Afrika in nood
Zes maart 1957 was een historische
datum voor Afrika ten zuiden van de Sahara: als eerste land verwierf Ghana
zijn onafhankelijkheid. Diepe indruk
alom. Een kettingreactie kwam op
gang. In 1960 werden 16 nieuwe staten,
bijna alle uit dit deel van de wereld, tot
de Verenigde Naties toegelaten. Afrika
was begonnen zijn eigen rol in de gemeenschap der volkeren te spelen. Reden genoeg voor de toenmalige secretaris-generaal van de wereldorganisatie, Dag Hammarskjold, eind 1959 een
bliksemreis door niet minder dan 24 landen, territoria en streken te ondernemen1. De Zweed kwam diep onder de
indruk van wat hij had gezien terug. Hij
was vol verwachting van wat er gedaan
kon worden, waarbij hij de VN een sleutelrol toebedacht. Anderhalf jaar later
vond hij in dat zelfde continent zijn tragisch einde.
We maken nu een grote sprang en
richten de blik op een bijeenkomst die
20 jaar later, in 1979, in Monrovia
plaatsvond. Een aantal hoge VN-functionarissen van Af rikaanse af komst stak
daar zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken over wat zich in de tussentijd had afgespeeld. Aan veel zaken
moest zo snel mogelijk een einde komen: aan de naaping van het Euroamerikaanse buitenland, aan de ‘obsessieve opeenhoping’ van materiele
goederen en geldelijk bezit, aan ‘het
kwaad van de bedriegelijke slogans en
de uiterst magere prestaties’, aan de
minachting van de mensenrechten. Dat
laatste was in de koloniale tijd steeds
aan de toenmalige machthebbers verweten, maar nu de teugels in eigen handen waren, was er niet veel verbetering.
De jonge generatie zou, op basis van
de eigen tradities en cultuur, voor een
heel ander soort leiderschap moeten
worden opgeleid.
Was deze kritiek voornamelijk van
morele aard, er waren natuurlijk nog
vele andere in- en externe redenen voor
de slechte start. Reeds in 1962 publiceerde de Franse agronoom en Afrikakenner Rene Dumont zijn opzienbarende boek L’Afrique noire est mal partie,
waarin hij aantoonde dat de industriele
en agrarische ontwikkeling door verschillende traditionele en eigentijdse
belemmeringen werd verhinderd. In latere publikaties (bij voorbeeld Pourl’Afriquej’accuse (1986)) verweet hij de inheemse elites, maar ook de westelijke
760
hulpverleners, de eenzijdige gerichtheid op de export en de verwaarlozing
van het milieu. Dit soort pessimistische
publikaties bleef de toon aangeven;
succesverhalen die in de loop der jaren
over sommige ontwikkelingslanden de
ronde begonnen te doen, waren er voor
Afrika zelden bij. Wat was er dan in de
jaren na de onafhankelijkheid aan de
hand?
Oorzaken van de neergang
Aanvankelijk zag het er niet naar uit
dat Afrika zulke slechte tijden tegemoet
zou gaan2. In de jaren vijftig werd er voldoende voedsel geproduceerd, er bleef
nog over voor de uitvoer. De export in
het algemeen nam met 5% per jaar toe.
De bevolkingsgroei bleef met een gemiddelde groeivoet van 2% per jaar onder die van het bnp. Het vrije Afrika
scheen gezond te groeien. Na 1970
echter begon de toestand te verslechteren, om in de jaren tachtig crisisproporties aan te nemen. De oorzaken van
de verslechtering zijn deels internationaal, deels specifiek voor het Afrikaanse
continent. Hoe slecht Afrika afstak bij
andere tot de derde wereld behorende
werelddelen, blijkt wel uit het feit dat van
de 41 ‘minst ontwikkelde landen’
(LDC’s) die er momenteel zijn, er 27 in
Afrika ten zuiden van de Sahara liggen;
anders gezegd, van de 48 staten in dit
gebied heeft meer dan de helft de LDCstatus. Het VN-prioriteitenprogramma
1981 -1990 voor hulpverlening aan Afrika (SNPA)3 is tot nu toe helaas onbevredigend verlopen, ofschoon er, zoals
we verderop zullen zien, aspecten aan
verbonden zijn die voor de toekomst
iets kunnen beloven.
Over de oorzaken van de neergang
is langzaam maar zeker een min of
meer internationale consensus ontstaan, die haar neerslag heeft gevonden in unaniem door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resoluties. Samengevat kunnen die oorzaken als volgt worden weergegeven.
