Schaalvergroting en
concentratie in onderzoek?
Met beleid van de minister van Onderwijs en Wetenschappen lijkt gericht
op net bijeen brengen van de beste
onderzoekers van elk vakgebied in een
gering aantal ‘onderzoekscholen’, en
naar net zich laat aanzien slechts een
zo’n school per vakgebied (waarbij economie en bedrijfskunde wellicht als een
gebied zullen worden behandeld)1.
Kwaliteit moet worden bevorderd,
maar het idee van concentratie in
slechts een enkel landelijk instituut per
discipline of vakgebied is met name
voor de alpha en gamma-wetenschappen niet goed. Er worden geen argumenten gegeven waarom een dergelijke concentrate goed zouzijn.Datwordt
kennelijk vanzelfsprekend geacht. Dit is
opvallend in een tijd waarin het bedrijfsleven heeft ontdekt dat in de huidige
samenleving grootschaligheid en centralisme het veld moeten ruimen voor
kleinschaligheid, decentralisatie, differentiatie en flexibiliteit. De plannen zijn
op sommige punten ook tegenstrijdig.
De voorgestelde concentratie per discipline moet samen gaan, zo zeggen de
nota’s van het ministerie, met meer interdisciplinaire bundeling. Er moet ook
worden aangesloten, op bestaande
netwerken
(samenwerkingsvormen,
per vakgebied, van faculteiten of vakgroepen aan verschillende universiteiten in de opleiding van onderzoekers).
Maar netwerken zijn patronen van contacten en relaties tussen verschillende,
gedifferentieerde, juist niet geconcentreerde aio-scholen.
Schaaleffecten
Schaaleffecten doen zich vaker en in
meer vormen voor dan velen denken.
Er zijn onder andere Schaaleffecten in
processen van industriele produktie,
besturing, marketing, distributie, handel, opleiding, verzorging en andere
diensten. Zij zijn het gevolg van ondeelbaarheid van apparatuur en andere faciliteiten, mathematische of fysische eigenschappen, minimale arbeidscapaciteit (‘capaciteitsdrempels’) voor besturing of bemanning, infrastructure^ kosten van transport, arbeidsdeling en specialisatie en drempels in transactiekosten2. We moeten dus niet te gauw aannemen dat er ergens geen schaaleffecten zijn.
ESB 20-6-1990
Naast voordelen zijn er ook nadelen
van grootschaligheid: meer bestuurlijke
lagen, meer formele procedures van
planning en controle, meer ruis in de
communicatie, minder overzicht van
het geheel en minder motivatie, meer
middelmaat zoekende krachten en
meer stammenoorlogen.
Onderzoek
Zijn er Schaaleffecten in het verrichten van onderzoek? In de natuur- en
technische wetenschappen heeft men
in meer of mindere mate te maken met
dure, grote, technisch of economisch
moeilijk deelbare apparatuur (telescoop, satelliet, deeltjesversneller, reactoren, velerlei medische apparatuur
enzovoort). Vroeger deed zich dat in de
gamma-wetenschappen ook voor met
computers, maar met goedkope pc’s en
toegankelijke software ligt die tijd nu
achter ons. Technische en natuurwetenschappen vergen ook min of meer
gespecialiseerd ondersteunend personeel voor instrumentatie en voor modificatie, onderhoud en reparatie van apparatuur. In de gamma-wetenschappen
kan men volstaan met een enkele systeem- en software beheerder, en een of
twee specialisten in (onder andere statistische) methoden. Verder is het voor
vele onderzoekers goed om ter plekke
een frequente en intensieve omgang te
kunnen hebben met enkele college’s
die op dezelfde of aanpalende gebieden bezig zijn (maar net andere ideeen
hebben, want anders heb je er nog niets
aan). Dergelijke synergie-effecten zijn
in principe van groot belang, hoewel
niet iedere onderzoeker ze nodig heeft.
