitselementen overeind te houden? Ik zie daarvoor de volgende van het
solidariteitsscenario afwijkende bouwstenen:
» consequente individualisering van de AOW naar een niveau van 60%: te realiseren in tien jaarlijkse stappen van 1% tussen 2000 en
2010;
» geen heffing van AOW-premie over het aanvullend pensioen;
» de keuze om af te zien van het nabestaandenpensioen kan pas op 65-jarige leeftijd worden gemaakt;
» koppeling van AOW en aanvullend pensioen aan de contractlonen;
» invoering van een franchise van 80% van het minimumloon voor het aanvullend pensioen. Dat biedt – bij de overstap naar het
middelloonstelsel – op korte termijn ruimte voor een opbouwpercentage, dat ca. vijf punten hoger ligt dan in het solidariteitsscenario;
» daarenboven wordt gehuwden en samenwoners de mogelijkheid geboden de franchise van 80% van het wettelijk minimumloon
maximaal te verdubbelen, voorzover de vrijvallende premies worden gebruikt voor: 1) een AWW-gat verzekering afgestemd op de
individuele behoefte; 2) een verzekering die het eventuele gat opvult dat ontstaat door de afschaffing van de toeslag voor een jongere
partner; 3) een franchise-gat verzekering, die het ouderdoms- en nabestaandengat, dat door de hogere franchise ontstaat, repareert op
het moment, dat één van de beide partners – en daarmee minimaal diens AOW-uitkering – wegvalt.
Met de afschaffing van de differentiatie naar leefvorm in de AOW wordt een eind gemaakt aan calculerend gedrag dat leidt tot een
alsmaar groeiende handhavingsproblematiek. De effecten ervan worden in het pakket als geheel echter goed opgevangen. In de figuur
2a, figuur 2b en figuur 2c worden de pensioenresultaten vergeleken met die van het huidige stelsel en met het solidariteitsscenario.
Figuur 2a. Pensioenresultaten in het maatwerk-scenario ten opzichte van het solidariteitsscenario (Jansweijer) en het huidige systeem
alleenstaande
Figuur 2b. alleenverdiener
Figuur 2c. tweeverdiener
Voor alleenstaanden pakt mijn pakket magerder uit dan het solidariteitsscenario, maar niet ongunstig wanneer wordt vergeleken met de
huidige situatie. Op het minimumloonniveau wordt het effect van de afschaffing van de leefvormdifferentiatie net gecompenseerd; tot
bijna tweemaal het minimumloon kan vervolgens meer pensioen opgebouwd worden dan nu meestal het geval is; daarboven ontstaat een
groeiende achterstand ten opzichte van het huidige systeem.
Mijn wat gunstiger opbouwpercentage levert alleenstaanden pas bij inkomens groter dan ca. 4,5 maal het minimumloon een hoger bruto
pensioen op dan het solidariteitsscenario. Netto wordt het omslagpunt echter al bereikt bij een eindloon van 2,5 maal het minimum; dat
komt doordat bij mij premieheffing over het aanvullend pensioen achterwege blijft. Als de reële lonen gemiddeld met tenminste 0,75% per
jaar stijgen pakt ook de door mij voorgestelde koppelingssystematiek gunstiger uit dan in het solidariteitsscenario.
Tegenover de wat magerder pensioenresultaten voor alleenstaanden met kleine inkomens staan voor hen in de actieve periode ook
lagere premielasten; dat voordeel moet uiteraard in de beoordeling van het totaalbeeld worden meegenomen.
Al met al denk ik daarom dat dit pakket het tegenover alleenstaanden verantwoord maakt om de differentiatie naar leefvorm af te
schaffen. Zeker als dat tijdig wordt aangekondigd en gespreid over een periode van tien jaar. Voorzover er aan de onderkant dan toch
nog mensen in de knel komen kan dat opgevangen worden door bijvoorbeeld de individuele huursubsidie of soortgelijke
woontoeslagen.
Tweeverdieners zijn over de hele linie bij mij gunstiger af dan in het solidariteitsscenario (zie figuur 2c). Zij profiteren zowel van de
afschaffing van de leefvormdifferentiatie als van het gunstiger opbouwpercentage als van het achterwege blijven van premieheffing over
de aanvullende pensioenen. Bij inkomens vanaf bijna drie maal het minimum gaan zij er echter ten opzichte van de huidige situatie op
achteruit. Vanaf dat niveau gaat het effect van de overschakeling naar middelloon en een lager opbouwpercentage zwaarder wegen dan
de winst van de lage franchise en de afschaffing van de leefvormdifferentiatie. Voor alleenverdieners ligt het omslagpunt pas bij een
inkomen van 3,25 maal het minimumloon.
Nieuwe behoeften
Van dat rozige beeld blijft echter weinig over als rekening wordt gehouden met nieuwe behoeften als gevolg van andere aspecten van
indivualisering op pensioengebied. Dat betreft in de eerste plaats de introductie van keuzevrijheid voor het nabestaandenpensioen. Met
name alleenverdieners, maar ook tweeverdieners zullen vaak behoefte hebben van die optie gebruik te maken.
Deze problematiek heeft een extra dimensie gekregen door de nieuwe Nabestaandenwet, waardoor met name voor veel jongeren de
AWW-vloer onder het aanvullend nabestaandenpensioen wordt weggeslagen. Feitelijk ontstaat daardoor een pensioentekort, waar nog
niemand goed raad mee weet 2. Niet alleen bij hogere inkomens zal er behoefte zijn zich daartegen te verzekeren. Ook alleenverdieners
met bescheiden inkomens zullen het er vaak liever niet op aan laten komen, dat hun weduwe aan de Bijstand vervalt, met o.m. als gevolg
dat alle eigen inkomsten later weggetoetst gaan worden. Tweeverdieners zullen eveneens vaak behoefte voelen aan een dekking voor dit
gat, vooral als de inkomensinbreng van beide partners nog zeer ongelijk is. Een ander gat als gevolg van recent aangekondigde wettelijke
maatregelen betreft de afschaffing van de AOW-toeslag voor de jongere partner.