In de eerste plaats de politieke situatie. Wat de koloniale mogendheden na
hun vertrek overlieten, was een groot
aantal staten waarvan de grenzen waren vastgesteld zonder er op te letten of
de interne cohesie (de verhouding tussen de in het gebied wonende stammen
van wie de woongebieden bovendien
nog vaak over verschillende staten verdeeld waren) de opbouw van een natie
of althans het verwerven van eigen economische bestaansmogelijkheden toeliet. De Marokkaanse econoom Mahdi
Elmandjra merkt daarover op: “The difficulty in Africa is that many of its national entities do not have sufficient critical
mass (population and resources) nor an
economy of scale to enable them to develop in a self-reliant manner: half of the
African countries have populations of
less than five million people and only
two countries have populations of more
than 50 million. The only option left for
the survival of a good number of African
countries is ‘development aid’, which in
many instances amounts to a subsidy
to stay afloat”4. Een uitweg is de vorming van regionale en subregionale
groeperingen, maar dat is een uiterst
moeilijke zaak, die het overwinnen van
talrijke economische en politieke hindernissen en de doorkruising van gevestigde belangen vereist. In Europa
kan men daarover meepraten. Van de
gevolgen van deze versnippering, die
zich ontlaadt in gewelddadigheden binnen en tussen de nieuwe staten, kan
men bijna dagelijks in de media kennis
nemen; soms (in zuidelijk Afrika bij
voorbeeld) lijkt zelfs vrijwel geen kans
op een vreedzame oplossing binnen afzienbare tijd aanwezig. Vijf miljoen
vluchtelingen (op een wereldtotaal van
meer dan 12 miljoen) zijn het directe gevolg van al deze conflicten.
Op zulke wankele grondslagen valt
het niet licht een goed functionerend
economisch bestel te bouwen. De fysieke infrastructuur is bijna overal zwak,
goed management is schaars, nepotisme en corruptie zijn endemisch, zoals
verlichte Afrikanen niet aarzelen te bekennen. Een hoofdprobleem was dat de
meeste nationale ontwikkelingsplannen een te geringe rol hebben toegekend aan de landbouw, hoewel 80%
van de bevolking op het platteland leeft.
Geen wonder dat er in de jaren zeventig in een aantal landen hongersnood
begon op te treden na de landurige
droogten in 1972-1974 in met name de
Sahel. Een herhaling op nog grotere
schaal vond vanaf de herfst 1984
plaats. Dit leidde tot de oprichling van
een speciaal bureau van de VN voor
coordinate van de omvangrijke internationale hulpacties. Hierdoor kon worden
1. Voor een beschrijving van die reis zie: B.
Urquhart, Hammarskjold, New York, 1972,
biz. 378-388.
2. Dagegevens zijn ontleend aan rapporten
van verschillende VN-organisaties en het
speciale Afrikanummer van Development,
uitgegeven door de Society for International
Development, 1987, nr. 2/3.
3. Zie over dit programma mijn artikel Hulp
voor de armste landen, ESB, 31 juli 1985,
biz. 765-768.
4. Development, op. cit., biz. 18.
voorkomen dat er nog meer slachtoffers vielen. Een nieuwe herhaling dreigde toen in de herfst van vorig jaar duidelijk werd dat in een aantal landen,
Ethiopie voorop, de oogst door gebrek
aan regen weer zou mislukken. Ook nu
reageerde de Internationale gemeenschap genereus en stelde aan bij voorbeeld Ethiopie 1,3 miljoen ton graan ter
beschikking (waaronder voor de eerste
keer een grote schenking (250.000 ton)
van de Sovjetunie). Op dit ogenblik is
sprake van een sprinkhanenplaag. Het
is dus niet te zeggen wanneer de huidige hongerdreiging voorbij zal zijn (om
van het effect van politieke geschillen
maar niet te spreken).
Bij dit alles komt een sterke bevolkingsdruk. De prognoses wijzen erop
dat de verdubbeling van de bevolking in
de jaren 1950-1980 (van 220 tot 470
miljoen) doorzet en dat voor de volgende verdubbeling slechts 20 jaren nodig
zuilen zijn. Tallozen zoeken hun heil in
de grote steden, waar het inwonertal
buiten alle properties toeneemt, maar
waar evenmin arbeid en brood beschikbaar zijn. Wat de gezondheidstoestand
betreft blijft de kindersterfte volgens
UNICEF van schrikbarende omvang:
jaarlijks sterven in Afrika 4,5 miljoen kinderen beneden de vijf jaar en dat getal
zal tot het eind van de eeuw naar verwachting toenemen, terwijl het in nietAfrikaanse ontwikkelingslanden zal afnemen. Aids is een andere verschrikking; er zijn berichten die er op duiden
dat deze ziekte zich met name in de hogere lagen van de bevolking verspreidt
en dus de rijen van degenen die hun
land moeten leiden, uitdunt.