Contacten die behulpzaam of inspirerend zijn kunnen echter niet altijd voorzien of gepland worden, en komen vaak
uit onverwachte hoeken. Zij zijn soms
van lange maar vaak ook van korte
duur. Het zou niet te organiseren zijn
om alle gewenste contactenpatronen
tot stand te brengen door mensen min
of meer duurzaam op een plek bij elkaar
te brengen. Het zou ook ongewenst zijn
omdat het niet de gewenste flexibiliteit
en variatie biedt. We moeten gelegenheid bieden tot ‘intellectuele promiscuiteit’. Flexibiliteit is belangrijker dan omvang. Daarom gaat men naar congressen: soms hetzelfde congres elk jaar,
en soms juist een variatie van congressen. Met eenmaal gelegde contacten
kan men goed communiceren per brief,
fax of bitnet. De nieuwe informatie- en
communicatietechnologie maken een
duurzaam samenzijn van een vaste
ploeg mensen minder nodig. Men kan
in de gamma-wetenschappen veelal in
afzondering thuis aan onderzoek werken en velen doen dat ook (hoewel men
dat ook doet om zich te onttrekken aan
de zuiging van het bestuurlijke moeras
van de universiteit). Erzijn schaaleffecten in de beschikbaarstelling van bibliothecaire ondersteuning voor onderzoek, maar ook die kan steeds meer op
afstand gebruikt worden. Er valt aan
meer ervaren onderzoekers niet veel te
sturen of te begeleiden. Wat betreft
transactiekosten is het goed als er per
onderzoeksgroep iemand is die weet
heeft van procedures en beoordel ingscriteria van geldstromen en subsidies
en de betrokken instanties, maar met
enkele ervaren onderzoekers heeft
men die kennis in huis.
Hiermee is het wel ongeveer bekeken, afgezien van de opleiding en begeleiding van beginnende onderzoekers, waar hieronder op ingegaan
wordt. In het onderzoek in de alpha- en
gamma-wetenschappen doen zich wel
enkele Schaaleffecten voor, maar die
zijn gering, en de minimum efficiente
grootte van een onderzoeksgroep
schat ik op een handjevol, dat wil zeggen een stuk of vijf3.
Opleiding van onderzoekers
In de opleiding van onderzoekers,
dat wil zeggen niet alleen de begeleiding maar ook de verzorging van cursussen, seminars en workshops doet
zich wel een belangrijk schaaleffect
voor. Het is weinig efficient en weinig
effectief om met een handjevol ervaren
onderzoekers de opleiding van een
handjevol beginnende onderzoekers te
verzorgen. Niet efficient omdat een
1. Zicht op een nieuw onderzoeklandschap,
Tweede Kamer, 21 319, September 1989;
Beschikking ‘Cie. Onderzoekscholen’, ministerie van O&W, februari 1990.
2. Kosten van het zoeken, beoordelen en
ontwikkelen van contacten, opstellen van
contracten, controle op naleving. Dit is wellicht een minder bekend schaaleffect. Zie B.
Nooteboom, Extensions of transaction cost
economics: specificity, contact, networks
and effects of scale, paper te presenteren op
een ‘Workshop transaction cost economies’
op 15 juni inTilburg.
3. Hoewel er in de technische en natuurwetenschappen belangrijke Schaaleffecten
kunnen zijn van apparatuur en technische
ondersteuning wil dat nog niet zeggen dat
daar concentratie nodig is. Het is denkbaar
dat door centraal opgestelde en gedeelde
faciliteiten spreiding van onderzoeksinstellingen alsnog mogelijk en efficient is.
573
hoogleraar eigenlijk te duur is om een
ochtend of middag met een groepje van
enkele aio’s bezig te zijn waar het er
even goed vijftien hadden kunnen zijn.
Niet effectief omdat voor een curriculum
dat voldoende breed en diepgaand is
om te voldoen aan de gewenste breedte en professionaliteit van een aio-opleiding, en ook tegemoet komt aan de
variatie van belangstelling van aio’s, er
geput moet kunnen worden uit een ruim
reservoir van geleerden. Anders zou
een hoogleraar of hoofddocent te ver uit
zijn vakgebied moeten treden om aan
de behoefte te voldoen, met het gevaar
van dilettantisme.
Geeft dit dan het argument voor grote, gecentraliseerde onderzoekscholen? Hier geldt wederom, maar in versterkte mate, de eerdere argumentatie
omtrent de variatie van contacten die
een onderzoeker behoeft. Voor een willekeurige groep aio’s of oio’s is het niet
realiseerbaar en niet wenselijk om voor
lange duur alle gewenste docenten op
een plaats te vestigen. De vaak wisselende belangstelling en behoeften van
onderzoekers in opleiding zijn niet te
voorzien op een termijn die nodig is om
docenten langdurig op een bepaalde
plaats aan te stellen. De flexibiliteit zou
te gering zijn. Die docenten zouden niet
voldoende benut worden, omdat hun
aanwezigheid slechts gewenst is om
een in tijd en omvang beperkte, gespecialiseerde behoefte te vervullen.
