Ga direct naar de content

Gesternte

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 29 1981

prof. Van Dam

Gesternte
Op het moment dat deze column werd
geschreven zag het ernaar uit dat Nederland binnenkort een kabinet zal krijgen
dat qua samenstelling en qua programma
aan het ontwikkelingsvraagstuk ruimschoots recht doet wedervaren. Er blijft
een ..minister zonder portefeuille” die
speciaal met ontwikkelingssamenwerking is belast en blijkens het voorlopige
regeerakkoord zullen zijn bevoegdheden
aanmerkelijk worden verruimd vergeleken bij vroeger. Ook de omvang van de
hulpverlening blijft 1 ‘/2% van het netto
nationale inkomen. Wat betreft ontwikkelingssamenwerking is het nationaal
niets dan rozegeur en maneschijn.
De vraag is wat de nieuwe minister
internationaal voor klimaat zal aantreffen. Sommige trends, die in deze column
eerder werden gesignaleerd, zullen ongetwijfeld doorzetten. De belangrijkste zijn
de verandering van schaal (het betalingsbalanstekort van de ontwikkelingslanden was in 1973 $ 10 mrd. en in 1981
$ 100 mrd.), de verandering van aard in
die zin dat de ontwikkelingslanden niet
alleen over hulp willen onderhandelen,
maar ook over zaken als het monetaire
systeem en de Internationale handelspolitiek, en de toegenomen betekenis
van energie. Ook blijven van belang het
uiteenvallen van de ontwikkelingslanden
in verschillende blokken zoals de OPEClanden en de industrialiserende ontwikkelingslanden en een algemene verharding en verzakelijking in de relaties tussen Noord en Zuid. Welke elementen
zullen hieraan in de komende jaren worden toegevoegd?
In de eerste plaats kan worden genoemd het toenerriende verschijnsel van
..summits”, in goed Nederlands ,,topoverleg”. In 1975 is dit begonnen toen
op initiatief van de Franse president de
zeven belangrijkste geindustrialiseerde
landen (de Verenigde Staten, Canada,
Frankrijk, Engeland, Duitsland, Italic
en Japan) voor het eerst in Rambouillet
bijeenkwamen om de economische
wereldproblemen te bespreken. Sindsdien hebben deze conferenties regelmatig plaatsgevonden. De meest recente
vergadering van de zeven geindustrialiseerde landen werd in juli jl. in Ottawa
gehouden.
Een nieuwe vorm van topoverleg zal
in oktober in Canciin in Mexico van start
gaan als een beperkt aantal ontwikkelde
en ontwikkelingslanden op het niveau
van staatshoofd bijeenkomt om te zien
of, en op welke wijze het vastgelopen
ESB 5-8-1981

Noord-Zuidoverleg weer op gang kan
worden gebracht. Het Mexicaanse overleg vloeit rechtstreeks voort uit het rapport van de commissie-Brandt, waarin
het voorstel is gedaan om een bijeenkomst van de regeringsleiders over de
Noord-Zuidproblematiek te houden.
Met de vergadering in Mexico wordt het
systeem van besluitvorming dat tussen
de geindustrialiseerde landen reeds enige
jaren bestond, uitgebreid tot de NoordZuidbetrekkingen.
Het ontstaan van dit topoverleg voor
de Noord-Zuidproblemen hangt nauw
samen met het niet meer functioneren
van de oorspronkelijke overlegstructuren. Zo zit de besluitvorming over de
Noord-Zuidproblematiek in de VN sinds
1975 muurvast en het is niet anders dan
een logische consequentie dat in zo’n
situatie naar andere wegen wordt gezocht
om met elkaar in contact te kunnen
komen. Het falen van de VN om tijdig
een nieuwe en bevredigende formule
voor besluitvorming te creeren heeft als
onvermijdelijk gevolg dat de VN buitenspel wordt gezet.
Voor Nederland is de betekenis van
dit alles aanzienlijk. Nederland behoort
niet tot de grote en machtige landen op
economisch of militair terrein en is daarom in beginsel geen genodigde bij besprekingen op basis van de formule van
topoverleg. Dit maakt het voor Nederland moeilijk om de Nederlandse belangen en inzichten internationaal tot gelding te brengen.
Een tweede nieuw element is de trend
tegen ontwikkelingssamenwerking die
zich in een aantal westelijke landen
manifesteert. In het bijzonder geldt dit
voor de VS. De nieuwe Amerikaanse
regering heeft ruime tijd gevraagd om
een beleid voor de Noord-Zuidbetrekkingen te kunnen formuleren en heeft
van de andere westelijke landen daartoe
ruimschoots gelegenheid gekregen. Allerlei reeds geplande vergaderingen werden uitgesteld.

Zoals het er thans naar uitziet tendeert
de nieuwe Amerikaanse politick niet alleen naar een aanpassing van het VShulpbeleid aan de gewijzigde internationale verhoudingen, maar betekent het
tegelijkertijd een sterke beperking van
de Amerikaanse inspanning. Dit komt
het meest markant tot uiting in de problemen die er bestaan rond de Amerikaanse bijdrage aan de Wereldbank
(IBRD) en de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA). Ook de houding
van de VS tegenover de IFAD (het international fonds voor landbouwontwikkeling) is negatief.
Tot op zekere hoogte wordt de negatieve Amerikaanse houding gesteund
door het Verenigd Koninkrijk dat, evenals de Verenigde Staten, alle heil van
het vrije-marktmechanisme verwacht.
Aan het begrip ..vrije-marktmechanisme”
wordt door deze landen een zeer extreme
interpretatie gegeven. Het is op zijn
minst de vraag of de ontwikkelingslanden
zich in zo’n liberalisme van de jungle
staande zullen kunnen houden.
Een derde nieuw gegeven is de strikte
anti-inflatiepolitiek van de VS. De VS
voert zo’n beleid op grond van de overweging dat het terugdringen van de inflatie een voorwaarde is om de economie
weer te kunnen laten gedijen. Dit beleid
heeft tot consequentie dat de rentestand
scherp is opgelopen. Deze hoge rente
heeft aanzienlijke gevolgen voor het ontwikkelingsvraagstuk. Zo worden de prijzen van olie in dollars berekend, hetgeen betekent dat naar rato de dollar in
waarde stijgt, de olie-import van de
ontwikkelingslanden duurder wordt.
Bovendien hebben veel ontwikkelingslanden grote schulden die geherfinancierd moeten worden, waartoe zij leningen moeten aantrekken tegen het nieuwe
hoge rentepercentage. Dit doet de druk
op nun betalingsbalans verder toenemen
en doet hun schulden steeds verder oplopen. De kans dat het betalingsbalanstekort in de ontwikkelingslanden in 1981
ruim boven het niveau van $ 100 mrd.
zal komen is reeel. Een oplossing voor
dit vraagstuk is vooralsnog niet in zicht.
Het ziet er dan ook naar uit dat de
nationale feestvreugde rond het ontwikkelingsvraagstuk een tegenzang heeft
gekregen in wat zich internationaal aftekent.

739

Auteur