Er mag echter geen eenzijdig beeld
getekend worden. Afrika werd evenzeer het slachtoffer van de crisis in de
wereldeconomie die in de jaren zeventig inzette. Alles leek samen te spannen
om de toestand te verslechteren: de opeenvolgende olieschokken, de daling
van de grondstofprijzen terwijl de inflatie de import duurder maakte, de protection istische landbouwpolitiek van
het westen en de sterk stijgende schuldenlast. Hoe slecht de toestand geworden was, blijkt uit een door de Wereldvoedselraad (Rome) gepubliceerde
statistiek over het aantal calorieen per
dag per inwoner in Afrika beneden de
Sahara: in 1979-1981 2.150 cal., in
1983-1985 2.051 cal., het laagste cijfer
van de regie’s van de derde wereld
(geen gegevens over India en China).
Dit betekent niet dat de op deze wijze
gevoede mensen op de drempel van de
hongerdood staan, maar wel dat: “they
are chronically deprived of the food necessary for them to lead and enjoy an
active healthy life and develop their human potential”5. Het verschil met werkelijke honger is klein; op zo’n grondslag kan geen gemeenschap zich ontwikkelen.
ESB 17-8-1988
Pogingen tot ommekeer
Tegen het eind van de jaren zeventig
werd het de Afrikaanse regeringen duidelijk dat het zo niet kon doorgaan. Op
de reeds vermelde bijeenkomst in Monrovia werd een plan uitgewerkt dat in
1980 in Lagos door de leden van de Organisation of African Unity (OAU) werd
goedgekeurd onderde naam “Monrovian Strategy for the Economic Development of Africa”, kortweg het Lagosplan6. De Wereldbank kwam het jaar
daarop met haar eerste Afrika-rapport.
De twee instanties zochten de oorzaken voor de crisis op verschillende wijze. De Afrikanen legden de nadruk op
externe factoren: de voor hun werelddeel en de ontwikkelingslanden in het
algemeen ongunstige internationale
economische toestand en de uit de koloniale tijd geeride economische structuren; om de problemen te overwinnen
postuleerden zij het concept van de
‘self-reliance’. De Wereldbank daarentegen kritiseerde het beleid van de Afrikaanse machthebbers op diverse punten: met name de economische politiek
(en dan vooral de agrarische politiek)
en het ontbreken van energieke maatregelen om de bevolkingsgroei in te
dammen. De Bank bepleitte vooral
structuurhervormingen, opening naar
buiten en integratie in de wereldmarkt.
Hoe groot de verschillen ook waren
over wat er ondernomen zou moeten
worden, er was alarm geslagen en het
was tot de internationale gemeenschap
doorgedrongen dat Afrika bijzondere
aandacht verdiende. Verschillende
multilateral organisaties begonnen
meer voor het continent te doen, met
voorop de Wereldbank en het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP)7.
Belangrijk was de door de Algemene
Vergadering van de VN in resolutie
39/29 op 3 december 1984 aangenomen verklaring over de “Critical economic situation of Africa”. Deze schilderde in heldere woorden de nood, maar
kwam nog niet tot doelbewuste actie.
Ook de op dat ogenblik voor de ogen
van de hele wereld zichtbaar wordende
‘Great African drought disaster’ hielp de
geesten voor daden rijp te maken.
Actieplan
De voorloper was het door de OAU
in juli 1985 aangekondigde ‘Africa’s
Priority Programme for Economic Recovery 1986-1990′, afgekort APPER.
Als antwoord daarop begonnen onder
leiding van de vroegere EG-commissaris Edgar Pisani uitvoerige beraadslagingen die er ten slotte toe leidden dat
de Algemene Vergadering van de VN in
een buitengewone zitting in de laatste
week van juni 1986 het ‘United Nations
Programme of Action for African Economic Recovery 1986-1990′ (UN-PAAERD) aannam en met enige fanfare
(een in Afrika begonnen en in New York
eindigende estafette-loop en wandeltochten in 115 steden) ten doop hield.
