Ingezonden
Macro-economische
modelbouw in discussie (VI)
DR. B. NOOTEBOOM*
Volgens een bekende uitspraak van Lord
Kelvin, die men graag aanhaalt in tekstboeken 1), is kennis pas wetenschap indien
zij kan worden gekwantificeerd. Volgens
Blaise Pascal vergt kennis echter zowel
,,esprit de finesse” als ,,esprit de geometric” 2). ,,Esprit de geometric” is nuttig,
en veelal nodig, om goed en scherp op basis
van logische principes en causale verbanden te redeneren van A naar B. ,,Esprit de
finesse” is echter nodig om goed zicht te
hebben en te houden op de wereld voor
ons, in al haar complexiteit, nuances en
subtiliteit. Metingen, de wiskundige omzetting daarvan in variabelen, en de causale koppeling van variabelen in wiskundige
modellen geven ons een middel om:
• scherp en efficient te stellen wat we willen beweren. Dit vergroot zowel de effectieve toepassing van onze beweringen als de toetsbaarheid ervan. Dit
laatste echter binnen bepaalde beperkingen in de vorm van vooronderstellingen die niet aan toetsing worden onderworpen. Ik kom hier nog op terug;
• optimaal gebruik te maken van waarnemingen. Om te kunnen zeggen niet
alleen of, zo ja, in welke richting, en op
welke wijze een verschijnsel optreedt,
maar ook in welke mate;
• te kunnen werken met een stelsel van
causaliteiten. Dit om niet alleen te kunnen zeggen wat optreedt als oorzaak
van een verschijnsel, maar ook in welke
mate, zodat we kunnen werken met
verschillende oorzaken, en kunnen
aangeven met welk gewicht zij hun invloed uitoefenen, en hoe verschillende
effecten bij elkaar per saldo uitwerken.
Maar (veel) meer dan bij voorbeeld in de
natuurkunde moeten wij in de economic
steeds weer terug naar de ,,esprit de finesse”. Dit is nodig voor een oordeel over de
betrouwbaarheid van een model, met het
oog op de vraag welke mogelijke factoren
niet aan bod zijn gekomen, en de vraag
welke vooronderstellingen niet zijn getoetst. Elk theoretisch gefundeerd model is
gebaseerd op veronderstellingen omtrent
de oorzaken die worden geacht een noemenswaardige rol te kunnen spelen, en veronderstellingen omtrent de wijze waarop,
en de redenen waarom, oorzaken hun invloed uit zouden kunnen oefenen. Deze
veronderstellingen zijn belichaamd in de
specificatie van het model. De toetsing
wordt veelal beperkt tot de vraag of binnen
dat kader de effecten inderdaad significant
zijn en voldoen aan vooraf gestelde restricties ten aanzien van teken of interval. ,,Bevestiging” van een model, in de zin van statistisch significante coefficienten die voldoen aan vooraf gestelde restricties, laat
altijd de mogelijkheid open van een oneindigheid van andere modelspecificaties,
ESB 1-2-1984
vanuit een andere theorie of ideologic, die
ook zouden zijn bevestigd op grond van
dezelfde waarnemingen.
We moeten ons met name steeds weer afvragen hoe stabiel onze modelresultaten
zijn, met het oog op mogelijke terugkoppelingen van gevolgen naar oorzaken (al of
niet via veranderde verwachtingen, doelstellingen of andere determinanten van gedrag). Het is vooral deze mogelijkheid
waardoor de economie zich onderscheidt
van de natuurwetenschappen 3).
Deze vragen maken de produkten van
modelbouwers onzeker, en derhalve ook
de beleidsevaluaties en prognoses die op
die modellen zijn gebaseerd. Dit is op zich
zelf niet desastreus, als men de vragen
maar in het oog houdt en in het gebruik van
de resultaten mede betrekt. Dit vergt een
,.esprit de finesse”.
