SVERZfKE,
I11tAV51
ÇLEYLNYIRZfRlNG
8
ANK SC
S
S
S
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010). 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTFERDAM-2
‘
IJ reageert op annoncst ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar Maken!
GEMEENTE HAARLEM
Op de secretarie-afdeling financiën en belastingen
kan bij het bureau financiën een
ECONOOM
worden geplaatst, die in teamverband en zelfstandig advies-,
werkzaamheden kan verrichten. Er wordt van hem verwacht,
dat hij onderwerpen van uiteenlopende aard op financieel.
bedrijfseconomisch en economisch terrein kan behandelen.
In het vooruitzicht wordt gesteld een boeiende veelzijdige
werkkring, welke zich in het bijzonder op gemeentelijk
bestuursterrein, waarbij de afdeling financiën is betrokken,
zal bewegen.
Daar deze functie een staffunctie is, wordt naast zelfstandig-
heid het vermogen om in teamverband te werken van groot
belang geacht.
VEREIST: academische opleiding (bedrijfseconomische rich-
ting). Voorts grote belangstelling voor financiële
en economische vraagstu lçken, een kritische In-. –
stelling en een goede mondelinge en schriftelijke
uitdrukkingsvaardigheid
SOLLICITATIES: worden binnen 10 dagen na het verschijnen
van dit blad ingewacht bij de burgemeester van
Haarlem. In de linkerbovenhoek van de sollicitatie-
brief vermelden nr. 47420.
EEN GROTE UITGEVERIJ VAN BOEKEN
OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS EN
WETENSCHAP ZOEKT
STAFFUNCTIONARIS
Vereisten:
• academisch of gelijkwaardig niveau (jurist of
econoom)
Enige ervaring in het uitgeversbedrijf strekt tot
aanbeveling.
• leeftijd 28 –
35
jaar
• initiatief en creativiteit
• administratief en zakelijk inzicht
Geboden wordt een verantwoordelijke, veelzijdige
werkkring met een honorering gebaseerd op opleiding
of ervaring en leeftijd. Ruime perspectieven zijn aan-
wezig.
Uitvoerige, eigenhandig (niet met ballpoint) geschreven
brieven, onder bijvoeging van pasfoto te richten onder
nr. E.-S.B. 13-1 aan Postbus 42, Schiedam.
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Com-
merce, Koninki(ik Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.3e.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post voor Nederland
f
36,50
(studenten
f. 25) per Jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplarén van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukker(j
H.AM. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
260260, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
‘0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te.
Lde
VAN REDACHE: L. II. Klaassen; H. W. Lambers;
P.
J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M
Hart.
IE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E.
Mertens
Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
294
E.-S.B. 3
1-3-1965
Centraal Economisch. Plan 1965.
Het Centraal Planbureau publiceerde het eerste samen-
vattende hoofdstuk van het nog te verschijnen volledige
Centraal Economisch Plan 1965. Elementen hiervan zijn
het onderwerp van dit artikel.
Eén van de meest saillante verwachtingen voor
1965
is die
van het achterblijven van de reële binnenlandse vraagstj/ging
van ca.
3,5
pCt. t.o.v. de toename met
5
pCt. van dé be-
schi kbare produktiecapaciteit in
de bedrjvensector. Dit ver
–
schil opent de mogelijkheid tot verbetèring van de betalings-
batanspositie en/of tot het realiseren van enige binnen-
landse ontspanning. De verdeling over deze twee effecten
hangt samen met het beloop van de buitenlandse conjunc-
tuur en van de Nederlandse concurrentiepositie. Verwacht
wordt een vermindering van het
betalingsbalanstekort op
lopende rekening tot f. 100 mln. (1964: f. 650 mln.), dat
ruimschoots door kapitaalinvoer wordt gecompenseerd.
De geraamde produktiestijging in de bedrjvensector met
4,5 pCt. impliceert dat de beschikbare capaciteit niet geheel
wordt benut. Dit zou kunnen samenhangen met een begin
van
ontspanning
op de arbeidsmarkt. Het C.P.B. wijst
hierbij evenwel op de kleine marge tussen capaciteits- en
produktieaccres
(0,5
pCt.), die reeds door geringe af-
wijkingen van de schattingen kan verdwijnen.
Een ander strategisch gegeven is dat van de verwachte
stijging van het
bruto nationaal produkt
met bijna 4 pCt.
(1964: 7,5 pCt.).
Voor het verloop van de
particuliere consumptie
zijn
van
belang de verhoging van de A.O.W.- en A.W.W.-uit-
keringen per 1 januari 1965, de belastingverlaging per 1
juli en vooral de ontwikkeling van de lonen. Wat deze
laatste betreft, het voor
1965
gesloten akkoord behelst
een verhoging van de contractlonen met 2 pCt. per 1 janu-
ari en met maximaal 3 pCt.
bij
de herziening van de con-
tracten. Rekening houdend met de ingangsdatum van de
nieuwe contracten komt dit laatste neer op 2,6 pCt. op
jaarbasis. Bij een strikte interpretatie van het akkoord –
en zonder dat rekening wordt gehouden met de eventueel
onder bepaalde voorwaarden nog te openen mogelijkheid
voor een extra loonstijging later in het jaar – bedraagt de
in 1965 te effectueren contractuele loonsverhoging dus 4,6
pCt. Daarbij komt een zgn. ,,overloop” uit het vooraf-
gaande jaar ad 1,8 pCt., waartegenover de sociale lasten
voor de werkgevers met 0,3 pCt. dalen. De officiële loon-
stijging komt dan uit op ca. 6 pCt.
Bij laatstgenoemd cijfer dient nog de zgn. incidentele
loonmutatie te worden geteld. Deze bedroeg in 1964 vol-
gens de thans beschikbare gegevens ca. 2 pCt. waarbij
1963
1
1964
1
1965
Mutaties t.o.v. vooraf-
gaand jaar in pCt.
Exogene variabelen
Loonsom per werknemer (bedrijven) Loonsom per werknemer (overheid)
……….
Wereld invoer a)
Materiële overheidsconsumptie (nominaal)
Bruto investeringen door de overheid (nominaal) Invoerprijspeil
………………………..
Endogenë variabelen
volume partculiere consumptie…………..
Volume bruto investeringen door bedrijven in:
woningen
…………………………..
overige vaste activa
…………………
volume goederenuitvoer
………………..
Volume goedereninvoer
………………..
Volume bruto nationaal produkt
…………
Produktievolume in bedrijven
Prijspeil van het levensofiderhoud
……….
Prijspeil particuliere consumptie
………….
Prijspeil investeringen (bedrijven)
………..
Prijspeil goederenuitvoer
……………….
Arbeidsproduktiviteit in bedrijven b)
……….
Saldo lopende rekening van de betalingsbalans
niveau
0,35
-0,65
-0,10
0,70
1,60
0,90
34,5
30
35 â 40
(mrd. gid.)
…………………………..
72,5 74,5
75
Voorraadvorming (mrd. gld.)
…………
…..
werkloosheid (1.000 personen)
…………..
44,4
.
42,5
werknemersaandeel (pCI.)
…………….
…
Nationale liquiditeitsquote(pCt.)
c) ……. …
Besparingen in pCt. van het nationaal inkomen
tegen marktprijzen
…………………….
18,3
19,5
.19,5
Gewogen naar afzetlanden.
Produktie per werkende (dus
mcl.
zelfstandigen).
Primaire plus secundaire liquiditeiten in pCt.
van het
nationaal inkomen
jaarultimo).
–
zich in de loop van het jaar een tendentie tot
stijging
voor-
deed. Gegéven dit laatste feit, de geringere officiële loôn-
stijging in 1965 en de vooralsnog voortdurende spanning
op de arbeidsmarkt, moet voor 1965 worden.gerekend met
een incidentele loonstijging van 3 pCt. Dit cijfer omvat
mede het effect van het toenemende gebruik, dat naar ver-
wachting zal worden gemaakt van de in 1964 geopende
mogelijkheden tot ondernemingsgewijze loondifferentiatie.
In de bedrjvensector stijgt de loonsom per werknemer dan
uiteindelijk met 9 pCt., en de totale loonsom – dus reke-
ning houdende met de toeneming van het aantal. loon-
trekkers – met 11 pCt.
Als gevolg vooral van de geraamde loonstijging zal de
particuliere consumptie naar waarde met bijna 10 pCt.
toenemen. Naar volume zal de stijging ca. 5 pCt. bedragen.
Het
prjjspeil van de consumptie
zal met 4,5 pCt. oplopen,
waarvan ca.
2/3
een gevolg is van binnenlandse kosten-
stijging; de rest komt voort uit verder stijgende invoer-
prijzen, overheids- en E.E.G.-maatregelen.
(vervolg op-blz. 305)
8,9
17
9
9,9
21
13,5
9
10
7
8,1
4.
-7.
9 23,5
10,5
1.
–
3
1
7,1
6
5
6,6
27
9
3,4
12
4
6,5
12,5
8
10,1
15
5
3,6 7,5
4
3,3
8
.
4,5 3.2
5,5
4.5 2,7
6,5
4,5
4
5,5
4
2,2
.
2,5
1,5-
2,5
6,5 3,5
Blz.
Centraal Economisch Plan 1965 …………..295
De werknemerscommissaris in Duitsland,
door
Mr. Dr. A. A. van Rhj/n ……………….
296
Agrarisch structuurbeleid in E.E.G.-verband (III),
door Dr. A. Mans ……………………..
299
Blz.
Steeds meer bier,
door Drs. J. Amelung ………
301
De fabrikanten van computers en perifere appara-
tuur (II), door H. Reinoud ……………….
302
Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.
Jongman
……………………………
307
E. -S. B. 31-3.1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
295
De werknemerscommissaris in Duitsland
Het rapport ,,Herziening van het ondernemings-
recht” van de Commissie-Verdam heeft reeds heel wat
pènnen in beweging gebracht. Daarbij is vooral in dis-
cussie de vraag of in de raad van commissarissen van
de grotere N.V.’s een werknemerscommissaris moet wor-
den opgenomen.
De uitdrukking ,,werknemerscommissaris” is eigenlijk
weinig gelukkig omdat zij de indruk wekt alsof deze
functionaris uit een beperkte kring moet wQrden ge-
kozen. De regering gebruikte in de stukken over de
Breedhand-affaire een betere uitdrukking: ,,commissa-
ns uit de sociale sfeer”
1).
Maar het woord ,,werkne-
merscommissaris” is nu eenmaal ingeburgerd. Ik wil
mij daarom aan dit spraakgebruik houden.
In het rapport van de Commissie-Ver.dan’t staan ne-
gen leden tegenover het opnemen van een werknemers-
commissaris positief en zeven leden negatief. Zowel de
negen (blz. 1110-111) als de zeven (blz. ’31) vermelden
het bestaan van een Duitse regeling. Maar over de daar-
mede opgedane ervaring wordt verder met geen woord
gesproken. Dat is zeer te betreuren. Natuurlijk kunnen
wij de Duitse regeling niet zonder meer overnemen.
Dat neemt niet weg dat het van groot belang is ons
Nederlands oordeel te toetsen aan wat Duitsland ons
na een ruim lO-jarige ervaring op dit gebied te zien
geeft.
Ik wil daarom gaarne daarover enig materiaal ver
–
schaffen.
Het voorstel der Commissie-Verdam.
De meerderheid der Commissie-Verdam wil aan de
werknemers ‘bij de akte van oprichting de bevoegdheid
verlenen ten minste één commissaris, of, indien de raad
van commissarissen uit meer dan vijf personen be-
staat, ten minste twee commissarissen te benoemen. De
ondernemingsraad regelt de inrichting van de verkiezin-
gen bij reglement, dat de goedkeuring behoeft van de
S.-ER. De werknemers kunnen hun keuzebevoegdLheid
ook overdragen aan de ondernemingsraad (art.
50
k,
blz. 117).
Het verkiezingsreglement bepaalt aan wie de bevoegd-
heid tot het opstellen van een voordracht toekomt. Het
is de taak van de S.-E.R. de kandidaten te beoorde-
len. In ‘bepaalde gevallen kan ook de S.-E.R. zelf aan-
bevelingen doen (art. 50 1, blz. 118).
Niet tot commissaris kunnen worden benoemd o.a.
zij die bij de N.V. in dienst zijn en de bestuurder
van een werknemersorganisatie uit de betrokken be-
drijfstak (art.
50
m, blz. 118).
Voor een nadere uiteenzetting verwijs ik naar de
voorgestelde tekst der artikelen en de daarbij gegeven
toelichting (blz. 126-128).
De regeling in Duitsland.
Hoe is nu de positie van de werknemerscommissa-
ns in Duitsland geregeld?
Het verdient de aandacht dat het ,,Betriebsrâtegesetz”
van 4 februari 1920 in bepaalde gevallen aan de on-
dernemingsraad reeds de bevoegdheid toekende om een
1)
Witte Stukken, zitting
1964-1965,
no.
