HC
VA
HE SOCUETEIT RZEKERIPIGEN N
.
V.
1807
Technische Hogeschool Delft
Bij de Afdeling der Algemene Wetenschappen (Centrum
voor Bedrijfswetenschappen) kunnen worden geplaatst:
EEN SOCIOLOOG
EEN ECONOOM
Sollicitanten dienen een ruime wetenschappelijke belang-
stelling te hebben en een academische opleiding te
hebben genoten. Afgestudeerden in bedrijfskundige
richtingen genieten de voorkeur.
Ervaring op het gebied van onderzoek strekt tot aan-
beveling.
• Âanstelling zal afhankelijk van leeftijd en ervaring ge-
schieden in het rangenstelsel der wetenschappelijke
medewerkers.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de
Afdeling Personeelszaken, Julianalaan 134 te Delft, onder vermelding van nr. A650519147 a of b (in de
rechterbovenhoek van de sollicitatiebrief).
De Groot/Nederlandse
Belastingwetten:
uw fiscale ruggesteun
Weet nauwkeurig hoe (fiscaal) uw kaarten
liggen,
weet dat u aan een paar banden (pasklaar
voor tas, bureau en boekenkast) voldoende
hebt om altijd, overal en zo
vaak u
wilt voldoende geïnformeerd te zijn,
weet dat inleidingen, indeling, paginering,
formaat en mechaniek in deze (losbladige)
uitgave nog doelmatiger zijn gemaakt,
en realiseer u dan dat een briefkaartje of
een telefoontje (met vermelding van bestel-
nummer E 329) voldoende is om Neder-
landse Belastingwetten ook tot uw fiscale
ruggesteun te maken.
Nederlandse Belastingwetten (bestel-
nr. E 329), thans 2 banden, f. 52,50, aan-vullingen en wijzigingen
tegen geldende paginaprijs. Desgewenst zenden we u de
uitgave vrijblijvend ter inzage.
N.SAMSOM NV ALPHEN AAN DEN RIJN
TEL. (01720)
2601
Ook verkrijgbaar vio de boekhandel
E C 0 N OM IS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f.
1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
le richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010) 2602 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE
VAN RnDACTIE: L. H. lilaassen; 3
~~
,
P. J.
Montagne;
J.
Tinbergen;
A.
de
W
Redacteur
–
Secretaris:
A.
de Wit.
COMMISSIE
VAN
ADVIES VOOR
BELGIË:
F.
Colli
de
W
il
mars; .1.
van
Tichelen;
R.
Vandeputte;
A.
meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
–
Herengracht 475, Tel. (020) 22 13 22, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANAOA
Holland LIfe BuildIng
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511.TORONTO.
34.2
914
•,
•
.
.
:
•
E.-S.B. 6-10-1965
Succes boeken
Welke detaillist leidt een klant voor een aankoop van
slechts enkele guldens graag een kwartier lang zijn winkel
rond? Welke winkelier is bereid het gezochte, indien het
niet voorradig blijkt te zijn, speciaal te bestellen en het
zonder bijkomende kosten bij de klant te doen thuis-
bezorgen? Welke middenstander geeft zonder morren de
klant een zichtzending mee en is dan blij als slechts één
artikel uit de zending wordt behouden, zelfs als de overige
artikelen duidelijk ,,gebruikt” worden geretourneerd?
Wie werkt veel langer dan 40 uur per week en wordt zwaar
onderbetaald? Wie is er vandaag nog zo dwaas
9
……
Inderdaad, de boekhandelaar.
Uit een onderzoek van het Economisch Instituut voor
het Midden- en Kleinbedrijf
1)
is gebleken, dat ongeveer
30 pCt. van de boekhandelaren in 1963 een negatief eco-
nomisch resultaat boekte. Van de bedrijven in de omzet-
klasse f. 50.000 tot f. 100.000
werkte 50 pCt. met negatieve
uitkomsten. In nevenstaande
tabel worden nog enkele
andere resultaten van de be-
treffende enquête, gehouden
onder 81 boekverkoperebe-
drijven die als iepresentatief
voor de erkende boekhandel
moeten worden geacht, ver-
meld.
Enige ongunstige aspecten
van het boekverkopersbedrijf
zijn
De liquiditeitspositie is
vooral in de kleinere be-
drijven weinig bevredigend. De door de uitgevers geleidelijk
ingevoerde beperking van het leverancierskrediet wordt niet
of. nauwelijks opgevangen door een inkrimping van het
door de boekhandel verleende krediet aan de klant.
Het assortiment (alleen al in Nederland verschijnen
per jaar ca. 10.000 nieuwe titels) is aan bepaalde minimum
grenzen gebonden, waardoor de voorraad in bedrijven met
een lage omzet relatief groter en de omzetsnelheid lager is
dan in zaken niet hoge ometten. De enkele (onverbidde-
lijke) bestsellers moeten het mogelijk maken om toch ook
belletrie, die minder snel gaat, in voorraad te houden.
,,De post loonkosten maakt ondanks de over het alge-
meen lage betaalde lonen
in alle omzetklassen ongeveer 60
pCt. uit van de totale kosten” (E.I.M.-rapport, blz. 7;
curs. van ons, P.R.). De salariëring in de boekhandel is van
dien aard dat het een zware opgave is geschikt personeel
aan te trekken. Met name naar mannelijk personeel na de
dienstplichtige leeftijd is veel vraag (waar praktisch geen
aanbod tegenover staat), hetgeen niet verwonderlijk is als
men bedenkt dat een goede boekverkoper toch een zekere
intellectuele bagage (of ballast, al naar de lezer wil) moet
torsen waar als regel geen adequate honorering tegenover
staat. Wat die veel geroemde aantrekkingskracht van het
boekverkopersvak op jonge mensen betreft, op blz. 9
spreekt het rapport éénmaal over ,,boehandel”; het zal
wel een zetfoutje zijn, maar toch…….
Sinds 1960 treedt naast de erkende boekhandel een
tweede groep erkende handelaren op, zulks ten gevolge
van de opmars van het pocketboek. Het is nu namelijk
mogelijk een erkenning te verkrijgen als handelaar in
boeken die een prijs van f. 3 (sinds 1964 f. 4) niet te boven
gaan. Het aantal verkooppurten van deze aard beliep 312
stuks per ultimo december 1963. Bij Albert Heijn bijv.
kan men nu, al winkelend, de ,,pocket van de week” mee-
nemen. Wil men daarentegen iets specjaals te weten komen
over, om maar bij voorbeelden op economisch gebied te
– blijven, de kostprijsberekening
voor de komkommerteelt,
of beschikken over een over-
zicht van recente literatuur op
het gebied van nieuwe com-
putertalen, dan loopt men de
gespecialiseerde boekhandel
binnen en laat het daar
uitzoeken. Of dat uitzoeken
nu een kwartier of een halve
dag vergt, het wordt nooit in
rekening gebracht. Terecht
merkt het rapport (blz. 10)
op: ,,Tot een meer rendabele
exploitatie zal ongetwijfeld
een zekere beperking van de
omvangrijke service kunnen bijdragen”.
Te veel nog voelt de boekhandelaar-oude stijl zich
cultuurdrager en te weinig zakenman. Maar juist omdat
wij die boekhandelaar-oude slijl niet willen missen, zijn
wij het eens met het rapport, waar het stelt (blz. 9): ,,Een
commerciële bedrijfsvoering behoeft niet te betekenen dat
de culturele taak van de boekhandelaar geheel op de
achtergrond wordt gedrongen. Wèl houdt deze in dat aan
het culturele aspect aandacht wordt besteed, voor zover
dit ook economisch verantwoord is”.
Voorlopig blijft de boekhandelaar blijmoedig zijn cul-
turele taak uitdragen; een haan bezingt ten slotte zelfs de
ochtend waarop hij in de soepterrien verzeilt
2).
vlaardingen.
P. A.
DE RUITER.
,,Bedrjfsgegevens voor het boekverkopersbedrijf over
1963″, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf,
‘s-Gravenhage 1965,
65
blz., f. 5,50.
Geleend van S. J. Lec: ,,Ongekamde gedachten, aforismen”,
Van Ditmar, Amsterdam 1965, 67 blz., f. 3,90.
Bedryfsgegevens van 81 boekverkopersbedrjven over 1963
(gemiddelden)
Omzetkiasse x f. 1.000
Omschrijving
1
50-100
II
100-200
III
200-500
exploitatie-overzicht
(in gids.)
79.400
143.580
309.850
55.210
102.360
220.470 24.190 41.220 89.380
Bedrijfskosten (excl. gewaardeerde tonen)
12.740
22.710
57.340
Omzet
……………………………..
Inkoop
……………………………
11.450 18.510
32.040
Bruto winst
………………………..
..
Gewaardeerd loon niet-betaalde krachten
…
1.650
2.290
3.730
9.800
16.220
28.310
Netto winst
………………………….
Inkomen ondernemer Uit het bedrijf
9.540
12.780 18.980
260
3.440
9.330
Gewaardeerd loon ondernemer
…………..
Economisch resultaat
………………..
.
Blz.
Blz.
Succes boeken,
door Drs. P. A. de Ruiter……..
915 Gevaarlijk pensioenbeleid,
door C. P. A. Bakker.
924
De Miljoenennota 1966; een nieuwe ontwikkeling?,
B o e k b e s p r e k i n g:
–
door Drs. G. de Man……………………
916
D. W. Ormél: Medezeggenschap in de onder-
Inflatie van de ruimte en ruimte voor inflatie,
neming,
bespr. door Mr. ir. A. W. Quint …
925
door Drs. R. Schöndorff en Prof Dr. A. Heertje.
920 Mededelingen voor economisten…………….927
Hoe durft de Staat?, door Ir. Witte Hoogendjjk en
Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof Dr. C. D.
Prof Dr. J. Wemelsfelder……………….
922
Jongman
……………………………
929
E.-S.B.
6-10-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
915
De Miljoenennota 1966
Een nieuwe ontwikkeling?
All private wants, .where the individual can choose,
are inherently superior to all public desires which must
be paid for by taxation……..
Galbraith.
Inleiding.
De Miljoenennota 1966 bevat belangrijke, van vorige
jaren afwijkentle, beschouwingen over het voor een even-
wichtige ontwikkeling van de welvaart noodzakelijke aan-
deel van de overheid in het nationaal inkomen. Deze
beschouwingen sluiten aan bij de recente ontwikkeling in
de literatuur over de rol van de overheid in het economisch
leven. In dit artikel zal in het bijzonder aan deze structurele
aspecten aandacht worden besteed.
Gedurende een aantal jaren zijn in de Miljoenennota’s
zowel als in de beschouwingen daarover in de tijdschriften
diepgaande cijfermatige analyses gegeven waaruit tot in
tienden van procenten nauwkeurig de invloed van de rijks-
begroting op de conjunctuur kon worden afgeleid. In ver-
band met de aanzienlijke afwijkingen tussen de prognoses
met betrekking tot de rijksuitgaven enerzijds en de
realisatiecijfers anderzijds, moeten deze analyses evenwel
als van beperkte praktische waarde worden beschouwd.
De Miljoenennota is op het punt van de invloed van de
rijksbegroting op de conjunctuur thans veel beperkter en
vager dan in voorgaande jaren. In dit artikel zullen enige
algemene opmerkingen met betrekking tot de conjunc-
turele aspecten worden gemaakt.
Recente ontwikkelingen.
Sinds een aantal jaren is in de literatuur naast de con-
junctuurpolitieke betekenis van de begroting sterk de na-
druk gelegd op de betekenis van de overheidsfinanciën
voor de structurele ontwikkeling van de volkshuishouding,
waarmee een nieuwe ontwikkeling is begonnen. Een even-
wichtige groei van de welvaart eist naast particuliere in-
vesteringen evenzeer belangrijke overheidsinvesteringen
voor infrastructuur, onderwijs e.d. Daarnaast is steeds
meer duidelijk geworden, dat de besteding van een sterk
groeiend inkomen voor een belangrijk en toenemend deel
slechts zinvol kan geschieden als zij vergezeld gaat van een
redelijke groei van de collectieve voorzieningen.
Dit betekent dat over het algemeen een toeneming van
het overheidsaandeel in het nationaal inkomen nodig zal
zijn. Voor de Verenigde Staten is de problematiek van de
achterblijvende overheidssector door Galbraith in zijn
stimulerende boek ,,The affiuent society” op boeiende wijze
beschreven. Hoewel de situatie in de meeste Europese
landen gunstiger ligt, moet ook daar een stijging van het
overheidsaandeel noodzakelijk worden geacht, wil aan de
vraag naar collectieve voorzieningen in voldoende mate
kunnen worden voldaan.
Ook het conjunctuurbeleid zal, nu de uitgaven op grond
van structurele overwegingen nauwelijks meer als instru-
ment in aanmerking komen, in belangrijke mate via de
belastingen moeten worden gevoerd. Dit zal moeten leiden
tot een verhoging van de belastingdruk. Overdrachts-
uitgaven, voor zover die de hele samenleving ten goede
komen en die consumptiestimulerend werken, komen uiter
–
aard wel voor verlaging in aanmerking.
Het magische vvoord belastingdruk heeft tot nu toe de
mogelijkheid tot het voeren van een daadwerkelijk en
effectief structureel en conjunctureel begrotingsbeleid vrij
–
wel steeds doorkruist. Men moet hopen, dat
bij
politici
en het publiek het besef zal doordringen, dat collectieve
voorzieningen evenwaardig zijn aan particuliere bestedingen
– een goed werkend politie-apparaat moet zelfs ge-
prefereerd worden boven de produktie en vertoning van
films waarin de criminaliteit hoogtij viert – en dat daar-
voor in de particuliere sfeer de nodige offers moeten worden
gebracht.
In het licht van deze ontwikkeling in het economisch
denken zal in het volgende worden nagegaan hoe de Mil-
joenennota 1966 moet worden beoordeeld.
Structurele aspecten in de Miljoenennota.
Sinds het optreden van Prof. Zijlstra als Minister van
Financiën wordt in Nederland een budgettair beleid ge-
voerd, dat er op gericht is de groei van de rijksuitgaven
niet te doen uitgaan boven die van het nationaal inkomen,
ten einde de relatieve omvang van de rijksuitgaven en de
belastingdruk constant te houden. Weliswaar laat de aan
dat beleid ten grondslag liggende normberekening, waarop
nog nader zal worden ingegaan, de mogelijkheid open tot
een verdergaande stijging van de uitgaven, mits adequate
belastingmaatregelen worden genomen, doch feitelijk heeft
men zich steeds gericht op een gelijkblijvend overheids-
aandeel.
