I.S DAT UW TAAK?
Hebt U een verantwoordelijke positie? Bent U volkomen op de hoogte van de
markt, Uw leveranciers, de nieuwste ontwikkelingen – In de gehele Wereld?
Vele reizen naar vele landen zijn daarvoor nodig, zegt U? U kunt het heus een-
voudiger doen. Eenmaal per jaar, gedurende 9 dagen, wordt in Duitsland de
Internationale Hannover Messe gehouden. Daar treft U de vooraanstaande
firma’s uit de gehele wereld aan, 5800 bedrijven op een tentoonstellingsopper-
vlakte van 599000 m’. Alles is zo efficiënt mogelijk gegroepeerd. En de Jaar-
beursservice biedt U alle denkbare gemakken. Ga naar Duitsland, naar de
HannoverMessel
J
24 april – 2 mei 1965
InformatIon:
HANNOVER-MESSE
Toegangskaarten, voorlopige catalogi en nadere inlichtingen
omtrent expositie en bezoek:
NEDERLANDS-DUITSE
KAMER VAN KOOPHANDEL
‘S-GRÂVENHAGE, JAN VAN
NASSAUSTRAAT 3
TELEFOON (070)
24 55 05
De prijs van de in Nederland gekochte toegangskaarten is
STERK GEREDUCEE1W.
De kaarten geven bij aankoop van
een retourbiljet op het Duitse traject recht op korting op de
treinkosten.
U reageert op annortces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
ACCOUNTANTSKANTOOR T. KEUZENKAMP
•
vraagt voor zijn kantoor te ‘s-Gravenhage
jong uccouNtunt
met âcademische of N.I.v.A. opleiding.
Brieven te richten aan het kantooradres)
•
Plaats 19 te ‘s-Gravenhage.
HOLLA
VAN LE
HE SOCIETET
ZEKERINGEN N.V.
A197
meèr dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 22 3322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland LIfe Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5•4511,TORONTQ.
34.2
E C 0 N OM IS CH.
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6; Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:.
Dr.
J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per Jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer f.
1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f. 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
•redenen te weigeren.
E
COMa
dneVIHE~V.;
VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
. J. Montagne; J.
Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
II
270
.
E.-S.B. 24-3-1965
De wedloop agrarische wereldproduktie – wereldbevolking:
ongunstige ontwikkeling
In de ,,ontwikkelde” landen is men zich met enig onbe-
hagen bewust van de steeds groter wordende achterstand
van de arme landen. De nogal abstracte kennis over deze
achterstand kan wat worden geconeretiseerd met behulp
van het jaarverslag 1964 van de F.A.O., de voedsel- en
landbouworganisatie van de V.N.
Zo bleek de agrarische produktie per hoofd der bevol-
king in Afrika en Latijns-Amerika gedurende 1963/1964
beneden het vooroorlogs niveau
te liggen (zie tabel). Welis-
waar steeg de produktie in deze gebieden t.o.v. dat niveau
met meer dan een vijfde, doch de bevolkingsgroei achter-
haalde’ deze vooruitgang. De getallen per hoofd der wereld-
bevolking, excl. communis-
tisch China waren niet veel
gunstiger: een toename van
slechts 6 pCt. bij een stijging
van de totale produktie met
ruim een vierde. De grootste
toename werd geboekt voor
Oost-Europa en de Sowjet-
Unie, gevolgd door West-
Europa en Oceanië. Een af-
zonderlijke beschouwing van
de voedselproduktie biedt
mondiaal een analoog beeld
met dien verstande dat de cij-
fers voor Latijns-Amerika en
Afrika nog ongunstiger waren.
De totale wereldproduktie nam in 1963/64 t.o.v. het
voorgaande seizoen naar schatting slechts 1 tot 2 pCt. toe,
hetgeen minder was dan de, geschatte jaarlijkse toename
van de wereidbevolking (ca. 2 pCt.). Hoewel slecht weer
– vooral in Oost-Europa en de Sowjet-Unie de pro-
duktie nadelig beïnvloedde, was het seizoen 196311964 geen
incidentele tegenvaller in de wedloop met de bevolkings-
toename. Dat jaar 1963/1964 was namelijk reeds het vijfde
achtereenvolgende seizoen zonder een toename van de
produktie per hoofd van de wereldbevolking. Wel was er
een toename in West-Europa, Oceanië en – enigermate –
Noord-Amerika.
Terwijl er in de meeste arme landen gedurende de
laatste vijf jaren sprake was van stagnatie, kenmerkte
zich Latijns-Amerika, alwaar de explosieve bevolkirigs-
toename ca. 2,8 pCt. per jaar beliep, door een vrij scherpe
teruggang. In Afrika zijn de gegevens voor de landen ten
zuiden van de Sahara nog zeer onvolledig. Voor Algerië,
Marokko en Tunis kon evenwel een fluctuerende ont-
wikkeling met een dalende trend worden geregistreerd.
In het Verre Oosten, excl. Communistisch China, was
er van
1957/1958
tot 1960/1961 een geringe stijging. De
vooruitgang in Japan lag ver boven het gemiddelde in dat
wereiddeel. In India was er een opmerkelijke stijging met
10 pCt. in 1953154, waarna evenwel een stagnatie intrad. Een
overeenkomstige ontwikkeling deed zich voor in Indonesië.
Intussen is het duidelijk dat de voedselproduktiecijfers
niet identiek zijn aan die over aanbod en verbruik. Arme
landen exporteren aanzienlijke hoeveelheden. De invoer
van deze landen is veelal gering t.o.v. de omvang van de
oirsnenianuse prouuicne, uocn
vaak wel van grote betekenis.
Confrontatie per hoofd der
bevolking van de voedselpro-
duktie met het aanbod (ver
–
discontering van produktie
met export en invoer) van
voedselprodukten leidt tot de
conclusie dat in de arme
landen, i.t.t. de ontwikkelde
landen, de stijging van het
voedselaanbod groter was.
Zo was in Latijns-Amerika
in de periode 1961-1963 dit
aanbod, i.t.t. de voedsel-
produktie, iets hoger dan het
vooroorlogs niveau. Overigens wijzen de gegevens erop dat
de achterstand van de arme landen in het voedselverbruik
per hoofd der bevolking groter werd.
Hoeveelheden calorieën en eiwitten geven beter dan
procentuele mutaties een indruk van de mondiale voedsel-
situatie. In Nederland was gedurende 1962/1963 dagelijks
per hoofd der bevolking gemiddeld 3.020 calorieën en
81 gram eiwitten beschikbaar. In vele arme landen waren
deze hoeveelheden een derde tot de helft minder.
Volgens een persbericht heeft de Economische Com-
missie voor Azië en het Verre Oosten van de V.N. een
toename van de voedselproduktie in 1964 met 4,2 pCt.
berekend, hetgeen sinds 1961 weer eens een gunstig getal
was. Het F.A.O.-verslag, dat reeds medio juli 1964 werd
geschreven, vermeldde gunstige schattingen voor 1964/1965
in West-Europa, de Sowjet-Unie en in een gedeelte van het
Nabije Oosten.
‘s-Gravenhage.
Drs.
G. GREIDANUS.
Mondiale agrarische produktie
a)
(gemidd. 1952153-1956157 = 100)
Produktie per hoofd der bevolking
voor-
1
Gemiddeld
Ge
oorl.
1948/49-
18/59- 1962163
niveau
1952153
1962163
a) Excl. Communistisch China; b) voorlopige gegevens per medio juli 1964.
Blz.
Blz.
De wedloop agrarische wereldproduktie-wereld-
1
n g e z o n d e n s t u k k e n:
bevolking: ongunstige ontwikkeling, door Drs.
Kosten van de centrumfunctie,
door Drs. J. W.
G. Greidanus …………………………
271
‘van der Dussen met een naschrift van J. Hasper
283
De toekomst van de scheepsbouw,
door Drs. Th.
Het distributiepatroon van tabaksfabrikaten,
van Kooten ………………………….
272
door J. C. Reuyl met een naschrift van Drs. R.
Middelen van het agrarisch structuurbeleid
F. Pasman en Drs. J. H. T. de Jong………
284
door Dr. A. Mans …………………….. 275
Distributie-economie in perspectief,
door Drs. A.
Loonpolitiek en nog wat,
door A. Peper met een
C. J. Abeln….. ……………………..
278
naschrift van L. S. Beuth ……………….
286
.
Schaalvergroting of functionele decentralisatie in
Geld- en kapitaalmarkt,
door
Prof.
Dr. C. D.
de woningbouw,
door Dr. M. R. J. Brinkgreve..
281
Jongman ……………………………
287
E.-S.B. 24-3-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
271
/ ,’
Het is bekend dat de scheepsbouw in Nederland zich
in een zeer moeilijke positie bevindt. De voornaamste
oorzaak is de snelle opkomst van Japan: dit land
beheerst ‘thans 40 pCt. van de wereldscheepsbouw.
Wat zijn nu cle wezenlijke oorzaken van Japans sterke
positie? Door een aantal factoren (o.a. lage lonen,
regeringssteun) is op kunstmatige wijze het ,,kiimaat”
geschapen waarin de Japanse scheepsbouw heeft
kunnen groeien. De Japanse scheepsbouwers hebben
van deze klimatologische omstandigheden gebruik ge-
maakt door een uiterst modern georganiseerd en geoutilleerd apparaat op te bouwen. Deze laatste factor doet Japan een voorsprong behouden, ook
wanneer op andere punten een nivellering plaatsvindt.
De tendens tot nivellering is aanwezig: enerzijds
benaderen de Japanse lonen het Westeuropese niveau,
anderzijds lijkt in Nederland een systeem van over-
heidssteun onontkoombaar. Om in de toekomst te
kunnen concurreren zal men, in navolging van Japan,
tot een uiterst rationele opzet van het gehele produktie-
apparaat moeten komen. Dit vraagstuk vraagt in de
bedrijfstak om een ,,integrale aanpak”.
De toekomst
van de scheepsbouw
Inleiding.
De scheepsbouwindustrie in Nederland maakt een
slechte tijd door; vooral de laatste drie jaar lopen de
bestellingen sterk terug. Uit onderstaande tabel is de
absolute en relatieve teruggang van de Nederlandse
scheepsbouw af te lezen.
Tewatergelaten tonnage
(x
1.000 b.r.t.);
aandeel op de wereldmarkt
Wereld
Nederland
Engeland Zweden
Japan
pCt.
pCt.
pCt.
pCt.