7947,
no. 3, biz. 3.
of twee leden van de ondernemingsraad naar de raad
van commissarissen af te vaardigen (§ 70). Van deze
regeling is niet veel terecht ‘gekomen, o.a. doordat de
zaken in werkelijkheid buiten deze commissarissen om
werden afgedaan. Uitgangspunt was dat de werknemers-
leden de belangen der arbeiders
tegenover
de onder-
nemer moesten verdedigen. De thans geldende regeling
is gericht op
samenwerking.
Het uitgangspunt is dus ge-
heel verschillend.
Men vindt de materie van de werknemercommissa-
ns in Duitsland thans in twee wetten terug.
De belangrijkste wet is het ,,Gesetz über die Mit-
bestimmung der Arbeitnehmer in den Aufsichtsriiten
und \’orstânden der Unterneh•mer des Bergbaus und
der Eisen und Stahl erzeugenden Industrie” van 1951.
Deze wet geldt dus alleen voor de mijnbouw en de
ijzer- en staalverwerkende industrie. Voor de grote on-
dernemingen in deze bedrijfstakken is bepaald dat in
de raad van commissarissen
5
personen moeten wor-
den benoemd die geacht worden meer de belangen der
werknemers te kennen, en 5 personen die geacht wor-
den meer van de belangen der aandeelhouders op de
hoogte te zijn. Als lie lid fungeert een ,,neutrale voor-
zitter” (§ 4). In de praktijk wordt daarvoor dikwijls
gekozen iemand uit de bankwereld of uit de kringen
der hoofdambtenaren. Aan deze wet van 1951 is in
1956
nog een Novelle toegevoegd in verband met de
toenemende concernvorming. Maar essentieel is daar-
bij gebleven de paritaire invloed van werknemers en
aandeelhouders in de raad van commissarissen.
Niet pari’tair is de werknemersi’nvloed in ande-
re grotere ondernemingen dan de mijnbouw en de ijzer-
en staalverwetikende industrie. Hier geldt het ,,Betriebs-
verfassungsgesetz” van
1952,
welke in het algemeen 1/3
deel van de leden van de raad van commissarissen
aan de werknemersgroep toekent (76).
Mijnerzijds behandel ik vooral de resultaten van de
zgn. gekwalificeerde medezeggenschap krachtens de
wet van
1951.
De mijnbouw en de ijzer- en staalver-
werkende industrie nemen in het Duitse bedrijfsleven
een centrale positie in. Het gaat daarbij om ongeveer
95 ondernemingen met ongeveer 1 mln. arbeiders. De
arbeid van de wetenschappelijke onderzoekers heeft
zich juist in het bijzonder op de daar geldende gekwa-
lificeerde medezeggenschap gericht. De zgn. eenvoudi-
ge medezeggenschap van het ,Betriebsverfassungsge-
setz” van 1952 is nog weinig grondig onderzocht, ter-
wijl de doorvoering va’n de wet nogal wat ‘lacunes
vertoont
2).
De bronnen.
Het is niet eenvoudig om zich in Nederland uit de
beschikbare gegevens een juist oordeel te vormen over
2)
Nadat dit artikel was geschreven nam ik kennis van
het verschijnen van een nieuw boek van Dr. Otito Blume,
,,Normen und Wirklichkeit einer Betriebsverfassung”, J.
C. B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen
1964, 214
bLz. Uit een
overzicht van deze publikatie van Erhard Kassler in een
artikel ,,Die Wirklichkeit der Betriebsverfassung” in de
,,Gewerkschaftliche Monatshefte” van maart
1965,
blz.
145-
147, blijken de moeilijkheden van de döorvoering.
296
E.-S.B. 31-3-1965
de ervaringen in Duitsland. Er zijn voor- en nadelen
en dan is het maar de vraag waar het accent wordt
gelegd. Bovendien is het onderwerp met emoties gela-
den zodat subjectieve gevoelens gemakkelijk overheer
–
sen. Voorts wordt het verschil tussen ,,post” en ,,prop-
ter” gemakkelijk uit het oog verloren, waardoor te snel
tussen bepaalde feiten een causaal verband wordt ge-
legd, zonder dat dit vast staat.
Op grond hiervan moet men met uitlatingen van de
naast betrokkenen als werkgevers en arbeiders voor
–
zichtig zijn. Intussen doet zich de gunstige omstandig-
heid voor dat er onder de vele publikaties meerdere
zijn van wetenschappelijke ociaal-econonien, die met
grote deskundigheid en nauwgezetheid hebben gepro-
beerd een objectief oordeel te geven
3).
Voigt heeft
een uitgebreide werkgroep gevormd van wetenschaps-
mensen met een verschillende instelling tegenover de
medezeggenschap, die
5
jaren onder zijn leiding aan
een -onderzoek heeft gewerkt. Bij dit onderzoek werd
gebruik gemaakt van alle moderne methoden van en-
quêteren. Het voorlopig opgestelde resultaat werd op-
nieuw met de betrokkenen besproken. Ook Blume is
op deze wijze te werk gegaan. Duvernell maakte geen
gebruik van enquêtes, maar is zelf jarenlang commissa-
ris van een grote onderneming geweest, zodat ook zijn
oordeel waarde heeft. Neuloh heeft weer wel geënquê-
teerd. Hij koos daarvoor één grote onderneming met
ca. 11.000 werknemers, die hij als representatief meen-
de te kunnen beschouwen. Zijn onderzoek is zeer uit-
voerig.
Mij dunkt, het is de moeite waard naar deze autori-
teiten te luisteren.
Vier complicaties.
1. De veronderstelling ligt voor de hand dat bij een
gekwalificeerde medezeggenschap het economisch be-
lang der onderneming en het sociale belang van het
personeel nog wel eens met elkaar kunnen botsen.
Men denke bijv. aan het geval dat moet worden be-
slist of een bepaalde; investering moet worden toege-
past dan wel een bepaalde personeelsvoorziening door-
gevoerd. –
De ervaring leert (lat in dergelijke gevallen in de
raad van commissarissen toch veelal eenstemmigheid
wordt bereikt. Er vinden dus weinig ,,Kampfabstini-
mungen” plaats. Dat betekent dat de ,,neutrale” man
slechts zelden behoeft op te treden. Dit resultaat wordt
bereikt doordat •de leidende figuren vooraf met elkaar
overleg plegen, waarbij dan een compromis uit de bus
– Prof Dr. Dr. Frits Voigt und Prof. Dr. Dr. Walter
Weddigen: ,,Zur Theorie und Praxis der Mitbestimnung”,
Erster Band, Schriften des Vereins für Sozialpolitik, Duncker
und Humblot, Berlin 1962,
556
blz.
– Dr. Erich Potthoff, Dr. Otto Blume, Prof. Helmut
Duvernell: ,,Zwischenbilanz der Mitbestimmung”, J. C. B.
Mohr (Paul Siebeck), Tübingen 1962, 371 blz.
– Otto Neuloh, mit Bei.tragen von Markus Kühn und
Friedrich Baerwald: ,,Der Neue Betriebsstil, Untersuchun-
gen tibet Wirklichkeit und Wirkungen der Mitbestimmung”, J. C. B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen 1960, 398 blz.
– Prof. Dr. Dr. Fritz Volgt: ,,Die Mi’tbesiijimmung – em
sozialer Fortschritt?”, Sozialer Fortschritt, september 1962,
blz. 194-200. –
— Men zie ook Prof. Mr. P. Borst: ,,Twee boeken over
de prakitijd van de medezeggenschap in Duitsland” in So-
ciaal Maandblad Arbeid,
5
decémber 1964, •blz. 777-785.
pleegt te komen. Voigt ziet hierin ,,eine neue ‘Dynamik
in die Willensbildung der Unternehmung”
4).
Intussen brengt de zucht naar het vinden van een
compromis het gevaar met zich mede dat bepaalde be-
langrijke beslissingen langer worden uitgesteld dan ge-
wenst is. In de praktijk doet deze complicatie zich ook
voor. Ook bij minder belangrijke zaken bestaat het
euvel dat er te lang bij wordt stilgestaan.
Zowel in de kringen van werkgevers als van werk-
nemers ontmoet de regeling bezwaren. De bezwaren
van werkgeverszijde
komen vooral van de zijde van
hen, die de gehele onderneming bezitten en dus nu
met een aanmerkelijke invloed van werknemerszijde
moeten rekening houden. Vanuit de grote ondernemin-
gen klinkt een ander geluid. Voigt noemt het oordeel
van talrijke leidende persoonlijkheden in de grote on-
dernemingen ,,erstaunlich positiv”
5).
Bij de bezwaarde
werkgevers openbaart zich ook nog wel eens een dog-
matische instelling. Zij tonen zich dan met de gang van
zaken in de raad van commissarissen in hun eigen on-
derneming tevreden maar verzetten zich tegen het in-
stituut der medezeggenschap als zodanig.
Duverneil
maakt hen het verwijt dat zij wel technisch vooruit-
strevend zijn, maar sociaal conservatief
6).
Overigens blijkt dat de positie van het management
door de regeling nogal eens wordt versterkt. De aan-
deelhouders hebben in de raad van commissarissen aan
invloed verloren. De arbeid is meer op de voorgrond
getreden. Het management fungeert dan als verbin-
dingsschakel tussen kapitaal en arbeid in die gevallen
waarin een tegenstelling tussen beiden moet worden over
–
brugd:
Aan
werkne’nerszijde
zien de ,,klassebewuste” arbei-
ders de ontwikkeling met leedwezen aan. Hun aantal
is niet groot. Duvernell stelt hun aantal op grond van
zijn enquête op nog geen 10 pCt.
7).
Maar ook in de vakbeweging zelf is niet ieder met
de regeling ingenomen. Er zijn er die geen enkele ver-
antwoordelijkheid voor de gang van zaken in de on-
derneming willen dragen en daarom deze medezeggen-
schap afwijzen. Ook hier doet de oude klassenideologie
zich nog gelden. In Amerika staat de gehele vakbewe-
ging op het standpunt dat de werkgevers en arbeiders
los van elkaar ieder hun eigen boontjes moeten dop-
pen. Maar daar spelen geen restanten van klassenstrijd
een rol. Daar zien beide partijen het onderhandelen als
een spel waarbij ieder van de twee moet proberen op
sportieve wijze uit de onderhandelingen te halen wat
er in zit.
Ik ‘kom aan een derde complicatie: de moeilijk-
heid om voldoende geschikte personen met voldoen-
de deskundigheid voor het werknemerscommissariaat
te vindefi.
Het aantal werknemerscommissarissen bedraagt in
de mijnbouw en de ijzer- en staalverwerkende industrie
585
en in het gehele bedrijfsleven 8.500. Wanneer men
in aanmerking neemt dat deze regeling zich in ruim
10 jaar moest voltrekken, dan is het duidelijk
dat er aan de geschiktheid en deskundigheid van een
werknemerscommissaris nog wel eens wat ontbreekt.
Wat hun verleden betreft blijkt dat dikwijls een keuze
T.a.p., bla. 171, 275, 332. ,,Sozialer Fortschritt”, september 1962, blz.
195.
T.a.p., blz. 312.
T.a.p., blz. 315.
E.-S.B. .31-3-1965
297
wordt gedaan uit de kringen der geschoolde arbeiders,
employés en vakverenigingsbestuurders. Door cursus-
sen, scholen enz. wordt getracht hen voor hun taak
meer geschikt te maken. Maar er moet op dit terrein
nog veel meer gebeuren. De vakbeweging zou daar-
aan meer aandacht moeten geven.
De eryaring leert dat de werknemers uit de eigen
onderneming als werknemerscommissaris een veel be-
perktere blik tonen dan zij die van elders worden be-
noemd. Zulks blijkt vooral wanneer grote problemen
moeten worden besproken. De Commissie-Verdam sluit
in het voorgestelde art. 50 m (blz. 118) de werkne-
mers in dienst der vennootschap van het werknemers-
commissariaat uit. Kennelijk terecht.
4. Nog een laatste ongunstige complicatie: het gebrek
aan medeleven van de industriële arbeider. Velen ge-
voelen zich onvoldoende aangesproken.
De toestand is te dien aanzien verschillend. Bij de
een ontbreekt iedere belangstelling. Bij een ander leeft
de gedachte dat de functionarissen de zaak wel voor
hem zullen opknappen. Ook hier openbaart zich dus
het bekende probleem dat in een organisatie zo tal-
loos velen dode leden zijn. De vakbeweging in Neder-
land weet daar ook van mee te praten. De Algemene
Nederlandse Metaalbewerkersbond heeft een interessan-
te poging ondernomen om door institutionele veran-
deringen de band tussen de leiding en de individuele
arbeider in de onderneming te versterken
8).