Ondanks dit beleid is men er niet in geslaagd aanzienlijke
normoverschrjdingen te voorkomen. Men kan er dan ook
met recht aan twijfelen of dit beleid wel is afgestemd op
een aanpassing van het relatieve peil van de rijksuitgaven
bij de voor een regeknatige en harmonische ontwikkeling
van onze welvaart noodzakelijke relatieve omvang der
collectieve voorzieningen. Het is moeilijk deze omvang
precies vast te stellen, doch wel kan worden gezegd, dat
deze thans nog niet is bereikt.
Het wekt daarom verwachtingen, dat de regering in de
Miljoenennota 1966 stelt dat, hoewel zij op langere termijn
een beleid voorstaat waarbij de stijging van de uitgaven
niet uitgaat boven de groei van het nationaal inkomen, de
eerstvolgende jaren niet aan een sterkere stijging van de
uitgaven zal kunnen worden ontkomen. Hoe dient nu de
mededeling in de Miljoenennota, dat de sterkere stijging
slechts tijdelijk zal zijn, te worden verklaard. Dit kan op
tweeërlei wijze:
a. Er is de eerstkomende jaren door verschillende oor-
zaken een relatief sterke groei van de behoefte aan diverse
overheidsvporzieningen (huizen, wegen, onderwijs e.d.).
916
E.-S.B. 6-10-1965
Over enkele jaren, als iedereen een auto heeft en de onder-
wijsbehoeften niet sneller meer groeien dan de bevolking,
zal deze vraag evenwel weer afzwakken en kunnen de uit-
gaven op het huidige aandeel terugkeren.
b. De behoefte aan overheidsvoorzieningen is structureel
groter dan met het huidige uitgavenpeil overeenstemt.
Daartoe dienen de uitgaven tijdelijk sneller te groeien dan
het nationaal inkomen om over enkele jaren op een iets
hoger aandeel te worden gestabiliseerd en daarna weer de
trendlijn te volgen.
Zou de’sub b genoemde verklaring de juiste zijn dan zou
dat betekenen, dat de regering er inderdaad naar streeft de
overheidsvoorzieningen op een hoger relatief peil te brengen
en zou van een, nieuwe ontwikkeling mogen worden ge-
sproken. In de slotbeschouwing van de Miljoenennota
wordt inderdaad over stabilisatie op een wat hoger peil
gesproken. De daaraan verbonden consequentie, dat dan
ook de belastingdruk op een wat hogei niveau zal moeten
komen te liggen, wordt evenwel niet aanvaard, getuige de
uitgifte van belastingspaarbrieven, die de uit de uitgaven-
verhoging voortvloeiende
stijging
van de belastingdruk
moet neutraliseren. Maar als de ruimte om deze belasting-
verlaging te effectueren er nu niet is, zal ze er in de toekomst
ook niet zijn, tenzij de verlaging te zijner tijd uit een door
de inflatie ontstane stijging van de helastingmiddelen zal
worden gefinancierd. Reëel zal de ruimte er echter niet zijn,
want de uitgaven worden geacht op het hogere peil te
blijven
1).
Het lijkt gewenst met een beoordeling thans
voorzichtig te zijn en voorshands de mogelijkheid niet uit
te sluiten, dat de gedachten vtn de regering toch in de
richting van de sub a genoemde verklaring gaan
2).
De cijfers wijzen ondanks een overschrijding van de
norm voor 1966 nog niet zo zeer in de richting van een
relatieve stijging van de rijksuitgaven. Ondanks de op zich-
zelf sterke groei van de rijksuitgaven zal als gevolg van de
sterke stijging van het nationaal inkomen in 1966 een rela-
tieve daling optreden. De totale nominale rijksuitgaven
zullen in 1966 (ontwerp-begroting)
26,5
pCt. van het natio-
naal inkomen uitmaken tegen 26,8 pCt. in 1965 (ver-
moedelij ke uitkomsten). Exclusief financiële transacties
blijven zij constant op 25,6 pCt.
Hierbij is uiteraard geen rekening gehouden met het
aandeel van de belastingen, dat buiten de rijksbegroting
om, via het Gemeente- en het Provinciefonds naar de
gemeenten en de provincies gaat. De totale belastingbaten
liggen daarom wat hoger en komen voor 1966, nadat het
bedrag van de belastingspaarbrieven (f. 425 mln.) in min-
dering is gebracht
3)
op de belastingmiddelen, op 26,8 pCt.
tegen 26,4 pCt. in
1965.
Onze conclusie moet zijn, dat de grote hinderpaal voor
i) De regering meent de ruimte voor effectuering van de
belastingverlaging te vinden o.a. in het feit, dat over enkele
jaren een rustiger ontwikkeling met betrekking tot de woning-wetvoorschotten mag worden verwacht, terwijl de aflossingen
dan nog zullen blijven stijgen. Hieruit spreekt wel een duidelijke
onderschatting van de toekomstige ontwikkeling van de behoefte
aan collectieve voorzieningen. Te denken is aan sanering van
stadskernen; recreatieve voorzieningen i.v.m. kortere werk-
tijden; ruimtelijke ordening (straks hebben we 18 mln. inwoners);
onderwijs zal nog lange tijd blijven groeien (men leze Drs.
J. Passenier en Drs. R. Ruiter: ,,Overheidsuitgaven voor het
onderwijs tot 1975″ in ,,E.-S.B.” van 8 september 1965, blz.
820 e.v.); de hulp aan ontwikkelingslanden bedraagt nog steeds
minder dan 1 pCt. van ons nationaal inkomen.
Zelfs in dat geval zal er geen reële ruimte zijn om de belas-
tingspaarbrieven af te lossen.
De goocheltoer met de belastingspaarbrieven om de belas-
tingdruk niet te doen stijgen, gaat het Rijk ca. f. 6 mln, per
jaar kosten.
een relatieve groei van de overheidssector wordt gevormd
door de angst voor een stijging van de belastingdruk. Er
blijven dan nog twee mogelijkheden over om de collectieve
voorzieningen toch op een redelijk peil te brengen:
Verlaging van uitgaven met een sociaal karakter, die
niet ten behoeve van bepaalde zwakke bevolkingsgroepen
worden gedaan, doch ten behoeve van de hele samenleving
en die in een periode van sterke groei van de welvaart zeer
wel voor verlaging in aanmerking komen. Hierbij kan men
o.a. denken aan de rijksbijdrage in de premie voor de
A.O.W. en de huursubsidies. Wat de huursubsidies betreft,
mag van de Minister van Volkshuisvesting een actief beleid
worden verwacht. Ten aanzien van de rijksbijdrage in de
premie voor de A.O.W. zal dit evenwel niet het geval zijn.
Het mag niet worden verwacht dat Minister Veldkamp
daaraan zal willen tornen.
In sterkere mate dan tot nu toe het geval was, ook
voor bepaalde collectieve voorzieningen, gebruik maken
van het marktmechanisme in plaats van het budget-
mechanisme (tollen, collegegelden). Gezien de recente er-
varingen met beide voorbeelden moet deze mogelijkheid
niet veel kans op verwezenlijking worden gegeven. Boven-
dien kan men zich afvragen of het sociaal wel zo recht-
vaardig zal werken en of het wel efficiënt is. Het weggeld
in zijn oorspronkelijke opzet zou aan uitgaven in verband
met de heffing f.
2,5
mln, per jaar hebben gevergd bij een
aanvankelijk geraamde .opbrengst van f. 75 mln.
Met betrekking tot de belastingdruk moge ten slotte
nog worden opgemerkt, dat niet valt in te zien waarom
een macro-economische belastingdruk van bijv. 29 pCt.
niet aanvaardbaar zou zijn, terwijl we een veel hogere
individuele belastingdruk voor sommige bevolkingsgroepen
wel aanvaardbaar achten. Waarom zou, als we allemaal
meer gaan verdienen, de tarieflijn ineens niet meer te hand-
haven zijn? Wel dient correctie van de tarieven plaats te
vinden ter eliminering van de progressie voor zover die
een gevolg is van infiatoire, zuiver nominale stijging van
het inkomen.
De norm.
Het structurele begrotingsbeleid impliceert in feite de
erkenning, dat het in tijden van aanhoudende hoogconjunc-
tuur vrijwel onmogelijk is een orthodox anticyclisch be-
grotingsbeleid te voeren. Verlaging van uitgaven moet in
verband met de structurele ontwikkeling van de vraag naar
collectieve voorzieningen wenselijk noch mogelijk worden
geacht, terwijl verhoging van de belastingen op een
onaanvaardbaar geachte stijging van de belastingdruk
neer komt.
Dit heeft ertoe geleid het begrotingsbeleid te baseren
op de trendmatige groei van het reëel nationaal inkomen,
thans berekend op 4,5 pCt. per jaar. Als gevolg van de
progressie in de tarieven voor de loon- en inkomsten-
belasting stijgen de belastingontvangsten bij deze groei van
het nationaal inkomen met
5,5 â
6 pCt., welk bedrag in
totaal beschikbaar komt voor uitgavenverhoging en belas-
tingverlaging tezamen. De verdeling van deze ruimte over
uitgavenverhoging en belastingverlaging is tot nu toe steeds
zodanig geweest, dat de uitgaven toenemen overeenkomstig
de trendmatige groei van het reëel nationaal inkomen, ter
–
wijl het overige gedeelte wordt gereserveerd voor belasting-
verlaging. Verhoging van enkele uitgavencategorieën wordt
daarbij geacht geen beslag te leggen op de voor uitgaven-
verhoging beschikbaar komende ruimte, te weten algemene
salarismaatregelen, omdat de overheid hierbij de ontwik-
E.-S.B.
6-10-1965
,
917
keling in de particuliere sector moet volgen, en financiële
transacties, omdat deze geen beslag leggen op produktie-
factoren. Tot nu toe werden ook woningwetvoorschotten
buiten de ruimte om gefinancierd, omdat het hier slechts
een verschuiving in de financiering van de woningbouw
van de gemeenten naar het Rijk zou betreffen, doch deze
zijn thans terecht binnen de norm gebracht.
Door dit beleid treedt bij een sterkere dan trendmatige
toeneming van het nationaal inkomen een relatieve daling
van de overheidsuitgaven op, waardoor een remmende
invloed van de rijksfinanciën uitgaat. Deze remmende in-
vloed wordt nog versterkt doordat de ruimte is berekend
op basis van de reële groei van het nationaal inkomen.
De extra stijging van de belastingontvangsten, welke een
gevolg is van de meer dan trendmatige groei van het natio-
naal inkomen zal, mits deze niet wordt aangewend voor
extra uitgaven, eveneens remmend werken en het be-
grotingstekort kunnen doen afnemen.
Er is hierbij evenwel één complicatie, nI. deze, dat wan-
neer de lonen in de particuliere sector meer dan trendmatig
toenemen, de overheidssalarissen om de reeds genoemde
reden eveneens zullen moeten stijgen. Een gedeelte van de
extra belastingontvangsten zal dus worden aangewend voor
de financiering van de extra salarisuitgaven voor de over-
heid, terwijl het resterende gedeelte kan bijdragen tot een
verminderd beroep op de kapitaalmarkt. Bij een tragere
dan trendmatige groei van het nationaal inkomen geldt het
omgekeerde, waardoor een stimulerende invloed van de
rijksfinanciën zal uitgaan.
Resultaten en beoordeling van de norm.
Bij een vergelijking van de relevante uitgaven (totale
uitgaven minus financiële transacties, woningwetvoorschot-
ten en algemene salarismaatregelen) volgens de ontwerp-
begroting met de realisatiecijfers, blijken zich de volgende
overschrijdingen te hebben voorgedaan:
962
………….
f. 59 mln.
.1963
………….
f. 113 mln.
1964
………….
f. 411 mln.
1965
………….
f. 534 mln.
Als men daarbij bedenkt, dat in 1962 en 1964 reeds bij
de ontwerp-begroting het structureel toelaatbare accres
aanzienlijk werd overschreden (in 1963 bleef men f. 6 mln.
binnen de norm en in
1965
f. 34 mln.) moet men tot de
conclusie komen, dat men aanzienlijke overschrijdingen
van de norm in geen van deze jaren heeft kunnen voor-
komen.
1-let totale resultaat van het structurele begrotingsbeleid,
dus zowel wat de uitgaven als wat de middelen betreft,
kan worden afgeleid uit een vergelijking van het bij de
ontwerp-begroting geraamde begrotingstekort en het tekort
volgens de realisatiecijfers. Bij een sterkere dan trend-
matige groei van het nationaal inkomen moet men namelijk
verwachten, dat het begrotingstekort lager zal zijn dan bij
de opstelling van de begroting werd verwacht. Tabel 3 –
van de Miljoenennota 1966 levert wat dit betreft het vol-
gende beeld op.
Jaar
Begrotingssaldo ontwerp- Begrotingssaldo volgens
begroting
1
realisatie
(in
11
In. guldens)
1962
–
275
–
.283
1963
–
939
–
1.027
1964
–
.628
–
1.395 al
1965
–
916
–
1.488 b)
Vermoedelijk beloop.
Vermoedelijke uitkomsten.
Ook uit deze cijfers blijkt niet tot een succesrijk struc
tureel begrotingsbeleid te kunnen worden geconcludeerd.
Behalve de salarismaatregelen, die om reeds genoemde
redenen buiten beschouwing kunnen worden gelaten, blijkt
het aanzienlijk ongunstiger bëeld dan aanvankelijk werd
verwacht in hoofdzaak te worden veroorzaakt door de
onderwijsuitgaven, de woningwetvoorschotten en de bij-
drage aan het L.E.F. (zie tabel 3-2 van de Miljoenennota
1966). Voorts ligt een belangrijke oorzaak aan de middeler.-
zijde, waar de feitelijke progressie in de belastingop-
brengsten als gevolg van de verschuiving in de inkomens-
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over circa 200 vooraanstaande
Waarom zoudt Umeer risico nemen dan nodig is? Door aankoop
ondernemingen
van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ verkrijgt U in feite een volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over circa 200 zorg-
vuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de voor-delen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk rende-
ment binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V. VEItEENIGD BEZIT VAN 1894
De.voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
918
E.-S.B. 6-10-1965
verdeling ten gunste van het looninkomen waarschijnlijk
lager is geweest dan werd verwacht. Alleen in 1964 waren
de belastingmiddelen zodanig hoger, dat ondanks de salaris-
maatregelen het begrotingssaldo voor dat jaar aanzienlijk
lager kan zijn dan bij de opstelling van de begroting werd
geraamd. Hierbij speelt ook een rol, dat in dat jaar geen
verlaging van de loon- en inkomstenbelasting plaats-
vond.