1955
5.310
400
7,5 1.470
27,7 530
9,9
830
15,6
1956
6.670
450
6,7 1.380
20,7 490
7,3
1.750
26,2
1957 8.500
480
5,6
1.410
16,6
660 7,8
2.430
28,6
1958
9.270
560
6,0
1.400
15,1
760 8,2
2.070
22,2
1959 8.750
610
6,9
1.370
15,6
860
9,8
1.720
19,7
1960
8.360
570
6,8 1.330
15,9
710
8,5
1.730
20,7
1961
7.940
570
7,2
1.190 15,0
740
9,3
1.800
22,7
1962
8.380
420
5,0 1.070
12,8
840
10,0
2.180
26,7
1963
8.540
380
4,4
930
10,8
890
10,4
2.370
27,7
1964
10.260
230
2,2
1.040
10,1
1.020
9,9
4.090
‘40,0
Uit de vergelijking met de cijfers van twee andere
Europese landen blijkt, dat in Engeland de scheeps-
bouw de afgelopen tien jaar eveneens sterk is afgeno-
men, maar dat een land als Zweden zijn marktaandeel
weet te handhaven. Nederland is een verliezer in deze
concurrentiestrijd, waaruit Japan als de grote overwin-
naar naar voren is gekomen. Japan heeft niet alleen de
•top van de wereldscheepsbouw bereikt, dit land ver-
werft ook thans vele orders. Voor de opdrachtgevers
zijn van belang: prijs, levertijd en .kwaliteit. De alge-
mene opinie is dat de kwaliteit van de in Japan ge-
bouwde gchepen niet voor de Europese onderdoet (voor
bepaalde typen – reuze.nbouw – heeft Japan .grotere
ervaring). De levertijd is aanmerkelijk korter; de ge-
middelde levertijd bedraagt 7 maanden tegenover 11
maanden- in Zweden en 14 maanden in Nederland. De
prijzen liggen lager, soms enige procenten; voor de ty-
pen schepen zoals bij Nederlandse lijnrederijen in ge-
bruik tot 20 pet. Redenen genoeg voor de opdracht-
gevers, die tot nu toe in West-Europa lieten bouwen,
hun nieuwbouwschepen in Japan te bestellen.
Nu is over deze snelle opkomst van de’ Japanse
‘scheepsbouw de laatste tijd een veelheid van publika-
ties verschenen. Met name kan worden genoemd de in-
teressante en uitvoerige studie (juni 1964) van Ir. J.
C. Diels, technisch wetenschappelijk attaché bij de Ne-
derlandse Ambassade te Tokyo. Deze veelheid van pu-
blikaties geeft een even grote veelheid van oorzaken
voor deze stormachtige ontwikkeling. Het, is echter in-
teressant de vraag te stellen wat nu de
wezenlijke oor-
zaken
zijn van de ontwikkeling in Japan. Immers, wan-
neer duidelijk is wat nu deze wezenlijke oorzaken zijn,
dan kan ook worden aangegeven op welke wijze de
Westeuropese en met name de Nederlandse industrie
van de gang van zaken in Japan kan ‘leren.
Conclusie.
Analyse van de ontwikkeling in Japan heeft ons tot
de volgende conclusie gevoerd. Gedurende een aantal
jaren is – voor een belangrijk deel op kunstmatige
wijze – een voor de Japanse scheepsbouw zeer
gun-
stig klimaat
geschapen. Wellicht moet de grondoorzaak
hiervoor worden gezocht in het Japanse economische
systeem, waardoor men bij de wederopbouw van de
Japanse economie na de oorlog methoden heeft kun-
nen toepassen, die ondenkbaar zijn in enig ander demo-
cratisch land. Hoe het ook zij, de sterke onderlinge bin-
ding ‘tussen de grote Japanse bedrijven, de lage lonen
en een netwerk van overheidsmaatregelen hebben de
scheepsbouw ,,op de rails gezet”. Door de centrale plan-
ning, door het toepassen van de modernste technieken
en doordat men van de grond af heeft opgebouwd, is
een zeer modern georganiseerde en geoutilleerde
scheepsbouwindust’rie ontstaan. De grote verdienste van
de Japanse scheepsbouwers is geweest dat zij van het
gecreëerde klimaat ‘gebrtiik hebben gemaakt. Ze heb-
ben op alle terreinen de principes van de wetenschap-
pelijke bedrijfsvoering toegepast. Misschien zijn de me-
thoden en technieken die zij toepassen niet nieuw en
niet origineel, maar in het Westen praten wij erover
tei
–
wijl de Japanner ze inmiddels toepast.
Het laat zich echter aanzien dat de situatie in de
scheepsbouw, zoals die de laatste jaren is gegroeid,
op bepaalde punten wijziging ondergaat. Dat geldt in de
eerste plaats voor de lonen. Deze ‘liggen thans in Japan
minder laag dan men denkt en beginnen het West-
europese niveau steeds meer te benaderen. De over-
272
E.-S.B.
24-3-1965
heidsfaciliteiten zijn reëel; het lijkt ons echter onont-
koombaar dat ook de Nederlandse regering een enigs-
zins vergelijkbare steun zal gaan verlenen (zoals in
Zweden reeds jaren wordt gedaan, met als resultaat
dat de Zweedse scheepsbouw zijn relatieve plaats heeft
behouden). Wat blijft is de voorsprong in de vorm van
een uiterst modern georganiseerd produktie-apparaat.
indien deze analyse juist is, ligt daarin tevens de
therapie voor de Westeuropese scheepsbouw besloten.
Men zal evenals de Japanners moeten komen tot een
produktiewijze die geheel gebaseerd is op de toepassing
van wetenschappelijke bedrijfsvoering, van zeer ver
doorgevoerde organisatie en efficiency. Het is duidelijk
dat dit een
integrale aanpak vraagt, die alle facetten
van de ‘bedrijfsvoering omvat en bovendien ver uitgaat
boven de mogelijkheden van het individuele bedrijf.
Gesteld nu; dat deze bereidheid tot een integrale aan-
pak er is, komt men er dan zonder regeringssteun?
Waarschijnlijk niet. In de eerste plaats heeft deze een
belangrijke -rol gespeeld bij de vorming van het kli-
maat, waarin de Japanse scheepbouw .heeft kunnen ge-
dijen. Zonder ,,klimatologische beïnvloeding” stelt men
de Nederlandse ondernemers wel voor een zeer zwa-
re, zo niet onmogelijke opgave. Maar bovendien, wil
men in Nederland een ‘scheepsbouwindustrie doen voort-
bestaan – en daar zijn de nodige redenen voor aan te
voeren – dan is afstemming op de faciliteiten die Ja-
pan als ‘mark-tleider (40 pCt.) heet, zonder meer nood-
zakelijk.
Onze conclusie luidt, dat wanneer aan twee voor-
waarden wordt voldaan, nl. bereidheid ‘bij de overheid
om faciliteiten te verlenen en bereidheid bij de bedrijfs-
tak tot een integrale aanpak, er mogelijkheden tot her-
stel aanwezig zijn. Wat dit betreft vormt Zweden een
lichtpunt; ‘het is daar gelukt •de produktie sterk uit te
breiden en het marktaandeel op peil te houden. Voor-
waarde is o.i. dat er – en wel op korte termijn –
een duidelijk plan wordt geformuleerd dat door de ge-
hele scheepsbouwin’dustrie wordt gedragen en dat te-
vens de overheid een basis verschaft om de nodige
faciliteiten te verlenen.
In het navolgende zullen wij de conclusies ten aan-
zien van de factor arbeid, de regeringssteun en de or-
ganisatie en efficiency nog nader toelichten.
De factor arbeid.
Veelal wordt het -lage loon in Japan aangegrepen als
een verklaring voor de lage ‘prijs van de schepen. Men
kent hier echter oi. een te grote betekenis aan toe.
In -de eerste plaats maakt het loonbedrag slechts 22
pCt. uit van de totale kosten ‘) zodat een verschil in
1)
Globaal is de kostenverdeling in de scheepsbouw als
volgt:
40 pCt.
grond- en hulpstoffen en energie
17 pCt.
hulpdiensten, verricht door. derden
22 pCt. lonen, salarissen en sociale lasten
–
21
pCt.
overige kosten
100 pCt.
loonniveau slechts van geringe invloed is, op de kost-
prijs. Bovendien is het de vraag of nog wel van een
reëel verschil ten opzichte van het West’europe’se loon-
niveau sprake is. De ‘lonen in Japa.n zijn namelijk
de afgelopen vijf jaar sterk gestegen, vooral in de
sdhe,epsbouwin’dustrie.
Het nominale loon biedt overigens voor de verge-
lijking onvc1doende houvast. Het loon wordt in Japan
naar leeftijd betaald; een jonge arbeider ontvangt een
laag loon, maar ontvangt daarnaast een groot bedrag
aan reiskostenvergoeding, huisvestings’toelage, gezinstoe-
slag etc., -benevens een jaarlijks ‘bedrag aan seizoen-
gratificaties dat al-tijd 3 â 4 maanden loon beloopt. De
werknemer krijgt, zolang hij in hetzelfde bedrijf ‘blijft
werken, jaarlijks een fikse loonsverhoging. Oudere ar-
beiders kunnen op deze wijze tot zeer hoge lonen ko-
men. De secundaire arbeidsvoorwaarden zijn in Japan
zeer gunstig en de sociale voorzieningen benaderen
steeds meer ‘het Westeuropese peil.
Men moet bedenken dat de op Amerikaanse leest
geschoeide vakbeweging, een instituut dat ‘tot voor en-
kele jaren in Japan nog onbekend was, snel aan in-
vloed wint. Het laat zich aanzien d’at mede door deze
ontwikkeling, een verdere nivellering ten op’zichte van
,,het Westen” zal plaatsvinden. in zijn geheel gezien,
dus inclusief alle nevenvoorwaarden, menen wij dat er
nauwelijks van een verschil sprake is. In andere be-
drijfstakicen -liggen ‘de lonen ‘iets lager, vooral in klei-
nere ‘bedrijven. Voor zover dit toeleveringsbedrijven
van de scheepsbouw ‘zijn, kan hier het lagere loon een,
zij het geri’nge, kostenverlagende invloed hebben.
Een factor van groter belang ‘dan de loonhoogte is
de ‘hoge arbeidsproduktiviteit van de Japanner. Door
een gering arbeidsverlet, ‘door een zesdaagse werkweek,
door een groot aantal overuren (gemiddeld 50 per man
per maand) en door het werken in ploegen wordt een
intensieve benutting van de outi!llage mogelijk ge-
maakt. (Het is duidelijk dat ‘maatregelen in de Ne-
derlandse scheepsbouw met name ook -op verhoging
van de ‘arbeidsproduktiviteit zullen moeten zijn
‘
ge-
richt).