Maar
dit is nog maar een eerste begin.
Op politiek terrein doet zich hetzelfde verschijnsel
voor. Bij iedere verkiezing zijn er honderdduizenden
Nederlanders die er weinig benul van hebben over wel-
ke problemen het eigenlijk gaat. Zij hebben daarvoor
onvoldoende belangstelling. Toch is dit alleen maar
een reden om door allerlei middelen te proberen die
belangstelling te wekken en niet om de democratische
procedure los te laten. Iets dergelijks geldt naar mijn
mening ook voor de regeling der medezeggenschap in
Duitsland, •die bovendien nog pas ruim 10 jaren geldt,
terwijl de aanvankelijke verwachtingen omtrent de te
bereiken resultaten vermoedelijk ook te hoog gespan-
nen zijn geweest.
Vier gunstige resultaten.
Er zijn belangrijke gunstige resultaten te vermelden.
1. Daar is vooreerst het verder verblelçen der klassen-
ideologie. Algemeen wordt de betekenis daarvan erkend
omdat daardoor de weg wordt geëffend voor een betere
samenwerking tussen werkgevers en werknemers.
Ik citeer in dit verband een tekenende uitlating uit
de enquête.van Blume, waarin een werknemer zegt:
,,Will man mitbestimmung, kann man kein .Klassen-kampfer sein. Wir haben uns entschieden: Wir machen
mit”
9).
Uitlatingen als deze zijn van te meer betekenis om-
dat de Marxistische opvattingen, inzake de klassenstrijd
in het verleden juist bij de Duitse arbeiders zo diep
‘wortel hebben geschoten.
Een uiteenzetting daarvan geeft de publikatie van de
A.N.M.B., getiteld ,,Vakbeweging en onderneming”, uitge-
geven door de bond, Andries Bickerweg 6, Den Haag, 75
blz. Drs. C. van der Vlies besprak deze publikatie in
,,E.-S.B.” van 10 en 17 maart
1965.
T.a.p., blz. 242.
Het aantal stakingen is, vergeleken bij vroeger,
sterk teruggelopen. Dit geldt vooral voor de mijnbouw
en de ijzer- en staalverwerkende industrie waar de ge-
kwalificeerde medezeggenschap geldt. Vroeger waren
juist deze bedrijfstakken een voortdurende haard van
onrust. De nieuwe regeling draagt ertoe bij dat span-
ningen, die zich in het verleden steeds meer ophoop-
ten om zich ten slotte te ontladen in grote arbeidscon-
flicten, thans tijdig worden opgevangen.
Een aardige illustratie van hetgeen persoonlijk con-
tact vermag is een uitlating van de toenmalige leider der
moderne vakbeweging Carl Legien in de Duitse socia-
liseringdebatten 1920/21. Legien zeide toen tot de be-
kendste der toenmalige grootondernemers, Hugo Stin-
fles: ,,Es ist schade, dass wir uns nicht schon vor 20
Jahren kennen gelernt haben, dann wâre manches in
der Arbeiterhewegung und in der Wirtschaft anders
gekommen”.
Ook rechtsgeschillen doen zich weinig voor. Dit is te
merkwaardiger omdat de wet van
1951,
regelende de
gekwalificeerde medezeggenschap, een groot aantal la-
cunes vertoont. Voigt zegt dat deze wet ,,als Gesetzes-
technisch slechtestes Gesetz bezeichnet wurde, das je
ein deutscher Gesetzgeber erlassen hat”
10).
De moge-
lijkheden tot verschil in interpretatie zijn dus ruim-
schoots aanwezig. Desniettemin leidt zulks veelal niet
tot procedures voor de rechter.
Dit alles zou niet mogelijk zijn wanneer er niet
een grote verbetering in het klimaat van het bedrijfs-
leven was ingetreden. Talrijk zijn ook de uitlatingen van
eenvoudige werknemers die dit verbeterde klimaat heb-
ben aangevoeld. Over de leider van vroeger werd vol-
gens Neuloh gesproken als de ,,König, Militarist, Dikta-
tor”. Maar thans heeft ieder ,,einen Kontakt nach oben,
früher konnte der kleine Mann ja nicht an die Götter
herankommen, heute hat jeder Zutritt zum Him-
mel”
11).
Kennelijk hebben ook in de raad van commissaris-
sen het ,,marktwirtschaftlich” denken van de vertegen-
woordigers der aandeelhouders en het ,,sozialwirtschaft-
lich” denken van de werknemers elkaar meer benaderd.
Deze wederzijdse toenadering heeft tot gevolg ge-
had dat ook de sociale belangen meer in de onder-
nenhing worden geintegreerd.
Naast de financiële, commerciële en technische des-
kundigen zijn nu in de raad van commissarissen im-
mers ook de sociale deskundigen aanwezig. Zulks bç-
vordert een meer evenwichtige behartiging van deze ver-
schillende belangen. Daardoor wordt het vertrouwen
tussen ,,kapitaal” en ,,arheid” versterkt. En dat is drin-
gend nodig. Het lijkt mij een wonderlijke misvatting
van de’ minderheid in de Commissie-Verdam dat van
een gebrek aan vertrouwen tussen ,,kapitaal” en ,,ar
–
beid” niet zou kunnen worden gesproken (blz. 28). Er
zijn bewijzen te over dat dit wel het geval is.
De gedachte om in de ondernemingen van de mijn-
bouw en de ijzer- en de staalverwerkende industrie tot
een gekwalificeerde medezeggenschap in de raad van
commissarissen te komen, is ontstaan vlak na het ein-
de van de wereldoorlog. De geallieerde autoriteiten wa-
ren er op uit in de zware industrie concerns te ont-
mantelen en fabrieken te demonteren. Deze maatrege-
len dreven de werkgevers en de werknemers- in die
T.a.p., blz. 387.
T.a.p., blz. 205-206.
298
E.-S.B. 31-3-1965
bedrijfstakken op één hoop. Het was Heinrich Dinkel-
bach, de voorzitter van het grootste staalconcern, de
Verenigde Staalwerken, die op het voorstel om in de
raden van commissarissen tot een paritaire samen-
werking van aandeelhouders en werknemers te komen
een overwegende invloed uitoefende. De wet van 1951
is dus min of meer uit deze nood geboren.
Dat is evenwel geen reden om haar te diskwalificeren.
In ons land is ook de Stichting van de Arbeid een öor-
logsprodukt. Toch wordt er niet aan gedacht de stich-
ting maar weer af te schaffen. Het eind van de eerste
wereldoorlog bracht ons de Arbeidswet 1919. Ook een
maatregel die later heilzaam is gebleken.
Het is natuurlijk wel onzeker hoe de raden van com-
missarissen met een gekwalificeerde meerderheid zullen
functioneren wanneer eens een ernstige langdurige cri-
sis zou uitbreken. De structurele moeilijkheden met de
afzet van steenkolen hebben blijkbaar nog geen ernstig
nadeel gebracht. Maar de enorme werkgelegenheid der
naoorlogse jaren heeft uiteraard het plaatsen van ont-
slagen werknemers bijzonder gemakkelijk gemaakt. In
ieder geval kan uit een welslagen van deze regeling
in de grootindustrie nog niet worden afgeleid dat in
het midden- en kleinbedrijf eenzelfde gunstig resultaat
verzekerd zou zijn. Want de omstandigheden zijn daar
weer geheel anders..
De balans.
Zo hebben de schrijvers, die zich met de praktijk
van de medezeggenschap vooral in de mijnbouw en de
staal- en ijzerverwerkende industrie hebben bezig ge-
houden, het v66r en tegen belicht. Ten slotte hebben
zij ook de balans opgemaakt om tot een eindoordeel
te komen. Ik vermeld hier enkel conclusies.
Voigt zegt in een samenvattend hoofdstuk:
,,Aus diesen Gründen kam es trotz verschiedener einzel-
ner Spannungen im ganzen doch zu einer auffâllig guten
Zusamnienarbeit zwischen den Vertretern der Institution
Mitbestimmung und den Organen im Wirtschaftsleben, die
aufgrund der alten Undernehmingsverfassung gebildet wor-
den war”
12).
Het oordeel van Duvernell luidt:
Mit Ausnahme einiger weniger Unternehmen, die als
ausgesprochen mitbestimmungsfeindlich an.zusehen sind, er-
wies sich die Zusammenarbeit der Interessenvertreter als
fruchtbar”
13)
Even verder
zegt
dezelfde schrijver:
,,Zhen Jahre Mitbestimmung haben bewiesen, dasz sie
sich auf die Situation der Unternehmen sowie auf die Zu-
sammenarbeit zwischen Belegschaft und Management durch-
aus gUnstig ausgewirkt hat”
14).
Ten slotte Neuloh:
,,Das eine laszt sich aus unserem Material tausendfach
belegen, dasz das Werkbewusztsein durch die Mitbestim-
mung eine erhebliche Verstirirkung, Verfestigung und Ver-
tiefung erfhren hat. Es ist der beste Beweis dafür dasz
der industrielle Groszbetrieb unter dem Einflusz der Mi:t-
bestimmung auch in seiner Sozia:lsph)ire jene dynamische
Kraft entwickelt hat, die er im technischen, organisatori-
schen und kommerziellen Bereich schon seit vielen Jahr-
zehnten mit Erfoig demonstriert
15).
De balans toont dus een gunstig saldo
16
). Ik
keer terug tot de minderheid der Commissie-Verdam,
die zonder vermelding van enige gegevens de Duitse
ervaring negatief beoordeelt.
Een gratuite bewering?
Ik neem aan dat ook de S.-E.R. in zijn onderzoek deze
vraag uitvoerig zal behandelen.
‘s-Gravenhage.
Mr. Dr. A. A. VAN RHIJN.
Tap., blz. 501. Tap,, blz. 324.
T.a.p., biz. 327.
T.a.p., blz. 243-244.
10)
Prof. M. Sanders, die als enige buitenlander deel uit-
maakt van de raad van commissarissen van een der grootste
staalbedrijven in het Ruhrgebied komt in ,,Ruimzicht”, het
orgaan van het N.K.N., van 4 maart 1965 op grond van zijn
ervaring ook tot een gunstig oordeel. (Van de hand van Prof.
Sanders zal binnenkort ook in ,,E.-S.B.” een beschouwing
over de onderhavige problematiek verschijnen. Red..).
Agrarisch structuurbeleid in E.E.G.-verband
(III)
De eerste vraag die zich aandient is of het doel van
het structuurbeleid
1)
en de middelen om dit doel te be-
reiken, in beginsel voor de zes EEG. -landen) gelijk
kunnen zijn. Naar mijn mening kan deze vraag beves-
tigend wordenbeantwoord. De landbouw in de econ!o
misch ontwikkelde landen wordt immers, in grote lij-
non gezien, met dezelfde vraagstukken geconfronteerd:
een te (fichte arbeidbezetting, een groot aantal te klei-
ne produ:ktieeenheden en in de meeste gebieden ongun-
stige produktieomstandigheden. in verschillende O.E.
S.O.-rappor.ten, maas ook in andere studies, komt de-
ze gelijke
geaardheid
van de problematiek treffend naar
voren. Het zijn ook dezelfde krachten die de on:tWik
1)
Hoewel het in dit artikel gehanteerde structuurbegrip
allerminst beperkt kan worden genoemd is toch in de
EEG-terminologie het structuurbegrip nog breder. Ook
de bevordering van een efficiënt afzetapparaat valt hier na-
melijk onder. Dit onderdeel is evenwel in dit artikel buiten
beschouwing gelaten.
keling van de landbouw in gelijke richting stawen.
Uiteraard was de uitgaugssituatie van de agrarische
structuur in de diverse landen verschillend en is thans
de ontwikkeling in het ene land verder voortgeschreden
dan in het andere. Er zijn jus wel graduele, maar geen
principiële verschillen in de agrarische problematiek.
Deze situatie heeft tot gevoig, dat de aanpak van de
noodakelijke structurele veranderingen in beginsel bin-
nen de E.E.G. gelijk kan zijn. Deze aanpak zal zich
moeten richten •op de zes in het vorige artikel.
2)
ge-
noemde terreinen. Binnen dit kader liggen de aangrij-
pingspunten. voor een gecoördineerd structuubeteid. Wil
men naar een werkelijke gemeenschappelijke markt dan
zal men :00k metterdaad •een gemeenschappelijk struc-
tuurbeleid tot stand moeten
brengen
en moeten begin-
nen het nationale beleid hierop af te stemmen.
De lid-staten zuilen Brussel niet moeten zien als een
2)
Zie ,,E.-S.B.” van 17 en 24 maart 1965. .
E.-S.B.
31-3-1965
.