De ruimte voor 1966, die als gevolg van het feit dat bij
de berekening is uitgegaan van een hogere reële trend-
matige groei van het nationaal inkomen aanzienlijk hoger
is dan die van het vorige kabinet, zal reeds bij voorbaat
met f. 441 mln, worden overschreden. Dit is op zichzelf
niet erg omdat voor extra dekking is gezorgd. Wel kan men
zich afvragen wat de regering voor 1967 denkt te doen,
wanneer de tweede tranche van de verlaging van de
loon- en inkomstenbelasting moet ingaan. Bij voortzetting
van het huidige uitgavenbeleid moet het namelijk niet erg
waarschijnlijk worden geacht, dat deze verlaging uit de
ruimte voor 1967 (f. 900 mln.) zal kunnen worden ge-
linancierd. Indirecte belastingen verhogen?
Uit het in het voorgaande gesignaleerde geringe resultaat
niet betrekking tot het structurele begrotingsbeleid mag
niet worden afgeleid, dat het hanteren van de structurele
norm zinloos zou zijn. Zij vormt namelijk een belangrijk
instrument in handen van de Minister van Financiën, zowel
in het bilaterale overleg met zijn ambtgenoten als in het
overleg niet de Staten-Generaal. Het totaal van alle ver-
langens mag de beschikbare ruimte niet te boven gaan,
tenzij tegelijkertijd de nodige belastingmaatregeien worden
genomen. Dit kan bijdragen tot een betere afweging van
uitgavenverhoging
enerzijds
en belastingverlaging ander-
zijds. De gevolgen van bepaalde verlangens voor andere
uitgaven of voor de belastingen treden onmiddellijk aan
het licht.
Wel kan men zich afvragen of het, mede ten dienste
van de duidelijkheid, niet wenselijk moet worden geacht
de ruimte te berekenen op basis van de nominale trend-
matige groei van het nationaal inkomen in plaats van de
reële, waarbij dan tevens algemene salarismaatregelen uit
de ruimte zullen moeten worden gefinancierd
4).
Zonder
hier een standpunt in te nemen, moge worden opgemerkt,
dat deze wijziging uit structurele overwegingen aanbeveling
verdient, daar anders de groei van de collectieve voor-
zieningen in het gedrang kan komen. Uit conjurcturele
overwegingen moet evenwel aan de huidige methode de
voorkeur worden gegeven.
Ten slotte moge nog iets worden opgemerkt niet be-
trekking tot de aard van de structurele norm voor uit-
gavenverhoging en belastingmaatregelen tezamen. Deze
norm is, aldus de Miljoenennota, wetenschappelijk goed
gefundeerd. Men kan zich afvragen of hier wel sprake is
van een norm. Zij houdt in feite niet anders in dan dat de
totale groei van de nationale bestedingen wordt begrensd
door de groei van de nationale produktie. Dit wordt in de
Miljoenennota bevestigd. Dit betekent dat wanneer de
overheidsuitgaven proceritueel sterker stijgen dan de groei
van de produktie, de particuliere uitgaven relatief zullen
moeten achterblijven, wil een infiatoire ontwikkeling wor-
den voorkomen. Theoretisch zou de overheid haar uit-
gaven tot 100 pCt. van het nationaal inkomen kunnen
opvoeren en toch binnen de norm blijven, mits het nationaal
inkomen ook geheel wordt wegbelast. Het lijkt daarom
4)
Zie Th. A. Stevers: ,,Economische normering der Rijks-
begroting”, Maandschrift Economie, augustus 1965.
juister niet het begrip structurele norm te hanteren, doch
te spreken overeen noodzakelijke voorwaarde voor een
niet i nflatoir begrotingsbeleid.
De norm die dan overblijft, wordt geheel beheerst door
de politieke vraag welk relatieve peil van de rijksuitgaven
wenselijk dan wel noodzakelijk wordt geacht. Daarbij
dienen zowel structurele als conjuncturele overwegingen
een rol te spelen, terwijl ook een belangrijke invloed zal
uitgaan van het reeds eerder genoemde magische begrip
belastingdruk.
Conjuncturele aspecten.
De conjuncturele implicaties van het structurele be-
grotingsbeleid zijn in het voorgaande reeds ter sprake ge-
komen en we hebben daarbij aanzienlijke divergenties
tussen de conjunctureel aanvaardbare doelstellingen en de
verwezenlijking daarvan moeten constateren. In deze para-
graaf zullen tot slot nog enkele opmerkingen over het con-
junctuurbeleid in liet algemeen en over het belastingbeleid
worden gemaakt.
Het voeren van een effectief conjunctuurbeleid moet in
een periode waarin vrijvel iedereen zich, ondanks de snel
groeiende welvaart, tekort gedaan voelt bijzonder moeilijk
worden geacht. Het falen van het conjunctuurbeleid de
laatste jaren mag dan ook niet alleen aan de overheid
worden toegerekend. Wel mag men van de overheid, die
op dit terrein ongetwijfeld een aanzienlijk grotere verant-
woordelijkheid draagt dan de individuele burger, ver-
wachten dat zij waar mogelijk tot vermindering van de
spanning zal bijdragen. Hoewel in de Miljoenennota’s
steeds weer wordt meegedeeld, dat de regering een der-
gelijk beleid tot ontspanning van de economie voorstaat,
moet ook steeds weer worden geconstateerd, dat het han-
delen op fiscaal terrein daarmede niet in overeenstemming
is, getuige bijv. de verlaging van de tarieven voor de
loon- en inkomstenbelasting per 1 juli jI.
De huidige regering gaat, ondanks de beschouwingen
in de Miljoenennota over een verschuiving van de be-
stedingen van de private naar de overhcidssfeer, zelfs zover
dat reeds nu wordt aangekondigd dat in 1971 met terug-
werkende kracht tot 1 januari 1966 de loon- en inkomsten-
belasting met f. 100 per belastingplichtige zal worden ver-
laagd, want daar komt de hele affaire met de belasting-
spaarbrieven in feite op neer. De vraag of dat dan conjunc-
tureel en structureel kan, komt niet aan de orde.
Noodzakelijke voorwaarde voor een effectief conjunc-
tuurbeleid is een duidelijke en gelijkgerichte uitgaven- en
belastingpolitiek, waarbij desnoods een verhoging van de
belastingdruk wordt aanvaard of bepaalde uitgaven aan-
zienlijk worden verlaagd. Wat dit laatste betreft, mogen
de reeds eerder genoemde huursubsidies en de rijksbijdrage
in de premie voor de A.O.W. in herinnering worden ge-
bracht.
Zolang de overheid zich niet consequent richt op een
dergelijk gelijkgericht uitgaven- en belastingbeleid, en de
tekenen wijzen nog niet in die richting – denk slechts
aan de tweede tranche van de belastingverlaging per 1
januari 1967 – mag van de overheid, met of zonder
structurele norm, geen al te grote bijdrage tôt stabilisatie
van ons prijspeil worden verwacht. Het is duidelijk dat
de verantwoordelijkheid voor dit falen niet alleen op de
schouders van de regering mag worden gelegd, doch even-
zeer op die van het parlement en de in haar vertegen-
woordigde pressiegroepen.
‘s-Gravenhage.
Drs. G. DE MAN.
E.-S.B.
6-10-1965
919
Inflatie van de ruimte en ruimte voor inflatie
Deel 1: Inflatie van de ruimte
Inleiding.
In voorgaande jaren is het in de Miljoenennota gebrui-
kelijk geweest het accres van de rijksuitgaven te stel-
len tegenover een op grond van zekere postulaten be-
paalde structurele ruimte. In het onderstaande zal wor-
den nagegaan op welke wijze in de Miljoênennota voor
1966 de norm ter toetsing van het accres van de rijks-
uitgaven wordt gehanteerd. Enige kritische opmerkingen
zullen voorts worden geplaatst bij de wijze waarop de
zgn. structurele ruimte is berekend enerzijds, bij de
wijze waarop het accres van de uitgaven is bepaald
anderzijds.
De norm.
Aan de gedachte dat de rijksbegroting zodanig op de
conjuncturele situatie zou moeten zijn afgestemd dat er
een anti-cyclische werking van deze begroting uitgaat,
zijn bezwaren verbonden. Het karakter van de voor-
zieningen voor de infrastructuur laat niet toe dat deze
voorzieningen in een tijd van oplopende conjunctuur
worden beperkt. Met de groei van de gehele economie,
lot uiting komend in een trendmatige stijging van het
nationaal inkomen, moeten ook de rijksuitgaven kunnen
meegroeien. Verwerpt men op deze gronden een anti-
cyclische begrotingspolitiek, dan doet zich de behoefte
voelen aan een andere richtlijn voor het beleid.
Zo is men ertoe gekomen een kader aah te geven
waarbinnen de rijksuitgavenvergroting c.q. -inkomsten-
verlaging zich moet bewegen. Daarbij werd van het
politieke uitgangspunt uitgegaan dat de belastingdruk
niet groter mocht worden. Van de uitgavenzijde beke-
ken, komt dit neer op een constante verhouding tussen
het nationaal inkomen en de rijksuitgaven. Daartoe werd
de zgn. structurele ruimte voor de groei van het rijks-
budget gekoppeld aan de trendmatige groei van het na-
tionaal inkomen. Deze ruimte kon dan al naar de wens
van de regering worden gebrjiikt voor uitgavenverho-
ging of belastingverlaging.
Aangezien een stijging van het nationaal inkomen
door de progressie in de belastingen automatisch een
grotere stijging van de rijksinkomsten – en dus ver-
hoging van de belastingdruk – tot gevolg heeft, werd
aan de stijging van de uitgaven een beperking opgelegd.
Deze zgn. Zijlstra-norm zegt dat de stijging van de
rijksuitgaven achter moet blijven bij de stijging van
het nationaal inkomen. Deze norm is de logische con-
sequentie van het uitgangspunt dat de rijksuitgaven wel
mee mochten groeien, doch dat de belastingdruk niet
groter mocht worden.
Door nu het feitelijk uitgavenaccres te stellen tegen-
over de structurele ruimte heeft men een maatstaf om
te toetsen in hoeverre men binnen de tevoren gestelde
grenzen is gebleven. Het structurele karakter kreeg de
ruimte in de eerste plaats door de binding aan de trend-
matige stijging van het nationaal inkomen. Vervolgens
door de berekening uit te voeren voor een periode van
vier jaar, aan de hand van één bepaald basisjaar.
De ,,norm” in 1966.
Nu ligt voor ons de begroting voor 1966. Daarin wordt
op de eerste bladzijde reeds gesteld dat de constante
verhouding tussen nationaal inkomen en rijksuitgaven zal
worden verbroken. Het aandeel van het rijksbudget in
het nationaal inkomen zal worden vergroot, waartegen-
over een beperking van de niet-rijksbestedingen zal moe-
ten staan. Het uitgavenaccres zal zoveel mogelijk door
belastingverhoging worden gedekt. Kortom, het Rijk zal
zijn aandeel in de totale bestedingen vergroten door de
belastingdruk te verzwaren.
Dit is een verandering van beleid welke
wij
in dit ver-
band als gegeven accepteren. Wat wij evenwel niet kun-
nen accepteren is het feit dat nu niet duidelijk naar voren
w’rdt gebracht dat men de Zijlstra-norm heeft losgela-
ten. Het doet eigenaardig aan wanneer het uitgaven-
accres nu toch tegenover een ,,volgens budgettaire nor
–
men” bepaalde ruimte wordt geplaatst. De ruimte in
voorgaande jaren was de consequentie van een bepaald
uitgangspunt. Dit uitgangspunt laat men expliciet vallen.
Welke zin heeft het dan nog het suggestieve toverwoord
,,ruimte” ten tonele te voeren?
De ,,ruirnte” in 1966.
Laat ons, ondanks voorgaande bedenkingen, de ma-
nipulaties met de ruimte in deze begroting nader bezien.
De ruimte is voor 1966 gesteld öp f. 900 mln. In plaats
van de door Vrij voorzichtige extrapolatie verkregen
4 pCt. trendmatige groei van het nationaal inkomen is
4J/
pCt. aangenomen. Daartegen kan nauwelijks be-
zwaar worden gemaakt. Dc werking van de progressie-
factor wenst men niet ongedaan te maken. Dat is een
te respecteren politieke keuze. De keuze echter van
1965 als basisjaar, hoe breedvoerig ook gemotiveerd,
ontmoet wel bezwaren. Een berekening van de ruimte
over vier jaar aan de hand van een vast basisjaar is
juist gekozen om een stabiel element te creëren. Ver
–
schuift men bij een stijgende trend het basisjaar al te
vaak – het is al een keer eerder door de vorige Minis-
ter gedaan – dan is die stabiliteit een wassen neus.
Juist in de huidige overspannen conjuncturele situatie is
het hoogst ongewenst dat de overheid op deze wijze
meegeeft met de inflatoire tendens.
Het uitgavenaccres in 1966.
–
Een ernstiger punt is de wijze waarop het uitgaven-
accres dit jaar is bepaald. Voorgaande jaren werd dit
accres bepaald door de begrote uitgaven van het be-
Ireffende jaar te stellen tegenover de begrote uitgaven
van het voorgaande jaar. Zo werden bijv. de begrote
uitgaven over 1964 gesteld tegenover de begrote uit-
gaven over 1963. Het acci
–
es ad f. 559 mln, werd ge-
steld tegenover de voor 1964 berekende structurele
ruimte ad f.
425
mln.
De begroting van 1966 wijkt in zoverre af van deze
methode dat zij het uitgavenaccres bepaalt door de
begrote uitgaven van 1966 te plaatsen tegenover de
vermoedelijke
uitko,nsten
va.n
1965.