De regeringssteun.
Deze ‘heeft in Japan een groot aantal rôr-men:
– kredietverlening.
Hierbij spelen . omvang, termijn
en ren’te een rol. De Japanse werven verstrekken aan
hu’n opdrachtgevers kredieten met een looptijd van
7 â
9 jaar, tegen
5,5
pCt., welke kredieten 80 pCt. van
de totale ‘bouwsorn kunnen dekken. Dit is mogelijk
omdat ‘de Japanse regeri.ng
zich via een overheidsbank
(de Im- en Exportbank) Ibezighoudt met ‘de exportfi-
nanciering; nI. 80 pCt. van het ‘genoemde krediet, dus
64 pCt. van de totale ‘bouwsom, wordt aan de werven
ter ‘beschikking gesteld tegen een rente van 4 pCt. De-
ze gunstige kredietverlening is o.m. mogelijk door de
hoge spaarquote in Japan.
– toewijzing van orders – volgens een bepaald pro-
gramma.
Het jaarlijks opgestelde ,,Ship Building Pro-
(1. M.)
E-S.B.
24-3-1965
–
–
273
gram” bevordert de ‘doelmatigheid in dé produktie. Dit
plan berust op een verdeling van ‘de orders over de
verschillende werven. De werven krijgen hierdoor de
kans ‘zich op bepaalde scheepstypen te specialiseren.
– vaststellen van een lage staalprijs voor de bouw
van exportschepen. Dit
scheelt soms 10 pCt. met ‘de
normale prijs. De scheepsbouw in de E.E.G.-‘landen be-
taalt relatief hoge staalprijzen als gevolg van tariefstel-
ling in de F,.G.K.S. en verkeert dus in een extra on-
gunstige positie.
– toepassing van gunstige belastingvoorwaarden
voor exportindustrieën. Zo kon tot voor kort 80 pCt.
van de exportwinst of
5
pCt. van de exportomzet wr.
den afgetrokken van het belastbare bedrag. Thans over-
weegt men fiscale faciliteiten te gaan verlenen aan wer-
ven waar vergaande modernisering van ‘de scheepsbouw-
outililage wordt toegepast.
• – steunen van de research.
De regering subsidieert
de research. Dit geschiedt in ovërleg met de Japanse
,,Shipbuil’ding Research Association”, die verantwoov.le-
lijk is voor de opstelling en uitvoering van deze studie-
projecten.
– stimuleren van de concentratie
door de verschil-
lende vormen van samenwerking zo weinig mogelijk
fiscale moeilijkheden in de weg te leggen.
– vrijdom van invoerrechten
voor bijna alle pro-
dukten, die verband houden met de scheepsbouw.
Het is vooral deze krachtige overheidssteun geweest
die bijgedragen •heeft tot het zeer gunstige industriële
klimaa,t in Japan. Het grote pluspunt blijft echter dat
de scheepsbouw door een deskundige organisatie, door
een uiterst ‘efficiënte produlçtie’wijze en door het talent
voor snelle aanpassing van dit klimaat geprofiteerd heeft.
Organisatie en efficiency.
De Japanners zijn erin geslaagd, om zonder tijdver-
lies, telkens zodra ergens een nieuw idee bekend was,
dit toe te passen. Zo heeft Japan een voorsprong op
het gebied van snij- en ‘lastechnieken. Ook gebruiken de
Japanners minder staal per schip, zonder dat hierdoor
de ‘kwaliteit minder wordt. Zij hebben namelijk een
,,economische scheepsvorm voor reuzenschepen” ont-
worpen, t.w. dikker en korter, met 6 pOt. minder staal
dan de oude schepen. De igrotere sleeplast wordt royaal
goedgemaakt door een boivormige boeg onder de wa-
terlijn.
Japan tracht de voordelen van de produktie op
grotp schaal ‘zo goed en inel ‘mogelijk te realiseren, hei-
geeri blijkt uit:
– een efficiënte bouwpianning;
– een optimale prefabricage;
– een rationeel intern transport
(er wordt veel aandacht besteed
aau de architectuur van de werf);
– een steeds verdergaande auto-
matisering;
– het normaliseren van bepaalde
materialen.
De intensieve benutting van de
outillage uit zich in de korte lever-
tijd van de Japanse schepen. De
gemiddelde bouwduur bedraagt,
zoals gezegd, op de Japanse werven 7 maanden, terwijl
deze termijn in Zweden 11 maanden en in Nederland
14 maanden is. Dçze snelle levering betekent tevens een
kostenvoordeel. Het wordt immers mogelijk de afschrij-
vingen op outillage etc. te verdelen over een groter
aantal schepen.
Door zich op een ander terrein te ‘gaan ‘bewegen,
proberen de scheepswerven de risico’s, verbonden aan
het verloop van de scheepsbouwconjunctuur, enigszins
te ondervangen. Kleinere werven zijn in dezen gehandi-
capt door een gebrek aan technische kennis en kapi-
taal. Een sterk flexibele activiteit op niet-scheepsbouw-
gebied zorgt ervoor dat een tijdelijke depressie in or-
ders ‘gemakkelijk kan ‘worden overbrugd. Dit verschijn-
sel van nevenproduktie ‘is in Japan reeds zover voort-
geschreden, dat ‘bij een aantal grote werven ruim de
helft van de activiteiten op niet-scheepsbouwgebied
plaatsvindt. Een ander voordeel van deze grote geïn-
tegreerde concerns is, dat de scheepsbouwers ver-
schillende materialen tegen een lagere prijs in hun cal-
culatie kunnen opnemen, daar het toeleverende bedrijf
tot het concern behoort. In hoeverre de Japanse scheeps-
bouw tegen kostprijs – of zelfs onder ‘de kostprijs –
werkt, is uiteraard ‘moeilijk na te gaan. Zeker is wel
dat de hoge graad van Organisatie en efficiency lage
inschrijvingen mogelijk maakt.
Ziehier ‘de belangrijkste oorzaken voor de opkomst
van de Japanse scheepsbouw. Het resultaat blijkt dui-
delijk uit de 40 pCt. welke Japan van alle scheepsbouw
ter wereld voor zijn rekening neemt. Het -land van de
rijzende zon produceert zelfs meer scheepstoninage dan
alle Westeuropese landen tezamen.
Rotterdam.
Drs. Th. VAN KOOTEN.
RECTIFICATIE
In het artikel
,,To stop or to go: that is the British ques-
tion”
in ,,E.-S.B.” van 17 maart jl. zijn helaas enkele
zetfouten geslopen. Storend voor een goed begrip is de
vermelding op blz. 260 van exportinvesteringen i.p.v.
exportstimuleringen. De juiste formulering van de betrok-
ken zin is: ,,Voor een zodanig beloôp van invoer en export
zijn evenwel methoden nodig, die vergeldingsmaatregelen
van andere landen zouden uitlokken (overigens een nogal
irrationele reactie omdat een verbeterde Britse betalings-
balans een overeenkomstige verslechtering van die van de
rest van ‘de wereld betekent, waarbij hët irrelevant is of
zulks ‘door deflatie, ‘invoerquota of exportstimuleringen
zou zijn veroorzaakt, meent het instituut)”.
274
E.-S.B.
24-3-1965
Middelen van het agrarisch structuurbeleid
(II)
• Alvorens op de middelen vn het structuurbeleid ‘in
te gaan, een enkele opmerking over de drijvende krach-
teri achter de structurele veranderngen die plaatsheb-
ben en nog moeten plaatshebben. Men kan deze samén-
vatten in drie punten die beheersend zijn voor de ont
wikkeling van de landbouw ‘in economisch ontwikkelde
landen.
Het reëel nétionaal inkomen per hoofd zal in de
toekomst blijven toenemen. De landbouw zal deze in-
komensontwikkeling onder de ‘huid’ige omstandigheden
slechts kunnen volgen door een toeneming van de pro-
duktiviteit. Deze stijging van de produktiviteit
zal,
ge-
let op ‘het trage tempo waarmee de vraag naar agra-
rische produkten. toeneemt, vooral moeten plaatshebben
door vermindering van het aantal arbeidskrachten. In
de komende periode zal deze vermindering voor een
groot deel tot stand moeten komen door afneming van
het aantal bedr.ijfshoofden, dus door opheffen van be-
drijven en vergroten van de resterende lbedrijveriL
Ten gevolge van. de ontwikkeling van de prijs-
verhoudingen in de landbouw – met name die tussen
arbeid en overige produkti’efactoren – en de techni
sche mogelijkheden,
zal
‘bij ‘het streven riaiar een hier-
op afgestemde bedrijfsorganisadiie de bedrijfsoppervlakte
op vele bedrijven een ernstig knelpunt ,vormen. Dit
zal een nog verdergaande vergroting van ‘bedrijvén
noodzakelijk maken dani reeds om redenen onder a ge-
hoemd noodzakelijk lis.
In dç derde plaats moet nog worden geezen op
de sociale èise’r: (ô.a. kortere werkweek en vakantie),
welke wijzen in de richting van meer mensen per
•
be-
drijf of produktïie-èenheid, en dus ‘ook grotere produk-
tie-eenhe;den vragen.
–
De drie genoemde krachten stimuleren een ‘ontwikke-
hing, welke onmiskenbaar
,
gaat
‘id
de richting van min-
der mensen, minder bedrijven, groterè ‘bedrijven en/of
grotere produktie-eenheden. Welke middelen staan de
overheid en hét bedrijfsleven ter ‘beschikking om deze
noodzakelijke ontwikkeling te bevorderen?
— 1. Verbreding economische structuur en verbete-
ring infrastructuur van het platteland.
2. Vermindering agrarische beroepsbevolking door:
a. bero’epsvooirlichting en beroepskeuze;
‘b. omscholing jongere boeren en landarbeiders;
c. uitkoop boeren.
3. Ver’roting ‘bedrijven en bedilijfsonderdelen.
4. Maatregelen op het terrein van de organisatie van
het werk:
onderlinge samenwerking;
loonwerkers;
bedrij fsverzorgingsdiensten.
5.
Verbetering on’tsluitiii’g, verkavelin.g en watesbe-
heers’ing.
6. Vergroting van kennis en inzicht en verniinde-
ring van de weerstanden.
Adi.