299
Sinterklaas die geld beschikbaar stelt om ieder land
zijn eigen’structuurbele,id, hoe ook gericht, te laten voe-
ren. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat vanuit Brussel
het markt- en prijsbeleid wordt bepaald en dat de na-
tionale ovepheden hun struc,tuuib:eIeid zelf wel zullen
regelen. Door de nadruk, die de Europese Commissie
tot nog toe op het markt- en prijsbeleid heeft gelegd,
is deze gedachte wellicht gevoed.
Hoe belangrijk en noodzakelijk een prijsbeleid ook is,
de structuuirvraagstukken worden er niet mee opgelost.
En het is toch de oplossing van deze vraagstukken, die
voor een belangrijk gedeelte ‘bepalend is voor de mo-
gelijkheden tot produkt’iviteitsverhoging en vergroting
van het inkomen, in de landbouw. Het gevaar is zelfs
aanwezig, dat door een te grote mate van bescherming
een verouderde structuur rustig kan blijven vooiiVbe-
stan, doordat de consequenties van zulk een structuur
onvoldoende voelbaar worden,. Het in vele landen in
het verleden gevoerde markt- en prijsbeleid heeft im-
mers niet kunnen verhinderen dat de landbouw ‘in vele
gebieden ‘in Europa is blijven zitten met on:gunstige pro-
duklieomstanidigheden en met een ‘bedrijfsstructuur, die
onvoldoende is aangepast aan de tedhnische mogelijk-
héden.
Hoe tracht de E.E.G. vat te krijgen op het structuur-
beleid? Twee stukken vormen op het ‘ogenblik de basis
voor het ‘beleid dat Brussel wil voeren ten, aanzien van
de verbetering van de agrarische structuur:
Beschikking van de Raad van 4 december 1962
betreffende de coördinatie van het structuurbele,id in de
landbouw;
Verordening van, de Raad van
5
februari 1964 be-
treffende de voorwaarden voor het verlenen van ‘bij-
stand door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds
voor de landbouw.
Op ‘basis van de beschikking tracht de Commissie een
coördinerende invloed uit te oefenen door ieder jaar
aan het Europees Parlement en de Raad een structuur-
rapport uit te brengen. Dit rapport bevat een ‘overzicht
van de situatie t.a.v. de landbouwstructuur en t.a.v. het
structuurbeleid in de landbouw in de zes lid-staten.
Tevens wordt in dit rapport een beoordeling gegeven
van de doeltreffendheid van de in de zes landen ge-
nomen maatregelen in samenhang met de doeleinden
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wanneer de
Commissie ‘zelf maatregelen ‘heeft genomen., worden de-
ze ‘eveneens in het jaarlijkse rapport vermeld. Los van
dit jaarlijkse rapport kan de Commissie haar mening
te kennen geven over de wettelijke en bestuursrechte-
lijke bepalingen, die meerjarenplannen en de regionale
programma’s, de in de zes landen zijn’ getroffen, resp.
zijn opgesteld.
Ten einde deze werkzaamheden zo goed mogelijk te
te kunnen vervullen en om tot een nauwe sameniwer-
king te komen tussen de lid-staten en de Commissie
is door de Commissie een permanent comité voor de
landbouwstructuur ingesteld.
Op basis van de ‘genoemde verordening tracht ‘de
Commissie een coördinerende invloed u’it te oefenen door
middel van het stellen van voorwaarden bij het ver-
lenen van ‘bijdragen ujit het Oriënta’tiefonds. Uit de
verordening blijkt, dat ‘het te subsidiëren project tot
doel moet hebben de gebruikte produktiefactoren ‘in de
landbouw te optinial:iseren, terwijl de tot stand gebrach-
te structuurverbeterin’g duurzaam moet zijn. Bovendien
moet elk project tot doel hebben de landbouwbedrijven
economisch levensvatbaar te maken of te houden en
hun concurrentiepositie te versterken. Ook moet vol-
doende aandacht worden geschonken aan de voorlich-
ting en de beroepsopleiding in de landbouw, ten, einde
een optimaal gebruik van de ‘beoogde investeringen mo-
gelijk te maken.
Ten slotte wordt nog in art 15 vermeld, dat die pro-
jecten, die deel uitmaken van een complex ‘van maatre-
gelen voor de bevordering van de algemene economie
van het desbetreffende gebied, bij voorrang voor sub-
sidie uit het fonds in aanmerking komen.
Van februari 1966 af kunnen alleen ‘bijdragen uit
het fonds worden gegeven ‘in het kader van door de
Gemeenschap op te stellen programma’s. V66r dit tijd-
stip is subsidiëring mogelijk zonder .een gemeenschaps-
plan. ‘De door het fonds verleende subsidie mag niet
meer bedragen dan 25 pCt. van de totale investering in
het project; bovendien moeten de belanghebbenden bij
het project zelf tenminste 30 pCt. betalen. –
Een beoordeling van de beschikking en ,van de ver-
ordening op grond van ervaring is nog niet mogelijk.
Een structuurrapport ‘is nog ‘niet uitgebracht; evenmin
heeft subsidiëring van bepaalde projecten plaatsgehad.
We kunnen dus alleen een oordeel uitspreken over de
beginselen, die in beide stukken staan vermeld.
Als met het bovenstaande de essentiële uitgangspun-
ten voor de coördinatie van een Europees structuurbe-
leid zijn aangegeven, dan kan worden geconstateerd,
dat deze uitgangspunten het voeren van een economisch
en sociaal verantwoord structuurbeleid niet in de weg
behoeven ‘te staan. Maar hieraan moet dan onmiddel-
lijk wo’rden toegevoegd, dat de uitgangspunten nog zo
vaag en weinig uitgewerkt zijn, dat men, er nog ver-
schiliende kanten mee ‘op kan,. ‘Duidelijk is de Commis-
sie ten aanzien van regionale ontwikkel’ingsplannen en
de omvang van de produktie. Aan structuur
–
maatrege-
kn, die zijn ingebed in een totaal ontwikkelingsplan
voor een gebied wordt ‘prioriteit gegeven, terwijl de pro-
duktieornva•ng aangepast dient te ‘worden aan de afzet-
mogelijkheden. Een gemis blijft evenwel dat de doel-
einden van een structuurbeleid niet concreter worden
gesteld en vooral meer uitgewerkt in de richting van
een taakstelling. Ook over de middelen’, die de oom-
missie gewenst acht om het doefl te bereiken,, wordt
weinig gezegd.
Indien wij mogen aannemen dat ook de Commissie
een vermindering van de agrarische beroepsbevolking
en een vergroting van de bedrijven noodzakelijk acht,
(1. M.)
300
E.-S.B. 31-3-1965
welke middelen vindt de Commissie dan acceptabel?
Wat is de mening van de Commissie over de hoogte
van de grondprijzen voor een te voeren structuu!rbeleid?
Hoe denkt de Commissie over een verbetering van de
cultuurtechniiche omstandigheden als middel om het
beoogde doel te bereiken? Welke betekenis hecht de
Commissie aan de verschillende vormen van samen-
werking tussen de bedrijven? En voorts, wat is het
standpunt van de Commissie ten aanzien van produktie-
stxbsidies? Naar mijn mening begeeft men zich met de-
ze subsidies, zoals die in Engeland en West-Duitsland
worden gegeven, op een zeer gevaarlijke weg. Dit geldt
met name voor die produktiesubsidies, die de produktie-
uitbreiding bevorderen. Bovendien gaat naar mijn me-
ning het structuurbeleid hiermee zijn grerrzen te buiteni
De overheidheeft tot taak een gezonde agrarische struc-
tuur te bevorderen, maar het 1behoort tot de veranit-
woordelijkheid van de ondernemer om de ‘benodigde
bedrijfsuit.gaven te doen; de overheid dient deze uitga-
ven op generflei wijze te subsidiëren.
Een laatste vraag over de gebieden ‘int Europa: clie
zich qua grondsoort en topografie niet lenen voor het
uitoefenen van een rendabele landbouw. In feite :heb:ben
we hier te maken met data, gegevenheden van de na-
tuur, die ik niet meer onder het ‘begrip agrarische struc-
•tuur zou willen rangschikken. Naar mijn mening is
iedere mimulerin’g van de produktie in zulke gebieden
economisch onverantwoord. Ook voor deze belangrijke
problematiek in de landbouw van de Zes zal de Com-
missie een standpunt moeten bepalen.
Kortom, wat we graag zouden willen lezen is een
visie over de toekomstige ontwikkeling van d’e land-
bouw in economisch ontwikkelde landen en een over-
zinht van de middelen, die de Commissie doelmatig
acht om het gestelde doel te bereiken. Maar misschien
is het in dit stadium nog te ‘veel gevraagd en moeten
we wachten op de voor 1966 ‘toegezegde programma’s
van de Gemeenschap. Overigens gaat in 1967 de E.E.G.
haar tweede lustrum vieren.
Intussen ben ik van mening, dat de in deze ajitilce-
len
3)
gestelde doeleinden en de aangegeven middelen
ook in E.E.G. -verband dienen te worden nagestreefd.
De door mij in zes categorieën ingedeelde middelen
vormen m.i. de aan’grijpingspunten voor een effectief
structuurbeleid, dat door de overheid kan worden ge-
voerd. De overheid dient zich te beperkeni tot de strate-
gische punten van het structuui1beIeid, punten die de
zo noodzakelijke schaalvergroting in de landbouw moe-
ten realiseren. Ook de coördinatie door de E.E.G. zal
het meest doelmatig via deze strategische punten ‘kun-
nen plaatshebben. Hieiibij dient ook duidelijk ‘te wor-
den gesteld, dat het thans in de eerste plaats gaat om
kostenverlaging en niet om produ’ktieuitbreiding.
Dat bij een bedrijfstak in een stroomversnelling,
waaruit nog honderdduizenden moeten vertrekken,
ook de mens de grootste aandacht moet hebben, spreekt
wel voor zichzdl’f. Het sociale ‘beleid wordt in Brussel
echter niet tot het struotuurbe]eid gerekend. Het ge-
meenschappelijk ‘landbouwbeleid in de Brusselse con-
ceptie onderscheidt namelijk vier tereinen, tw.: het
structuurbeleid, het markt- en prijsbeleid, •het handels-
politieke beleid en het sociale beleid. Dit sociale
be-
leid zal zich om, bezighouden met de volgende aspecten:
de ontwikkeling
van, de werkgelegenheid, de beroepsop-
leiding, lonen en ândere arbeidsvoorwaarden, werkom-
standigheden, huisvesting en sociale zekerheid. Vooral
de eerstgenoemde twee aspecten houden nauw verband
met het structuurbeleid of vormen er in feite een onder-
deel van. De Raad heeft hierover evenwel nog geen ver-
ordeningen uitgevaardigd, zodat een beoordeling van
dit beleid, hoe belangrijk dit ook overigens is, nog niet
mogelijk is.
‘s-Gravenhage.
Dr. A. MARIS.
3)
Zie ,,E.-S.B.” van 17 en 24 maart 1965.
Steeds meer bier
De recente ontwikkeling van het Nederlandse bier-
verbruik is een sprekend voorbeeld van de toeneming, die
in een tijd van welvaart voor de consumptie van een genot-
middel kan worden bereikt. Deze ontwikkeling is daarbij
begeleid door een intensieve reclamecampagne, terwijl
tegenwerkende factoren, zoals een verhoging van de rela-
tieve prijs, hebben ontbroken.
Sinds 1952 is het veelvuldig voorgekomen, dat het bier-
verbruik per jaar met niet minder dan 10 â 15 pCt. is toe-
genomen, terwijl in
1955
een hoogtepunt is bereikt met een
stijging met 22 pCt. Nog sprekender is wellicht, dat de
consumptie ook in het jaar, waarin de bestedingsbeperking
begon
(1957),
nog met 17 pCt. is toegenomen.
Het is dan ook te begrijpen, dat de jaarverslagen van de
Nederlandse brouwerijen de laatste jaren in het algemeen
optimistische geluiden hebben laten horen. Als argumen-
tering van de gunstige afzetontwikkeling is gewezen op de
toeneming van de welvaart en op de naoorlogse geboorte-
golf, die nu aan het verbruik van bier is toegekomen, terwijl
ook opmerkingen werden gemaakt over de soms mee-
vallende weersomstandigheden. In het algemeen wordt vol-
staan met kwalitatieve opmerkingen, die niet cijfermatig
zijn weer te geven. Wel wordt daarbij veelvuldig gewezen
op de achterstand, die het bierverbruik per hoofd in Neder-
land vertoont in vergelijking met de ons omringende lan-
den. In België werd bijv. in 1962 per hoofd 112 liter bier
geconsumeerd, terwijl in Nederland in 1964 nog slechts
een volume is bereikt ‘van bijna 35 liter. Een dergelijke
vergelijking heeft mogelijk slechts een betrekkelijke waarde.
Het uiteenlopen van de verbruiksgewoonten zou immers
een belemmering betekenen voor het bereiken van het hoge
verbruiksvolume in landen als België en Duitsland.