Er resulteert een
accres van f. 1.341 min. Geplaatst tegenover de struc-
ture’e ruimte van f. 900 mln., betekent dit een overschrij-
ding met f. 441 mln. Zou men echter volgens de ge-
bruikelijke methode de begrote uitgaven van 1966 ge-
steld hebben tegenover de begrote uitgaven van 1965
dan resulteert een accres van f. 2.845 mln.; dit betekent
een overschrijding van de ruimte met f.
1.945
mln.
920
E.-S.B. 6-10-1965
Men zou zich kunnen voorstellen dat de Minister
hierop repliceert: wij kwamen tussentijds aan het be-
wind en
zagen
ons genoodzaakt de begroting voor 1965
per 1 juni
1965
op diverse punten te verhogen. Zou men
begrip hebben voor deze bijzondere omstandigheden,
dan nog zou men de begroting van 1966 moeten vergelij-
ken met de herziene raming van de begroting van 1965.
Het accres zou dan de ruimte met naar schatting f. 800
mln, overschrijden. De in de Miljoenennota 1966 ge-
hanteerde methode geeft derhalve een sterk geflatteerd
beeld.
Samenvatting.
In het bovenstaande zijn wij tot de conclusie geko-
men dat het geen zin heeft een normatief ruimtebegrip te
hanteren als men reeds tevoren de grondslagen voor de
norm opzij heeft gezet. Vervolgens hebben wij getracht
aan te tonen dat in de begroting een geflatteerd beeld
wordt gegeven van de overschrijding van die ,,norm”,
doordat enerzijds de ruimte is ,,opgeblazen”, anderzijds
het uitgavenaccres te laag is voorgesteld.
Laren (NH.).
R. SCHÖNDORFF.
Deel II: Ruimte voor inflatie
De opmerkingen van Drs. Schöndorff vormen een goed
uitgangspunt voor een beoordeling van de Miljardennota
tegen de achtergrond van de situatie waarin de Neder-
landse economie thans verkeert. Daarbij zullen wij het
politieke uitgangspunt dat het huidige kabinet het niveau
van de collectieve voorzieningen wil verhogen als ge-
geven aanvaarden. Niet een politieke discussie is ons
oogmerk, maar de vraag in hoeverre de bedoelingen van
de regering ook werkelijk zullen worden gerealiseerd.
De begroting is ingediend in een periode van aanhou-
dende spanning in onze economie. Naast de spanning op
de arbeidsmarkt waaraan we al aardig wennen, heeft zich
de spanning op de kapitaalmarkt gevoegd. Als men in
een dergelijke situatie de uitgaven ten- behoeve van de
infrastructuur sterk wil verhogen, behoren in principe
compensaties te worden gevonden in de particuliere
sfeer. De voornaamste tegendruk wordt blijkens de nota
verwacht van de verhoging der indirecte belastingen op
enkele goederen. Of deze goederen nu zo luxueus zijn
als wordt voorgesteld willen wij thans in het midden
laten. Maar is het waar dat de particuliere bestedingen
hierdoor inderdaad zullen worden afgeremd?
Er is reden voor twijfel. De overheid ondermijnt haar
eigen prijsbeleid nu een belangrijk complex van prij-
zen op haar eigen initiatief een verhoging ondergaat.
Omdat de weg voor forse looneisen thans is vrijgemaakt,
kan worden betwijfeld of de consumenten zich per saldo
zo zullen laten afschrikken. eid a
-. –
tiging van de vakvereni in en verlan
zelf blik
geeft een zeer expansieve politiek te willen voeren Bo-
…………..
vendien is de spanning op de arbeidsmarkt nog steeds
van dien aard dat het alleen een kwestie is van zwart of
wit loon. Zelfs als de regering zich op het formele
standpunt stelt geen verantwoordelijkheid voor de loon-
ontwikkeling te dragen, getuigt het toch wel van een
zekere kortzichtigheid geen rekening te houden met
de invloed die van haar begroting uitgaat op de ont-
wikkeling van lonen en prijzen. Dit klemt te meer
daar de overheid via haar eigen uitgaven zelf een deel
van deze loonstijging in de hand heeft. Wij concluderen
niet te veel te verwachten van het bestedingsbeperkende
effect van de verhoging van de indirecte belastingen. Ge-
vreesd moet worden dat slechts nominale veranderingen
zullen optreden. .
Uitgaande van het aanhouden van de spanning op de
arbeidsmarkt kan men zich vervolgens afvragen wat
eigenlijk wordt verwacht van het zo drastisch verhogen
van de financiële middelen voor onderwijs, wegenaanleg
en woningbouw. Als tegenover het verhogen van deze
uitgaven niet staat een vermindering van andere uitga-
ven, kan toch bezwaarlijk worden aangenomen dat de
produktie van deze zo noodzakelijke – collectieve
goederen ook in reële zin naar rato van de extra uit-
gaven toeneemt. Niet de fysieke omvang, maar de
nominale waarde van de produktie wordt gestimuleerd.
In plaats van een herstel van het evenwicht op de
arbeidsmarkt, gaat van deze begroting een verder op-
voeren van de spanning op de arbeidsmarkt uit. Op den
duur kan dit zijn uitwerking .op ons loon- en prijs-
niveau, de betalingsbalans en de economische groei niet
missen. Men zou dit alles voor lief kunnen nemen als
men de overtuiging had dat inderdaad meer woningen
zullen worden gebouwd, meer wegen zullen worden
aangelegd en het niveau van de onderwijsvoorzieningen
drastisch zou worden verhoogd. Een dergelijke over-
tuiging kan echter niet op redelijke gronden worden uit-
gesproken.
Deze sombere voorspelling wordt versterkt door de
kapitaalmarkt in de beschouwing te betrekken. Aange-
nomen mag immers worden dat het beroep dat de Minis-
ter van Financiën zich nog voorstelt op de kapitaal-
markt te doen, de spanningen op deze markt verder ver-
groot, zodat de rentestand blijft oplopen. De kapitaal-
invoer, die daarvan het gevolg is, draagt ook niet bij tot
het compenseren van de inflatoire druk die van uitgaven-
niveau en tekort van de begroting uitgaat. Integendeel,
ook in dit opzicht moet worden gevreesd dat, gezien de
bezetting van het produktie-apparaat, slechts nominale
aanpassingen ons deel zullen zijn. Hierbij zien wij nog
af van de invloed die een hogere interest heeft op het
private investeringsklimaat, al was het maar omdat een
eventueel ongunstige invloed misschien als een door de
begroting beoogd effect zou kunnen worden aange-
merkt. Wel willen wij er de aandacht op vestigen dat het
verhogen van de vennootschapsbelastingen, met name
voor de kleinere bedrijven, ernstiger consequenties kan
hebben, dan wellicht op het eerste gezicht uit de gerin-
ge omvang van die verhoging wordt afgeleid.
Conclusie.
Wij menen dat voor de realisering van de plannen van
de regering een meet evenwichtige arbeidsmarkt een
absolute voorwaarde is. Tot een dergelijk evenwicht le-
vert de begroting echter geen enkele bijdrage; de span-
ning wordt slechts opgevoerd. Sommige prijzen gaan
omhoog, de lonen zullen zwart of wit volgen. Daarna
maken de overige prijzen zich van hun tijdelijke rust-
punten los. Er is ruim baan gemaakt voor een verdere
opmars van de inflatie.
Naarden.
A. HEERTJE.
E.-S.B. 6-10-1965
921
Hoe durft de Staat?
Klacht van een gepensioneerde
Waar haalt de Staat de zedeljke moed vandaan, ons,
zijn eigen burgers, geld te leen te vragen, honderden
miljoenen, miljarden guldens, naar het heet tegen een vaste
rente, maar met de wetenschap dat we ieder jaar iets
minder brood voor ons couponnetje zullen kunnen kopen
dan het vorige jaar? Wat we aan de Staat lenen, zijn niet
zozeer onze guldens, franken of dollars, dat zijn maar
rekeneenheden, maar de
koopkracht
die deze reken-
eenheden vertegenwoordigen, en ik verwacht van die
coupons niet een vast bedrag in guldens (die zijn mij on-
verschillig!) maar in koopkracht. Hetzelfde beeld bij de
aflossing. De inflatie heeft dan stel 30 jaar doorgeroest,
zodat we, bij een inflatie van zg 3 pCt. ‘s jaars, met 41 pCt.
van de hoofdsom – in koopkracht! – worden afgescheept.
De burgers worden aangemoedigd – zelfs materieel –
ijverig te sparen, bij spaarbanken en bij levensverzekering-
maatschappijen, maar wat doen die met de spaargelden en
met de premiën? Voor 90 pCt. guldens = guldensvorde-
ringen kopen. Zij kiinnen niet anders, want aandelen zijn
van nature risicodragend! Dus: obligaties, vaste-rente-
dragende stukken, goudgerande stukken, veilige stukken!
Veilig? Het mocht wat! Die veiligheid wordt duur betaald!
Grote aantallen burgers worden tegen inflatie beschermd.
Voorop de overheidsambtenaren, met hun salarissen, hun
extraatjes èn hun waardevaste en zelfs wel vaartvaste
pensioenen. Voorts de grote massa der werknemers, met
hun c.a.o.-lonen en hun welvaartvaste A.O.W. Hoe komt
dat? Doordien zij allen georganiseerd zijn en eisen kunnen
stellen. Maar de gepensioneerden zijn niet georganiseerd;
die worden diis geplukt, en niet zo’n beetje.
De methoden van de Staat zijn woekerpraktijken, die
zich van de echte ouderwetse woeker alléén daarin onder
–
scheiden, dat ze niet strafbaar zijn. Molière had er een
nieuwe versie van zijn ,,Avare” over kunnen schrijven.
Zijn de spaarders dan helemaal niet georganiseerd?
Jawel, een beetje, nl. in de Volksvertegenwoordiging, maar
wie en wat zijn de leden daarvan? Weer in meerderheid
werknemers en vertegenwoordigers van werknemers; van
hèn kunnen de spaarders niets verwachten.
Neen, de enige die aan dit publieke schandaal een einde
kan maken, is de Staat zèlf. Ik stel de Staat niet ver-
antwoordelijk voor de inflatie: daarvoor is de invloed van
het buitenland (èn van de politiek) te sterk. Ik verlang
ook niet – zoals sommigen doen – dat de Staat een toe-
slag zal geven op de particuliere pensioenen. Ik vraag
(1. M.)
alléén dat de Staat niet zal
profiteren
van de inflatie:
coupons en aflossing in guldens i.p.v. in koopkracht en
progressieve inkomstenbelasting. De Staat moet mij alleen
maar
behoorlijke leningvoorwaarden
aanbieden, die o.m.
inhouden dat ik voor mijn couponnetje ieder jaar wèl
evenveel brood zal kunnen kopen als het vorige jaar.
Als de prijs van het brood, door welke oorzaak ook,
omhoog gaat, dan behoort de Staat het guldensbedrag
van mijn couponnetje evenredig te verhogen en aan het
einde van de rit behoort de Staat mij
evenveel koopkracht
terug te betalen als ik hem heb geleend. Ik vraag dus dat
de Staat zgn.
geïndexeerde obligaties
zal aanbieden.
Zulke obligaties worden uitgegeven door Finland. Dat
land zorgt dus wèl voor zijn spaarders; wat daar kan,
moet ook hier kunnen. Ook Frankrijk kent ze, in allerlei
variëteiten zelfs, maar dat heeft een andere oorzaak. Die
oorzaak is het diepgewortelde, overgeërfde, wantrouwen
van de Fransen in hun eigen valuta. Daar moeten de geld-
zoekers extreem hoge renten aanbieden, anders krijgen ze
niets. Zo is de toestand hier te lande niet, of nog niet. Als
ik een geïndexeerde obligatie kan krijgen, ben ik met een
rente van 34 of 4 pCt. best tevreden (het meerdere wordt
tèch maar wegbelast!).
Alléén als de spaarbanken, de fondsen en de levens-
verzekeringmaatschappijen geïndexeerde obligaties kunnen
kopen, kunnen zij op hun beurt hun klanten geïndexeerde
uitkeringen doen; alléén dân. Ik werd 8 jaar geleden ge-
pensioneerd met een pensioen van 50 pCt. van mijn eind-
salaris zonder aftrek voor A.O.W. Dat was, na 23 dienst-
jaren, werkelijk niet gek, maar van dat pensioen ben ik
ntj 30 pCt. – in koopkracht – kwijt. Waar moet dat heen?
Mijn oud-werkgever treft geen blaam; ik weet dat de post
,,personeelkosten” bij hem een zé hoog percentage van
de kostprijs uitmaakt, dat hij zéér voorzichtig moet zijn
met zijn toezeggingen in een wie weet hoe verre toekomst.
Dat kan bij andere ondernemingen anders liggen en daar
kunnen misschien wèl waardevaste pensioenen worden
toegezegd, zelfs zonder geïndexeerde obligaties, dus uit
opslagen buiten de reserve om. Het kan ook bij de overheid,
maar dââr is de belastingbetaler er goed voor.
Of als index gebruikt moet worden de loonstandaard, de
kosten van levensonderhoud, de waardepakketten van
Prof. Goudriaan (voor mijn part
mci.
goud) of een meng-
vorm van dat alles, dat moeten deskundigen maar uit-
maken; dat weet ik niet. Dat de economie spaargelden
nodig heeft voor nieuwe investerin-
geil, dat weet ik wèl en begrijp ik:
alléén daarvan (en van de bekwaam-
heid van ondernemers en werk-
nemers) is de vooruitgang te ver-
wachten. Maar het moet niet z6
zijn dat die vooruitgang alléén ver-
kregen kan worden door de spaar-
ders in de nek te zien. Dat het
onvermijdelijk zou zijn dat ik, een
uitgeschakelde en door geen eigen
Organisatie beschermde oude man,
op mijn oude dag krom moet
liggen voor de bloei van het bedrijfs-
leven, dat dit mathematisch onver-
922
E.-S.B.
6-10-1965
mijdelijk zou zijn, dat weiger ik voorshands te geloven.
Over dit vraagstuk bestaat een S.-E.R.-advies: ,,Vergeten
groepen” (geïgnoreerde groepen zou een juistere uitdruk-
king zijn geweest)
1).