Het behoeft wJ geen betoog, dat door een veelzij-
dige economische structuur, gediifferentieerde opleidings-
mogelijkheden en een göede communicatie van het plat-
teland, het vertrek uit ‘de landbouw wordt mogelijk ge-
maakt en ge.stimut’eerd en in het algemeen de beroeps
over’gangen worden vergemakkelijkt. De genoemde fac-
toren kunnen als een voorwaarde worden gezien om
een doeltreffend agrarisch structuurbeleid te kunnen voe-
ren. Wanneer de plattelandsbevoikiing niet op ‘grote
schaal gaat migreren, moet er voor de grôeiende bevol-
king en voor het ,,te’eel” in de ‘landbou bereikbare
werkgeilegenheid zijn. Op de hiermee nnuiw verband
houdende vraagstukkën van schaalvergreding en leef-
baaiiheid van het platteland kan hier niet worden inge-
gaan.
Ad2.
De agrarische bevolking informeren over de be-
roepen die er zijn en hen adviseren bij de ‘beroepskeu-
ze is ‘noodzakelijk om de ‘vader-zoonitradillie te door
–
breken en een volledig vrije ‘beroepskeuze mogelijk te
maken. Naast andere kunnen de agrarische voorlich-
tii’n’gsdiensten nuttig werk dôen als veswijsinsitanitie naar
de bureaus voor beroepenvoorlichting en beroepskeuze.
Gezien de geringe mate waarin nog steeds van deze
bumieaus wordt lgebruik gemaakt, ‘ligt .h’ier nog altijd
een belangrijke taa’k.
Echter niet alleen de agrarische jeugd die nog
een beroep moet kiezen, maar ook de agrariërs die
reeds een beroep hebben gekozen vragen de aandacht.
Met name voor de jongere boeren en ‘landarbeiders
kunnen de door ‘het Ministerie van Sociale Zaken ge-
boden omscholi ngsmogelijkhedenj met daaraan gekop-
peld een loondervingstoes’lag van betekenis worden. Het
gaat hier om het scheppen van mogelijkheden voor een
veian’twoorde beroepsverandering.
–
Oudere boeren
(>55
jaar) met een laag inkomen
(
Ontwikkelings- en Sanerin;gsfonds in aanmerking komen
voor de vergoedin’gsregel’ing bij bedrijfsbeëindiginig. De
hieibij ‘af te stoten grond moet ieen duurzame bijdrage
leveren tot verbetering van de bedn’ijfsgroottestructuur.
De beoordeling ‘van ‘en uiteindelijke beslissing over een
en ander berust ‘in laatste inistanjtie bij ‘het bestuur van
het Ontwikkelings- en Sanesingsfonds. In beginsel is
hiÉ’r’s’prake van een sociale h’iaatregel, die echter tevens
een ‘bescheiden bijdrage levert tot de structurele verbe-
tering van de landbouw. Essentieel voor de aard van
deze maatregel lis mi. wel, dat er ‘grenzen worden ge-
steld aan de sociale groep die hiervoor in aanmerking
komt. Men dient de maatregelen voor deze groep ‘boe-
ren te zien i’n verband met het voorgaande.
De drie maatregelen gezamenlijk kuninen
naar.
mijn
mening een belangrijke bijdrage leveren om de om-
vang -van de agrarische beroepsbevolking op een ver-
antwoorde wijze aan te passen aan de arbeidstehoefte.
En hierbij gaat het er niet alleien om de mensen uit
de landbouw weg te ‘doen gaan, maar ook om te zor-
gen, dat ze elders een goed beroep krijgen.
Ad3.
–
De vergroting van de bedrijven wordt op het ogen-
blik in ruilverkavelinigsverband gestimuleerd; h;ierbij
vervult de Stichting Beheer Landbouwgronden (S.B.L.)
e,en belangrijke rol. ‘De eigenaar van de ‘grond krijgt de
verkeerswaarde van de grond uitbetaald plus een af-
koopsom voor het afstand doen van toedelingsrechten;
.E.-S.B. 24-3-1965
275
de pachter krijgt alleen ‘de afkoopsom. Wil een ‘grondge-
bruik’er in •een ruilverkaveling in aanmerking komen
voor de beëindigi:ngsvergo’edinigsregel:ing uit het Ont-
wikkelings- en San’eringsfonds, dan moet hij zijn ‘grond
of pachtrecht overdragen aan ‘de S.B.L. De oudere
grondgebr.uikers ‘in een ruilerkave’ling kunnen. dus kie-
zen uit twee mogelijkheden voor het overdragen van
hun grond en/of pachrechten.
Van 1958 af tot 1 januari 1965 had de Stichting on-
geveer 17.500 ha gronid aangekoch’t en bijna 6.500 iha
weer afgestotenk Zolang de grond niet is afgestoten,
geeft ‘de Stichting de grond in gebruik, hetzij aan grond-
gebruikers die waarschijnlijk in aanmerking komen voor
bedrijfsvergroting, hetzij aan grondgebruik.ers dlie ‘hun
eigen grond itijdelijk moeten afstaan in verband met de
uitvoering van werken. In de laatste tijd wordt ook
grond gebruikt voor recreatieve doeleinden en om de
ulitvoerin.g van een ruilverkaveling door ‘kavelafrondin-
gen te vergemakkelijken. In de eerste plaats beoogt d’e
S.B.L. evenwel met haar werkzaamheden een bijdrage
te leveren tot het realiseren van een gunstige bedrijfs-
groottestructuur. Deze bijdrage ‘kan itot nu toe niet groot
worden genoemd; wellicht dat in de toekomst door de
middelen onder 2b en c genoemd grote resultaten wor-
den ‘bereikt. Dit zou ongetwijfeld ook het geval zijn, in
dien de S.B.L. vrij zou zijn om ‘ook ‘buiten :ruiilv’erkave-
tingsverband grond aan te kopen.
Ni’et alleen de vergroting van bedrijven, maar ook de
vergroting van bedrijfsonderdelen kan een belangrijke
bijdrage leveren tot een economisch meer verantwoorde
bedrijfsorgani.sabie. Let men op de geringe omvang van
de bedilijfsonderdelen (‘bijv. he’t aantal koeien en de
oppervlakte gewas per bed’rijf) op vele bedrijven, dan
ligt hi’er nog een grote taak, met name voor de ‘land-
bouwvoor1ichtirgsdi’enst. lJi;teraarid ‘zal deze ontwikke-
ling specialisering in ‘de h’and werken.
Een knelpunit bui deze vergroting, zowel van bedrij-
ven als bedrijfsonderdelen, vomt dikwijls de ruimte van
de gebouwen. Onderzoek en voorlichting t.a.v. de mo-
gelijkheden van ver’bouwen en vergroten van de stal-
ruimte kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot de
gewenste structurele ontwi kkeingen in de landbouw.
Waruri eer binnen ruilverkavel ingsvepbanid verplaatsing
van gebouwen plaatsheeft, zal men er goed aan d’oen
de gebouwen zodanig te plaatsen, dat ‘in een later sta-
dium eventueel samenvoeging van bedrijven gemakke-
lijk kan plaatshebben. Een knelpunt bij de vergroting
van bedrijven vormen thans ook de hoge verkoopprij-‘
zen’ van ‘de grond. Een verlaging van de grondprijs
voor onderniemers die ‘hun bedrijf willen vergroten ‘zou
ongetwijfeld het proces van bedrijfsvergrotinug stimule-
ren.
Ad4.
Zolang de bedrijfsg’root’testructiiur nog zo weinig is
gewijzigd kan bij de geringe arbeidsubezetuing per be-
drijf en de sterk toegenomen mechanisatie als gevolg
van het duurder worden van ‘de arbeid ‘de organisatie
van het werk niet meer op ‘een economisch en sociaal
verantwoorde Wijze ibinnen één bedri’jf plaatshebben.
Het is wellicht dit langzame tempo van, bedrijfsvergro-
tin’g, dat een aantal boeren heeft doen besluiten tot on-
derlinge samenwerking ten aanzien, van arbeid, werk-
‘tuigen en soms gebouwen. Op deze wijze is het ‘immers
mogelijk om toch d’e voordelen van grotere produktie-
eenheden gedeeltelijk te realiseren. In’ dit verband kan
men sa’menwerkinig zien als een geleidelijke overgang
naar grotere bedrijven; zij verd:ien,t mi. alle aandacht en
het is gewenst om deze zoveel mogelijk ite stimuleren.
Van ‘grote betekenis bij deze sanienwei
2
kin.gsvormen is
ook, .dat de mobiliteit van de arbeid binnen de land-
bouw wordt vergroot. In de Deense landbouw ‘is reeds
g’eruimre tijd sprake van een grote arbeidsmobiiliteit bin-
nen de ‘ia!ndboûw; hier wordt deze bereikt doordat zoons
van Idelne bedrijven gaan werken up grotere bedrijven.
Ook d.e loonwerkers kunnen hierbij een rol spelen.
Men ‘kan zelfs voor bepaalde gewassen onderling sa-
menwejken en voor andere goedkoper de l’oonwerker
inschakelen. Vooral. de kleinere bedrijven kunnen op
loonwerkers aangewezen blijven, omdat hier sameniwer-
king tussen twee of dr.ie
boeren nog te weinig soelaas
biedt. Een nadeel van loonwerk’ers ‘blijft intussen, dat
zij in feite de bedrijven kleiner maken. Een gedeelte
van het werk wordt immers afgestoten naar derden, ter-
wijl de bedrijfscombinaties het werk binnen de bedilij-
ven houden.
(1. M.)
met een aandèel
–
‘Vereenigd Bezit van
1894′
hebt U ruim 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samen-
gestelde aandelenportefeuille, die een aantrekke-
lijk rendement oplevert. Verdeling over ruim 200
fondsen beperkt het risico. Bovendien bestaat
goede kans, dat Uw bezit in waarde vermeerdert.
Alle banken en commissiônairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbeit met teperking van risico
W E S T E R S I N G E L 84, ROTTERDAM
276
E.-S.B. 24-3-1965
De bedrijfsverzorgingsdïensten ten slotte zijn voor-
afl op de veehoud’erij’bedrijven van groot belang om ver-
lichting te brengen in ide zevendaa’gse werkweek en tijdens
vakanties en ziekte. Bij de huidige bedrijfsgroottestruc-
tuur van de land’bouw zijn deze arbeidsorgani’satorische
maatregelen op vele bedrijven nioodzakeliijk en dienen zo
mogelijk te worden gestimuleerd
‘).
Ad5.