Om nu een inzicht te verkrijgen in de oorzaken, die tot
deze gunstige verbruiksontwikkeling hebben bijgedragen,
is een analyse van het bierverbruik over de periode 195 1-
(zie vervolg blz. 304)
E.-S.B. 31-3-1965
301
DE FABRIKANTEN VAN
COMPUTERS EN
PERIFERE APPARATUUR
•
(1fl
• Ter inleiding op volgende beschouwingen volgt hier
allereerst een globaal overzicht van grote fabrikanten
van computers en aanverwante apparatuur in de Ver-
en’i’gde Staten en andere landen, ontteend aan de be-
kende overzichten uit het Amerikaanse tijdschrift ,,For-
tune”. Daaruit blijkt hoeveel zeer grote industrieën zich
thans met de fabricage van’ computer-apparatuur en/of
complementaiiie dementen bezighouden.
Bij het lezen van het overzicht moet het volgende
wel in het oo.g worden gehouden:
Vermeld zijn zowel ‘gespecialiseerde fabrikanten,
bijv. de
I.b.M.,
als fabrikanten die een veel groter aan-
tal artikelen voeren, zoals General Electric en R.C.A.
Een aantal fabrikanten maakt alleen perifere appa-
ratuur (pon.sbansyste.emmachines, automatische leesap-
paratuur ed.), speciale computercomponenten (geheu-
gen.s, ‘ma’gneetband) of kleinere administraitiemach,ines
die èn zelfstandig èn als voortbereidingsmachine voor
de computer worden gebruikt.
Op het overzicht zijn ook vermeld fabrieken, die
belangrijke -mechanische hulpmiddelen ‘zoals microf.iim-,
kopiee-rapparaten e.d. fabriceren. Deze aipparaten heb-
ben ook -hun betekenis voor de administiiatieve auto-
matisering. -D,e ‘postchèque- en girodienst bijv. ‘is’ ‘bij de
invoering ‘van computers overgegaan tot wegiabing ‘van
het middenstuk van het vroegere overschr.ijvingsf’ormu-
‘her ‘en heeft daarvoor het microfilmen van het bij-
strookje (ponska’art) in de plaats ‘gesteld. Daarnevens
zijn ‘deze apparaten van belang omdat zij in de toe-
komst deel zullen uitmaken van computers voor ,,.in-
forrnat.ion ‘retievaj1″-doeleintlen en van afdrukmachines.
Men ziet dan ook vaak computerfabrikanten naar ei-
gen ‘fabricage van deze apparatuur streven, vaak via
aankoop van andere bedrijven.
Niet alle computerfabnikaniten zijn op de ,,Fortu-
ne”–ov’erzichten vermeld, ‘omdat zij niet tot de grote
ondernemingen – naar de maatstaven van ,,Fortune”
– behoren. In vertband daarmede is door mij een
aantal andere relatief bekende faibrilaniten van compu-
ters e.d. afzonderlijk op het ‘overzicht vemeld. Enige
daarvan komen tevens in ‘bespreking.
• 5.
Sommige ondernemingen komen aanvankelijk wel,
in’ later jaren ‘niet meer voor vanwege hun opname in
andere concerns. Tussen verschillende zelfstandige on-
dernemingen’ bestaan samenwerkin’gsovereenkomsten.
Beide verschijnselen waarvan de bijzonderheden., voor
zover bekend, vermeld, zijn in de kolom ,,nadere gege-
ven’s” ‘geven. .een beeld van de concentratietendenties in
de onderhavige industrietak.
6. De, producenten van telecommunicatie-apparatuur
(telefoon, telegraaf) zijn in beginsel – aangezien deze
apparatuur nog niet tot de, elektronische apparatuur
wordt gerekend -‘– niet op het overzicht vermeld. Wel
komen er tal van telecommunicatie-industrieën op het
,overzicht voor maar dit vanwege het, feit ‘dat zij com-
puters of,’aa’nverwante machines maken
7..’ De bedragen zijn door mij afgerond.. Voor som-
mige gegevens ben ik dank. ‘verschuldigd aan de heer
J. M. van. Qorsoho;t, directeur van de Rijks Kantoor-
rriaçhine. Centrale.
8. De namen van de fabrikanten, die nader zullen
worden besproken, .zijn cursief gedrukt.
‘s-Gravenhage.
H. REINOUD.
3.02.
OVERZICHT I.
Rangorc
Firma
56 ’57
’58
Ford Motor
Dearborn
General Electric
New York
western Electric )
New York
westinghouse Electric Pittsburgh
I.B.M.
New York
North American Aviation
El Segundo, Calif.
R.C.A.
New York
Union Carbide
New York
General Telephone & Electronics
New York
–
General Dynamics
New York
I.T.T.
New York
Sperry Rand
New York
Eastman Kodak
Rochester, N.Y.
Martin Marietta
New York
Bendix
,
Detroit
Singer
New York Minnesota Mining Mfg
St. Paul, Minn.
Honeywell
Minneapolis
Nat. Cash Register
Dayton, Ohio
Litton Industries
Beverly HilIs, Calif.
Raytheon
Lexington, Mass.
Thompson Ramo wooldridge
Cleveland
Burroughs
Detroit
Texas Instruments Dallas, Texas
Collins Radio .
Dallas, Texas
General Precision
Tarrytown, N.Y. Addrcssograph Multigraph
Cleveland
General Aniline & Film New York
Xerox
Rochester, N.Y.
Magnavox
Fort Wayne, md..
Beli & Howeli
Chicago
Ex-Cell-O
Detroit
Olivetti Underwood New York
Smith Corona March.
New York
Royal Mc Bee
New York
Ampex
Redwood City, Calif.
Pitney Bowes
Stamford, Conn.
Philco
Philadelphia
Friden
San Leandro
5
Cijfervan 1958.
‘)
western Electric is een dochterma
1959.
van de A.T.T. De A.T.T., feitelij l
1960.
grootste onderneming, is in ,,Fo
1961.
genomen in het overzicht utilit
zonder produktie-afdeling.
OVERZICHT II.
•
Ui
Rangorc
Firma
Hoofdkantoor
’56
’57
’58
Philips
Nederland
II
8
6
Siemens
Duitsland
12 10
7
Hitachi
.
Japan
82
101
46
Tokyo Shibaura El.
Japan
–
–
87 a)
A.E.G:-Telefunken
Duitsland
61
30 32
Matsushita El. md.
Japan
–
– –
–
Mitsubishi El.
Japan
–
–
–
Associated El. Ind.
Engeland
31
41
25
Brown Boveri
Zwitserland
–
56
42
English Electric
Engeland
34 38 36
Olivetti
Italil
–
–
–
–
Thomscin Houston
Frankrijk
– – –
–
Ericsson Telephone
Zweden
– – –
–
Fuji Electric
Japan
– – –
–
Electric
&
Musical bid.
(E.M.I.)
Engeland
– – –
–
Compagnie de Télbgraphie Sans
Frankrijk
– – –
–
Fil(C.S.F.)
Nippon Electric
Japan
– –
–
In de jaren 1956 t/m 1961 werden slechts 100 ondernemingen genoemd.
Cijfers van 1958. Cijfers van 1960.
E.-S.B. 3 1-3-1965
914
1.867
1.121
1.779
1.325
1.668
1.081 b) 1.443
1.048
1.415 545
1.414
816
1.227
762
1.107
1.213d)
967
581
813
364
790
331
762 288
648
341
593
83 a)
553
175
489
307
483
272
3$7
67
276
125
250
153
218
87
184 134
178 176
7!
174
1l4c)
159
150
159
.85
118
87a)
117
96
109
8
93
76d)
90
,Fortune”-overzic
a Corp.
– mcl.
c
t Electronics – c
cientific Instr.
ontrôl Côrp.
391
672
723
1.129
1.460
1.832
1.821 b) 2.747
435
626
761
1.469
657
901
736
1.171
605 d)
575
322
436 445
769
255
653
214
468 258
463
58 a)
355
99
235 205
262
233
390
154 59
188
119
170
60
133
163
202
214
42
94
89e)
113
107
147
59
81
77a)
88
63
65
69
74d)
88
ht vermeld:
Dmputerafdeling 1
mputerafdeling c
47.000
14.000
87.000
98.000
94.000
144.000
45.000 d) 35.000
24.000
22.000
19.000
42.000
39.000
91.000
22.000
35.000
18.000
20.000
4.000 a) 23.000
1.000
lOO
13.000
15.000 14.000
9.000 4.000
12.000
3.000
4.000 2.000
3.000 7.000
13.000
5.000
8.000
23.000
3.000
11.000
5.000e)
4.000
14.000
10.000
(8.000)
(6.000)
2.000 a
2.000 6.000
1.000
5.000
7.000 d)
7.000
endix.
vergegaan naar Raytheon
51.000
49.000
56.000 d) 47.000
47.000 47.000
.49.000
91.000
19.000
38.000
30.000 49.000
44.000
61.000
9.000 a)
43.000
21.000 33.000 22.000
29.000
31.000
35.000
5.000
22.000
8.000
17.000
•
14.000
14.000
9.000
15.000
8.00
7.000
8.000 4.000
9.000
8.000e)
9.000 9.000
9.000
13.000
8.000
10.000a)
12.000 10.000
5.000
6.000
7.000 d)
8.000
21.000
24.000
6.500
10.000
Digital Equipn
Scientific Data
n 1964.
Bunker-Ramo
Wooldridge; d (C.A.E.);
sam,
29.000
41.000
40.000
66.000
146.000
160.000
72.000b) 105.000
32.000
83.000
28.000
52.000
66.000
104.000
79.000
89.000
63.000
58.000
86.000 b)
97.000
84.000
86.000
116.000
173.000
ikanten van computers, perifere apparatuur, onderdelen e.d.
uit het ,,Fortune”-overzieht van grootste ondernemingen in de Verenigde Staten
.tmzet van het1 Activa van het 1
Netto-winst
Dtte
1
gehele bedrijf
gehele bedrijf
in
$
1.000
in
$
mln.
in $ mln.
Employés
Nadere gegevens
mcl. Philco sedert 1962; eind 1963 telde Phileo 24.000 employés.
Deelneming in Bull en Olivetti; samenwerking met Tokyo Shi-
baura El. en Associated Electrieal md.; het aantal employés dat
in de computersector werkt is niet precies bekend; het zijn er
zeker vele duizenden.
Deelneming van A.T.T. (99 pCt.).
Samenwerking met Sperry Rand.
Alleen in de Verenigde Staten. In totaal zijn bij I.B.M. meer dan
130.000 employés werkzaam. Waarom voor I.B.M. slechts het
aantal employés van de Amerikaanse maatschappij wordt ge-
nomen, is niet duidelijk. Bij de I.T.T. bijv. vermeldt het blad de
tewerkstelling in de gehele wereld.
mcl. Autonetics; samenwerking met Elliott Automation.
Samenwerking met Siemens, Bull, I.C.T., English Electric en
Hitachi.
mcl. Data Systems Inc. sedert 1964.
mcl. Sylvania Electric Products sedert 1959.
mcl. Stromberg-Carlsors Co. sedert 1955.
mcl.
Standard Electric-bedrijven; deelneming in Nippon Electric
Co.; van het aantal employés van I.T.T. werken er ca. 40.000 in
Noord- en Centraal Amerika.
Fusie van Sperry Corp. met Remington Rand in 1955; samen-
werking met Oki Electric, Westinghouse Electric en I.C.T.
Deelneming in Bunker-Ramo Corp. (90 pCt.) en Teleregister
Corp.
Computerafdeling overgegaan naar Control Data Corp. in 1963.
Snel. Friden sedert 1963; bij Friden werken ruim 10.000 employés.
Samenwerking met Nippon Electric Co. en SAAB-Zweden. Samenwerking met Pitney Bowes en Elliott-Automation.
mcl.
Monroe sedert 1957 en Royal McBee sedert 1964.
mcl. computerafdeling van Packard Beli Electronics sedert 1964.
Deelneming in Bunker-Ramo Corp. (10 pCt.).
Deelneming van overheid (97 pCt.).
Snel. Bryant Computer Produets
Deelneming van Olivetti.
Fusie van Smith-Corona met Marchant Calculators iii 1958.
Overgegaan naar Litton md. in 1964.
Samenwerking met National Cash Register Co.
Overgegaan naar Ford Motor Co. in 1961.
Overgegaan naar Singer in 1963.
ient Corp.
Systems Inc.
Corp. – deelneming van Martin Marietta en Thompson Ramo
elneming in Compagnie Européenrse d’Automatisme Electronique
nwerking met Mitsubishi El.