Daarin, maar vooral in het opstel
van Finch
2)
waaraan in dat advies gerefereerd wordt,
komt het denkbeeld der geïndexeerde obligaties er lang
niet slecht af. Ook Prof. Kuin
3)
blijkt er wat in te zien,
maar als deze (blz. 27) het uitgeven van index-obligaties
door de overheid beschouwt als een ,,gunst” tegenover de
verkrijgers, lopen zijn en mijn mening uiteen, want naar
mijn oordeel is indexatie eenvoudig een onderdeel van
,,be/ioorljke Ieningvoorwaarden”.
Vermoedelijk zou zich
een markt gaan ontwikkelen in dit nieuwe soort obligaties,
en misschien in het algemeen in de ,,uitgestelde betalingen”
van Finch. Maar is dat zo erg? We kennen nu toch al tal
van leningen, alle van eenzelfde rentepercentage, maar met
verschillende voorwaarden en dus verschillende koersen?
En zelfs contracten in dollar en sterling? De levensverzeke-
ringmaatschappijen zouden er zich ook in moeten gaan
verdiepen, maar we kennen er al één, die in aandelen-
fracties verzekert i.p.v. in gewone guldens. Dât blijkt wèl
te kunnen; waarom dan niet in geïndexeerde guldens, wat
preciezer aangeeft wat wordt bedoeld?
Intussen is de zaak sedert 1956 niets opgeschoten, maar
wie weet of niet over een jaar of vijf zal worden overgegaan
tot het aanbieden van geïndexeerde obligaties. Ik zal daar
dan niet meer van profiteren. Voor mij is het dan te laat:
mijn pensioen en mijn stukjes zijn dan weggewoekerd.
In augustus is het brood 1 cent duurder geworden; dat is
sedert
1956
liefst 19 cent, op de 38 cent van toen!
Amsterdam.
Ir.
wirra
H000ENDIJK.
‘)
Advies van de Sociaal-Economische Raad, 1956, no. 3.
,,Purchasing Power Guarantees for Deferred Payments”
in ,,T.M.F. Staff Papers” van februari 1956.
,,Waardevaste pensioenen”, preadvies Accountantsdag,
29 september 1956 (opgenomen in ,,De Accountant”).
Hoe durft de Staat?
Ani;woorct van een hoogleraar
De schrijver van nevenstaande noodkreet hoort tot de
slachtoffers van de voortdurende inflatie die ons nu al
vijfentwintig jaar lang teistert. Zijn noodkreet is volstrekt
gerechtvaardigd. Op onoirbare wijze wordt dit slacht-
offer ieder jaar opnieuw stukje bij beetje beroofd van
een deel van zijn pensioen. De tragiek is eigenlijk dat de
inflatie in ons land nog niet omvangrijk genoeg is. De
ervaring leert namelijk dat, wanneer de omvang van de
inflatie maar groot genoeg is, er door overheid en door
particulieren middelen worden gecreëerd om hen die in
geld luidende vorderingen hebben, tegen de gevolgen van
de inflatie te beschermen. Frankrijk, Finland, Israël,
China en andere landen zijn hiervan voorbeelden.
En de programma’s van de grote politieke partijen
komt dit punt van de bescherming van minderheden die
moeten leven van in geld luidende vorderingen, in casu
pensioenen en lijfrenten, voor zover ons bekend, niet
voor (tenzij men de loze volzinnen in de partijprogram-
ma’s zou bedoelen waarin staat dat er voor een stabiele
waarde van de munt moet worden gezorgd). Een demo-
cratie faalt, wanneer zij haar minderheden – zoals in
ons land het geval is -. verdrukt. Het is te hopen dat de
komende verkiezingen meer uitzicht zullen bieden. De
enige partij die bij de vorige verkiezingen op dit punt
zeer expliciet is geweest, is de P.S.P., doch deze partij
zet, politiek gezien, weer geen zoden aan de dijk. Het is
niet duidelijk waarom men in de partijpolitiek van de
hulp aan de ontwikkelingslanden wèl een belangrijke
,,issue” zou maken en van deze zaken niet.
Er zijn diverse manieren om het probleem op te los-
sen. Er is uitvoerig over gerapporteerd in het S.-E.R. –
advies inzake de bedrijfspensioenfondsen, terwijl boven-
dien in 1964 een aantal preadviezen is uitgebracht voor de
Vereniging voor de Staatshuishoudkunde. De meest doel-
treffende oplossing is – indien men de pensioenen wel-
vaartvast wil maken – invoering van het omslagstelsel.
Aangezien het niet in de verwachting ligt dat de pen-
sioenfondsen hier zelf toe over kunnen of willen gaan,
zal het initiatief van de overheid moeten komen. In het-
zelfde raam zou ook een regeling van de positie van de
lijfrentetrekkers moeten paatsvinden. De ervaring met
het omslagstelsel in Frankrijk schijnt uitgewezen te heb-
ben dat het door middel van een puntensysteem mogelijk
moet zijn in de pensioenen te differentiëren al naar ge-
lang de omvang van de stortingen die in het verleden
plaatsvonden.
Indexatie van staatsobligaties zou ook een middel zijn
om de gedupeerde ouden van dagen te helpen. Men kan
dan denken aan speciale contracten van de overheid met
pensioenfondsen en levensverzekeringen. In Israël zijn
er speciaal voor dit doel langlopende staatsobligaties uit-
gegeven, die door de Staat alleen aan verzekeringmaat-
schappijen werden verstrekt. Toen de verzekeringmaat-
schappijen hierdoor hun lijfrenten waardevast konden
maken, ging de lijfrenteportefeuille met sprongen om-
hoog.
Echter in het onwaarschijnlijke geval dat de Neder-
landse overheid zou overgaan tot uitgifte van geïndex-
eerde obligaties voor dit doel, zouden deze slechts
waardevast en niet welvaartvast zijn. Zij zouden daar-
door nooit méér mogelijkheden kunnen bieden dan het
,,waardevast” maken van de bedrijfspensioenen resp. de
lijfrenten. Er is echter geen enkel argument aan te voeren
waarom de overheidspensioenen gekoppeld zouden moe-
ten zijn aan een loonindex, terwijl lijfrentetrekkers en
gepensioneerden uit landbouw en industrie deze voor-
delen niet zouden genieten.
De kreet van de gepensioneerde schrijver zal wel ver-
loren gaan in het tumult om minder belangrijke zaken.
Hij verdient echter dat men in Den Haag met de oren
wijd open naar hem luistert.
Leende.
Prof. Dr. J. wEMELSFELDER.
(1. M.)
E.-S..B.
6-10-1965
923
Gevaarlijk pensioenbeleid
Op 30 december 1957 heeft de Staatscommissie voor
de pensioenwetgeving (de Commissie-Van Poelje) haar
eindverslag ingediend. Ofschoon dit verslag vergezeld
ging van een voorontwerp voor een nieuwe pensioenwet
met Memorie van Toelichting was het te voorzien dat
vdör de indiening bij de Tweede Kamer nog wel gerui-
me tijd zou verlopen. De voorgestelde wijzigingen waren
dikwijls zeer ingrijpend, terwijl de uitvoering van ver-
schillende punten tot grote praktische moeilijkheden
moest leiden. Daarbij kwam de invoering van de Al-
gemene Ouderdomswet, waarvan de inpassing eveneens
verschillende problemen veroorzaakte. Het is dan ook wel
verklaarbaar, dat de regering eerst enkele knelpunten
heeft opgeruimd alvorens zij met een geheel nieuwe wet
kwam. De invoering van de welvaartvastheid van de
pensioenen was daarbij van groot belang.
Bij de voorstellen van de Commissie-Van Poelje wa-
ren er veel, die bij overneming voor de overheid op een
belangrijke verzwaring van uitgaven zou komen te
staan. Over de financiële gevolgen vindt men in het eind-
verslag slechts weinig. De Commissie volstaat met te
betreuren dat zij daarover weinig kan zeggen. Aan een
raming van de kosten is zij zelfs niet toegekomen.
Bij Koninklijke Boodschap van 26 februari
1965
werd eindelijk bij de Tweede Kamer een ontwerp van
wet ,,Algemene burgerlijke pensioenwet” ingediend, dat
in grote trekken overeenkomt met het ontwerp van de
Commissie-Van Poelje. In de Memorie van Toelichting
wordt terecht meer aandacht geschonken aan de kosten,
zij het zeer globaal.
Het is merkwaardig, dat in het Voorlopig Verslag,
dat op 6 juli 1965 werd vastgesteld, betrekkelijk weinig
aandacht aan de kosten is geschonken. Een verklaring
zou hierin kunnen worden gezocht, dat de behandeling
door de verschillende fracties grotendeels is overgelaten
aan deskundigen die, omdat zij direct of indirect belang
hebben bij de uitvoering, niet geheel onbevangen staan
tegenover dit facet. Dit verklaart wellicht ook, dat in
het Voorlopig Verslag nog verschillende nieuwe kostbare
wensen worden aangedragen.
Het zou te ver voeren in te gaan op alle verschillen
tussen het thans ingediende wetsontwerp en dat van de
Commissie-Van Poelje. Ik wil echter één punt aangeven,
dat kenmerkend is voor het onvoldoende kostenbesef,
waarbij van noodzaak tot verruiming niets is gebleken.
Ik bedoel hier de afschaffing van de grondslagbegren-
zing.
De maximale pensioengrondslag als basis voor de
berekening van het pensioen werd na de oorlog na ver
–
schillende verbeteringen op f. 20.000 gebracht. Bij de
wet Pensioenmaatregelen 1963 werd dit bedrag op
f. 26.426 gebracht en welvaartvast gemaakt, zodat het
sindsdien aanzienlijk is gestegen. Op 1 januari 1965 was
het maximum f. 33.153. Dit hield in een maximum
ouderdomspensioen van f. 23.207. Mèt 20 pCt. van de
uitkering van de A.O.W. gaf dit een totale ouderdoms-
voorziening van bijna f. 24.000 per jaar.
De Commissie-Van Poelje had voorgesteld het grens-
bedrag te binden aan het – wettelijk vastgestelde –
salaris van een raadsheer in de Hoge Raad der Neder-
landen. De regering heeft dit voorstel niet gevolgd met
de voleiide motivering:
,,Enerzijds zou dit bij de opvolging van genoemd voorstel
maar voor een betrekkellijk gering aantal functionarissen
gelden zodat daaraan geen financieel gewicht kan worden
toegekend. Anderzijds ziet de Regering thans geen genoeg-
zame reden voor die functionarissen af te wijken van het
pensioenpeil van 70 pct. van het salarispeil, dat zij als
richtinggevend voor het gehele overheidspersoneel – be-
halve voor de laagst-bezoldigden die
77,5-75
pCt. pensioen
genieten – heeft aanvaard. Hierbij dient te worden be-
dacht dat in het vervolg dus over het volle salaris bijdrage
(en verhaal) zal dienen te worden betaald”.
De eerste grond is mi. ondeugdelijk. Er zijn talrijke
wensen op pensioengebied die slechts voor een betrekke-
lijk gering aantal personen van belang zijn, doch daarom
nog niet worden ingewilligd. Het gaat er primair om of
er een dringende behoefte bestaat, waarin billijkheids-
halve binnen het kader van een pensioenregeling moet
worden voorzien. Deugdelijker lijkt de tweede grond:
een pensioenpeil van 70 pCt. van het salarispeil is ge-
wenst.
In het bedrijfsleven wordt dit uitgangspunt terecht
niet ongelimiteerd onderschreven, omdat daarmede het
karakter van het pensioen wordt aangetast. Pensioenen
zijn evenals lijfrenten voorzieningen welke niet groter
behoeven té zijn dan nodig is om coqsumptieve behoef
–
ten te dekken. Indien zij groter zijn, krijgen zij het ka-
rakter van een loterij met prijzen voor de langstlevenden
die dan in staat zijn uit hun pensioen vermogen te vor-
men en nieten voor degenen die maar kort van hun
pensiben genieten.
Hoge salarissen worden in het algemeen niet volledig
consumptief besteed. Zij bieden de gelegenheid om ver-
mogen te vormen en van die gelegenheid wordt ook in
het algemeen een ruim gebruik gemaakt. De marginale
spaarquote stijgt bij toeneming van het salaris. Dit geldt
ook voor het overheidspersoneel.
Interessante gegevens daaromtrent zijn opgenomen in
de resultaten van het spaaronderzoek 1960 van het
Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarbij dient men
te bedenken, dat het bezit van vermogen vruchten af-
werpt die het inkomen doen stijgen. Aan het genoemde
onderzoek ontleen ik de volgende gegevens.
Grootte van het vermogen eind 1960 van huishoudens van
werknemers, gemiddeld per huishouden, naar inkomensklasse
(excl. pensioenrechten)
Inkomensklasse
1
1
Grootte
Inkoniensklasse
Gte
Vermog
rooten
in f. 1.000
vermogen
in f. 1.000
1
in guldens in guldens
beneden 3
t
1.829
10-12
13.282
4
3.662
12-15
14.937
5
1
3.157
15-20
36.773
5
–
6
t
4.237
20-30
129.128
6— 7
1
30-50
431.807
7
–
8
1
5.072
50 en meer
652.667
8-10
1
7.915
Het feit dat naarmate het inkomen groter is ook het
vermogen groter is, betekent – gelet op de inkomsten
uit vermogen – dat de behoefte aan pensioen relatief
kleiner is naarmate het inkomen hoger is.
Het spreekt vanzelf, dat wanneer een pensioenvoor-
ziening niet aanwezig is of naarmate zij slechter is, de
behoefte aan het vormen van vermogen groter is. Uit
het volgende overzicht blijkt dit duidelijk.
24
E.-S.B.
6-10-1965
Totaal vermogen eind 1960 (excl. pensioenrechten)
van huishoudens van werknemers, gemiddeld per huis-
houding, naar sociale groepen
Sociale groep
lnkomensklasse
Employés overheid
Employs niet-overheid in f. 1.000
vermogen
aantal
1
vermogen
1
aantal
in guldens
1
x 1.000
in guldens
1 x
1.000
beneden 6
2.690
51
5.237
129
82
4.687
120
.
7.801
46
10.766
79
6tot8
………..4.179
10 tot 12
……….