Hieroer in het kader van dit artikel slechts ‘een en-
kele opmerking. Een goede ontsl.u’iiting en verkaveling
bevorderen de mechanisatie en verlagen de bewerkiin’gs-
kosten. Ontsluiting bevordert ‘bovendien ‘het vertrek uit
de ‘landbouw en vergroot in, het algemeen de commu-
nicatie. Verbeteringen dus die voor de landbouw in, de
huidige fase van groot ‘belang zijn en met het schaar
–
ser worden van de arbeid en het groter worden van de
bedrijven nog in ‘betekenis toenemen. Ten aanzien van
een betere waterbehieersinig kan in dit verband nog wor-
den opgemerkt, dat hierdoor d’e boer in het algemeen
vrijer wordt in de keuze van zijn pro’duktiieplan, waarbij
tevens in het aitg’em’een. hogere ‘stoopbrenigsten worden
‘gehaald. Deze verbeterin’gen worden zowel in als buiten
ruilverkavellingsverband uitgevoerd. In de laatste jaren
zijn zelfs aanzienlijk meer km wegen en ‘wateelopen bui-
ten dan binnen ruïiverkavelingsverband verbeterd, resp.
nieuw aangelegd.
Over de ‘onwang van de rinl’verkave.liin’g zij nog opge-
merkt dat ,reeds meer dan 200.000 ha is gereedgekomen,
bij’na 400.000 ha in uitvoering is genomen, terwijl nog
eens meer ‘dan 400.000 ha in, acitieve voorbereiding is.
Op de niet-aigtrairisch’e doeleinden van de moderne ruil-
verkaveling, ‘welke in hoofdzaak betrekking hebben op
bevordering van de commurileatie door ‘ontsluiting, r,e-
oreait’iebustemmi’n:g, utititeitsvoorzien.ingen en het ‘realise-
ren van uitbreidinigspl’an’nen, zal hier in het kader van
het agrarisch structuu,r’beleid niet worden ingegaan.
Ad 6.
Het spreekt vanzelf dat in, een periode, waarin de
landbouw zulke revolutionaire ‘ontwikkelingen moet
doorma’ken, kennis van de achtergronden van deze ver-
anderingen en van’ de omvang die deze veranderingen
in de toekomst nog zullen aannemen, noodzakelijk is
om deze veranderingen op een adequate wijze te kim-
nen begeleiden. Pas dan is het goed mogelijk ‘om de
consequenties van, deze ontwikkeling na te ‘gaan voor
de
bed,rijfsoirganisatie
en voor ‘de agrarische structuur.
Om ‘het volle profijt te trekken van de gewijzigde
structuur
zullen,
moderne ondernemers en vakbekwame
arbeiders nodig zijn. Van groot belang is ook ‘om ‘bij
de agrarische bevolking de weerstanden tegen s’truc-
tuurwijzigin’gen weg te nemen en ‘te bevorderen, dat de
bevolking zoveel mogelijk gebruik maakt van de ge-
boden mogelijkheden. Kennis van de houding van de
boer tegenover dit alles, van het r’eferentiekader dat hij
hanteert en van, de communicatiemiddeien dlie hij ge-
brui’kt, ‘zijn hiervoor onmisbaar.
Bij dit alles is dus vergroting van kennis door onder-
zoek n,00dzakelijk, maar vooral ‘ook ‘overdracht van
kennis om. door een intensieve voorlichting van de dli-
verse voorllichtingsv’o’rmen di’e Nederland op het ogen-
1)
Voor een uitvoeriger beschouwing over de betekenis
van stmenwerkingsvormen zij de belangstellende lezer ver-
wezen” naar een artikel van mijn hand in het ,,Landbouw
–
kundig Tijdschrift” van december 1964: ,,Samenwerkings-
vormen en structurele ontwikkeingen in de landbouw”.
bl’ïk rijk is. Kennis en inzicht zijn in de eerste plaats
nodig om te weten wat te, ‘doen, maar bovendien, ‘is
vergroting van’ kennis en inzicht bij ‘de ‘boeren een hef-
boom om de weerstanden regen ‘verandeilinigen weg ‘te
nemen. Kennis betekent macht, ook ten aanzien van
irrationele weerstanden. Het klinkt als een gemeenplaats,
maar wellicht is de aloude ‘tr’its: onderzoek, voor,l:ich-
tin’g en ‘onderwijs nooit zo belangrijk geweest als juist
nu.
Bovengenoemde punten zijn niet nieuw, maar toch
zijn het de essentiële aangrijpingspunten, die in onder-
ling verband de voile aandacht van het structuurbe-
‘leid verdienen en die het mogelijk moeten maken om
in de landbouw de ingrijpende schaalvergroting tot
stand te brengen. Een schaalvergroting die noodzake-
lijk is ‘om de gewenste produkitiviteiits’verhoging ook in
de toekomst te realiseren. Hoewel per gebied de dose-
ring der middelen verschillend zal ±ijn, in overeenstem-
ming m’et de structurele positie, waarin de landbouw
verkeert, moeten toch in beginsel bovengeschets,te mud-
delen als één onverbrekelijk ‘geheel worden gezien.
Slechts een gecoördineerd structuurbeleid, waarbij aan
alle relevante factoren recht wordt gedaan, zal tot het
gewenste doel leiden en op langere termijn gezien de
grootste resultaten opleveren.
In ons ‘land is een indrukwekkend organisatorisch
apparaat aanwezig, dat met de uitvoering van het s.t’ruc-
tuu’rbeleid is belast dan wel ‘de voorwaa,rd’eri ‘hiervoor
schept. De Cultuurtechnische Dienst, de Stichting Be-
heer Landbouwgronden, h’et Ontwikkelings- en Sane-
rin’gsfonds, de verschillende vormen van Voorlichtings-
diensten (inclusief streiekverbeteningen), regionale wel-
vaa’rtssticliiting’en, het diurectoraat-generaail voor de ar-
beidsvoorziening van het Ministerie van Sociale Zaken,
de afdeling inidus,tralisatie van ‘het Ministerie van Econo-
nische Zaken en het onderzoek dragen ieder hun steen-
tje ‘hij. Het onderzoek, door naar middelen te speuren
die de produktiviteit kunnen bevorderen zonder dat dit
tot een onverantwoorde uiVb’reiding van de produktie
leidt, de voorlichting door deze kennis uit te dragen
en ‘de weerstanden ‘bij de agrarische bevolking tegen
structuurveranderi n’gen te verminderen, de diensten die
de ‘ru,itverkaveljinugen en streekverbeteringen uitvo’oren,
door de produktieonistandigheden metterdaad te verbe-
teren.
De region’ale beleidsaot’iv’iteiten zullen uiteraard ‘geba-
s’eerd moeten worden op regionaal ‘onderzoek, dat uit-
mondt in een visie of een taakstelling voor de land-
bouw in het desbetreffende ‘gebied. ‘De werkelijkheid
geef’t nu eenmaall schakeringen te zien, waarop ‘niet
domweg een landelijke taakstelling kan worden toege-
past. M’en zou het ook zo kunnen zeggen: voor de rea-
lisering van ‘het s’tructuurbeleid zal men een landelijke
taakstelling regionaal moeten differentiëren.
De noodzaak tot onderzoek in d:e overgangsfase,
waarin de ‘landbouw tha,ns verkeert, mag h’ierbij nog
wel eens extra w’orden beklemtoond. Door de sterk ‘ge-
wijzigde ‘pri’jsverhoudingen en de ‘vele ‘technische mo-
gelfij’kheden moeten en kunnen er in de landbouw n’og
belangrijke ‘structurele veranderingen optreden, die zich
niet alleen, ‘binnen het bedrijf kunnen voltrekken. Het
onderzoek ‘zal hierbij ‘de weg moeten wijzen,en vooraft
ook aandacht dienen te bes’teden aan de aanpassings-
moeilijkheden van de agrarische bevolking.
‘s-Gravenhage.
‘Dr. A. MARIS.
1
E.-S.B. 24-3-1965
277
Op de eerste Algemene Ledenvergadering van de
Vereniging voor Distributie-Economie (VEDIS), die
op 9 januari ji. in het Kurhaus te Scheveningen werd
gehouden, werden de volgende preadviezen besproken:
,,Analyse en prognose van de consumptieve uitgaven”
(Dr.
J. B. D.
Derksen), ,,Kaufmotive und Konsum-
gewohnheiten im Jahre 1975″ (Dr.
H.
Weinhold-
Stünzi), ,,Developments in Retailing Channels in
Europe” (Dr. J. B. Jefferys) en
,,Retailing Trends in
the United States”
(Dr. R. D. Tousley). In onder-
staand artikel wordt een samenvatting gegeven van de
inhoud van deze preadviezen en worden enkele punten
van de discussie gememoreerd. Volgens schrijver
leverde de eerste vergadering van de VEDIS een
nuttige bijdrage ter vergroting van het inzicht
in de te
verwachten ontwikkeling
van de distributie-economie.
Distributie- economie
in perspectief
De in 1964 opgerichte Vereniging voor Distributie-
Economie (VEDIS) stelt zich blijkens haar statuten ten
doel ,,vraagstukken in de ruimste zin met betrekking tot de
goederendistributie” te bestuderen, onderzoekingen hier-
omtrent aan te moedigen en de wetenschappelijke belang-
stelling voor deze vraagstukken te bevorderen. Dat zal o.a.
gebeuren door middel van publikaties en het vormen van
studiegroepen, waarbij vooral de nadruk zal komen op de
gedachtenwisseling tussen wetenschapsman en man van
de praktijk.
Wetenschap en praktijk waren goed vertegenwoordigd
op de eerste Algemene Ledenvergadering, die op 9 januari
1965 in het Kurhaus te Scheveningen werd gehouden.
Voor deze vergadering waren vier adviezen geschreven, die
door de opstellers werden toegelicht en waarover later een
levendige discussie ontstond.
Consumptie in 1975.
Dr. J. B. D. Derksen, hoofd van het Bureau voor Statis-
tische Analyse van het C.B.S., opende de bespreking met
de voorspelling dat tussen 1970 en
1975
de reële consumptie
in Nederland een peil kan bereiken, dat per hoofd van de
bevolking ongeveer 50 pCt. ligt boven het huidige niveau.
Dit betekent niet, dat dan ook de werkelijke ,,welvaart”
met de helft toe zal zijn genomen: met de luchtverontreini-
ging en de vervuiling van het water, het toegenomen lawaai,
de verkeerscongesties, het gebrek aan ruimte en aan
recreatiegebieden houdt het percentage immers geen reke-
ning. Maar toch betekent 50 pCt. meer goederen en diensten
per hoofd een aanzienlijke vooruitgang.