’61 ’62 ’63
1956
1963
1956
1963
1956
1963
1956
1963
3
3
3
4.647
8.743 3.071
5.949
237.000
489.000
178.000
317.000
4
4
4
1
4.090
4.919
1
2.221
3.015
1
214.000
271.000
1
280.000
263.000
2.373
2.833
1.224
1.981
81.000
140.000
130.000
147.000
1.525
2.127
1.264
1.543
3.000
48.000
125.000
115.000
734
2.060
789
2.374
69.000
290.000
45.000
87.000
t het ,,Fortune”-overzicht van grootste ondernemingen buiten de \’erenigde Staten
otte
Omzet van het gehele bedrijf
in $ mln,
Activa van het gehele bedrijf
in $ mln,
ett0t
in
.
Employés
.
Nadere gegevens
’61
’62
’63
1956
1963
1956
1963
1956
1963 1956
1963
6
8
7
707
1.719 849
2.189
42.000.
101.000 152.000
234.000
Samenwerking met Matsushita El. md.
8
9
9
619
1.462 614
1.312
7.000
38.000
166.000
240.000
Samenwerking met R.C.A.
II
16
15
193
1.027
188
1.512
5.000
38.000
29.000
124.000
Samenwerking met R.C.A.
29 27
29
238 b)
850
274 b)
1.281
20.000 b)
28.000
40.000 b)
108.000
Samenwerking met General Electric sedert 1964, voorheen met
Sperry Rand.
27
28
30
261
847
258 655
3.000
18.000
51.000
125.000
mcl. Telefunken.
56
37
37
367e)
727
337e)
730
21.000e)
50.000
40.000e)
65.000
Samenwerking met Philips.
63
51
52
353c)
596
395e)
727
12.000e)
14.000
44.000e)
62.000
Samenwerking met Bull en Bunker-Ramo Corp.
37
38
53
372
595
426
666
12.000
12.000
89.000
95.000
Samenwerking met General Electric.
44
40
55
350
586
108
566
2.000 7.000
14.000
76.000
Snel. Zuse KG sedert 1964.
43 44
56
364
585 312
499
9.000
12.000
72.000
74.000
mcl.
L.E.O. van Lyons en Mareoni Co.; samenwerking met R.C.A.
–
139a)
88
423
.
362
7.000
55.000
Deelneming van General Electric.
–
143a)127
302
390
3.000
27.000
.
–
127a)135
286
403
10.000
41.000
–
121a)139
279
439
6.000 46.000
–
152a) 158
236
204
7.000
29.000
Computerafdeling overgegaan naar I.C.T.
–
170a) 173 209
168
3.000
27.000
Deelneming in Compagnie Européenne d’Automatisme Elec-
tronique.
–
172a) 177 206
291
7.000
30.000
Deelneming van I.T.T.; samenwerking met Honeywell.
Niet in het overzicht van , ,Fortune” vermeld:
Bull
– Frankrijk – deelneming van General Electric; deelneming in Société d’Electronique et d’Automatisme; samenwerking met R.C.A. en Mitsubishi El.
Compagnie Européenne d’Automatisme Electronique (C.A.E.) – Frankrijk – deelneming van Compagnie de Télégraphie Sans Fil (C.S.F.) en Bunker-Ramo Corp.
Société d’Electronique et d’Automatisme (SEA.) – Frankrijk – deelneming van Bull.
Elecirologica
– Nederland.
SAAB – Zweden – samenwerking met Honeywell.
Zuse
– Duitsland – overgegaan naar Brown Boveri in 1964.
Oki Electric – Japan – samenwerking met Sperry Rand.
Elliolt-Automotion
– Engeland – samenwerking met National Cash Register Co. en North American Aviation.
J.C.T.
– Engeland – mcl. computerafdeling van E.M.I. en Ferranti; samenwerking met R.C.A. en Sperry Rand.
Ferranti – Engeland – computerafdeling overgegaan naar I.C.T. in 1963.
E.-S.B. 31-3-1965
303
(vervolg van blz. 301)
1964 uitgevoerd. Hierbij is getracht de volumemutaties in
het bierverbruik te verklaren uit de ontwikkeling van ver-
schillende grootheden, die vân belang zijn voor het volume
van het bierverbruik
1).
In de eerste plaats is gebleken dat
het verloop van het bierverbruik samenhangt met dat van
de totale consumptie c.q. de beschikbare koopkracht. De
uitgavenelasticiteit bedraagt 1,15. Daarnaast is er van het
begin der in aanmerking genonien periode (1951) sprake
van een trendmatige stijging met 4 pCt. per jaar, of wel
met bijna 3 pCt. per hoofd.
De Nederlandse brouwerijen zijn reeds in 1949 begonnen
met een reclamecampagne. Gebleken is nu dat het bier-
verbruik van
1953
tot en met 1957 een extra trendmatige
stijging heeft vertoond ter grootte van ruim 4 pCt. per
jaar. Het ligt voor de hand een verband te leggen tussen
deze aanvullende trend en de reclamecampagne. De ge-
noemde jaren in aanmerking nemende zou er
bij
de uit-
werking van deze reclame sprake zijn geweest van een
zekere aanlooptijd, terwijl het einde van de extra toeneming
mogelijk zou kunnen samenhangen met de bestedings-
beperking van 1957.
Hiernaast hebben de luimen van de weersomstandig-
heden voor een achterblijven of voor een extra stimulans
gezorgd. Met name betreft dit de gemiddelde overdag-
temperatuur in de maanden juni-augustus. In bijgaande
tabel wordt voor een beperkte periode een overzicht gegeven
van de mate waarin de verschillende oorzaken hebben bij
–
gedragen tot de
jaarlijkse
mutatie in het bierverbruik.
Een totalisering van de invloed der afzonderlijke factoren
geeft een redelijke benadering van de werkelijke mutatie
van het bierverbruik. Voor de betrekkelijk geringe ver-
1)
De berekende relatie is -als volgt:
l
cB= 1,147 c + 1,675
Cl
B-xT+4,082D+4,024R2=0,966
(12,5 pCt.) (7,4 pCt.)
eB -1
(17,6 pCt.)
NR = 2,69
waarin:
CB
= procentuele verandering in het totale jaarverbruik
van bier.
c
= idem vari het volume der totale consumptie.
cl B-1
de omzet van bier in juni-augustus van voorgaand
cB -1
jaar in verhouding tot de betrokken-jaaromzet.
T = procentuele mutatie van de gemiddelde overdag-
temperatuur juni-augustus t.o.v. idem voorgaand
jaar. D
= 1952 = 0, 1953 t/m 1957 = 1, 1958-1964 = 0.
Tussen haakjes standaardfouten.
schillen tussen de berekende en de gerealiseerde toeneming
van het bierverbruik is in een aantal gevallen een verklaring
te geven. Zo is dit voor 1963 bijv. waarschijnlijk- toe te
schrijven aan de verbruiksbeperkende invloed van de koude
winter. –
Toerekening van de procentuele stijging van het bierverbruik
–
aan de verbruiksbepalende factoren
19581
1959
1
1960
1961
1962
1963
1964
1
19
6
5
a)
De invloed van: mutatie
koop-
–
kracht
(volume
totale
consump-
5,3 7,3
6,7 5,6
8,1
6,9
5,7
mutatie overdag-
.
temperatuur (juni
-augustus)
……
-1,7
5,1
-6,2
0,0
-3,7
3,9
1,7
2,8
trendfactor + be-
tie)
…………0,3
volkingsgroei
4,0
4,0
4,0 4,0
4,0
4,0 4,0
4,0
mutatie van jaar
–
verbruik
.
berekend
(som
–
van
bovenstaan-
de)
…………
2,6
14,4*
5,1
10,7
5,9
16,0
12,6
12,5
gerealiseerd
1,9 15,6,
5,1
12,2
6,4
13,9
13,7
–
a) Prognose bierverbrujk bij normale overdagtemperatuur juni-augustus.
Het – voorgaande is geschiedenis. Nu de toekomst.
Wanneer de welvaart blijft toenemen is uit dien hoofde
ook een voortgaande
stijging
van het bierverbruik aan-
nemelijk. Daarbij is er geen reden om te veronderstellen,
dat de geconstateerde trendmatige toeneming ineens zal
zijn verdwenen c.q. aanmerkelijk verminderd.
– Voor zover het volume van het bierverbruik beïnvloed
wordt door de weersomstandigheden, is geen exacte prog-
nose mogelijk. Hierbij moet nu eenmaal worden uitgegaan
van een normaal weertype, waarvoor in dit geval de ge-
middelde overdagtemperatuur in de maanden juni-augustus
van de periode 1931-1960 is ingevoerd. Zoals uit de tabel
blijkt draagt deze factor ook in 1965
bij
tot de te verwach-
ten verbruiksstijging. Tezamen met de invloed van de toe-
neming der beschikbare koopkracht en van de trend, wordt
voor 1965 bij normale weersomstandigheden een stijging
van het bierverbruik met 12,5 pCt. berekend. Voorwaar
een gunstig vooruitzicht voor het bierverbruik in Neder-
land! –
‘s-Gravenhage.
–
J.
AMELUNG.
Adverteer meer in ,,E.-S.B.”
(1. M.)
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaidraad en
b’ndstaaI
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN
•
DELFT
304
.
E.-S.B. 31-3-1965
(1. M.)
CENTRAAL ECONOMISCH
PLAN
1965
(.icri,oig Jan bi:. 295)
Voor het
investeringsvolume door be-
drijven in vaste activa
is eenzelfde mutatie
geraamd. De onderverdeling vertoont
grote overeenkomst met die in 1964:
vooral de investeringen in overheids-
bedrijven en in woningen nemen toe
(resp. 12 en 9pCt.). Hiertegenover ver-
tonen de investeringen in particuliere
bedrijven slechts een geringe stijging (2
pCt.), waarbij de investeringen van deze bedrijven in outil-
lage naar verwachting ongeveer stabiel blijven. De laatst-
genoemde verwachtingen zijn in eerste instantie gebaseerd
op het in het verleden geconstateerde verband tussen inves-
teringen enerzijds en (vertraagd) winstinkomen, monetaire
ontwikkeling en arbeidsmarktsituatie anderzijds. (De
mone-
taire
ontwikkeling zal in 1965 vooral van invloed zijn
op de investeringen. Er is een liquiditeitsniveau bereikt,
waarbij een eventuele verdere verkrapping vermoede-
lijk versterkt zal doorwerken, zij het dat deze doorwerking
zich eerst tegen het einde van 1965 zal doen gevoelen)
1
).
Daarnaast vinden zij steun in het feit dat blijkens door het
C.B. S. gehouden enquêtes de door de industrie (excl. open-
baar nut) bestelde vaste activa de laatste twee jaren achter
–
blijven
bij
de afleveringen, een situatie die uiteraard niet
lang kan voortduren.
De waarde van de materiële overheidsconsumptie
zal naar
schatting 7 pCt. hoger komen te liggen dan in 1964 en die
van de overheidsinvesteringen ruim 10 pCt. Naar volume
zijn de stijgingspercentages resp. 4 en
5
pCt.
Mede in aanmerking genomen de voorraadvorming, die
in 1965 naar verwachting een belangrijke daling zal ver-
tonen ten opzichte van het jaargemiddelde over 1964, zal
het bedrijfsleven een
reële binnenlandse vraagstj/ging
van
ca. 3,5 pCt. ontmoeten, waartegenover de
beschikbare
produktiecapaciteit
in de bedrjvensector – zoals reeds ver-
meld – met naar schatting
5
pCt. toeneemt.
De
buitenlandse vraag
zal, naar het zich laat aanzien, in
1965 wederom hoger liggen dan in 1964, zij het dat het
stijgingstempo afneemt (7 tegenover 10 pCt). In West-
Europa zullen de impulsen daarbij voornamelijk uitgaan
van West-Duitsland, waartegenover de expansie in de
overige Europese landen vermoedelijk gering zal zijn. In
de Verenigde Staten zet de economische groei zich voort,
terwijl ook de invoer van de grondstoffenlanden naar ver
–
wachting een verdere
stijging
zal vertonen.
Ofschoon de loonstijging in een aantal landen geringer
is dan voorheen, leidt de eveneens verminderde expansie
der produktie soms tot een versnelde stijging der loon-
kosten per eenheid produkt. Daardoor blijft het
concur-
rerend uitvoerprjspeil
waarschijnlijk
aanzienlijk
stijgen
(ca.
2 pCt.). Hiertegenover neemt het stijgingstempo van de
Nederlandse invoerprjjs
af tot 1 pCt., omdat aan de ver-
hoging van de grondstoffenprijzen een einde is gekomen.
