UNICEF 40 jaar
Toen het Kinderfonds der Verenigde
Naties, beter bekend als UNICEF, 25
jaar bestond, schreef de New York Times dat als de VN niets anders hadden
gedaan dan deze organisatie in het leven roepen, dat al genoeg was om haar
eigen oprichting te rechtvaardigen.
Een journalistieke overdrijving natuurlijk, maar zij geeft toch een indicatie
van het aanzien dat het Kinderfonds
steeds genoten heeft. Menige andere
internationale installing kan er jaloers
op zijn (en vermoedelijk zijn vele dat
ook wel). Dat respect heeft zeker iets te
doen met de taak van UNICEF: zorg
voor hulpbehoevende kinderen. Maar
ook het feit dat strikte politieke onpartijdigheid steeds als leidraad is gekozen
heeft er veel mee te maken.
Politieke onpartijdigheid
UNICEF werd eind 1946 opgericht
nadat de UNRRA, die de eerste hulp
aan en de wederopbouw van de door
de oorlog geteisterde landen hielp organiseren en financieren, door de koude oorlog het bijltje er bij neer gooien
moest. Over voortzetting van hulp aan
kinderen 1) was gelukkig nog wel overeenstemming te bereiken. De betreffende resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (57/I
van 11 december 1946) bepaalde dat
slechts ‘victims of aggression’ bijgestaan moesten worden, doch die beperking liet men in de praktijk gelukkig
spoedig vallen.
Voor een intergouvernementele organisatie is het normaal dat de statuten de bepaling bevatten dat het Fonds
geen werkzaamheid ontplooit die niet
in overeenstemming is met de wil van
de regering van het gastland. Dat geldt
ook voor UNICEF. Opvallend was echter wat de resolutie niet stipuleerde, nl.
dat in territoria (al dan niet staten) die
niet in een geregelde verhouding tot de
VN staan, UNICEF niet zou mogen
werken. Daardoor kon hulp worden
verleend aan gebieden, waarvan de regering niet door de wereldorganisatie
erkend is of waarvan de status omstreden is. Zo had het Kinderfonds toegang tot de vier zones van het naoorlogse Duitsland; tot beide delen van
China tijdens de burgeroorlog; tot geheel Nigeria, toen Biafra zich trachtte
af te scheiden; tot Zuid-Vietnam, maar
onmiddellijk na de val van Saigon ook
tot het Noorden; in de vluchtelingenkampen op de grens tussen Thailand
en Kampoechea, maar ook in laatstge-
noemd land waarvan het huidige regime geen erkenning gevonden heeft bij
de VN; en in het nog altijd betwiste
Oost-Timor. UNICEF trekt zich pas terug wanneer de Algemene Vergadering specifiek aan alle tot de VN behorende organisaties verbiedt ergens te
werken, zoals dat thans het geval is
met Namibie.
Qua universaliteit van de hulp is
UNICEF eigenlijk alleen maar vergelijkbaar met het Internationale Comite
van het Rode Kruis. Tussen beide organisaties wordt vooral in exceptionele
situaties samengewerkt. Zulk beleid
moest natuurlijk bij gelegenheid op kritiek stolen van de zijde van regeringen,
die dit politiek niet paste. Het humanitaire beginsel werd echter steeds hoog
gehouden.
De ontplooing van het
programmatische concept
UNICEF begon haar taak met het
verlenen van noodhulp. Omstreeks
1950 was de ergste nood gelenigd, zodat de vraag opkwam of het werk voor
de kinderen zou moeten doorgaan. In
het westen waren niet alle regeringen
daarvan overtuigd. Aangevoerd door
Brazilie en Pakistan, wezen de regeringen in de derde wereld er terecht op
dat de noodsituaties in de gemdustrialiseerde landen van tijdelijke aard waren geweest, maar dat aan de nood in
de ontwikkelingslanden geen grenzen
gesteld waren; voor een were/ctorganisatie was het daarom niet verantwoord
haar activiteiten te beeindigen. Na
langdurig debat werd UNICEF ten slotte in 1953 tot permanente instelling
verklaard.