31
15.803
64
8 tot 10
………..6.916
39.365
..
46
73.688
101
12 en meer
………..
totaal
…………..
12.373
255
21.369
492
Het is jammer dat de gegevens van de inkomensklasse
f. 12.000 en meer niet verder gedetailleerd zijn. Gelet op
de uitkomsten van het eerder gegeven overzicht mag
men echter wel aannemen, dat ook bij de employés van
de overheid zich het verschijnsel zal voordoen, dat het
vermogen sterk stijgt als het inkomen groter is.
Uit deze gegevens blijkt afdoende dat de behoefte aan
een op consumptie gericht inkomen als pensioen bij
degenen met een ambtelijk inkomen van meer dan
f. 30.000 niet aanwezig is. Indien men meent dat de
financiële positie van deze groep ambtenaren na de de-
nivelleringsmaatregelen van Minister Toxopeus nog on-
voldoende is, dan dient men de salarissen te verhogen
met de middelen die thans kennelijk beschikbaar zijn
om de pensioenen te verhogen tot bedragen waaraan de
betrokkenen geen behoefte hebben. Dit is ook billijker,
omdat men het toevalselement, dat aan pensioen eigen
is, daarmede uitsluit.
Men voorkomt ook misbruik. Een ambtelijk orgaan
is gemakkelijker geneigd om vlak voor de pensioen-
datum het salaris nog eens extra te verhogen als het de
betrokken functionaris daarmede een hoger pensioen
kan verschaffen, zonder daarvan zelf de kosten te be-
hoeven dragen. Over deze kosten moet men niet licht
denken. De kosten van dergelijke pensioenverhogingen
zijn niet zelden het tienvoud en meer van de kosten van
de extra salarisverhoging. De daarover te betalen bij-
drage aan het pensioenfonds valt daarbij geheel in het
niet.
Dat dit gevaar niet denkbeeldig is heeft de praktijk
reeds afdoende bewezen. In talrijke rechtspositieregelin-
gen worden thans reeds bepalingen aangetroffen, die
ambtenaren op 62-jarige leeftijd een eventueel nog niet
bereikt maximum van hun salarisschaal garanderen om
te bewerkstelligen, dat de betrokkenen het nadeel ont-
gaan van het gemiddelde van de grondslagen van de
laatste drie jaren als basis voor hun pensioen. Het is een
gratificatie die nog tienvoudïg door het Algemeen Bur
–
gerlijk Pensioenfonds moet worden nabetaald.
Bij dit punt doet zich ook een overgangsmoeilijkheid
voor. Er is een niet onbelangrijk aantal personen wier
pensioengrondslag thans ineens met f. 10.000 en meer
zal stijgen, waarvoor weinig of geen bijdrage meer aan
het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds zal worden be-
taald, hetgeen het fonds op f. 100.000 en meer
1)
aan
lasten
•
per geval komt te staan. De behoefte aan een
dergelijke royale houding ten opzichte van de betrok-
kenen is nergens aangetoond en volstrekt ongemotiveerd.
1)
Er zijn gevallen waanin de betrokkenen door de wets-
wijziging de vennogenswaarde van hun pensioenrechten
met meer dan een hwart miljoen gulden zien toenemen!
Het smijten met tientallen miljoenen guldens uit de
Schatkist om de inkomens- en vermogensongelijkheid
nog groter te maken, is een opzienbarend detail van de
nieuwe pensioenwetgeving, hetgeen blijkens het Voor-
lopig Verslag aan de Tweede Kamer is ontgaan.
Utrecht.
C.
P. A. BAKKER.
D. W. Ormel: Medezeggenschap in de onderneming.
Een situatietekening.
N.V. Uitgeversmaatschappij
€. E. Kluwer, Deventer 1965, 98 blz., f. 4,95.
Het is een goede gedachte van de auteur geweest, in
kort bestek een overzicht te geven van de talrijke suggesties,
die de laatste tijd op het terrein der medezeggenschap in de
onderneming zijn gedaan, zowel door de centrale werk-
gevers- en werknemersorganisaties als door de Commissie-
Verdam. Dat Ormel hierbij gelegenheid heeft, zijn eigen
visie te poneren, spreekt wel van zelf. In de inleiding plaatst
hij reeds enkele behartenswaardige kanttekeningen, zoals
de constatering, dat men een zekere mate van onbehagen
en wantrouwen zal moeten aanvaarden als inherent aan
elke menselijke gemeenschap en voorts, dat er in de dis-
cussie te zeer van wordt uitgegaan, dat met een structuur-
verandering de moeilijkheden zouden zijn op te lossen,
zonder dat wordt achtgeslagen op de noodzakelijke men-
taliteitsverandering der betrokkenen.
Bijna de helft van het boekje is gewijd aan de onder
–
nemingsraad in verleden en toekomst, een onderwerp dat
de auteur na aan het hart ligt. In volgende hoofdstukjes
worden o.m. behandeld het recht van enquête en het recht
van beroep, de werknemerscommissaris in het buitenland,
de commissarissen ,,nieuwe stijl”, vakbeweging en onder
–
neming alsmede de machtsverschuiving van aandeelhouders
naar commissarissen, zoals die door de (kleinst mogelijke)
meerderheid der Commissie-Verdam wordt bepleit.
Wat de tot nu toe bereikte resultaten met de onder-
nemingsraden betreft, is de auteûr niet somber gestemd.
Kwantitatief
constateert hij dat praktisch in alle onder-
nemingen met meer dan 100 werknemers een onder-
nemingsraad functioneert.
Kwalitatief
is het moeilijker een
conclusie te trekken, temeer omdat hierover nog een
sociologisch onderzoek gaande is. De auteur stelt echter,
dat de ondernemingsraad in het kader der onderneming
een uiterst belangrijke functie vervult en dat in de onder-
nemingsraad veelal met animo gewerkt wordt, al is hij de
eerste om te erkennen dat de ondernemingsraad ,,de
wereld niet op haar grondvesten doet schudden”.
Wat de desiderata t.a.v.
uitbreiding der bevoegdheden
betreft, concentreren de vakcentrales zich op de
financieel-
economische sfeer.
Men wil hierbij de ondernemingsraad
belangrijk meer taken geven; het N.V.V. gaat het verst,
door als eis te stellen, dat over de jaarstukken (balans en
winst- en verliesrekening) de ondernemingsraad (of een
commissie daaruit) zou moeten worden gehoord, alvorens
zij ter vaststelling aan de aandeelhoudersvergadering
worden voorgelegd. De Commissie-Verdam gaat niet zover,
doch wil slechts voorschrijven, dat de jaarstukken (dus na
vaststelling) aan de ondernemingsraad ter bespreking
worden voorgelegd. Voorts wenst zij, dat de onder-
nemingsraad geraadpleegd wordt omtrent de sociale ge-
volgen van ingrijpende maatregelen: de vakbeweging wil
E.-S..B. 6-10-1965
925
echter voorafgaand overleg in de ondernemingsraad over
de maatregelen zelf. Wij zijn benieuwd, wat de S-ER. ten
aanzien van verdere aan de ondernemingsraad te verlenen
bevoegdheden zal adviseren!
Het recht van enquête, thans uitsluitend aan aandeel-
houders toekomend, wenst de Commissie-Verdam uit te
breiden tot de vakcentrales, gehoord de ondernemingsraad;
de vakcentrales willen dit recht aan de vakbonden toe-
kennen. Het sterk door de vakbeweging gepousseerde
recht van beroep tegen ondernemersbeslissingen, welk
recht ook van de zijde der Prot. Chr. werkgevers in geval
van ,,kennelijk wanbeheer” wordt aangeprezen, wordt door
de Commissie-Verdam – terecht – afgewezen. Ormel
maakt hiervan slechts melding, zonder positie te kiezen.
Uitvoerige aandacht schenkt Ormel aan de ervaringen
met de werknemerscommissaris in de Duitse Bondsrepu-
bliek, een onderwerp waaraan m.i. de Commissie-Verdam
te veel voorbij is gegaan. Geleidelijk komt de discussie
over dit punt hier te lande op gang
1).
Ormel stelt de vraag,
of de zgn. gekwalificeerde medezeggenschap in de zware
industrie (de helft der commissarissen van werknemerszijde
benoemd en een arbeidsdirecteur) heeft bijgedragen tot de
verwezenlijking van de medezeggenschap en verbetering
van de sociale verhoudingen. De auteur beantwoordt beide
vragen ontkennend: hij ziet wel een duidelijke medezeggen-
schap voor de bestuurders der machtige vakcentrale, de
D.G.B., en de betrokken vakbonden, de J.G. Metail en
de J.G. Bergbau, maar meent, dat dit veelal de eenvoudige
werknemer niet het gevoel geeft, dat zijn positie hierdoor
wezenlijk gewijzigd is. De werknemerscommissarissen en
de arbeidsdirecteur zouden zich volgens de auteur van de
werknemers vervreemden en aan de ,,andere kant” komen
te staan.
Toch vraagt men zich af, of de auteur hier niet iets te
ongenuanceerd zijn mening geeft. Als men gesprekken
voert met de grote Duitse werkgeverscentrales blijkt toch
zeer duidelijk, dat men de gekwalificeerde medezeggenschap
in de ,,Montan”-industrie bepaald niet toejuicht en dat
men zich scherp verzet tegen uitbreiding tot andere bedrijfs-
takken. Voorts acht men de zware vertegenwoordiging der
werknemers in de ,,Aufsichtsrat” en vooral de aanwezig-
heid van de arbeidsdirecteur in de directie dikwijls een
Lelemmering voor snelle besluitvorming. Dat deze functio-
narissen zich in het algemeen gedragen als andere coni-
missarissen en directeuren, zoals Ormel stelt, moet dan
ook worden betwijfeld.
Aan de andere kant vernam ik bij de D.G.B. en zijn
speciale medezeggenschapsinstituut, de ,,Hans Boeckler
Gesellschaft”, dat bij een goede verhouding tussen
,,Betriebsrat” en arbeidsdirecteur, grieven van werknemers
op efficiënte wijze op directieniveau kunnen worden be-
sproken. Overigens ben ik het met Blaisse eens dat aan de
Duitse regeling ernstige bezwaren kleven
2)
en geef ik met
hem en Ormel verre de voorkeur aan een uitbreiding van
de kring waaruit commissarissen worden gekozen. De strijd
om de uitbreiding van de gekwalificeerde medezeggenschap
zal zich in de in september gekozen nieuwe Bondsdag
afspelen. Daarbij is het merkwaardig, dat in alle politieke
partijen ten deze verschil van mening bestaat. Verder kan
nog worden vermeld, dat de beide grote kerkgenootschap-
pen in deze kwestie een belangrijke rol spelen.
Voorts moge ik eraan herinneren, dat de ontwikkeling
der medezeggenschap zich in Nederland geheel anders
heeft voltrokken dan in West-Duitsland. Bij ons is de
‘) Zie ,,E.-S.B.”, jrg. 1965, blz. 296, 316, 479, 506 en 531.
2)
Zie ,,E-S.B.”, jrg. 1965, blz. 480.
medezeggenschap aan de top (S.-E.R. en Stichting van de
Arbeid) en in de
bedrijfstakken
(P.B.O., vakraden) sterk
ontwikkeld, terwijl die in de onderneming nog aan het
begin staat. In West-Duitsland introduceerde reeds het
Betriebsrâtegesetz van 1920 de werknemerscommissaris,
terwijl een met onze S-ER, overeenkomend orgaan zelfs
niet bestaat! Ook het informele overleg tussen D.G.B. en
werkgeverscentrales schijnt niet veel te betekenen.
Ortnel wijst er terecht op, dat de Nederlandse vak-
beweging de werknemerscommissaris niet sterk als deside-
ratum op de voorgrond plaatst. Slechts het C.N.V. propa-
geert deze figuur, doch van N.V.V.-zijde noch van N.K.V.-
zijde wordt deze wens gesteund. Het desbetreffende voor-
stel van de ,,9 mannen” der Commissie-Verdam loopt dus
min of meer achter de ontwikkeling aan. Ormel wijst erop,
dat van werkgeverszijde wel de noodzaak wordt ingezien
van uitbreiding van de kring, waaruit commissarissen
worden gekozen. Men denkt dan aan commissarissen met
kennis van maatschappelijke vraagstukken, de zgn. sociale
commissaris. Hierdoor wordt de eenzijdigheid van de
samenstelling der raden van commissarissen doorbroken,
doch Ormel stelt terecht, dat dan van een bijdrage tot mede-
zeggenschap geen sprake meer is.
Ten slotte nog een enkel woord over de machtsver
schuiving van aandeelhouders naar commissarissen waar-
aan Ormel een afzonderlijk hoofdstuk wijdt. Ormel keert
zich terecht tegen het voorstel der 9 leden, om conform de
Duitse wettelijke regeling belangrijke bevoegdheden van
de aandeelhoudersvergadering over te brengen naar de
raad van commissarissen. Dit heeft al dadelijk het grote
bezwaar van vermindering der openbaarheid, terwijl het
streven juist op ,,open ondernemerschap” moet zijn gericht.
De auteur acht het effectiever, de bevoegdheden van aan-
deelhouders te vergroten!
De argumentatie der 9 lèden van de Commissie-Verdam
komt in hoofdzaak neer op het onbevredigend functione-
ren der aandeelhoudersvergadering. Dit is echter een
kwestie van Organisatie: naarmate aandeelhouders zich
bundelen en door deskundige woordvoerders hun stand-
punt laten verdedigen, kunnen discussies in de aandeel-
houdersvergadering zeer vruchtbaar zijn. De ervaring bijv.
bij de jongste vergadering van de Holland-Amerika Lijn
duidt sterk in deze richting; in West-Duitsland plegen in
alle vergaderingen der belangrijkste ondernemingen ver
–
tegenwoordigers van de ,,Schutzvereinigung für Wert-
papierbesitz” op te treden, die volkomen van de zaken op
de hoogte zijn. Ook,onze Vereniging Effectenbescherming
streeft in deze richting.
Ormel wijst verder nog op het gevaar van machts-
concentratie bij het management (directie en commissaris-
sen) en wil juist de machtsspreiding bevorderen. Hij ziet
terecht de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid als een
verouderde gedachtengang en beschouwt aandeelhouders
en werknemers in het vlak van de onderneming veeleer als
natuurlijke bondgenoten dan als vijanden. Men denke in
dit verband ook aan de gelukkig steeds voortgaande ver-
breiding van aandelenbezit in brede lagen der bevolking,
waardoor de genoemde tegenstelling niet meet van deze
tijd is.