Er is geen reden om een vermindering van de recente
conjuncturele expansie van de
uitvoer
te vrezen. Wèl dient
echter rekening te worden gehouden met incidentele fac-
toren, die in 1965 in omgekeerde richting wrken als in
1964. De stijging van het goederenuitvoervolume zal daar-
door naar schatting beperkt blijven tot 8 pCt., tegenover
12,5 pCt. in 1964. Daarbij zal de stijging van het uitvoer-
prijspeil vermoedelijk ca. 1,5 pCt. bedragen. Het minder
grote beslag dat de binnenlandse bestedingen op de beschik-
bare produktiecapaciteit leggen, zal er voorts toe kunnen
leiden dat de volumestijging van de invoer beperkt blijft
tot
5
pCt. De stijging van het invoerprijspeil wordt op 1
pCt. geschat. Uit de geraamde ontwikkelingen van in- en
uitvoer resulteert een vermindering van het
betalingsbalans-
tekort
op lopende rekening van f.
650
tot f. 100 mln.
De
produktie van bedrijven
kan dan met 4,5 pCt. toe-
nemen. Voor de industrie en de bouw is de toeneming van
de produktie op 6 pCt. geraamd. De geschatte stijging van
het bruto nationaal produkt bedraagt bijna 4 pCt.
De geraamde produktiestijging in de bedrijvensector im-
pliceert, dat de beschikbare capaciteit niet meer geheel en
al wordt benut. Dit zou kunnen leiden tot een begin van
ontspanning op de arbeidsmarkt, waarbij het jaargemiddel-
de van de
arbeidsreserve
op 35 â 40.000 man zou kunnen
komen.
Vanzelfsprekend – aldus besluit het C.P.B. de be-
schouwingen over 1965 – ijn de schattingen inderdaad
op een aantal punten onzeker. Zo kan er – bijvoorbeeld
ten gevolge van een extra accres in de loop van het jaar –
een
loonstjjging
optreden die groter is dan de in eerste
instantie geraamde. Zowel het consumptievolume als het
consumptieprjspeil vertonen dan verdere stijging, terwijl
anderzijds de investeringen worden aangetast en het be-
talingsbalanssaldo achteruit gaat.
Een ander voorbeeld van een mogelijke afwijkende
ontwikkeling is een tegenvallende
goederenuitvoer,
hetzij
als gevolg van een slechtere concurrentiepositie dan in
eerste instantie is verondersteld, hetzij als gevolg van een
minder gunstige ontwikkeling van de buitenlandse con-
junctuur. Een dergelijke gang van zaken zal in de geldende
situatie van sterke binnenlandse overspanning niet alleen
leiden tot een vermindering van de uitvoer, maar ook tot
geringere binnenlandse bestedingen. Daardoor zal het
betalingsbalanssaldo uiteindelijk niet worden aangetast,
maar zullen wel de potentieel aanwezige tendenties tot
ontspanning.in
de Nederlandse economie worden versterkt’).
Als derde voorbeeld van een afwijking die de uiteindelijke
resultaten in belangrijke mate kan beïnvloeden, geldt de
schatting van het beschikbare
produktiepotentieel.
Ten
aanzien hiervan is in de centrale prognose o.m. ver-
1)
Een zodanig versterkt effect wijst o.i. – gezien ook
andere elementen van de prognose, zoals de marge tussen
capaciteits- en produktieaccres – eerder op de wenselijk-
heid van een verzachting dan van een verscherping van het
restrictieve monetaire beleid. Hierbij denke men tevens aan
het deflatoire effect van het Amerikaanse en Britse streven
naar herstel van het betalingsbalansevenwicht ,,at a time
when the world economic prospect already looks somewhat
deflationary and when the gold and foreign exchange
markets are already uneasy” (The Economist van 13 maart
jl.). De President-Directeur van het I.M.F., P.-P. Schweitzer,
uitte zich onlangs eveneens weinig optimistisch over de ont-
wikkeling van de wereldeconomie.
E.-S.B. 31-3-1965
305
ondersteld, dat een versterkte stijging van de arbeids-
produktiviteit optreedt, die dè behoefte aan mankracht
vermindert. Blijkt deze tendentie veel sterker te zijn dan
eerder is aangenomen, dan zal het herstel van het interne
zowel als het externe evenwicht hier ten zeerste door
worden bevorderd. (Als vierde voorbeeld zou men o.i. een
nieuw regeringsprogramma kunnen noemen).
Beziet men ten slotte – aldus het C.P.B. -, mede in
het licht van deze onzekerheden, de economisch-politiek
resultaten’ van het jaar 1965, dan kan voorop worden ge-
stejd, dat een aantal belangrijke maatregelen uit het
regeringsprogramma – optrekking A.O.W.- en A.W.W.-
uitkeringen, belastingverlaging, bevordering woningbouw
– geheel of ten dele zullen worden gerealiseerd. Daarnaast
kan worden gesteld dat aan de doeleinden van economische
groei en rechtvaardige inkomensverdeling .- door de
brede spreiding van het inkomensaccres – in redelijke
mate wordt voldaan. Ten aanzien van de andere algemene
doelstellingen – in- en extern evenwicht en prjsstabiliteit
heeft zich in 1964 een minder gunstige ontwikkeling
voorgedaan, die in 1965 ten dele wordt hersteld. Niettemin
blijft de prijsstijging absoluut gezien nog groot, terwijl de
verbetering van het betalingsbalanssaldo berust op een
daling in de voorraadvorming tot een relatief te laag
niveau. Daarenboven zullen de interne spanningen, zoals
die tot uitdrukking komen in de schaarste op de arbeids-
markt, waarschijnlijk nog slechts in geringe mate afnemen.
Zou bôvendien een verdergaande loonstijging optreden,
dan zouden de uitkomsten t.a.v. de
prijzen
en de betalings-
balans nog verslechteren. Het omgekeerde zal zich echter
kunnen voordoen, indien een extra stijging van de arbeids-
produktiviteit wordt bereikt.
De economische ontwikkeling
in 1964.
In 1964 is de ontwikkeling van
de produktie
van goederen
en diensten door een aantal factoren sterk begunstigd.
Bedroeg in het verleden de gemiddelde jaarlijkse produktie-
stijging in bedrijven ca.
5
pCt., in 1964 kon een stijging
worden bereikt van 8 pCt. Voor het grootste deel is deze
afwijking te danken aan zuiver incidentele invloeden,
zoals ongunstig weer in het basisjaar 1963 en gunstig weer
in 1964 zelf. Daarnaast is vooral van belang geweest,
dat het voor produktieüitbreiding beschikbaar komende
arbeidspotentieel in 1964 groter was dan in eerdere jaren.
Dit potentieel werd geheel geabsorbeerd, zodat een ont-
spanning op de arbeidsmarkt uitbleef.
De weersinvloeden speelden uiteraard vooral een rol
in de landbouw en de bouwnijverheid, waar de produktie-
stijging resp. ca
. 11,5 en 17 pCt. bedroeg. Voor de (grotere)
sectoren industrie en diensten kan de groei van de produk-
tie op 7 pCt. worden geraamd.
De vergroting van de produktie was mogelijk, doordat
niet alleen het aanbod, maar ook de vraag een grote
stijging vertoonde. De buitenlandse vraag nam toe met
ca. 10 pCt. In de loop van het jaar nam de economische
groei in een aantal landen echter duidelijk af.
De belangrijkste binnenlandse bestedingscategorie,
de
particuliere consumptie,
steeg naar waarde met 13 pCt.
Dit was vrijwel geheel een gevolg van de stijging van de
lônen. De loonsom per werknemer ging in de bedrijven-
sector met 17 pCt. omhoog, terwijl de totale loonsom
mede door de uitbreiding van de werkgelegenheid met ca.
20 pCt. toenam. Naar volume gemeten bedroeg de stijging
van de particuliere consumptie ca. 6 pCt. De prijs van de
cQnsumptie ging met 6,5 pCt. omhoog, waarvan ca. 1 pCt.
veroorzaakt is door de gestegen invoerprijzen en 1,5 pCt.
een gevolg was van overheids- en E.E.G. -maatregelen.
Van de overblijvende ruim 4 pCt. kwam een belangrijk
deel voort uit de toegestane doorberekening van de eerste
5
pCt. loonsverhoging. De stijging van de prjsindex van
het levensonderhoud was met ruim
5,5
pCt. iets minder
dan die van het prijspeil van de particuliere consumptie.
De
particuliere investeringen
(excl. woningen en auto’s)
stegen in volume met 5 pCt. Onder invloed van het weer
namen de particuliere investeringen in bedrijfsgebouwen
met 20 pCt. toe, terwijl die in outillage met 4 pCt. stegen
en die in transportmiddelen (vooral schepen) belangrijk
daalden. De investeringen van overheidsbedrjven gingen
met ca. 35 pCt. omhoog. Niet alleen kwam nl. de aanleg
van het aardgasleidingnet op gang, maar ook bleven de
investeringen in elektriciteitsbedrijven sterk stijgen. In
totaal (inclusief woningen en auto’s) namen de investerin-
gen van bedrijven in vaste activa naar volume toe met 15 pCt.
De volumestijging in de
overheidsinvesteringen
beliep
eveneens 15 pCt. Doordat de materiële overheidsconsumptie
naar volume niet steeg, kwam de volumestijging van de
totale materiële overheidsuitgaven uit op 7 pCt.
De
voorraadvorming
lag vooral in de eerste helft van het
jaar op een hoog niveau. Voor het jaar als geheel was de
voorraadmutatie dubbel zo groot als in 1963.
De totale nationale bestedingen
namen toe met 17 pCt.
in waarde en 9 pCt. in volume. Hiertegenover stond een
volumetoeneming van de nationale middelen (bruto
nationaal produkt) met
7,5
pCt. Het verschil werd op de
betalingsbalans afgewenteld. Daarnaast werden zowel het
betalingsbalanssaldo als het
nationaal inkomen
beïnvloed
door het feit, dat de ruilvoert iets verslechterde. Het
nominale nationaal inkomen nam toe met ruim 15 pCt.
De stijging van de loonsom was aanzienlijk groter, zodat
de toeneming van de niet-looninkomens beperkt bleef tot
ca. 8 pCt. Het zgn. werknemersaandeel in het nationaal
inkomen liep daarbij op tot het historisch gezien bijzonder hoge peil van 74,5 pCt.
Het tekort op de lopende rekening van de
betalings-
balans
beliep f. 650 mln. Dit tekort kwam tot stand
bij
een
sterke stijging van zowel in- als uitvoer. Anders dan in
1956 – en ook dan oorspronkelijk was verwacht – leidde
de binnenlandse overbesteding dus niet tot een sterke aan-
tasting van de uitvoer, maar tot een extra toeneming van
de invoer. Het ten opzichte van het voorafgaande jaar
gunstige weer leidde voorts tot een extra toeneming van
de uitvoer van onbewerkte landbouwprodukten, terwijl
de export van militaire vliegtuigen en onderdelen daarvan
incidenteel hoog lag. De toeneming van het goederen-
uitvoervolume bedroeg mede hierdoor 12,5 pCt. Daarbij
steeg het uitvoerprjspeil met gemiddeld
2,5
pCt., ondanks
het feit dat de uitvoerprjzen van onbewerkte landbouw-
produkten als reactie op het hoge peil in 1963 daalden.
De goedereninvoer steeg met 15 pCt. in volume en met
3 pCt. in prijs. De invoertoeneming van grondstoffen en
halifabrikaten ad 13 pCt. was, als gevolg van de fluctuaties
in de voorraadvorming, sterk geconcentreerd in de eerste
helft van het jaar. Hierdoor kwam het tekort op de lopende
rekening van de betalingsbalans – na correctie voor
seizoeninvloeden – vrijwel geheel in deze periode tot
stand; in de tweede helft van het jaar werd vrijwel een
evenwicht bereikt. De voorraadvorming tiit invoer was
toen echter aanzienlijk geringer.
Tegenover het tekort op de lopende rekening van de
betalingsbalans stond een aanzienlijke kapitaalinvoer,
zodat de reserves aan internationale betaalmiddelen nog
een zekere stijging konden vertonen.
306
.
E.-S.B. 31-3-1.965
Doordat het nominale nationaal inkomen aanzienlijk
sneller steeg dan de liquiditeitênmassa verkrapte de
liquiditeitspositie
aanmerkelijk. De rentevoet vertoonde
in de eerste 7 maanden van het jaar een stijging. De ten
dele hiermede samenhangende kapitaalinvoer voorkwam
een verdere monetaire verkrapping, en daarmede ook een
verdere rentestijging. Niettemin zal – zoals reeds werd
opgemerkt – de gedaalde liquiditeit waarschijnlijk van
invloed zijn op de reële disposities in
1965
Geidmarkt.
Gedurende de periode van 15 tot en met 22 maart ver-
anderde de situatie op de geldmarkt slechts weinig. Het
saldo der banken bleef op vrijwel hetzelfde peil, hetgeen
gezien de verlaging van het verplichte deposito met ingang
van 15 maart tot f. 67 mln, ruim mag worden genoemd.
Op 17 maart daalde de daggeldrente dan ook tot 2 pCt.