In het preadvies van Dr. Derksen is te lezen, dat het
verbruik van vrijwel alle consumptiegoederen zal stijgen;
het gebruik van voedingsmiddelen met 10 â 20 pCt., van
kleding met 50 pCt., van artikelen voor woninginrichting,
huisraad, keukenuitrusting en sportartikelen zeffs met
90 pCt. en de vraag naar woonruimte met 27 pCt. per
hoofd. De uitgaven voor vervoersmiddelen zullen ver-
dubbelen, en er zal 60 pCt. meer aan buitenlandse reizen
worden uitgegeven. Toch gelooft de adviseur niet, dat
Nederland in 1970 een ,,affluent society” zal zijn, waar
de consumptie door verborgen verleiders wordt opgevoerd
en door het verlangen ,,to keep up with the Jones’s”, zoals
Galbraith dit sçhetst. Want thans vçrkeert nog 213 van
de bevolking in betrekkelijk bescheiden omstandigheden
en wanneer de stijging van consumptiemogelijkheden hen
brengt op het welvaartsniveau, waarop zich nu geschoolde
krachten bevinden, is dat nog geen luxe te noemen.
Overigens wordt ook bij de verdeling van de extra uit-
gaven over de verschillende consumptiemogelijkheden
het nodige voorbehoud gemaakt. Waar wil men bijv. in
1975 alle auto’s laten, wanneer er nu al zo’n gebrek aan
parkeerruimte is? En aan duurzame consumptiegoederen
als wasmachines en ijskasten wil men over tien jaar mis-
schien wel veel meer besteden, maar dan is er ook ruimte
nodig om deze te plaatsen. Het is de vraag, of de bouw-
nijverheid aan de behoefte aan gerieflijker en grotere
woonruimte zal kunnen voldoen! Wanneer dat niet het
geval is, zal het inkomen op een andere, minder nuttige
manier worden aangewend, hetgeen welvaartsverlies
betekent.
Voor de hoge inkomensklassen heeft de welvaartsstijging
trouwens een keerzijde: deze groepen hebben behoefte
aan diensten, die echter steeds moeilijker te krijgen zijn.
De detailhandel verleent minder service en huishoudelijk
personeel wordt schaars en duur. Hierdoor wordt de reële
welvaartsstijging sterk gehinderd en bij de hoogste in-
komens zelfs geheel te niet gedaan.
Al deze prognoses zijn te vinden in de eindconclusies van
dit interessante advies. Voor een juiste waardering van de
voorspellingen moet echter aandacht worden besteed aan
de vele hindernissen, die de onderzoekers op hun weg naar
een prognose ontmoeten en vaak niet geheel kunnen op-
ruimen. Dr. Derksen moet dan ook constateren, dat aan
de waarde van economische voorspellingen wel eens wordt
getwijfeld. Ten onrechte; bij de zeer snelle economische
groei van na de oorlog (soms met 4 of
5
pCt. van het reëel
nationaal produkt per jaar) kunnen onjuiste beslissingen
zeer gevaarlijk zijn. Er bestaat daarom behoefte aan studies,
die inzicht geven in de richting van deze ontwikkeling,
zodat hiermede beter rekening kan worden gehouden.
Bovendien is het economisch beleid van de regering
tegenwoordig in de eerste plaats gericht op groei en zo’n
beleid vereist het gebruik van prognoses. Alle vrolijkheid,
wanneer de voorspellingen niet uitkomen, duidt op on-
begrip voor de taak van de opstellers. Dr. Derksen vindt
het niet zo belangrijk, hoeveel een prognose er naast is;
ES.B. 24-3-1965
het opstellen ervan geeft inzicht in de relaties tussen de
economische variabelen, wat veel belangrijker is voor een
juist begrip van het groeiproces.
Tijdens de bespreking van de preadviezen bleek toch
niet iedereen akkoord te gaan met deze zienswijze. Van een
lange termijn prognose kan inderdaad moeilijk accuratesse
worden verwacht; op prognoses over korte perioden worden
echter vaak belangrijke beslissingen gebaseerd, zowel
door de overheid als door het bedrijfsleven. En dan kan
een onjuiste voorspelling kwalijke gevolgen hebben.
Dr. Derksen constateert echter, dat ook korte termijn
prognoses geen enkele garantie voor hun juistheid kunnen
geven.
In het advies wordt uitvoerig ingegaan op de methoden
die C.P.B. en C.B.S. hanteren bij het opstellen van prog-
noses. Hier noemen wij slechts enkele van de hierbij te
overwinnen moeilijkheden, die op de vergadering ter sprake
kwamen.
Nederland beschikt nog niet over voldoende gegevens
om de kloof te overbruggen tussen theoretische speculaties
en schattingen van de parameters in de groeimodellen
met behulp van empirische gegevens. Voor dit laatste is
veel meer informatie nodig over de kapitaalgoederenvoor-
raad per bedrijfstak, de benuttingsgraad hiervan en de
afschrijvingen. Anderzijds is ook de theorie nog niet in
staat een stabiel groeiproces te verklaren. Door gebruik
te maken van ,,input-output”-tabellen kan echter een
redelijke voorspelling worden gedaan.
Een ,,input-output”-tabel kan slechts worden opgesteld
voor een betrekkelijk homogene bedrijfstak; de industrie
moet dus worden onderverdeeld. Omdat elektronische
rekerimachines een beperkt vermogen hebben en omdat
vaak statistisch materiaal ontbreekt, kunnen echter niet
zoveel bedrijfstakken worden onderscheiden als wenselijk
zou zijn, waardoor sommige cijfers een grote relatieve
foiitenmarge vertonen. (Hier kan door bedrijven veel
meer worden bijgedragen, wanneer zij een opmerking uit
de zaal ter harte nemen: er behoeft niet zo geheimzinnig te
worden gedaan met het voorgenomen beleid en met speci-
fieke kennis van een aspect van het consumentengedrag.
Concurrenten hebben hier meestal veel minder aan dan
men wel vreest en wanneer meer en betrouwbaarder ge-
gevens beschikbaar komen, kan van het wetenschappelijk
onderzoek aanzienlijk meer profijt worden getrokken).
Veel factoren, die de economische groei beïnvloeden,
vallen buiten het terrein van de economie (zoals, om een
voorbeeld te noemen, de nitslag van de presidentsverkiezin-
genin de Verenigde Staten). Een klein land als Nederland,
dat bovendien sterk op de handel met het buitenland is
aangewezen, ondervindt grote invloed van de economische
situatie in andere landen. Ook moet rekening worden
gehouden met de vrjmaking van de internationale markt en
de toeneming van de koopkrachtige vraag hierop.
Bij een raming van de groei van het bruto nationaal
produkt wordt uitgegaan van de verwachte groei vân
beroepsbevolking en arbeidsproduktiviteit. Deze laatste
kan niet gevonden worden door eenvoudige extrapolatie
van een in het verleden waargenomen stijging. Er wordt
hiervoor gebruik gemaakt van de produktiefunctie van
Cobb-Douglas, die het verband uitdrukt tussen de hoeveel-
heid produktie en de gebruikte hoeveelheden arbeid en
kapitaal. Wanneer we met deze methode de groei van de
produktie in Nederland van 1949 tot 1961 berekenen,
blijkt echter, dat in werkelijkheid de produktie twee en
een half maal zo snel toenam als de Cobb-Douglas-functie
voorspelde. Hetgeen aantoont, dat meer dan de helft van
de produktiestijging mag worden toegeschreven aan de
technologische vooruitgang: betere machines per gulden
geïnvesteerd kapitaal; betere Organisatie van de arbeid;
verbetering van de produktiemethode (bijv. door kwaliteits-
controle, beter management, vergroting van de markt);
verbetering van de produktiefactor arbeid dankzij onder-
wijs en opleiding in de bedrijven; verdwijning van te kleine
produktie-eenheden en zo meer. –
Helaas bestaat er geen methode om het accres te analy-
seren en aan de verschillende factoren toe te rekenen. In
ieder geval blijkt, dat de toekomstige ontwikkeling van de
produktie per manjaar moeilijk te ramen is. Misschien
was de ontwikkeling in het verleden zo snel, omdat er een
achterstand op de Verenigde Staten moest worden in-
gelopen. Maar de Verenigde Staten besteden nog steeds
grote sommen aan research, wat doet vermoeden, dat ook
daar nog ruimte genoeg is voor verdere stijging van de
produktiviteit. Dr. Derksen concludeert dan ook, dat in
de komende tien tot vijftien jaren de produktie per manjaar
met hetzelfde of een iets hoger percentage zal blijven toe-
nemen, aangenomen dat ook de investeringen op een vol-
doende hoog niveau zullen blijven. En voor dit laatste moet
worden verondersteld, dat de spaarquote niet zal afnemen,
hetgeen weer impliceert, dat de loon- en prijspolitiek en de
fiscale politiek zich zodanig zullen moeten ontwikkelen,
dat hiertoe een voldoende stimulans zal bestaan.
Vorm van de kleinhandel in 1975.
Om over tien jaar
50
pCt. meer te kunnen verkopen,
moet de kleinhandel ruime aandacht besteden aan organi-
satie en marktpolitiek. Dit geldt niet alleen voor Neder-
land, in heel West-Europa is een ontwikkeling te zien in de
organisatievorm van de kleinhandel. Dr. J. B. Jefferys,
General Secretary van de International Association of
Department Stores, heeft voor de VEDIS zijn visie op deze
ontwikkeling in een advies samengevat.
Hoewel de organisatie van de kleinhandel zich in som-
mige landen veel verder heeft ontwikkeld dan elders, gelden
in grote lijnen voor alle E.E.G.- en E.V.A.-landen dezelfde
voorspellingen. Deze voorspellingen
zijn
gebaseerd op een
analyse van heden en verleden, waaruit het volgende blijkt:
Het aantal winkels neemt in verhouding tot het
bevolkingsaantal af (Duitsland en Italië vertoonden de
laatste jaren echter juist een sterke stijging van het relatieve
aantal detaillisten, maar dit zou aan toevallige omstandig-
heden te wijten zijn) en het aantal arbeidskrachten in de
detailhandel neemt relatief sneller toe dan de totale wer-
kende bevolking. Hieruit kan worden geconcludeerd,
dat de winkels gemiddeld groter worden; statistieken van
aantallen werknemers per winkel bevestigen dit.
