Vragen over inforlllatie
Twintig jaar geleden voorspelde de Amerikaanse socioloog Daniel Bell de komst van de post-industriële samenleving I). De tertiaire sector zou de plaats van de landbouw en
de industrie als belangrijkste bron van welvaart overnemen
en kennis en informatie zouden de sleutelvariabelen worden
die de technologische ontwikkeling, de economische groei en
de sociale stratificatie zouden bepalen. Bell heeft gelijk gekregen: de industriële samenleving is door de informatiemaatschappij opgevolgd. In de VS wordt al meer dan 60070
van het bruto nationaal produkt door het produceren, verwerken en distribueren van informatie gevormd. De economische groei komt vrijwel geheel uit de informatiesector. In
andere landen gaat de ontwikkeling snel in dezelfde richting.
Het industriële tijdperk is historie.
Overal kan men lezen dat de ontwikkelingen op het gebied
van de informatietechnologie de hele samenleving zullen veranderen. Zoals de industriële revolutie de rurale, agrarische
samenleving volkomen op haar kop zette, zo zal de informatierevolutie de industriële maatschappij overhoop halen.
Maar hoe dit zal gebeuren en welke veranderingen precies te
verwachten zijn, daarover hoort men weinig. De fantasie
schiet op dit punt schijnbaar te kort en het theoretische denken houdt de praktische ontwikkeling niet bij. In de economie bij voorbeeld staat de theorievorming op het gebied van
de informatie-economie nog in de kinderschoenen 2). Op de
meest voor de hand liggende vragen moet men het antwoord
schuldig blijven. Het is al heel wat als de goede vragen worden gesteld.
Wat voor soort produkt is informatie? Het is duidelijk dat
informatie een heel andersoortig economisch goed is dan een
agrarisch of industrieel produkt of een willekeurige dienst.
Diverse auteurs hebben er op gewezen dat informatie bepaalde karakteristieken van een collectief goed heeft. Zo gaat het
gebruik van informatie door de een niet ten koste van de gebruiksmogelijkheden van een ander (non-rivaliteit), en is het
vaak moeilijk het aanbod van informatie te individualiseren
met uitsluiting van anderen (non-exclusiviteit). Dit is een belemmering voor het ontstaan van markten waar informatie
wordt verhandeld. Bepaalde soorten informatie, die voor de
samenleving als geheel van groot nut zijn maar die wegens de
non-exclusiviteit moeilijk verhandelbaar zijn – b.v. kennis
die verkregen wordt door fundamenteel wetenschappelijk
onderzoek – dreigen daardoor in te geringe mate te worden
geproduceerd. Om dit te voorkomen zou van allerlei soorten
informatie moeten worden vastgesteld of zij als individueel
dan wel als collectief goed te beschouwen zijn. In het laatste
geval zou de produktie via collectieve besluitvorming geregeld moeten worden. Hoe precies is niet op voorhand duidelijk. Maar dat er problemen bij ontstaan staat vast. Zie het
geharrewar rond de informatievoorziening
via het omroepbestel in Nederland.
Van wie is de informatie? Van fundamenteel belang voor
het tot stand komen van markten waarop informatie wordt
verhandeld, is dat wordt vastgesteld bij wie de eigendom van
de informatie berust. Ondernemers zullen niet graag de
markt opgaan met een produkt waarvan zij de eigendomsrechten niet kunnen claimen. Het koppelen van eigendomsrechten aan allerlei soorten informatie is echter geen eenvoudige zaak. De Auteurswet en het octrooirecht zijn daarvoor
in elk geval niet toereikend. Er zullen nieuwe informatierechten moeten worden gecreëerd. Wie moet dat doen? Men kan
zich afvragen of de staat hiervoor de aangewezen instantie is
aangezien die zelf een van de belangrijkste informatieproducenten is. En welke criteria zouden bij de toedeling van rechten moeten gelden? Een bijkomend probleem is dat de
meeste informatie gemakkelijk te kopiëren en tegen zeer lage
kosten te distribueren is, zodat de bescherming van de eigendom, zelfs als die wettelijk goed geregeld is, in de praktijk
vaak moeilijk of helemaal niet te waarborgen valt. Van een
ordelijk economisch verkeer komt dan niet veel terecht.