Show en ontwikkeling schijnen steeds
meer samen te gaan.
Het was de taak van Pisani voor het
nieuwe Afrika-programma een analyse
te maken van de situatie en een gemeenschappelijke gedragslijn tot stand
te brengen die voor alle partijen aanvaardbaar was. Er waren immers contrasterende zienswijzen, zoals hierboven aangeduid, tussen het Lagos- plan
en de westelijke donors waarvan de
houding grosso modo met die van de
Wereldbank overeenstemde. In APPER en UN-PAAERD kwam het tot een
toenadering van de standpunten ondanks terminologische verschillen.
Men kwam tot overeenstemming over
de noodzaak van structuurhervormingen en het bevorderen van de economische groei. De Afrikanen benadrukten daarbij meer het prioritaire karakter
van de agrarische ontwikkeling, terwijl
de Wereldbank dit weliswaar niet ontkent maar voor de korte termijn meer
nadruk legt op devaluatie van de wisselkoersen, het opheffen van de tegenstelling stad-land en het verminderen
van de overmatige bureaucratie. Een
ander punt van belang is dat het Lagosplan de demografische explosie in het
geheel niet vermeldde, maar dat de
Afrikanen nu toch ook tot de conclusie
kwamen, dat de bevolkingsontwikkeling in overeenstemming zou moeten
zijn met de bodembenutting, de bewoningsdichtheid en de wenselijke economische groei. In de landbouwpolitiek
komen al deze elementen samen. Dat
de Afrikanen grote moeilijkheden ondervinden hun agrarische produkten op
de markten van Europa en het westen
af te zetten, mag daarbij niet onvermeld
blijven.
Van het grootste belang voor het welslagen van het VN-programma is en
blijft natuurlijk wat de donors bereid zijn
aan ontwikkelingshulp op concessionele voorwaarden op tafel te leggen. APPER had becijferd dat de volledige verwezenlijking van het vierjarenprogramma investeringen van $ 128,5 miljard
zou vergen, waarvan de Afrikaanse regeringen $ 82,5 miljard zouden moeten
opbrengen en het buitenland $ 46 miljard. Daarbij zou de kwaliteit van de ont5. WFC/Doc., 1987/2, 8 april 1987, biz. 3.
6. Een doorlopend overzicht geeft K. Melchers in: Afrika: freiwillige und unfreiwillige
‘Politikreformen’, in het tijdschrift Vereinte
Nationen, Bonn, 1986, biz. 90-94.
7. Over dit programma voor technische samenwerking zie mijn artikel Het ontwikkelingswerk van de Verenigde Naties in onzeker vaarwater, £56, 9 mei 1984, biz. 433437.
761
wikkelingshulp verhoogd dienen te worden. Ook zouden de donorlanden niet
aan commercieel voordeel moeten
denken wanneer ze hulp verlenen en
zou er voor de ontvangende landen redelijke zekerheid moeten bestaan dat
er wat de financiele middelen betreft op
continuiteit gerekend zou kunnen. Hiermee komen we op een kernpunt van het
hele plan: alsdejaarlijkse hulp aan Afrika niet drastisch wordt verhoogd, dan
blijft het herstelprogramma in mooie
woorden steken.
Aan te tekenen valt, dat de debatten
in de Algemene Vergadering in de buitengewone zitting qua toon en inhoud
door gematigdheid gekarakteriseerd
werden. De OAU-president, de president van Senegal Abdou Diouf, onderstreepte het belang van het programma
door te verklaren dat “slechts weinig
Afrikaanse landen zullen overleven
wanneer de dingen zo doorgaan als tot
nu toe”. De Amerikaanse minister van
Buitenlandse Zaken George Shultz betitelde de buitengewone zitting als een
“historisch keerpunt voor het Afrikaanse continent” en hij noemde een aantal
landen, niet minder dan tien, die naar
zijn mening de weg van een succesrijke hervormingspolitiek al waren opgegaan. Alleen de spreker van de Sovjetunie, device-minister van Buitenlandse
Zaken Woronzow, Net weer de oude
grammofoonplaat horen: dat de ‘ware
oorzaken’ van de crisis in Afrika in het
kolonialisme wortelen: de genadeloze
plundering en de egoTstische gedragingen van de voormalige koloniale machten. Hiermee werd opnieuw duidelijk
dat Moskou de Noord-Zuid-problematiek als een zaak beschouwt die in de
eerste plaats het westen aangaat.