Winkels, die alleen voedingsmiddelen verkopen,
nemen in aantal af,
terwijl
er meer met een zeer gevarieerd
assortiment komen (inëlusief warenhuizen).
Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van zelf-
bediening en postorderverkoop. De verkoop door reizigers
neemt in Nederland, Frankrijk en Italië af, maar neemt
in de andere landen juist toe.
De inkoop geschiedt in toenemende mate coiperatief
en ,,large scale retailing” (consumëntencoöperaties, waren-
huizen, chain-stores) krijgt een groter aandeel in de afzet,
vooral in Duitsland, Nederland en Engelatd. Hier bestaat
de afzet voor 213 deel uit levensmiddelen
De verandering in de prodtiktiviteit van de detail-
E.-S.B. 24-3-1965
279
handel is buitengewoon moeilijk te meten: hoe berekenen
we de toegevoegde waarde, wanneer de prijzen van de
verhandelde goederen fluctueren? Dr. Jefferys berekende
de verkochte hoeveelheid per persoon en vond zo tussen
1948 en 1962 een jaarlijkse stijging van de ,,arbeidsproduk-
tiviteit” van 2,9 pCt. voor al de beschouwde landen te-
zamen. Engeland steekt hierbij met 3,4 pCt. gunstig af.
De cijfers werden gunstig beïnvloed door de stijging van
de totale consumptieve uitgaven in deze landen (met
4,5
pCt.).
Over deze percentages ontstond nogal wat discussie.
De groei in produktiviteit met 2,9 pCt. is deels toe te
schrijven aan het relatief afgenomen aantal winkels, een
tendens die niet altijd voort kan gaan. Bovendien is dit
percentage lager dan buy, in de industrie werd bereikt.
Hoe zit het dan met de inkomens, die in deze sector
worden verdiend? Over het algemeen zou de overheid
erop hebben toegezien, dat deze inkomens niet achter-
blijven bij het nationale peil.
Een der toehoorders had samen met Dr. Jefferys de
Europese landen in twee groepen ingedeeld: de eerste groep
bestaat alleen uit Engeland, met de hoogste toeneming
van de produktiviteit in de detailhandel, de tweede groep
uit de Zuideuropese landen, die in dit opzicht nauwelijks
een verbetering vertoonden. Desgevraagd deelde Dr.
Jefferys Nederland bij een derde, hier tussen liggende,
groep in waartoe verder alle resterende Westeuropese
landen behoren. Nederland komt in deze groep na Zweden
en Duitsland, maar vôôr België, op de derde plaats.
De grote voorsprong van de detailhandel in Engeland
werd toegeschreven aan de kansen, die deze in en na de
oorlog kreeg. De detailhandel in Nederland heeft te
kampen gehad met felle concurrentie in de levensmiddelen-
sector. Elders is de ontwikkeling van bijv. de verkoop in
warenhuizen erg laat op gang gekomen.
Dr. Jefferys kwam tot de volgende voorspellingen:
De detailhandel zal aan steeds meer arbeidskrachten
en verkoopruimte behoefte hebben, terwijl grote investerin-
gen in winkeluitrusting nodig zullen zijn.
Het aantal detailzaken zal echter gelijk blijven of
zelfs iets afnemen.
Gespecialiseerde winkels als slagerijen, bakkerijen,
roentezaken enz. zullen vervangen worden door super-
markets; ,,small scale retailing” zal wijken voor ,,large
scale retailing”.
Hier staat tegenover, dat meer ruimte zal ontstaan
voor een andere categorie specialisten: de winkels in luxe-
artikelen, curiositeiten enz.
Zeifbediening zal in plaats van bediening komen,
maar aan een ander soort dienstverlening (zoals krediet,
huurkoop, telefonische bestelling enz.) zal meer behoefte
zijn (ook de openingstijden van winkels zullen meer aan
de behoeften moeten worden aangepast!).
In dit verband moeten ook enige voorspellingen worden
genoemd van preadviseur Dr. H. Weinhold-Stünzi, hoog-
leraar aan de Schweizerische Handelshochschule te St.
Gallen: de winkeliers zullen hun klanten moeten volgen
naar de woonwijken, die steeds verder buiten de stadscentra
verrijzen. Verder zal ,,one-stop-shopping”, waarbij de klant
slechts eenmaal behoeft te parkeren om een aantal winkels
in één complex te bezoeken, een hoge vlucht nemen.
De situatie in de Verenigde Staten.
Wanneer wij aannemen, dat Europa, wat zijn economische
ontwikkeling betreft, tnin of meer het spoor van de Ver-
enigde Staten volgt, vinden wij enige hierboven over-
genomen voorspellingen bevestigd in het advies van de
Amerikaan Dr. R. D. Tousley, gasthoogleraar aan de
Nederlandse Economische Hogeschool. Dr. Tousley, die
op de vergadering niet aanwezig kon zijn, beschreef de
detailhandel in de Verenigde Staten. Uit zijn preadvies
worden hieronder enkele cijfers aangehaald.
Van 1948 tot 1958 nam het aantal kleinhandelszaken toe
met 6 pCt. (even verderop staat hiervoor 7,2 pCt.) en het
aantal arbeidskrachten in deze sector met 10 pCt. De ver-
kopen stegen in die periode met
55
pCt. (naar volume
met 36 pCt.). Er zijn nog veel kleine winkels, maar minder
dan 7 pCt. van het totale aantal vestigingen verzorgde in
1958
54
pCt. van de totale omzet (volume), met 48 pCt.
van het totaal aantal werknemers. De kleine winkels
(40 pCt.) hadden slechts
5
pCt. van de totale omzet. Verder
zien wij hoe het aantal levensmiddelenzaken afnam, terwijl
het aantal winkels voor bouwmaterialen, gereedschappen
en meubels toenam.
,,Discount houses” hebben lange tijd een zeer belangrijk
aandeel in de markt gehad, maar schijnen nu het einde van
hun bloeiperiode te hebben bereikt. Ook warenhuizen zien
al sinds enige jaren hun aandeel in de markt kleiner worden.
Daartegenover staat de enorme groei van super-markets,
die met 10 pCt. van het totaal aantal vestigingen, bijv.
thans reeds 2/3 van de omzet in kruidenierswaren verzorgen.
Verkooppolitiek in 1975.
Voor dit onderwerp komen wij terug op het reeds ge-
noemde preadvies van Dr. Weinhold-Stünzi, dat handelt
over koopmotieven en consumptiegewoonten in 1975.
Wil men over de aard van toekomstige behoeften iets
zinnigs kunnen zeggen, dan is volgens Dr. Weinhold een
analyse van alle elementen die meespelen vô6r een behoefte
geuit wordt, noodzakelijk. De klant verwacht nut van het
goed dat hij begeert; dit nut is samengesteld uit ,,Grund-
nutzen, Zusatznutzen en Nebennutzen”. Hiertegenover
moet de leverancier stellen ,,Grundleistung, Zusatzleistung
en Nebenleistung”. Deze begrippen laten zich het beste
met een voorbeeld verklaren: het nut van een kostuum
wordt bepaald door de bescherming die het tegen koude
geeft (Grundnutz resp. -leistung), door de coupe en het
dessin (Zusatznutz resp. -leistung) en door de service die
bij aankoop gegeven wordt, als krediet en bezorging
(Nebennutz resp. – leistung). De producent moet nagaan,
op welk prestatie-element hij nadruk moet leggen. Hoe
groter de koopkracht van de consument wordt, des te
belangrijker worden ,,Zusatz- en Nebenleistung” in ver-
houding tot ,,Grundleistung”.
Welke veranderingen in behoeften, motieven en ge-
woonten kunnen voor 1975 worden verwacht? Dr. Wein-
hold ging dit na aan de hand van voorspelbare veranderin-
gen in levensgewoontes. Dit onderzoek splitste hij naar
onderwerpen als ,,Sociale groeperingen en bindingen”;
,,Sparen en besteden”; ,,Vrijetijd en werk”; ,,Motorisering
en mobiliteit”; ,,Woonplaats en werkplaats”; ,,Sport en
onderwijs”; ,,Ontwikkeling en cultuur”.
Veel belang hechtte, hij aan veranderende woongewoon-
tes, die vooral van invloed zullen zijn op de, organisatie
van de verkoop. Wat het assortiment betreft, moet vooral
aandacht worden besteed aan het steeds verdergaande
onderwijs voor alle lagen van de bevolking. Niet alleen zal
hierdoor de smaak van de consument kunnen veranderen
en zal zijn voorkeur zich wellicht verplaatsen naar andere
vormen van vrije-tijdsbesteding, Dr. Weinhold verwachtte
280.
E.-S.B. 24-3-1965
bovendien dat voor artikelen, die bij het onderwijs ge-
bruikt worden, een zeer grote markt zal ontstaan.
Bij de bespreking van het preadvies viel de nadruk op de
veranderende woongewoontes. Steeds meer ontstaan
huizenaggl6meraties buiten de steden, waarvan de be-
woners dan over auto’s beschikken. Zij zullen bij voorkeur
winkelcentra bezoeken, waar zij slechts eenmaal behoeven
te parkeren om zich van al het nodige te voorzien. Naar
verwacht wordt, zal – zoals reeds boven werd vermeld –
,one-stop-shopping” grote opgang maken, waarbij vooral
de behoefte aan zelfbedieningszaken zal toenemen.
Het preadvies van Dr. Weinhold eindigt met zeventien
conclusies. Enkele conclusies volgen hieronder:
,,lnsbesondere legen die Kunden des nâchsten Jahrzehntes
viel Wert auf schöne und gediegene Ausstattungen und das
Aeussere der Produkte. Formgebung, Design, Farbgestaltung
und Verpackung sind wichtige Komponenten im Verkauf von
morgen”. ,,Bezüglich verschiedener
i
Altersschichten können wir fest-stellen, dass in der Zukunft weiterhin die Teenagers und die
Twens über recht gute Börsen verfügen werden, aber vor allem
ist auch eine Zunahme bei den alteren Bevölkerungsschichten zu
erwarten. Die mittieren Bevölkerungsschichten werden auch bei steigenden Linkommen weiterhin haufig kritische Em-
kommens- und Ausgabeverhaltnisse haben, in welchen sie
allerdings den Konsumkredit in Anspruch nehmen werden”.
,,Die Distanzen und die Anmarsch-Zeiten zum Einkaufsort
werden sich aufgrund der erwâhnten Diskrepanz jedoch zwangs-
laufig erweitern. Steigt die Motorisierung, dann wird dies dazu
führen, dass die Hausfrau weniger haufig, dafür auf weitere Distanzen einkauft. Für die Beschaffung auf Distanzen von
10 km dürfte der zweimalige wöchentliche Einkauf prognosti-
ziert werden können. Er nimmt dann Aufschwung wenn die
Zweitwagen in grösserer Anzahl vorhanden sind”.