Bovenstaande constateringen zijn zo
langzamerhand vanzelfsprekend; welhaast
triviaal. De vraag is echter of zij daadwerkelijk voldoende invloed uitoefenen op de
presentatie en het gebruik van modellen. Ik
interpreteer de ,,tijdbom” van Van der
Geest 4) nu als volgt:
1. men heeft in het verleden een overmatig, en soms misschien welhaast magisch, vertrouwen gehad in (vooral
macro-economische) modellen. Dat
,,men” slaat waarschijnlijk meer op de
beleidsmakers dan op de modelbouwers. Men kan de modelbouwers verwijten dat zij hun resultaten niet met
meer onzekerheid omkleed aan de beleidsmakers hebben doorgegeven. Ik
denk dat zij dat veelal hebben gedaan,
maar dat de beleidsmakers de onzekerheid niet wilden horen, en dat de modelbouwers zich toen bij de situatie hebben
neergelegd. Het is ook begrijpelijk dat
men, vooral bij onderhandelingen,
geen raad weet met onzekerheidsmarges. De ene partij zou zich vastbijten in
de onderkant, en de andere partij in de
bovenkant van de marge, met verschillende conclusies en eisen ten aanzien
van het te voeren beleid. Onderhandelingen zijn al moeilijk genoeg, en
schijnzekerheid geeft nog enige kans op
een uitkomst;
2. naarmate de economische omstandigheden en structuren zijn gaan veranderen werd de betrouwbaarheid van de
modellen geringer, omdat de bestendigheid van op basis van cijfers uit het verleden geschatte relaties geringer werd;
3. door de ontwikkelingen begint men in
bredere kring de betrekkelijke betrouwbaarheid van modellen in te zien.
Als Van der Geest dit, of iets vergelijkbaars, bedoelt met zijn ,,tijdbom”, dan
heeft hij mijns inziens volkomen gelijk. Ik
zou nu echter, evenals eerdere discussian-
ten 5), willen waarschuwen voor een zwaai
van de pendulum naar het andere uiterste.
Men kan tegelijk de waarde en de beperkingen van econometrische modellen inzien (en de perspectieven voor verbetering,
zoals in eerdere bijdragen vermeld, die
overigens de betrekkelijkheid van de waarde van modellen niet op zullen heffen).
,,Esprit de geometric” en ,,esprit de finesse”. Het gevaar dreigt dat men, de beperkingen inziende, het kind nu met het badwater weggooit.
Dan rest nog wel de vraag hoe we kunnen bevorderen dat op een verantwoorde
en evenwichtige manier de beperkingen
van modellen en het gebruik ervan zichtbaar worden gemaakt, dat aangrijpingspunten worden geboden voor de ,,esprit de
finesse”. Dit vergt meer dan de vermelding
van standaardfouten of t-waarden, Rkwadraten, Durbin-Watson-ratio’s e.d.
Het vergt een bespreking van de vooronderstellingen die niet zijn getoetst; van de
veronderstellingen die zijn belichaamd in
de specificatie van het model, en die liggen
besloten in de interpretatie van de schattingsresultaten. Een eerste vereiste is dat
modellen, met een voldoende omschrijving
van theoretische achtergronden, modelspecificatie, data en schattingen tijdig worden gepubliceerd. Zo signaleerde Van der
Geest onlangs terecht dat het bedenkelijk is
dat geen tijdige publikatie verscheen van
het Freia-model van het CPB 6). Een dergelijke publikatie voor wetenschappers is
mijns inziens nog niet voldoende. Er moet
ook een bespreking worden geleverd van
de vooronderstellingen die ten grondslag
liggen aan de modelspecificatie, zoals eerder besproken, en wel in een vorm die zo
goed mogelijk toegankelijk en bespreekbaar is voor de beleidsmakers die van de resultaten gebruik maken.
Dit is vaak moeizaam en moeilijk. Moeizaam omdat de beleidsmakers vaak leken
zijn op het gebied van theorie en modelbouw. Moeilijk omdat de wiskundige
vorm van het model nu juist de meest exacte en efficiente formulering geeft. Het is
om die reden dat voor die vorm werd gekozen. De vertaling in niet-wiskundige en
niet-technische verbale vorm is moeilijk te
geven zonder verlies aan inhoud en exactheid, en zonder risico van het oproepen
van een verkeerd begrip. Het zal dan ook
nooit helemaal goed lukken, met een resultaat dat zowel gemakkelijk toegankelijk
als ook waterdicht is. Toch moet het tot het
uiterste worden geprobeerd.
B. Nootehoom
* Directeur onderzoek bij het Economisch Insti-
tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf (HIM).
1) P.A. Samuelson, Economics, zesde druk,
Mc.Grane/Hill, 1955, biz. 721.
2) B. Pascal, Pensees II, Gallimard, 1977, biz.
90-92.
3) Zie ook J.J. Klant, Spelregels voor econo-
men, Stenfert Kroese, 1972.
4) L. van der Geest, Een tijdbom onder de eco-
nometrie I en II, ESB, 24 en 31 augustus 1983.
5) Zie de bijdragen aan de discussie in diverse
afleveringen van ESB na augustus 1983.
6) L. van der Geest, De tien geboden, ESB, 14
december 1983.
123