Toekomst: voorspeld of verkend?
Wat leert ons vandaag de geschiedenis van de toekomstverkenning? De
‘think tanks’ in de Verenigde Staten geven na de tweede wereldoorlog een belangrijke stoot voor de wetenschappelijke analyse van de toekomst. Aanvankelijk richten zij zich sterk op militaire
vraagstukken, maarvan hieruitontwikkelen zich al spoedig de ‘technological forecasting’ en ‘technological assessment’.
Weer later verbreedt de aandacht zich tot
sociale en economische vraagstukken,
maar vaak toch verbonden met technische ontwikkelingen. De eerste brede
studie die in de hele westerse wereld de
aandacht trekt is in 1967 het boek van
Kahn en Wiener The year 2000, a framework for speculation on the next thirtythree years. Het boek is bijzonder optimistisch; de standaardprojectie spreekt
van een nieuwe komende ‘belle epoque’.
Smaakmaker in Europa is terzelfder tijd
Bertrand de Jouvenel, met het tweede.
klassieke boek van het toekomstdenken
I’Artde la conjecture. Deze methodologische studie handelt niet alleen over mogelijke en waarschijnlijke, maar ook over
gewenste toekomsten. Bovendien komen niet alleen economische en technische aspecten aan bod, maar vooral ook
sociale, culturele en politieke ontwikkelingen.
In het midden van de jaren zestig gaat
toekomstverkenning ook Nederland fascineren. Opvallend is dat de belangstelling voor de middellange-termijnontwikkeling hier direct verbonden is metplanning: de ruimtelijke en economische
planning intensiveert zich en de eerste
grondslagen worden gelegd voor het Sociaal en Cultureel Planbursau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De geproduceerde stukken
dragen niet alleen de geur van kenbaarheid maar ook van maakbaarheid van de
toekomst. De fase van economische
groei, maatschappelijk optimisme en beklemtoning van wetenschappelijke rationaliteit bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken vindt echter haar
einde in de jaren zeventig. Zorgen voor
de toekomst maakt snel plaats voor zorgen om de toekomst.
Enkele grote toekomstverkenningen
voor de Nederlandse samenleving
weerspiegelen deze ontwikkelingen. In
1966 verschijnen de Nota over groei en
structuur van de Nederlandse economie
en de Tweede nota over de ruimtelijke ordening. Beide stukken zijn uitgesproken
optimistisch van toon en beide dragen
ook sterk het stempel van de maakbaarheid van de toekomst. Consensus over
de lange-termijndoelstellingen is uitgangspunt en omdat we wat willen economische groei en een prettig leefklimaat – kunnen we het ook. Beide nota’s
richten zich echter nog op slechts enkele
aspecten van de toekomst van de Nederlandse samenleving.
ESB 26-11-1986
Th. Quene
In de jaren zeventig brengt de WRR mede hierom ook opgericht – het eerste
samenhangende toekomstbeeld De komende vijfentwintig jaar. De teneur is
aanzienlijk minder optimistisch en doet
ook zien dat het rapport van de Club van
Rome zijn werking heeft gehad. Het
WRR-rapport is niet een schets van een
na te streven, maar van een waarschijnlijke toekomst, zoveel mogelijk op innerlijke consistentie getoetst nadat de toekomstige ontwikkelingen op zestien terreinen van overheidszorg in kaart zijn gebracht. Hoewel klemmend een aantal te
verwachten knelpunten naar voren wordt
gebracht (afnemende aardgasbaten,
werkloosheid, achterblijvende arbeidsorganisatie, zeer hoge kosten van volksgezondheid, groeiende jeugdcriminaliteit
en legitimiteitscrisis bij de sturing van de
samenleving), is de doorwerking gering.
Dit komt vermoedelijk juist doordat de
stelligheid omtrent de waarschijnlijkheid
de vraag naar de bei’nvloedbaarheid naar
de achtergrond heeft gedrongen.
Dit laatste feit beheerst vervolgens de
opzet van de Beleidsgerichte toekomstverkenning, die de WRR in 1983 publiceert. Deze verkenning biedt namelijk
een scala van mogelijke ontwikkelingen,
die elk gestoeld zijn op normatieve opvattingen in het politieke debat. Het rapport
geeft uitdrukkelijk alternatieven voor beleid aan en schetst onder andere een
drietal sociaal-economische perspectieven, aangeduid met de trefwoorden verzorgingsstaat, waarborgstaat en economie van het genoeg. Inmiddels is echter
de economische situatie ingrijpend verslechterd en bestaat er grote scepsis
over de rol van wilsvorming en politiek in
het richten van toekomstige ontwikkelingen. De nadruk wordt gelegd op het managen van het heden en op de rationaliteit van de middelen; de zogenoemde
‘grote operaties’ van de overheid vormen
hiervan een sprekende illustratie. In een
klimaat waarin de ‘Sachzwang’ als dominerend wordt ervaren, krijgt een toekomstverkenning die alternatieven aangeeft slechts weinig aandacht. Mentaal
vindt de terugkeer plaats naar de enkelvoudige voorspelling van voorwaardelijke aard, voorzichtigheidshalve met een
zekere bandbreedte gepresenteerd.
Hoewel enigszins ontnuchterd na de
vlucht van de verbeelding moet de betekenis van zo’n conditionele voorspelling
voor het beleid niet worden onderschat.
Bij het geven van de voorspelling is immers zo goed mogelijk nagedacht over
de relatie tussen de omstandigheden (bij
voorbeeld de internationale conjunctuur)
en de doelstellingen en instrumenten en
is een verwachting geformuleerd. Deze
verwachting doet ons sneller dan anders
de wig herkennen die ontstaat met de
werkelijkheid. Eerder dan anders wordt
zo een ordelijke discussie mogelijk over
de oorzaken van de wig en kan worden
overwogen of inzet van nieuwe beleidsinstrumenten nodig, dan wel bijstelling
van doelstellingen onontkoombaar is. Alles bij elkaar een niet geringe verdienste.
In ons bestel functioneren toekomstverkenningen ook zo: de macro-economische verkenningen van het CPB, de
sociaal-culturele verkenningen van het
SCP en de ruimtelijke toekomstbeelden
van de RPD maken het mogelijk de samenhang tussen omstandigheden, inzet
van instrumenten en doelstellingen aan
een geregelde discussie te onderwerpen.
In de tweede plaats maakt een scheervlucht over twintig jaar toekomstverkenning in Nederland ons gevoelig voor het
feit, hoezeer discussies over kenbaarheid en maakbaarheid een modieus karakter dragen, waarbij de pendel telkens
naar uitersten doorzwaait. Als men die
wil vermijden, dan kan nu de ambitieuze
blauwdruk van de toekomstige samenleving worden afgewezen, maar 66k een
puur instrumenteel beleid dat zich tot het
heden beperkt. We zullen moeten proberen de trends op middellange termijn beter in het vizier te krijgen en het engagement te versterken, dat ideeen en creativiteit bij de burgers, de maatschappelijke
organisaties en de overheid opnieuw tot
leven wekt.
1135