Bovendien is er een alternatief: de
aio-netwerken die reeds kortere of langere tijd functioneren (bedrijfseconomie, kwantitatieve economie, e.a.) dan
wel in ontwikkeling zijn (onder andere
bedrijfskunde), in samenwerking tussen aio-scholen en/of faculteiten aan
verschillende universiteiten. Deze netwerkactiviteiten worden aangevuld met
korte bezoeken van buitenlandse geleerden. Op het moment dat de eerder
nagestreefde netwerken een succes lijken te gaan worden, gaat de zaak weer
op de helling en worden onzekerheid en
onrust gezaaid met de aankondiging
van geconcentreerde onderzoekscholen. Aio-netwerken bieden precies die
vorm van variatie en flexibiliteit die nodig is, en bieden zowel effectiviteit als
efficientie, op de hierboven besproken
punten.
Concurrentie
Waar we in het economised bestel
concentratie tegengaan om de concurrentie levendig te houden, gaan we nu
in de wetenschap concentratie bevorderen? Vooral buiten de exacte en natuurwetenschappen is er wat dit betreft
een gevaar. De toetsbaarheid (falsifieerbaarheid) van theorieen is daar
veelal beperkt, waardoor er sprake is
574
van
schoolvorming gebaseerd op
zienswijzen eerder dan feiten of bewijzen. Popper heeft bij voortduring gepleit
voor falsifieerbaarheid en een streven
naar falsificatie. Zijn idealen zijn tijdelijk
door economen nagestreefd, maar de
tendens is dat men zich er van afkeert
als onwerkbaar en onrealistisch. Men
neigt tot de ‘methodologie van research-programma’s’ van Lakatos, welke gehanteerd wordt voor een verdediging van het door dik en dun handhaven
van de dominante (neo-klassieke) theorie dat men bij veel economen tegenkomt4. Bij concentratie van onderzoek
in een onderzoekschool per vakgebied
bestaat het gevaar dat een zienswijze
de gelegenheid krijgt zich als de overheersende te vestigen, en zich als dogma te kronen. Concentratie creeert
dood in de pot. Ik kan me niet voorstellen dat men daar niet over heeft nagedacht, maar in de nota’s kom ik er geen
verwijzing naar tegen.
Evolutie en planning
Misschien kan een beschouwing
vanuit evolutionair gezichtspunt ons
nog wat verder helpen. Evolutie vergt
enerzijds bronnen van variatie (produktie) en anderzijds een selectieomgeving
(markt) die het goede doet overleven en
het slechte niet. Merk op dat voor vernieuwing vooral ook variatie gewenst is:
uniformering van ideeen in monolithische centra vermindert de variatie en
daarmee de kans op nieuw succes.
Daarom proberen we concentratie tegen te gaan. Toeval en heterodoxie
spelen een constructieve rol. Daarom
proberen we in de economie het midden- en kleinbedrijf de ruimte te geven.
Als in een grote instelling een onderdeel niet goed functioneert kan men er
vaak niet veel aan doen: mensen kunnen soms (bij voorbeeld bij de universiteit) niet worden ontslagen, en zij beschermen elkaar, in het spel van geven
en nemen. In een netwerk van kleinere
en meer zelfstandige eenheden in een
selectieomgeving moet elk onderdeel
zijn waarde bewijzen en is aldus de
kwaliteit van het geheel groter. De flexibiliteit is ook groter: voor verschillende
doelen en omstandigheden kan men
daarbij passende combinaties maken.
Dat is van belang voor gevarieerde,
wisselende onderzoeksprojecten, congressen en behoeften van onderzoekers in opleiding. Vernieuwing ontstaat
ook in onderzoek uit nieuwe combinaties.
Vanuit evolutionair gezichtspunt kan
men sturen door in te grijpen in de bronnen van variatie, in de selectie-omgeving of in de wisselwerking tussen beide. Vroeger waren we wat de overheid
betreft geneigd te denken aan het eer-
ste: planning in de vorm van ontwerp en
constructie van eenheden van produktie (het opheffen van dergelijke eenheden bleek vrijwel onmogelijk). Wat het
wetenschappelijk onderwijs betreft
greep men in in de interne bestuurlijke
structuur van de universiteit. Dat lijkt
men te hebben afgeleerd, en men is
overgestapt op het beTnvloeden van de
selectieomgeving. Dat heeft men gedaan met de externe beoordeling van
onderzoek voor de toekenning van gelden, en met het instellen van visitatiecommissies. Als men er intern bij de
universiteiten niet uit komt, en ingrijpen
in de bestuurlijke structuur of verhoudingen geen begaanbare weg is, ligt het
voor de hand om te grijpen naar de
oplossing van de externe druk: als men
geen kwaliteit levert, en daartoe intern
waar nodig orde op zaken stelt, dan
krijgt men minder middelen. Zo is men
gekomen tot de voorwaardelijke financiering van onderzoek en de verdeling
van gelden in de z.g. ‘tweede geldstroom’, die beide zijn gebaseerd op
externe beoordeling van de kwaliteit
van projecten, programma’s of groepen. Dat loopt vrij goed, en dat is geen
geringe prestatie als men bedenkt hoe
moeilijk het is om kwaliteit van onderzoek goed te beoordelen. Er zijn daarover nog wel steeds schermutselingen,
en die zullen er ook wel blijven, maar
het principe is niet slecht. Het instellen
van geconcentreerde onderzoekscholen zie ik nu als een poging om extern,
dat wil zeggen buiten de gevestigde
instellingen de produktie wederom te
componeren. Wordt nu de fout van
vroeger op een andere manier gemaakt? Valt men terug op de maakbaarheid van onderzoek en opleiding?