Beide gaten zouden geheel of gedeeltelijk gevuld kunnen worden als alleen- en tweeverdieners kunnen kiezen voor een hogere franchise
mits de vrijvallende premies worden aangewend voor een verzekering tegen deze nieuwe risico’s. In de figuren verschuift daardoor het
snijpunt met de lijn, die de huidige situatie weergeeft naar links en dus naar lagere inkomens. Wordt de volle dubbele franchise gekozen,
dan wordt zelfs over de hele linie minder aanvullend pensioen opgebouwd dan in de huidige situatie.
Om te voorkomen dat daardoor een ouderdomspensioengat ontstaat op het moment dat één van de beide partners – en daarmee
tenminste diens AOW-uitkering – wegvalt zou ook dit franchise-gat aanvullend verzekerd moeten kunnen worden.
Het aantrekkelijke van dit pakket blijkt dus te zijn dat de strikte individualisering van de AOW kan voorzien in een dringende behoefte
om oplossingen te vinden voor problemen die als gevolg van diezelfde trend naar individualisering elders in het systeem ontstaan.
Inkomensgevolgen
Op mijn verzoek is Jansweijer zo vriendelijk geweest om de effecten van mijn pakket door te rekenen. Dat resulteert in het in tabel 2
vermelde beeld. Uiteraard mag daarbij aan geen van de cijfers een absolute betekenis worden toegekend; ze hebben vooral betekenis
voor de vergelijking tussen scenario’s.
Tabel 2. Ontwikkeling AOW-premie en pensioenprmie in het solidariteitsscenario en het maatwerkscenario
basisscenario
solidar.
scenario
AOW-premie (% van het premieplichtig inkomen)
1995
14
14
2010
14
14
2025
17
19
2040
19
22
Premie aanvullend pensioen (% van loonsom)
1995
7
7
2010
13
9
2025
25
15
2040
26
15
maatwerkscenario
14
13,5
16,5
17,5
7
10
18,5
19
Ondanks het achterwege laten van de grondslagverbreding en de afschaffing van de differentiatie naar leefvorm blijkt een aanzienlijke
daling van de premiedruk ten opzichte van het solidariteitsscenario mogelijk. Zelfs ten opzichte van het basisscenario treedt op den duur
een interessante matiging op.
Daar staat – zoals te verwachten was – tegenover dat mijn pakket bij de aanvullende pensioenen duurder uitvalt dan het
solidariteitsscenario. Ten opzichte van het basisscenario treden echter zeer substantiële besparingen op. Dat betekent dat de
financieringsproblematiek zowel in de collectieve als in de private sector aanzienlijk wordt verlicht. Bij de vergelijking tussen de kosten
van de beide scenario’s moet verder worden bedacht, dat in mijn scenario tegelijk ruimte ingebouwd zit om een aantal problemen op te
lossen waar Jansweijer geen aandacht aan besteedt. Tegelijk is het veel minder kwetsbaar uit een oogpunt van handhaving en past het
beter in een toekomstbeeld, waarin mensen meer keuzevrijheid krijgen.
Ook inkomenspolitiek kan het pakket naar mijn overtuiging door de beugel. Weliswaar worden de uitkomsten voor een goed deel bepaald
door de wijze waarop gebruik gemaakt gaat worden van de nieuwe keuzemogelijkheden, maar het pakket biedt ruimte om nieuwe risico’s
op een acceptabele wijze af te dekken.
Slot
Een toekomstbestendig pensioenstelsel met meer keuzevrijheid vergt een aantal ingrepen in de AOW en de aanvullende pensioenen.
Daarnaast is dringend behoefte aan ruimte om nieuwe gaten op te vullen. Al met al een complexe operatie, die nog heel wat commotie in
de samenleving kan losmaken. Mits tijdig ingezet en goed op elkaar afgestemd zijn echter alleszins fatsoenlijke oplossingen bereikbaar.
Het nauwe overleg tussen overheid en sociale partners dat daarvoor nodig is staat echter wel wat dwars op de richting waarin onze
sociaal-economische orde zich aan het ontwikkelen is. Het geschetste maatwerk-visoen krijgt daardoor welhaast het karakter van een
utopie. Er is echter een kans dat de explosie van het aanvullend pensioensysteem waarop we bij ongewijzigd beleid afmarcheren dwingt
tot herbezinning. Het recente pleidooi van Ten Wolde voor een convenant tussen overheid en sociale partners met heldere afspraken
voor een langere termijn, maakt duidelijk, dat er in de pensioenwereld reeds dringend behoefte aan zo’n aanpak bestaat 3. Objectief zijn er
klemmende redenen voor overheid en sociale partners om aan die oproep gehoor te geven. Het zou een doodzonde zijn als ideologie
verhindert dat de mogelijkheden die hier liggen om tot een win-win coalitie te komen niet worden benut
1 R.M.A. Jansweijer, Gouden bergen, diepe dalen; de inkomensgevolgen van een betaalbare oudedagsvoorziening, nr. V92 in de reeks
Voorstudies en achtergronden van de WRR, SDU Uitgevers, Den Haag 1996.
2 Zie bijv. E. Lutjes, Algemene Nabestaandenwet zorgt voor pensioentekort, in: NRC/Handelsblad van 14 februari 1996.
3 R. ten Wolde, Consequenties van hervormingen in de AOW voor de betaalbaarheid van de aanvullende pensioenen, Jaarvergadering
Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)