Wij achten de publikatie van Ormel een belangrijke aan-
winst voor de medezeggenschapsliteratuur, waarin het
door de veelheid van rapporten voor belangstellenden lang-
zamerhand een doolhof dreigt te worden. De auteur heeft
in kort bestek een wegwijzer door dit doolhof gegeven,
welke wij in vele handen wensen!
Hilversum.
A. W. QUINT.
926
E.-S.B. 6-10-1965
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
POSTDOCTORALE LEERGANGEN EUROPESE
INTEGRATIE 196511966
Onderwerp:
Algemene oriëntatie (vooral de economische
aspecten).
Programma:
23 oktober 1965: Doelstelling van de Europese Gemeen-
schappen en de werking van de douane-unie.
Docent: W. J. van Slobbe.
6 november 1965: Het landbouwbeleid in de Europese
Economische Gemeenschap.
Docent: Dr. F. W. J. Kriellaars.
20 november 1965: Vraagstukken van gemeenschappelijk
beleid; in het bijzonder vervoer.
Docent: Prof. Dr. F. Hartog.
5
februari 1966: Conjunctuur en monetair beleid in de
gemeenschappen.
Docent: Prof. Dr. H. W. J. Bosman.
Sociaal beleid; in het bijzonder de inkomenspolitiek.
Docent: Prof. Dr. D. B. J. Schouten.
19 februari 1966: Buitenlandse betrekkingen van de ge-
meenschappen.
Docent: Prof. Dr. A. H. M. Albregts.
Associatie van Afrikaanse staten met de E.E.G.
Docent: Prof. Dr. L. H. Janssen S. J.
5 maart 1966: Instellingen en besluitvorming in de Euro-
pese Gemeenschappen.
Docent: Prof. Dr. F. A. M. Alting von Geusau.
Plaats: Katholieke Economische Hogeschool, Hogeschool-
laan 225, Tilburg.
Tijd : Colleges 10 – 12 uur.
Lunch
12- 13.30 uur.
Discussie 13.30 – 14.30 uur.
4boniaees t
11
op
DE ECONOMIST
ASTFADE
Bij de afdeling Gemeentebedrijven ter Secretarie van Amsterdam kan worden geplaatst een
Maandblad
onder
redactie van
AMBTENAAR
Prof. P. Hennipman,
:
jjg
in de rang van ADJUNCT-ADMINISTRATEUR
Prof. P. S. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Salaris tussen f. 1.202,— en F. 1.763,— per maand, exclusief 5,3
%
huurcompensatie.
Prof. J. Tinbergen,
Vakantietoelage 4%.
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof.
J.
Zijlstra.
De premie A.O.W./A.W.W. komt voor rekening van de Gemeente.
De betreffende functie omvat in de eerste plaats de taak van plaatsvervangend hoofd van de afdeling en uit dien hoofde zal betrokkene worden belast met de zorg voor de
dagelijkse goede gang van zaken van de werkzaamheden. In de tweede plaats zal zijn
*
taak bestaan uit de behandeling van het uitbrengen van adviezen ten aanzien van aan- gelegenheden op velerlei gebied, samenhangend met het beheer van verschillende be-
drijven
(Energiebedrijf,
Vervoerbedrijf,
Waterleidingbedrijf,
Veemarkt
en
Abattoir,
Begraafplaatsen, Çentrale Markt) en diensten (Stadsreiniging en Marktwezen) der Ge-
nieente.
Abonnementsprijs f. 30; vooi
Voor de vervulling van deze functie zijn vereist:
studenten f. 15.
..
bij voorkeur het doctoraal-examen in de economische wetenschappen, rich-
ting bedrijfseconomie;
brede algemene belangstelling;
leidinggevende kwaliteiten;
*
goede contacteigenschappen en representativiteit;
e
studiezin, teneinde zich op de hobgte te stellen van de ontwikkelingen terzake
in binnen- en buitenland;
f.
leeftijd tenminste ongeveer 35 jaar.
Ab
ente
worden
aan-
onnem
Ervaring in een overeenkomstige overheidsfunctie kan tot aanbeveling strekken.
genomen door de boekhandel
Aangezien een psychologisch onderzoek een onderdeel van de selectie zal vormen, moeten
en door uitgevers
gegadigden bereid zijn zich daaraan te onderwerpen.
DE ERVEN F. BOHN
Volledige sollicitaties onder no. 19097 in te zenden bij de Directeur der Geni. Personeels-
TE HAARLEM
liii]
IlIlIDIDIDID 111110 ID ID ID
lID 0 II VIDID DII 00101011
voorziening, Sarphatistraat 92, Amsterdam-C.
E.-S.B. 6-10-1965
927
Belangstellenden wordt verzocht zich zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk véôr 15 oktober, op te geven
bij
het Bureau
van de Senaat van de Katholieke Economische Hogeschool,
Hogeschoollaan 225, Tilburg.
Het inschrijfgeld bedraagt f. 25 per persoon (exclusief
lunches), voor de gehele cursus, over te maken op giro
1077496 van de Katholieke Hogeschool, met vermelding
,,Leergang Europese Integratie”. Het programma en ver
–
dere gegevens worden na ontvangst van het inschrijfgeld
toegezonden.
Onderwerp: De Europese landbouw.
Programma:
16 oktober 1965: De ontwikkeling van nationaal tot ge-
meenschapsbeleid.
Docent: B. Heringa.
30 oktober 1965: De marktordening.
Docent: Drs. W. Le Mair.
13 november 1965: De financiering van het gemeenschap-
pelijk landbouwbeleid.
Docent: Drs. P. A. J. Wijnmaalen.
27 november 1965: Het structuurbeleid.
Docent: Ir. S. Herweijer.
11 december
1965:
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid
en de verhouding tot derde landen.
Docent: Drs. H. C. Posthumus Meyjes.
18 december 1965: Kritische beschouwing der gehouden
inleidingen en langere discussie met de verschillende
sprekers.
Docent: Prof. Dr. J. Horring.
Plaats: Universiteit van Amsterdam.
Tijd : Colleges 10 (,recies) – 11.45 uur.
Discussie 12 – 13 uur.
Kosten: De kosten van de leergang bedragen f. 25, te vol-
doen op postgiro 13500 t.n.v. gemeente giro Am-
sterdam, ten behoeve van het Europa-Instituut,
rekeningnummer E 1656.
Nadere inlichtingen en inschrijvingsformulieren
dienen te worden aangevraagd bij: Europa-
Instituut van de Universiteit. van Amsterdam,
Kloveniersburgwal 74, tel, (020) 246878, toestel 234.
Onderwerp: Fiscale harmonisatie in de E.E.G.
Van januari 1966 af zal te Leiden door het Europa-
Instituut van de Rijksuniversiteit in samenwerking met de
Nederlandsche Economische Hogeschool te Rotterdam een
postdoctorale leergang van zes colleges worden georgani-
seerd over het onderwerp: ,,Fiscale harmonisatie in de
E.E.G.”.
Te behandelen onderwerpen zullen o.a. zijn: Hoever
gaat de verplichting tot belastingharmonisatie in het EEG.-
Verdrag?; Omzetbelastingharmonisatie (verschillende typen
van heffingen, verband met de accijnzen, belasting over de
toegevoegde waarde, gevolgen voor diverse industrieën);
Directe belastingen (winstbegrip, dubbele heffing N.V. –
aandeelhouder, deelnemingen, fusies); Economisch-sociale
aspecten van fiscale harmonisatie voor Nederland.
Nadere gegevens over deze leergang zullen nog worden
bekend gemaakt. Secretariaat: Europa-Instituut, Pieters-
kerkhof 6, Leiden, tel. (01710) 21348.
HARKNESS FELLOWSH1PS
Door het Commonwealth Fund, een particuliere Ame-
rikaanse Fundatie in New York, wordt door middel van
zijn ,,Harkness Fellowships” een buitengewoon royaal en
breed opgezet programma tot studie in de Verenigde
Staten in alle vakken, behalve de medische, natuur- en
exacte wetenschappen, voor een periode van 12 tot 21
maanden geboden. Hiervoor kunnen in aanmerking
komen niet alleen degenen die teen universitaire oplei-
ding voltooid hebben, doch ook zij, die op andere wijze
deskundige kennis verworven hebben, zoals journalisten
en kunstenaars.
Uiteraard dient aan zeer hoge eisen wat betreft per-
soonlijke en terzake kundige capaciteiten te worden vol-
daan. Leeftijd van ca. 25 tot ca. 30 jaar. Belangstel-
lenden die voor een studie, te beginnen september 1966,
naar een dezer beurzen willen solliciteren, kunnen zich
tot 30 oktober 1965 voor nadere inlichtingen wenden tot
het Nederland-Amerika Instituut, Museumplein 4 te
Amsterdam, tel. (020) 72 22 80.
STICHTING INSTITUUT
VOOR VERKEERS- EN
VERVOERSECONOMIE
verbonden aan de Universiteit
van Amsterdam
vraagt
twee economisten
die zullen meewerken aan de
researchactiviteiten van het
instituut.
De onderzoekingen hebben zo-
wel betrekking op theoretische
vraagstukken, als op de actuele
vervoerseconomische proble-
mati e k.
Voor de beide functies is het
doctoraal examen in de econo-
mie (algemeen – economische
richting) vereist.
Zowel zij, die elders verworven
ervaring kunnen inbrengen, als
degenen, die onlangs hun studie
hebben voltooid, worden uit-
genodigd te reflecteren.
De salarisgrenzen bedragen
f1028.- –
f
2297.- per maand,
exclusief toelagen.
Belangstellenden kunnen des-
gewenst telefonisch nadere in-
lichtingen inwinnen (020-65149).
Schriftelijke sollicitaties aan de
Stichting, Herengracht 483,
A m ste rda m-C.
928
E.-S.B. 6-10.1965
Geidmarkt.
De ultimostijging van de bankbiljettencirculatie, één van
de factoren waarvan mocht worden aangenomen dat deze aan de grote ruimte op de markt sedert omstreeks midden
september een einde zou maken, heeft zijn uitwerking in de
27 september eindigende zevendaagse periode doen gevoe-
len. Vooralsnog werd de drainering ten dele opgevangen
door een surplus van uitbetâlingen van het Rijk boven de
ontvangsten. In de vorige week was
bij
een verdere uitbrei-
ding der bankpapieromloop (tot en met 30 september) het
effect van de stortingen op de voorlopige aanslagen van de
vennootschapsbelasting reeds merkbaar. De verkrapping
op de markt manifesteerde zich in een stijging van de rente voor daggeldieningen van 2 pCt., wat tegenwoordig als een
minimum moet worden beschouwd, in twee etappes tot
3 pCt., welk peil 30 september werd bereikt.
In de komende weken zal de invloed van de Schatkist de overheersende blijken. Enerzijds verdwijnt een bedrag aan
te betalen vennootschapsbelasting – dit wordt op f. 1 â
f.
11/4
mrd. geraamd, verspreid over oktober – uit de kas-
sen der banken, anderzijds ontstaat een tegenstroom in de
vorii van schatkistpapier, dat vervalt en waarvan het be-
drag globaal op f. 400 mln, wordt geschat. Doorgaans
concentreren zich in deze periode ook andere betalingen
van de staat. In de eerste twee weken van oktober mag men
nog op enige financieringsmiddelen door het teruglopen
der bankbiljettenomloop rekenen. Al deze factoren tezamen
zullen echter de markt verder doen verkrappen.
Kapitaalmarkt.
De cijfers van de betalingsbalans over het eerste halfjaar
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw
telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
Blijf bij!
Lees ,,E.-S.B.”
NILLMIJ
vraagt
in het kâder van uitbreiding van haar activiteiten op financieel
terrein een
jong academicus
(rechten of economie)
Na een inwerkperiode van enige maanden zal betrokkene een zelfstandig
aandeel krijgen in de voorbereiding van deze activiteiten.
Tot zijn taak zullen behoren de inventarisatie van de hiermede
samenhangende vraagstukken en het doen van suggesties ten aanzien
van oplossingen hiervoor.
Na voltooiing van zijn opdracht – die enige jaren in beslag zal nemen –
is verdere carrière-mogelijkheid bij een van de staforganen van het
concern ruimschoots aanwezig.
Leeftijd tot 35 jaar. Enige ervaring in het bedrijfsleven is gewenst.
S .
Met de hand geschreven
nazi
sollicitatiebrieven voor 16 okt
te richten aan het Hoofd
r,
Personeelszaken van de NILLIVIIJ’
ui..i…puIaI….IuuIu.I.I.I•i ••iIIUhiPIIUIIPI!UIU1UII
postbus 14, Den Haag.
•tIUIUIlIUIlI•U
E,.-S.B. 6-10-1965
929
1965 hebben allereerst laten zien, dat het totale verkeer
met het buitenland een vermindering van de binnenlandse
liquiditeitenmassa tot gevolg heeft gehad in de orde van
grootte van f. 400 mln. Deze factor heeft mede het rente-
niveau in deze periode omhoog gedrukt. De drainerende
invloed van de betalingsbalans in de eerste helft van 1965
was overigens aanzienlijk geringer dan in dezelfde periode
van 1964, toen de daling van de totale Eiquiditeitenhoeveel-
held uit deze hoofde meer dan f. 1 mrd. heeft bedragen.