Het alternatief is, ook hier, een bei’nvloeding van de selectieomgeving. Laat
per vakgebied verschillende, gedifferentieerde onderzoekscholen bestaan;
stimuleer hen om netwerken te ontwikkelen, ook over de grenzen van landen
en disciplines heen, en zoek naar middelen, waar nodig, in de selectieomgeving, om goed werkende netwerken te
laten groeien en andere te laten wegkwijnen.
Conclusie en aanbeveling
Als schaaleffecten een beperkte rol
spelen, en variatie, flexibiliteit en wisselende contacten belangrijk zijn, dan
moet men niet denken aan concentratie
en schaalvergroting, maar aan netwer4. Dit gedrag wordt met verwijzing naar Lakatos verdedigd als het vermijden van ad-
hoc theorie en het nastreven van ‘heuristische progressiviteit’. Zie N. de Marchi (red.),
The Popperian legacy in economics, Cambridge University Press, 1988.
ken van verschillende, gedifferentieerde onderzoekscholen, over grenzen
van landen en disciplines heen, die
moeten gedijen en uitdijen waarzij goede onderzoekers en goede onderzoeksresultaten opleveren. Of dat grote
of kleine instellingen oplevert, en concentratie naar omvang, kwaliteit, discipline of geen ervan doet er niet toe, en
behoort niet een zorg van de overheid
te zijn.
Misschien moet je de onderzoekers
in opleiding maar laten stemmen met
hun voeten, en het geld sturen naar
waar zij gaan. Die ‘graduate schools’
groeien dan die het best onderzoekers
begeleiden en opleiden. Zoek naar middelen om ook interdisciplinaire netwerken en de internationalisering van bestaande netwerken te bevorderen.
Creeer waar nodig meer fondsen voor
het organiseren en volgen van bijeenkomsten voor onderzoekers waar ook
buitenlanders bij betrokken zijn. Geef
ook onderzoekers in opleiding een OV
kaart, en verruim waar nodig fondsen
voor buitenlandse reizen. Geef onderzoekers in opleiding bonnen voor deelname aan netwerkactviteiten, en financier die activiteiten op grond van de
ge’incasseerde bonnen. Creeer een
ruim prijzenfonds ter beloning van goede publikaties, met een voorkeur voor
die welke tot stand zijn gekomen door
samenwerking tussen disciplines, universiteiten of landen. Dit zijn slechts
enkele ideee’n. Zij kunnen ongetwijfeld
worden bekritiseerd en aangevuld. Het
gaat mij er hier alleen om aan te tonen
dat er voor de bevordering van kwaliteit
van onderzoek en opleiding van onderzoekers een goed alternatief is voor
schaalvergroting en concentratie.
De auteur van het hier te bespreken
boek bestrijdt de conclusies van Van
den Doel e.a. Hij betoogt dat in de door
hem onderzochte periode de overlegeconomie niet de kenmerken van een
‘prisoners dilemma’ vertoonde. Hij verwerpt die hypothese en formuleert een
alternatief. Onder die alternatieve gedragshypothese is geen centraal geleide loonpolitiek nodig om tot een
loonmatigingsstrategie te komen. In
het boek wordt ook aandacht besteed
aan de hypothese van Olson over de
betekenis van de grootte van belangengroepen voor de belangenbeharti-
ging.
In het volgende zal ik vooral aandacht besteden aan de analyse van de
betekenis van het ‘prisoners dilemma’.
B. Nooteboom
De auteur is hoogleraar bedrijfskunde te
Groningen, voormalig wetenschappelijk di-
recteur van een onderzoeksinstituut en lid
van de voortgangscommissie technologie-
Belang voorkeursordening
beleid van het ministerie van Economische
Zaken.