Het schuldenvraagstuk_____
Bij de besprekingen betreffende het
herstelplan voor Afrika werd aan een
probleem bijzondere aandacht besteed, namelijk aan de kwestie van de
verpletterende schuldenlast. Dit vraagstuk kwam op in verband met de vraag
of de voorgestelde stroom financiele
hulp, zoals boven omschreven, voldoende zou zijn “to avoid disaster and
put Africa back on the road to recovery
and development”. Deze vraag werd
door de secretaris-generaal van de VN
van voldoende betekenis geacht om in
april 1987 een internationale groep van
financiele deskundigen uit te nodigen
daarover advies uit te brengen. Als
voorzitter trad sir Douglas Wass op, de
voormalig Permanent Secretary of the
Treasury in Groot-Brittannie en een van
de leden was Andre Batenburg, de exvoorzitter van de Raad van Bestuur van
de Algemene Bank Nederland. Op 22
februari jl. werd het advies uitgebracht.
762
Kort samengevat werden de volgende voorstellen gelanceerd. Allereerst
wat het schuldenvraagstuk betreft:
– leningen uit ontwikkelingshulpfondsen aan landen waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze kredietwaardig zullen worden, dienen in schenkingen
omgezet te worden. Aan lage-inkomenslanden met geringe vooruitzichten op het bereiken van kredietwaardigheid binnen afzienbare termijn moet voor de komende drie jaren wat hun rente- en aflossingsverplichtingen betreft een herstructurering worden toegestaan. In de nieuwe opzet zouden de schulden een
lage rentevoet moeten krijgen;
– leningen van de Wereldbank en het
Internationale Monetaire Fonds worden in de toekomst op de gebruikelijke voorwaarden verieend;
– particuliere banken moeten hun rol
spelen door uitstaande leningen op
aanvaardbare voorwaarden te herfinancieren.
Deze suggesties moeten gezien
worden tegen de achtergrond van de
totale schuld van Afrika ten zuiden van
de Sahara van $ 100 miljard, waarvan
een kwart door particuliere banken gefinancierd is. De adviesgroep becijferde dat het werelddeel ten minste $ 5
miljard per jaar aan additionele middelen nodig zou hebben om de gevolgen
te boven te komen van de achteruitgang van de exportprijzen en van de
niet meer op te brengen schuldendienst
in de jaren tachtig. Nieuwe reeds aangekondigde initiatieven van de Wereldbank, het IMF en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank zouden daarvan ongeveer
$ 3 miljard kunnen opbrengen. Het gat
van $ 2 miljard zou door de voorgestelde herstructurering van de uitstaande
schulden ($ 1 miljard) en met toegenomen ontwikkelingshulp onder bilaterale
programma’s (ook $ 1 miljard) gevuld
dienen te worden.
Wat de officiele ontwikkelingshulp
betreft maakten de OECD-landen (inclusief de EG) te zamen met de OPEClanden en de onder de VN vallende
multilateral organisaties in 1986 $ 6,5
miljard over (Nederland $ 322 miljoen;
daarbij is te tellen het aandeel van ons
land in de programma’s van de EG en
de verschillende VN-instellingen). Dit
bedrag vertoont een teruggang vergeleken met 1985, het jaar van de grote
hongersnood die tot extra internationale hulp leidde. Een ding is zeker: de internationale gemeenschap moet nog
een lange weg gaan om de,bovenvermelde herstelprogramma’s financieel
mogelijk te maken. Het eerste jaar na
de aanvaarding van het grote VN-Vierjarenplan was volgens de Nigeriaan
prof. Adebayo Addedeji, Executive Secretary van de Economische Commissie voor Afrika in elk geval “a most di-
sappointing year for Africa”, dat voor de
meerderheid van de Afrikaanse bevolking een verdere achteruitgang van inkomsten (1,5%) gebracht had, daarmee de daling die sinds 1980 had
plaatsgevonden (gemiddeld ongeveer
3,4% per jaar) voortzettend.