Wat het kapitaalverkeer betreft, leidde de aflossing van
buitenlandse overheidsschuld zoals gebruikelijk tot een kapitaalexport, die thans f. 52 mln, bedraagt. Het parti-
culiere kapitaalverkeer leidde voor ons land tot een positief
saldo van f. 173 mln. Tot dit bedrag hebben bijgedragen de
ontvangsten van f. 273 mln. uit hoofde van verkoop naar
het buitenland van binnenlandse effecten. Uit dit cijfer mag
men afleiden dat in het eerste halfjaar 1965 de terugkoop
door ons land van zich in het buitenland, in het bijzonder in de Verenigde Staten, bevindende Nederlandse effecten, nog
niet zo’n grote omvang heeft aangenomen. De buitenlandse
belangstelling voor hoogrentende Nederlandse obligaties
heeft in eik geval sterk overwogen. Daarentegen hebben
ingezetenen voor f. 178 mln, aan buitenlandse effecten ge-
kocht, waarvan f. 80 mln. dooi-in te schrijven op in Neder-
land uitgegeven buitenlandse emissies (Europese Inves-
teringsbank en E.G.K.S.). Het buitenland heeft Nederland
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A. TWIJNSTRA
adviseurs voor bedrijfsorganisatie in de bouwnijverheid
zoekt voor spoedige indiensttreding een
BEDRIJFSECONOOM
FUNCTIE-INHOUD: • het
zelf standig
adviseren van bedrijven in
de bouwnijverheid over bedrijfseconomi-
sche en bedrijfsorganisatorische onder-
werpen
;
het leiding geven aan enkele jonge mede-
werkers;
• het verder ontwikkelen van het vak “be-
drijfsorganisatie”
;
FUNCTIE-EISEN:
• doctoraal economie in bedrijf’seconomische
richting
;
• ervaring in een bedrijfseconomische of
bedrijfsorganisatorische functie, bij voor-
keur in de bouwnijverheid
;
• een leeftijd van tenminste 35 jaar.
In eigen handschrift opgestelde brieven ontvangen wij gaarne,
gericht aan hêt Raadgevend Bureau Dr: Ir. A. Twijnstra,
Roberl
Kochlaan 22, Deventer, t.a.v. Drs. A. Gudde.
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van dc reacties
op door Uw onderneming
gepaatste personcelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. Dc ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in dc kwaiteit
van de reacties op Uw per
–
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” . als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling ,,E.-S.B.”
Postbus 42
–
Schiedam.
930
E.-S.B. 6-10-1965
FR
–
IESLAND
FRIESNU
Hier verrijzen nieuwe industrieën
Friesland, eens het land waar de duizend terpen verrezen. Nu verrijzen hier
de nieuwe industrieën. (In de laatste vijf jaar meer dan honderd.) Friesland:
in 1970 via de lJsselmeerpolders slechts 77 km van de Randstad.
et
Friesland kunt
Lâ
ouwen
Inlichtingen: Industrialisatie-raad der Friese Kernen
Sophialaan
1,
Leeuwarden. Tel. (05100)-28144-28145
E.-S.B. 6-10-1965
931
New York.
Dow Jones Industrials
…….
874 930
930
Rentestand.
Langlopende ataatsobligaties b)
5,17 5,54
5,55
Aandelen: internationalen b)
3,4
lokalen b)
……..
3,3
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
3’I,
4
4
1
1,
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.
f. 246 friln. lang krediet gegeven,
terwijl
in tegengestelde
richting de directe investeringen f. 187 mln, naar Fet buiten-
land hebben doen stromen. Ten slotte hebben de banken
f. 316 mln, lang krediet aan het buitenland verstrekt.
Enkele Ideine posten buiten beschouwing gélaten, is het
resultaat dat de totale kapitaalrekening. een tekort van
f. 195 mln. heeft doen zien, hetgeen mede de stijging van
de rente verklaart.
tndexcijfers aandelen
30 dec.
H. & L.
24 sept.
1 okt.
(1953 = 100)
1964 1965
1965 1965
Algemeen
………………
405
410-357
361
365
Internationale concerns
…….
568
583 —505
509
519
Industrie
………………..
355
371
–
320
325 325
.
Scheepvaart
. . .
…………
146
155 – 136
143
142
Banken en verzekering
……..
236
243 – 187
192
191
Handel enz .
……………..
170
180-162
165
166
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum
………
f.158,20
f. 138,20 f. 143,30
Philips G.B
………………
f. 145
f. 116,40 f. 117,70
Unilever
………………..
f. 141,80
f. 132,30
f.
135
A.K.0
…………………
454’/
–
442 444
ExpI. Mij. Scheveningen
220 204
175
Hoogovens, n.r.c .
…………
541
4974
505
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.
…..
9114
.
830
840
Amsterdam.Rotterdam Bank
f.
66,10
f.
56,50
f.
56,30
Nationale Nederlanden,
c…..
784
5934
592
Robeco
…………………
f.224,40 f. 226
f. 226
De Nederlandse Ëconomische Vereniging voor de Confectie-
Industrie N.E.V.E.C. vraagt ter versterking van het
secretariaât een
wetenschappelijke
medewerker
bij voorkeur Dr. of Drs. in de Economie (leeftijd 30-40
jaar), die in staat zal zijn diverse problemen in en rondom.
onze industrie te analyseren. De betrokken functionaris
zal eveneens niet secretariaatswerkzaamheden worden
belast, terwijl het tevens tot zijn taak zal behoren de
aktiviteiten van enige werkgroepen van confectie-
fabrikanten te stimuleren.
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder opgave van
levensloop en verlangd salaris vertrouwelijk te richten
aan de Algeteen Secretaris van de N.E.V.E.C., van
Eeghenstraat 101, Amsterdam-Z.
Uffl
_DAT
Bu UIN
ZUN
BEPAALD
.
r
Voor bouwen zijn mensen en materiaal
nodig – maar bovenal organisatie. Eôn
strikt -logisch plan beheerst elk projekt
van het ibb. Van elk staditim zijn datum
en duur bepaald. Soms tot in uren nauw-
keurig, zoals bij bouwen in glijbekisting.
Rustig, solide en stipt volgens schema bouwt
het Ingenieurs -Bureau voor Bouwnijverheid
het ene werk na het andere.
ENKELE RECENTE VOORBEELDEN:
Hilton Hotel A’dam
Filtergebouw Beerenplaat R’dam
Winkelcentrum Hoofddorp
Chemische fabriek DOW Terneuzen.
S
Viadukten N.S.
Konfektiecentrum A’dani
Torenflats Haarlem
ibb
Kazernecomplex Den Helder Vrieshuis Meppel
Laboratoria T.N.O. Delft
Amerikaanse Ambassade te Den Haag
N.V. INGENIEURS-BUREAU VOOR BOUWNIJVERHEID
OEGSTGEEST – ROTTERDAM
932
E.-S.B. 6-10-1965
Zd
ligt het nog in het magazijn, zé is het al in München … !
Verzend per TE.EM„. de inter nationale
goederefi-s
0
neltrein tussen
0
de
belangrijkste
Europese produktie-
en’ konsum tie
(zonder extra toeslag)!
Van Zweden naar Spanje, van Italië
naar Nederland, van Duitsland
naar Frankrijk, kris-kras over het
kontinent snellen de vlugge
vervoerders van de Euromarkt. Trans Europe Express Marchandises,
de goederen-sneltrein wiens haast
bijna geen grenzen kent (hij wordt
door de douane met extra respekt
behandeld; bijna geen grensoponthoud!). Van rangeren moet hij niet veel
hebben – hij is zodanig samengesteld,
dat ,,uw” wagon ononderbroken
de meest direkte route naar het
einddoel volgt. Zijn rijsnelheid?
85 – 100 km/uur. Een trein van de
klok. U kunt er van op aan!
Een trein die altijd klaar staat
voor iedereen die per spoor
transporteert. Kosten?
Geen cent extra. Bijzondere wensen
van deze Trans Europe-trein?Ja.
Een willige wagen, die 100 km/uur
kan lopen (S-wagen).
Voor internationaal spoorvervoer
kunt u rekenen op de
T.E.E.M. Belangstelling?
Bel de Afdeling Informatie Goederenvervoer van de Nederlandse Spoorwegen, tel. 030-15871, toestel 1196.
E.-S.B. 6-10-1965
933
Voor vacerende functies
Een grote onderneming in de omgeving van Rotterdam vraagt een
en beschikbare krachten
econooiii
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
als medewerker van het directie-secretariaat
,,Economisch-Statistische
Berichten”
het
aangewezen
Behalve algemene secretariaatswerkzaamheden zullen hem bepaalde
medium:
taken op financieel-economisch en sociaal gebied worden toegewezen.
Jonge economen met belangstelling voor het bedrijfsleven en met
le)
Omdat Uw annonce onder
vermogen tot zelfstandig denken en werken, ook zij, die hun studie
de aandacht komt van stafper-
soneel in
de
grote
bedrijven,
nog niet hebben afgemaakt, worden uitgenodigd hun eigenhandig en
met inkt geschreven brief onder letters Mf te zenden aan
2e)
Omdat Uw annonce wordt
W.
VERSCHOOR en Drs. J. C. OUDSHOORN
gelezen door diegenen, die de
Psychologisch Adviseurs
zakelijk belangrijke beslissingen
Coolsingel
57
–
Rotterdam
nemen, of daarbij
van
grote
invloed zijn.
Telkens
en
telkens
blijkt
ons
weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
FIJN MECHANISCHE INDUSTRIE
lezerskring van onze uitgave
,,BECKER$ SONSII N.V.
–
BRUMMEN
In verband met de komende pensionering van
degene,
die in onze
‘
onderneming leiding geeft aan de administratieve sector, inclusief
BÜ
.
het beheer van de financiën, wensen wij over te gaan
tot
de aan-
stelling van een
administratief deskundige
deze wegwijzer, speciaal voor de porti-
culiere belegger,wat inhoud, actualiteit
die hem over enkele jaren kan opvolgen.
en obiectiviteit betreft waardeert.
De taak van de nieuw aan te stellen functionaris zal aanvankelijk
bestaan uit het assisteren bij de invoering van een mechanische
Dit
heeft
vele
redenen:
het
bevat verwerking van administratieve en bedrijfsgegevens, waarbij
wekeliiks:
van een computer gebruik zal worden gemaakt,
te*rwijl
hij na
invaering de zelfstandige leiding daarvan op zich zal moeten
le
Interessante
(hoofd)artikelen,
die
nemen.
steeds
actuele
onderwerpen
des-
Voor de toekomst zien wij de functie in belangrijke mate als
kundig behandelen.
die van
le
Een
uitvoerig
en
levendig,
biina
dynamisch
geschreven
beursover.
1
zicht.
de
stemming
goed
weer-
1
CONTROLLER
3e Door een ieder te hanteren fonds-
1
analyses, volgens een eigen
prak-
1
cisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
Dit vereist dat hij op de genoemde gebieden over de nodige
onderhoudend geschreven en uicer. kennis en ervaring
beschikt,
respectievelijk zich deze eigen
aard zonder sensatie,
zal moeten maken. De meest gewenste leeftijd ligt rond 35 jaar.
5e Een leerzame vragenrubriek, od-
Aan belangstellenden voor deze zelfstandige en perspectief
biedende
viezen voor velen inhoudend.
werkkring
wordt verzocht zich
in
een
eigenhandig geschreven
sollicitatiebrief, voorzien van de nodige persoonlijke en loopbaan-
6e
Gegevens
omtrent
vele
fondsen
gegevens, te richten tot de directie van
onze
N.V., Zutphenschestraat
139 te Brummen. Op discrete behandeling van deze sollicitaties
(ook
van
incourante)
telkens
kan worden gerekend. Het Twents Instituut voor Bedrjfspsychologie
wanneer hieromtrent iets te mel-
treedt bij de behandeling van deze vacature als adviseur op.
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis
een
2-tal -proefnummers
ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Sthiedam
934
–
E.-S.B. 6-10-1965
SCH Nl
J FM ACH IN ES
HERMES BABY
HERMES MEDIA 3
HERMES 3000
HERMES STANDARD 3
HERMES AMBASSADOR
HERMES AMBASSADOR ELECTRIC
TE LMACH IN ES
HERMES:108 HERMES 203
HERMES :163
HERMES 162 HERMES:164
NOEKHOUDM A CH IN ES
HEPMES C-3
– –
Een kleine 3 millioen machines geleden begon Hermes met zijn eerste.
Nu omvat het leveringsprogram: schrijfmachines, telmaôhines, rekenmachines,
boekhoudmachines. Ingespeeld op de efficiency van vandaag. Neemt U bijvoor-
beeld de tekstschrijvende boekhoudmachine Hermes C-3, de voornaamste electrische
in de administratieve sector. Typische machine met teamgeest: twee toetsenborden,
alpha-numerieke werking, dus volledige tekst én volslagen rekencapaciteit. Met
zijn vele mogelijkheden aan saldeer- en telwerkeombinaties een goede investering
in de toekomst van Uw bedrijf. Of de nieuwste Hermes-teig, de Standaard 9.
Ideale “grote” schrijfmachine. Zuiver sôhrift, unieke steno-ruimte. Snel, stabiel,
vrijwel geruisloos. ‘t Is l precisie wat de toets slaat. Welke Hermes U neemt, elke
Hermes geeft het maximum op de plaats waar hij thuishoort.
.HERMES
PRODUCT VAN PAILLARD S.A. ZWITSERLAND
/
VOOR NEDERLAND: HERMES KANTOORMACHINES IMPORT N.V. SCHIEDAMSEVEST 991101 ROUERÔAM
E.-S.B. 6-10-1965
935
gevarieerd kopieerwerk
kom naarKodak
4
want het Kodak Verifax of Reodyprint kopieersysteem
•
biedt extra mogelijkheden omdat het zo veelzijdig is.
Alles wat getypt, geschreven, gedrukt of getekend is
‘
(in welke kleur ook) wordt haarscherp en duidelijk ge-
kopieerd, naar verkiezing op: kopie-papier in 7 div.
4
kleuren, dubbelgevouwen papier, kartondik papier,
luchtpostpopier, voorbedrukt kopiepapier, transparante
,
folie voor ,,overhead” projectie, transparant papier voor
lichtdruk of offsetplaten. U kunt dus alle kanten uit.
I
Neem een Kodak Verifax als u van uw originelen steeds
een aantal kopieën nodig hebt… of Readyprint voor
één kopie per keer. Kom naar KODAK…
en kies uw kantoorkopieerapparaat
Verifax
Reaclvprint
‘
In onze complete Verifax en Readyprint reeks
vindt u juist dôt apparaat, waarmee u al uw kopieer-
problemen kunt oplossen. Bel of schrijf naar
___________________
KODAK N.V., postbus 338, Den Haag. Telefoon
$
(070) 61 41 21, zodat wij weten dat u komt… of
1
Kodak
vraag bezoek van één onzer deskundigen.
11-107E
‘-,—–
-,-
9.6
E.-S.B. 6-10-1965