Langzaam doch geleidelijk daalt sedert 22 februari de
goud- en deviezenvoorraad van de Centrale Bank. Deze is
de laatste tijd actief op de valutamarkt met het doel zo-
danige voorwaarden te scheppen, dat de banken hun
buitenlandse uitzettingen niet alleen handhaven, doch zo
mogelijk nog vergroten. De vermindering van de goud- en
deviezenvoorraad duidt erop, dat De Nederlandsche Bank
in dit streven slaagt. In totaal heeft na 22 februari de daling
f. 152 mln, bedragen. In de laatste weken is het doel Van
De Nederlandsche Bank in het bijzonder de banken tot
verlenging van eerder afgesloten dollartermijntransacties te
brengen op grond waarvan de hiertegenover staande buiten-
landse uitzettingen zullen worden gehandhaafd.
In de afgelopen week begon, vooral tegen het weekeinde,
de situatie op de geidmarkt te veranderen. De oorzaak was
voor een belangrijk deel gelegen in de ultimo-uitzetting
van de bankbiljettencirculatie. Deze verkrapping nood-
AUTOMA11SERING
IS E.EN EIS DESTIJDS
Elektronika is de techniek, we!ke op dit
terrèin ongekende mogelijkheden biedt1
De Handelscompagnie heeft ruime erva-
ring in het oplossen van automatiserings-
problemen. Welk probleem of welke wens
U ook heeft, de afdeling Elektronika zal
• U gaarne van advies dienen1
handelseompagittert.v.,
Waalhaven 02.1 -Rotterdam 22-telefoon (010)176760
E.-S.B.
31-3-1965
307
zaakte de commissie tot vaststelling van het tarief van
daggeldleningen, de callgeldrente op drie opeenvolgende
•dagen telkens met pCt. te verhogen, waardoor deze van
2 pCt. op
3+
pCt. kwam.
Kapitaalmarkt.
De uitstaande netto vaste schuld
(mci.
rij ksvoorschotten)
van de lagere overheid is in 1964 met ruim f. 2,2 mln, ge-
stegen. De netto vlottende schuld nam met f. 365 mln, toe,
zodat provincies en gemeenten tezamen hun investeringen
niet helemaal op de monetair juiste wijze hebben weten te
financieren. In 1963 had zich ook reeds een stijging van
a
de kortiopende schuld voltrokken, ni. met f. 361 mln. Of
de gemeenten in 1964 binnen de norm van de toelaatbare
grootte der vlottende schuld zijn gebleven kan nog niet
worden vastgesteld. –
Januari was voor de aandelenemissies een slechte maand.
Geen enkel beroep in aandelenvorm werd op de markt
gedaan. Bij de obligaties lag het beter. In totaal werd
namelijk f. 270 mln. geplaatst, waarvan in de private sec-
tor de industrie f. 213 mln, aantrok. De stemming op de
beurs te Amsterdam is de laatste tijd weinig geanimeerd.
Ofschoon het over het algemeen gunstige bedrijfsnieuws
een stimulerende invloed môet hebben gehad, blijven de
1
Door pensionering van de huidige functionaris ont-
staat binnenkort bij Schut – Eerbeek, papierfabriek
en fabrieken voor papier’ en kartonverwerking, een
vacature voor de functie van
con. troller
‘
Deze is rechtstreeks onder de directie belast met
de administratieve en de financiële leiding.
Door de expansie van het bedrijf wordt met name,
aandacht besteed aan de administratieve organisatie;
in het bijzonder de budgettering, de analyse van de bedrijfsresultaten en de informatie voor de leiding.
Toepassing van elektronische informatieverwerkende
apparatuur is in een vergevorderd stadium van
voorbereiding.
Voor de vervulling van de vacature wordt gedacht
aan een ten minste 30-jarige met ervaring in een
soortgelijke functie en een theoretische scholing,
ten minste gelijkstaand met die van de sector 8e-
drijfseconomie van de NIVA-opleiding. Hij zal zich
in de bijzondere problematiek van de automatische
informatieverwerking voor het bedrijf dienen te
verdiepen.
Met voldoende initiatief en daadkracht zal er voor
hem gelegenheid ontstaan zijn deel te hebben aan
de verdere ontwikkeling van het bedrijf.
Een géschikte woning in de naaste omgeving is
beschikbaar.
Eigenhandig geschreven brieven te richten aan de
Directie van N.V. v/h Fa.
G. G.
J. Schut te Eerbeek.
–
EERBEEK
1
308
E.-S.B. 31-3-1965
Indexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
19 mrt.
26 mrt.
(1953
=
100)
1964
1965
1965 1965
Algemeen
………………
405
410-394
395 395
Intern, concerns
………….
568
583-550
551
552
Industrie
………………..
355
371 —359
361
360
Scheepvaart
…………….
146
155— 143
148
148
Banken en verzekering
……..
236
243 —234
235
234
Handel enz .
…………….
170
180-171
176 175
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Bij het ENERGIEBEDRIJF
is te vervullen
de functie van
chef van de afdeling
hiterne controle
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleun
………….
f. 158,20
Philips G.B
………………
f. 152,20
Unilever
……………….
f. 141,80
A.K.0
……. ….
..
……..
498k
ExpI. Mij. Scheveningen
220
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
957
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.
66,10
Nationale-Nederlanden,
c…..
784
Robeco
…………………
f.
230
New York.
Dow lones Industrials
…….
874
Rentestand.
1′. 148,70 f. III
f. 151,40 f. 150,90 f. 130,80 f. 130,90
510
513
218
2214
5314
524
965
972
f.
67,70
f.
67
760
745
t’. 234
f.
235
896
892
Langl. staatsobl. a)
……….
5,17
Aand.: internationalen a)
3,42
lokalen a)
…………
. 3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier
a)
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
5,08
5,08
331,
Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!
C. D. JONGMAN.
baissefactoren overheersen. Het buitenland schijnt nogal
eens met verkopen aan de markt te zijn. De onzekerheid
over de toekomstige regeringskoers brengt verder op de
beurs de nodige weifeling.
Gevraagd wordt een accountant (lid N.I.V.A. of
V.A.G.A.) met enige jaren ervaring.
Bezoldiging volgens de gemeentelijke regeling.
De Verordening inzake vergoeding van reis-,
pension- en verhuiskosten is van toepassing.
Voor het verkrijgen van een woning kan ruime
medewerking worden verleend.
Uitvoerige sollicitaties onder no. 127, welke
binnen veertien dagen worden ingewacht, te adrsseren aan de chef van het bureau Perso-
neelvoorziening, stadhuis, j.otterdam.
Geconsolideerde maandstaat per 28 februari 1965
Kas, kassiers en daggeldieningen
. f
240.251.000
Nederlands schatkistpapier
,,
872.289.000
Ander
overheidspapler
…….
545.789.000
Wissels
…………
361.730.000
Bankiers in binnen- en buitenland
.
,,
689.378.000
Effecten en syndicaten
…….
207.236.000
Voorschotten tegen effecten
.
204.567.000
Debiteuren
………..
2.695.902.000
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
. ,
13.305.000
Gebouwen
………..
7.010.000
5.31.457.001)
Kapitaal
………..
f
136.280.000
Reserves
…………
167.015.000
Leningen
……….
,,
137.096.000
Deposito’s
op
termijn
……..
2.143.286.000-
Spaargelden
………
,,
677.081.000
Crediteuren
………..
2.401.699.000
Geaccepteerde wissels
…….
29.890.000
Overlopende saldi
en andere rekeningen
…….
145.110.000
– f5.637.457.000
Algemene Bank Nederland N,V.
‘
(Nederlandsche Handel-Maatschappij – De T.wentsche Bank)
E.-S.B. 31-3-1965
309
Blijf
bij!
LEES
E.-S0B.
DE COOP. CENTRALE RAIFFEISEN-BANK
•
vraagt voor secretariaatswerkzaamheden een
j 0 N G E J 11 R 1 S T
Schri(telijke sollicitaties
te richten aan de afdeling Personeelszaken, St. Jacobsstraat 30 te Utrecht.
ADVER TEER hEER
IN
DERECTIEmSECRETARIS
Voor een van onze relaties, een
KWALIFICATIES
vooraanstaande onderneming, get
Deze functie vraagt grote
per-
vestigd in Rotterdam, zoeken wij
soonlijke
creativiteit
en
organi-
contact met candidaten voor de
satorische kwaliteiten, die boven
functie van directie-secretaris,
het gemiddelde liggen.
BEDRIJF EN FUNCTIE
Hij zal o.i. kunnen worden vervuld
Het
betreft
hier
een
sterk
door een energiek man, die
groeiend
concern,
werkzaam
in
de voedings- en genotmiddelen-
*
32 jaar of ouder is
sector, dat vooral organisatorisch
*
uit de praçtijk het werk van
nog voortdurend wordt versterkt,
een
directie-secretaris
kent
De aan te stellen functionaris zal,
*
begrip en gevoel heeft voor de
rechtstreeks verantwoordelijk aan
commerciële
slagvaardigheid
de commerciële Directeur, in deze
van
een
handelsonderneming
–
voor de betrokken onderneming
*
een redelijke spreek- en schrijf-
nieuwe
–
functie o.m. de volgende
vaardigheid
in
de
moderne
taken te vervullen krijgen:
talen heeft
*
het voorbereiden en notuleren
*
een ontwikkelingsniveau bezit
van
staf-
en
andere
bespre-
waardoor
hij
is
opgewassen
kingen
*
het uitvoeren en bewaken van
tegen de zware eisen, die deze
genomen beleidsbeslissingen
functievervulling
zal
gaan
*
het onderhouden van de con-
stellen.
tacten tussen Directie en staf-
HONORERING
medewerkers
en
tussen
Directie
en
externe
relaties
Geboden wordt een aantrekke-
*
het systematisch volgen van en
lijke
beloning en
secundaire ar-
rapporteren
over
relevante
beidsvoorwaarden, die boven het
vakliteratuur
gemiddelde liggen.
*
het “voorbewerken” van de
Daarnaast zijn verdere promotie-
Directie-correspondentie.
mogelijkheden aanwezig.
Zij, die naar deze functie willen reflècteren, worden uitgenodigd
binnen 14 dagen
een eigenhandig geschreven sollicitatiebrief met
alle terzake doende gegevens envoorzien van een recente pasfoto
te zenden aan ons:
adres Mathenesserlaan 247, Rotterdam. Op de
enveloppe vermelden: DSR.
Absolute geheimhouding is verzekerd; telefonische inlichtingen
worden niet verstrekt.
ECONOMISCH ADVIESBUREAU IRS,
00
KÂLKHOVEN
310
E.-S.B. 31-3-1965
Unilever n.v.. zoekt
voor haar afdeling accountants
controle een Drs. Economie
die zich voorbereidt op de
accountants-examens of een
toekomstig
N.I.v.A.-
accountant die met zijn studie
reeds vergevorderd
is..
Onze voorkeur gaat uit naar iemand,, die
• belangstelling heeft voor de bedrijfseconomische en adntiuistratieve problematiek bij
industriële bedrijven.
• tevens de ambitie heeft om zich vèrder te ontwikkelen voor de mogelijke vervulling van
een hogere leidinggevende functie of een . andere belangrijke staffunctie in binnen- of
buitenland.
• ten hoogste 30 jaar is.
Wij zijn gaarne bereid hen die belangstelling ‘hebben voor deze functie uitvoerig in te
lichten, zowel over de functie zelf als ovér de toekomstmogelijkheden alvorens zij eventueel
tot een sollicitatie overgaan.
Het verdient aanbevelingvan te. voren een afspraak te maken.
‘Aânvragen om inlichtingen zowd als shrzfteljke sollicitaties te richten aan: UNILEVER N.V.,
Afdeling Personeelsvoorzzenzng, Postbus 760, Rotterdam (tel 010 – 11 44 00 toestel 826)
onder vermeldmg van nummer 752
UP 204.4k.210
E.-S.B. 31-3-1965
311
Sluit uw verzekering bij de
!1I
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS.
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM
•
•.
De nieuwe R.V.S. Blijf-Bij polis
•
•
is de lèvensvérzekèring die Uzelf
Iregélmatig kuflt vergroten
U kunt deze levensverzekering aan een gewijzigde situatie aanpassen! :
IDat is hélangrijk: Uw vérantwoordelijkheid wordt De R.V.S.-Blijf-Bij polis is de levensverzekering
!steedsgroter…. Uw inkomen. groeit…. Uw maat- tegen normale premie die U het reôht geeft Uw
schappelijke positie stelt telkens hogere eisen…. verzekerd kapitaal te verhogen zonder gezond-
Hier is dan voor U de
nieuwe R.V.S.-BliJf-Blj polis.
1
heidswaarborgen.
B.IijËBi,j
…………
1
Pol
i S
. R.V.S. Westerstraat 3- Rotterdam
L
312
E.-S.B.
31-3-1965