In de jaren vijftig werd begonnen met
programma’s op het gebied van de gezondheidszorg (zoals de campagne tegen malaria), waarvoor diensten in de
betreffende landen opgebouwd moesten worden, alsmede met de distributie
van supplementair voedsel. Deze
laatste activiteit bezorgde UNICEF in
die tijd de bijnaam van ‘milk agency’.
Onlangs bijeengebrachte statistieken
1) Leeftijdscategorie 0-16 jaar. Daarenboven
ontplooit UNICEF activiteiten op het gebied
van de bevordering van opleiding van en voorlichting aan vrouwen/moeders.
2) verstrekken een goed beeld van de
draagwijdte van deze en de latere
werkzaamheden.
Op grond van de opgedane ervaring
werd een decennium later een belangrijke stap vooruit gezet: UNICEF ging
over tot deopstelling van programma’s
per land, toen nog een noviteit. Te zamen met de autoriteiten van de geholpen landen werden de medische nood
en de opleidingsbehoeften van kinderen ge’i’nventariseerd. Op basis daarvan wordt gezamenlijk een intersectoraal meerjarenprogram gericht op ‘net
gehele kind’ uitgewerkt. UNICEF had
tot dan toe 55 miljoen kinderen bereikt;
dat getal zou opgevoerd moeten worden om een groter deel van de 550 miljoen die op hulp aanspraak konden
maken (thans een drievoud), te kunnen
bijstaan.
‘Kinderen deel van nationale ontwikkeling’ werd het wachtwoord en dat is
het nog steeds. Dit betekende op elkaar afgestemde, waar mogelijk geintegreerde projecten op terreinen als
gezondheidszorg, watervoorziening,
hygiene, zorg voor moeder en kind, formeel en informeel onderwijs, voeding,
verspreiding van aangepaste technologie. Belangrijk bij dit alles zijn vorming en opleiding van lokaal personeel
en vrijwillige medewerkers. De projecten spelen zich af in de dorpen, maar
meer en meer ook in de achterbuurten
van de grote steden.
Terwijl de ontwikkelingslanden zulke programma’s officieel indienen,
verlenen de UNICEF-bureaus ten velde hulp bij de opleiding ervan, leveren
zijdetoegezegde materialen, bevorderen zij de best mogelijke implementatie
van het program en verrichten evaluatiestudies. In Kopenhagen is een groot
magazijn, vanwaar uiteenlopende artikelen naar overal ter wereld worden
verzonden. Het aandeel van ter plaatse vervaardigde goederen neemt echter toe. De plicht om eerste hulp te verlenen, die sinds de Nigeriaanse burgeroorlog van 1968 altijd wel ergens
nodig was, wordt overigens altijd nagekomen.
Het ontwikkelde concept onderging
in de loop van de jaren verfijningen. In
analogie met het door ILO in 1976 gelanceerde actieprogram voor de voorziening in basisbehoeften werkte het
Kinderfonds een ‘strategic voor basisdiensten voor kinderen’ uit, die de verschillende elementen van kinderzorg
in de derde wereld systematisch coordineert. Daardoor werd een waardevolle bijdrage geleverd tot het formuleren van het sociale complement van de
door de VN over de jaren opgestelde
economische doelstellingen.
Een hoogtepunt in de activiteiten
was het Internationale Jaar van het
Kind, 1979, waarin ook het welzijn van
kinderen in de rijke landen aan de orde
werd gesteld. In het huidige decennium ligt het accent op de immunisatie
van kinderen beneden 5 jaar door inenting en de toepassing van de orale dehydratietherapie, ter bestrijding van de
kindersterfte. Een andere nieuwigheid
ESR R-R-198R
is de jaarlijkse publikatie van het rapport The state of the world’s children.