Levensomstandigheden
Wat betekent dit alles voor het dagelijkse leven van de Afrikanen? Ook dat
is onderzocht door een speciale studiegroep, die de de gevolgen van het grote aanpassingsproces waaraan Afrika
onderworpen wordt, voor de directe levensomstandigheden onder de loep
zou nemen. De in Khartoum in maartjl.
wederom onder auspicien van de VN
samengekomen vertegenwoordigers
van vele Afrikaanse landen en internationale organisaties aanvaardden de
bittere noodzaak van de saneringsmaatregelen, maar wezen er op dat
deze slechts tot succes zouden kunnen
leiden indien “sociale en menselijke
prioriteiten” centraal zouden staan. Wat
tot nu toe geschied was, had de ‘condition humaine’ van de bevolking meer
kwaad dan goed gedaan. Hiermee
werd kritiek geuit op hetgeen tot dan toe
door de Afrikaanse regeringen maar
ook door de Wereldbank, het IMF en
andere geldgevers verricht was. In een
‘Verklaring van Khartoem’ werd geproclameerd dat aan de talrijke randgroepen, de armen in stad en land, vrouwen,
gehandicapten, jongeren, enz. “de
hoogste aandacht in het economische
proces” zou worden geschonken. Hoe
de voorhanden zijnde middelen besteed zullen worden, ook voor sociale
doeleinden, is uiteindelijk een politieke
beslissing die voor de verantwoordelijkheid komt van de betrokken regeringen.
Ook de noodzaak van de naleving van
de mensenrechten, meer persoonlijke
vrijheid, een groter aandeel van de burgers in de macht en meer aandacht
voor het platteland tegenover de steden, werden beklemtoond.
De kwaliteit van de
ontwikkelingsprogramma’s
Zoals we zagen, was verbetering van
de besteding van de verleende ontwikkelingshulp een van de thema’s waarop de donors in het kader van het Afrikaanse programma aandrongen. Wat
dit betreft is in veel landen van het continent, met name in de landen die sinds
1981 bij het lopende SNPA-programma
(zie boven) betrokken zijn, een proces
op gang gekomen dat van nut zal zijn.
Onder auspicien van de Wereldbank,
en later nog intensieverdoorde inscha-
keling van de UNDP, is er voor een hele
serie landen in Afrika (en ook daarbuiten omdat de SNPA zich niet tot Afrika
beperkt) een stelsel van regelmatig
overleg en onderlinge coordinatie door
middel van regelmatige ronde-tafelconferenties op gang gekomen. Hierbij ontmoeten de regering van het ontvangende land en de bilaterale en multilaterale instanties die aan de ontwikkeling
van dat land deelnemen elkaar. De keuze van de deelnemers wordt door het
ontvangende land bepaald. Niet alleen
macro-economische plannen maarook
sectorale projecten en de financiering
ervan zullen ter discussie worden gesteld. Door periodiek overleg kan zo
worden nagegaan wat er van het overeengekomene terechtgekomen is.
Daarbij kunnen niet alleen de autoriteiten van het ontvangende land ondervraagd worden, maar worden ook de
donorinstanties aan de land gevoeld of
zij de op zich genomen verplichtingen
ook werkelijk nagekomen zijn. De door
de UNDP georganiseerde bijeenkomsten zijn afgestemd op de vierjarencycli
van technische samenwerking die onder het programma van deze organisatie ten uitvoergelegd worden. Bijdevergaderingen over projecten worden ook
particuliere hulporganisaties, voor zover ze op het behandelde terrein actief
zijn, uitgenodigd.
Slot________________
De ervaring met grote Internationale
programma’s, met decennia die aan
een bepaald thema gewijd zijn enz.,
heeft intussen wel geleerd dat de meestal (te) hoog gestelde – doelen
slechts ten dele bereikt worden. De lat
wordt hoog gelegd, we zien wel hoever
we komen, is meestal de gedachtengang. Met het VN-programma voor Afrika zal het wel niet anders zijn, al betekentdat natuurlijk geenszins dat het geheel een futiliteit zou kunnen blijken te
zijn. Het was hard nodig dat Afrika in
mondiaal verband een duidelijke prioriteit kreeg. De Algemene Vergadering
zal het programma in de komende
herfstzitting op haar agenda krijgen en
dat zal zo doorgaan tot het laatste programmajaar achter de rug is. Waarschijnlijk zal er na 1990 ook een vervolg
zijn (zoals dat ook bij de in dat zelfde
jaar aflopende SNPAte verwachten is).
In de tussentijd is er, zo mag men hopen, in elk geval lets in het geplaagde
Afrika verbeterd. Ten slotte: er is concurrentie. De VN lanceerden dit jaar
nog twee andere dingende hulpprogramma’s, een voor Midden-Amerika
($ 4,3 mrd.) en een voor terugkerende
Afghanen (bijna $ 2 mrd.)
V.A.M. Beermann
ESB 17-8-1988