Een belangrijke overweging in het
betoog is dat het ‘prisoners dilemma’
gebonden is aan een heel specifieke
voorkeursordening van de vier situaties
die bij de verschillende strategieen ontstaan. Die voorkeursordening is vastgelegd in het hiervoor omschreven
voorkeursschema. Alleen als de prioriteiten zo geformuleerd worden zal de
paradoxale situatie ontstaan dat de gekozen strategic tot een resultaat leidt
dat op de derde plaats van het prioriteitenschema staat en dat een beter resulP.E. Visser: Overleg economie. Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1989, / 29,50. taat alleen kan worden verkregen als de
vrijblijvendheid van het overleg doorIn 1976 betoogden J. van den Doel,
door de gelijkblijvende inkomenspo- broken wordt. In principe bestaan er in
sities gecombineerd met groei van de gekozen probleemstelling 24 voorC. de Galan en J. Tinbergen in dit blad
dat vrijwillig en vrijblijvend overleg tusde werkgelegenheid. Dat kan wor- keursordeningen en die zijn lang niet
sen vakbonden en werkgeversorganiden gerealiseerd door een algemene allemaal onrealistisch. Hoe een voorloonmatiging;
keursordening er uitziet hangt af van de
saties geen loonmatigingsbeleid zou
kunnen opleveren, gericht op vergro- – op de derde plaats zou een situatie wegingscoefficienten die men aan de
ontstaan waarin werkgelegenheid en doelstellingen hecht en die worden beting van de werkgelegenheid1. Alleen
relatieve inkomensposities gelijkblij- paald door de feitelijke omstandigheeen centraal geleide loonpolitiek zou
die doelstelling kunnen realiseren. De
ven door een niet matigingsbeleid den en de subjectieve overwegingen. In
de gegeven probleemstelling is echter
leden van de vakbeweging, de achtervoor alien;
ban van degenen die de loononder- – de slechtst denkbare situatie zou ont- eveneens van belang of Van den Doel
staan als hij zelf zijn looneisen zou e.a. niet zijn uitgegaan van een verkeerhandelingen moeten voeren, zou zo’n
strategic niet steunen, gevangen als
matigen terwijl de ander dat niet doet. de nutsfunctie van de werknemers door
In dat geval zou de eigen inkomens- te veronderstellen dat alleen de relatieze zijn in een ‘prisoners dilemma’. Dit
positie achteruitgaan en de werkge- ve inkomensposities en de werkloosdilemma ontstaat als zulk overleg
legenheid niet worden vergroot.
heid de relevante argumenten zijn. Bewordt gevoerd op basis van een specifieke voorkeursordening van de twee
toogd wordt dat naast de relatieve inkodoelstellingen: verbetering van inkoAls iedereen of een grote meerder- mensposities ook het absolute niveau
mensposities en vergroting van de heid zijn gedrag op zo’n voorkeursorde- van het looninkomen het gedrag van de
werkgelegenheid, die daarbij in het ge- ning zou baseren zou vrijblijvend over- werknemers kan be’invloeden. Ook
ding zijn. Volgens de auteurs staat leg leiden tot realisering van de situatie wordt het heel wel mogelijk geacht dat
vast dat voor een individueel vak- die als derde in het voorkeursschema is verbetering van de werkgelegenheid
bondslid die voorkeursordening er als opgenomen. Een algemene matigings- niet alleen positief wordt gewaardeerd
strategie, die zou leiden tot een alge- omdat daardoor de kansen van de
volgt uitziet:
– verbetering van de eigen inkomens- meen hoger gewaardeerde uitkomst is werklozen groter worden maar ook ompositie gecombineerd met vergroting in die omstandigheden niet bereikbaar, dat daardoor de eigen positie op de
van de werkgelegenheid zou zijn aldus de auteurs. Handelen op basis arbeidsmarkt wordt versterkt.
eerste prioriteit hebben. Dit wordt be- van micro-economische rationaliteit
reikt als hij zelf zijn looneisen niet zou leidt in deze omstandigheden tot slechmatigen terwijl anderen dat wel doen; tere resultaten dan bij doorbreking van
– de tweede plaats in het prioriteiten- de vrijblijvendheid zouden kunnen wor- 1. J. van den Doel, C. de Galan, J. Tinbergen, Pleidooi voor een geleide loonpolitiek,
schema zou worden ingenomen den bereikt.
I en II, ESB, 17 maart en 1 September 1976.
Prisoners dilemma
onttroond
ESB 20-6-1990
575