Eigen plaats in het
multilaterale kader
Uit het bovenstaande is gebleken
dat UNICEF ,,a spirit of autonomy and
originality” 3) te bevorderen wist. Dat
kwam ook tot uiting toen begin van de
jaren zeventig gesproken werd over reorganisatie van het VN-ontwikkelingsstelsel met als doel een versterking
van de centrale positie van het Ontwikkelingsprogram (UNDP) 4). Het Kinderfonds was geen voorstander van te
sterke binding. Het vreesde dat dit tot
verlies van identiteit en handelingsvrijheid zou leiden. Dank zij de gebleken
efficientie, de vaardigheid bij de fondsenwerving en de flexibiliteit in buitengewone omstandigheden behield het
fonds zijn onafhankelijkheid.
Dat betekent niet, dat geen samenwerking met zusterorganisaties nagestreefd wordt. Met UNESCO en
FAO, en thans vooral met WHO, worden goede betrekkingen onderhouden, met de programma’s van UNDP
en het Wereldvoedselprogram wordt
sterk rekening gehouden. In noodsituaties zijn het Hoge Commissariaat
voor de vluchtelingen en het rampenbureau UNDRO partners, evenals particuliere organisaties. In het systeem is
UNICEF het ‘lead agency’ voor kinderzaken.
Financiering en de
Nationale Comites
Zoals door de stichtingsresolutie bepaald, wordt het program uitsluitend
door vrijwillige bijdragen van de zijde
van regeringen en van particuliere
kant gefinancierd. Deze formule is gebruikelijk voor (bijna) alle ontwikkelingsactiviteiten van VN-organisaties.
Zij vrijwaart het fonds van het geharrewar rond de voorgeschreven contributes voor de VN en houdt daarmee de
politiek buiten de deur. Anderzijds legt
zij een niet geringe last op de schouders van de respectieve secretariaten,
die zich voortdurend moeten inspannen voor de versterking van de geldelijke positie.
In 1985 verwierf UNICEF $ 375 mln.
(waarvan $ 48 mln. voor noodoperaties); regeringen en andere officiele
donoren namen 82%, particuliere
bronnen 18% voor hun rekening. Dit
laatste percentage is verreweg het
hoogste van alle tot het VN-systeem
behorende organisaties. Het zou onbereikbaar geweest zijn zonder de krachtige hulp van de in alle ontwikkelde landen, ook in Oost-Europa, functionerende Nationale Comites. Wie kent niet de
UNICEF-wenskaarten, om een voorbeeld van hun acties te noemen? Ook
dit aspect maakt het Kinderfonds tot
lets unieks.
Ons land maakte deel uit van de oorspronkelijke Beheersraad en werd
aansluitend meermalen herkozen. De
overheid was aanvankelijk zuinig met
geldelijke steun, maar dit veranderde
in de jaren zeventig. In 1985 beliep de
totale bijdage $ 8,3 mln. Reeds vroegtijdig werd een UNICEF-Comite opgericht, dat tot een der beste uitgroeide.
Verleden jaar vloeide dank zij haar
werk $ 5,5 mln. naar de UNICEF.
Slot______________
Het Kinderfonds wordt dit jaar veertig jaar. Veertig jaren jong, want aan
elan en onophoudelijk zoeken naar
nieuwe wegen en middelen ten voordele van het kind heeft het niet ingeboet. Reeds in 1965 werd UNICEF de
Nobelprijs voor de vrede verleend als
erkenning van zijn bijdrage aan de opbouw van een wereld die al haar kinderen, onverschillig waar zij zich bevinden, betere kansen biedt. Om dat hoge
doel te bereiken wacht de organisatie
nog veel werk.
V.A.M. Beermann
De auteur was gedurende lange tijd bij de VN
werkzaam, waarvan een aantal jaren bij
UNICEF.