ESB 14-8-1985
Van wie is de informatie-infrastructuur?
Even belangrijk
als de vraag aan wie de informatie toebehoort, is de vraag
van wie de informatie-infrastructuur
is. Distributie van informatie is onmogelijk als men geen toegang heeft tot de
informatie-infrastructuur
(kabelnetten, satellieten, computernetwerken). In veel landen worden producenten die zich
op de informatiemarkt willen begeven met staatsmonopolies
geconfronteerd
(telefoondiensten,
telecommunicatie,
omroep). Het is een groot probleem om uit te maken wie er toegang krijgt tot de verschillende communicatiekanalen
en tegen welke voorwaarden. Criteria daarvoor moeten in de
meeste gevallen nog worden ontwikkeld. Maar het gevecht
tussen degenen die reeds toegang hebben en degenen die het
willen krijgen is overal al in volle gang.
Wat is de kostprijs van informatie? Informatievergaring
heeft meestal geen identificeerbare produktiefunctie.
Moeizaam speurwerk levert vaak niets op en soms kun je bij toeval
tegen een “gouden tip” oplopen. Maar als informatie eenmaal is geproduceerd, kost het vrijwel niets om het aan iedereen ter beschikking te stellen. De marginale kosten naderen
tot nul. Volgens de neo-klassieke theorie ontstaat er evenwicht op een markt als de marginale kosten gelijk zijn aan de
marginale opbrengst of wel de prijs van een produkt. Bij
marginale kosten van informatie die naar nul tenderen komt
er geen evenwicht en wellicht zelfs geen markt tot stand. De
markt verdwijnt.
Wat is de waarde van informatie? Informatie is per definitie een heterogeen goed. Dit maakt het voor de vrager op de
informatiemarkt moeilijk de waarde van de informatie te bepalen. Hij zou eigenlijk inzage in de informatie moeten hebben, maar zal dat van de aanbieder niet krijgen, want op het
moment dat de informatie wordt vrijgegeven heeft zij geen
economische waarde meer. Dit maakt het moeilijk om tot
transacties te komen; de koper weet niet wat hij koopt. Daar
komt bij dat het eenvoudig is informatie te “kleuren”, door
iets weg te laten of toe te voegen of door een bepaalde wijze
van presentatie. Dit leidt er toe dat markten voor informatie
instabiel zijn. En als informatiemarkten
de belangrijkste
markten van de economie zijn, kan de hele economie instabiel worden 3).
Leidt informatie tot concentratie? Kennis is macht. Wie
meer of betere informatie heeft dan een ander, presteert in
het algemeen meer. Wie de beste informatie heeft zal die informatie niet verspreiden, maar aanwenden om zijn eigen
markt- c.q. machtspositie te verstevigen. Hij zal proberen de
informatie te monopoliseren en de markt te manipuleren. Informatiemarkten lenen zich daar goed voor. Het uiteindelijke resultaat zou kunnen zijn dat alle informatie c.q. macht
zich in de handen van een of enkele personen of instellingen
concentreert. De tegenovergestelde zienswijze is dat informatie een vluchtig goed is dat zich zeer gemakkelijk verspreidt. Informatiemonopolies
zouden daarom niet te handhaven zijn. De steeds verdere verspreiding van allerhande informatie over de economie leidt juist tot deconcentratie van
macht.
Dit zijn slechts enkele voor de hand liggende vragen waarop het antwoord van belang is om ontwikkelingen in de informatiemaatschappij
te begrijpen. Maar we kennen de antwoorden niet. We zitten in de informatiemaatschappij
zonder informatie.
,
)
11
I’
‘f
ti
~
L. van der Geest
;
i
I
1) Daniel Bell, The coming of post-industria/ society, Basic Books, New
York, 1973.
2) Voor een beknopt overzicht zie M.U. Porat, The information economy, vol. I, dissertatie, Stanford University, 1976, i.h.b. hoofdstuk I.
3) Zie ook L. van der Geest, Informatie en onzekerheid, ESB, 12 juni
1985.
789