,,Der Preis wird überall dort, wo es sich um problemlose
Artikel handelt, eine Rolle spielen, wâhrend Artikel mit Zusatz-
leistungen je langer je mehr aus der scharfen Preiskalkulation
herausgehalten werden können”.
De eerste vergadering van de VEDIS leverde aldus een
nuttige bijdrage ter vergroting van het inzicht in de te
verwachten ontwikkeling van de distributie-economie.
Rotterdam.
Drs.
A. C. J. ABELN.
SchaaÏvergroting of functionele decentralisatie in de woningbouw
Minister Bogaers en Direoteur-Genieraa.l Buskens
worden .niet ‘moede •te pleiten voor schaalvergroting
in de woningbouw. Voor de opzet en de uitvoering
van bouwstromen wordt gedacht aan. ,,grotere onder-
nemingen”. Aangezien de Minister en nijn voornaam-
ste raadsman van die bouwstromen (piet steun van
de geïndustrialiseerde bouw) de oploss’ing van de wo-
ningn’ood verwachten, wordt in het huidige beleid na-
drukkelijk aan ,grotere ondernemingen” de voorkeur
gegeven. Een dergelijk beleid stemt geheel overeen met
de slotsom van een enige jaren geleden door de
S. -E.R uitgebracht advies over de structuur van de
wlaagzij de van de woningbouwmarkt.
Bij de ‘behandeling van de begroting van Volkshuis-
vesting en Bouwnijverheid in de openbare zittingen
van de vaste commissie en ook in ‘de voltallige ver-
gadering van de Tweede Kamer daarentegen zijn
vooral de leden Dr. M. A. M. van Helvo’ort, J. H.
J. Maenen en C. F. van der Peij’l opgekomen voor
de ,,kleinie aannemers”. Het is waairschijnilijk aa’n dit
verzet te da’nken, dat de Minister er kortgeleden op
heeft gewezen, dat de ,,kleine aannemers” bij de bouw
van nieuwe woningen wel ,mee kunnen spelen”, ails
zij zich dan maar aa’neensluiten. Dit is een stap voor-
uit vergeleken met vroegere uitlatingen, die weliswaar
niet geheel duidelijk waren doch althans de indruk
gaven’, dat de kieziinie aannemer zich maar met onider-
houdswerk moest ‘bezighouden.
Op het eerste gezicht is men geneigd ‘te denken, dat
er een duidelijke, rechtstreekse tegenstelling bestaat tus-
sen . de Minister en de leden van de Tweede Kamer
die voor de ,kleine aannemers” opkomen. Nadere
overweging geeft echter ‘aan(teiding ‘tot de opvatting,
dat beide partijen, ongetwijfeld bereid zijn om weder-
zijds te erkennen, da.t:
1. er voor de voorkeur van de Minister ,,oner ze-
ker voorbehoud” veel ‘te zeggen is;
2. ‘de Kamerleden terecht wijzen op ,,vermogen om
te bouwen” dat ten gevolge van het goedk’euriivgslbe-
leid, zoals het ‘thans wordt gevoerd onbenut blijft,
terwijl het ,,onder zekere voorwaarden” uiterst nuttig
kan worden aangewend.
Zowel het ,,voorb’ehoud” als de ,,zekere voorwaar-
den” kunnen we eerst bepalen en ‘omschrijven, wan-
‘neer we ons rekenschap geven van de ‘huidige op-
bouw of ‘liever ‘het gebrek aan ,,geledi’ng” – van
de bouwnijverheid.
Beide partijen — ‘trouwens allen die met groot onge-
duld uitzien naar het einde van de woningnood –
zijn het eens over ‘het volgende:
er ‘moet veel meer worden gebouwd, meer zelfs
dan in het door allerlei toevallige omstandigheden zo
gunstige jaar 1964;
er moet, waar mogelijk, veel doeltreffende’r wor-
den ‘gebouwd.
De Minister en zijn raadslieden nemen een ,,voor
–
beeld” aan de industrie. De serieproduktie van de in-
dustrie heeft immers zonder enige twijfel ten gevolge,
dat vele ige- en verbruiksgoedeiien èn in veel groter
aantal worden geproduceerd dan vroeger, toen de ver-
vaardiging nog ambachtelijk gesdhiedde, èn ‘tegen
veel lager prijs beschikbaar zijnL Zij, diie ‘opkotpen
voor de kileinie aannemers, wensen de Minister
welis-
waar van harte toe dat hij slaagt met de ,,bouwstiio-
men”, waardoor het aantal nieuw gebouwde woningen
aanzienlijk kan worden ‘opgevoerd, maar zij zien niet
in, dat men daartoe de werkkraciht, de gereedschappen
en vooral de ervaring van vele duizenden kleine en-
dernemers ongebruikt moet laten. Zij verzetten zich
zodoende tegen een wens, die wel niet met zoveel woor-
den ‘is ‘uitgesproken – integendeel met zoveel woorden
is ontken,d -, doch in vele kringen ‘bij het M’inlis-
terie (en heus niet alleen bij de Minister) wordt
on-
dersteld,
de wenst namelijk om het aantal aannemers
E.-S.B. 24-3-1965
281
:te venminde’ren ten einde de bouwnijverheid te ,,sa-
nieren
Er, is edhter naar onze mening geen enkele redelijke
grond voor deze oncierstel’liizg; veeleer zouden wij ‘haar
will
en
zien als een uiting van een ,,kwaad geweten”:
er
zijn
namelijk onloochenbar te veel aannemers in
ôris land. Velen hiervan missen èn,,het inzicht èn de ‘ken-
pis èn 4e ervaring, om de bouw,”an een woning -. laat
staan de ‘bouw. van enkele woningen – behoorlijk voor
te ‘bereiden eh het werk iop de bouwplats zb ‘in te
dlen, dat geen tijd verloren gaat en met de bouw-
stoffen’ zo zuinig mogelijk wordt omgesprongen. De
terughoudendheid van de zijde van het Ministerie om
aan zulke aannemers ,,rijksgoedkeuring” voor hun
plannen te verlenen, mag• men niet’ uitIegeh als eett
neiging om zich te mengen in ,,yakpa’ngelegenheden”:
het behoort tot de taken van ‘het Ministerie en zijn
organen eroor te waken dat zulk een verspillinig zo
mogelijk wordt voorkomen.
Bij een eerlijk overleg zullen zij, die bepleiten zo-
veel mogelijk
alle
krachten in te schakelen, kunnen
noch willen ontkennen dat het overgrote deel der
aannemers (men spreekt van 14.000, soms zelfs van
20.000) de aangeduide tekorten vertoneni Deze op zich
zelf- reeds: ernsti’ge achterstand wordt nog verergerd
door de omstandigheid, dat juist de ,,k’lei’ne aanne-
mei
–
s” – als zij toch eens een bouw hebben uit te
voeren – ‘heel ‘vaak met zwakke broeders on!der de
architecten- samenwerken. Voor, ‘iedere opdracht, ‘hoe
klein ook, wordt dan een afzonderlijk ‘ontwerp ge-
maakt, veelal door iemand met geen of zeer weinig
ervaring op ‘het gebied van d’e woningbouw. Dit be-
tekent niet alleen een verspilbing van tijd en werk-
krach’t tav. tekenwerk, bestekbeschrijving en bereke-
ning, maar meestal ook dat t.a.v. de toe te ‘leveren
onderdelen zelfs iedere gedachte aan standaa’rdtisering
ontbreekt.
In d’e Tweede Kamer heeft de Minister gezegd,
dat hij, gaarne voorstellen uit ‘het bedrijfsleven zal onit-
vangen over mogelijkheden om
de
middelgrote en klei-
ne ondernemers meer in te schakelen. bij de bouw van
nieuwe woningen. Daarbij heeft h’ij echter nog eens
duidelijk uitgesproken, dat wij ,,in groter verband”
zullen moeten gaan denken, willen we omstreeks 1970
de woningnood de baas zijn. Naa’r aanleiding van dit
verzoek om suggesties moge in herinnering worden
gebracht, ‘dat in een artikel in ,,E.-S.B.”
1)
het volgen-
de duidelijke en oml’ijnde voorstel is gedaan:
,,De ‘vorming van werkgropen, als hier bedoeld, onder-
stelt ( … ) bij de bouwers een zekere financiële draagkracht.
Men zoeke deze echter niet, zeker niet uitsluitend, bij de
grote ondernemingen,
maar liever bij groepen samenwer-
kende bedrijven van middelmatige omvang, die ervaring
hebben op liet gebied van de woningbouw
( … ).
De be-
doelde groepen samenwerkende bedrijven zullen echter veel-
al niet het ,,dh” (leiding van en toezicht op het werk op
de bouwplaats) verzorgen, doch dit overlaten aan plaatse-
lijke (kleinere) bedrijven. Deze ontvangen dan vanuit het
centrale punt: tekeningen, werkindel’ing, l’oontariev.en en,
naar gelang de bouw dit eist, grondstoffen en onderdelen”.
Aa’n’leidin’g tot het artikel, waaruit het bovenstaande
werd aangehaald, was het reeds genoemde rapport
van de S.-E.R.. over ‘,,bundel’ing van de vraag op de
• 1)
Zie ,,Won.ingbehoefte en woningbouw” in ,,.-S.B.” van
17 april 1963.
bouwmarkt”. Ook in dit rapport klonk de ondertoon,’
dat de meest wezenlijke bijdrage te verwachten, was
van de grote ondernemingen, maar aan het eind werd
vermeld, dat een ,,m-ïnderheïd van de commissie”
hiertegen bezwaar had. Dit bezwaar moge thans met
de volgende beschouwing worden ondersteund.
Evenals Minister Bogaers en de DirecteurGeneraaff
komt men klaarblijkelijk oo’k in dit ,,S.-E.R.”-rapport
tot de voorkeur ‘voor grote ondernemingen, omdat
men ,,de ‘industrie” als voorbeeld neemt. Zeer duide-
lijk spreekt in deze richting ook de heer Beljon, di-
recteur
–
van de Koninklijke Academie voor Beel-
dende Kunsten te ‘s-Gravenha’ge. Volgens hem moet
men een woning zien als een produkt, dat te verge-
lijken is met een autd, voor de vervaardiging waar-
van inderdaad grote ondernemingen vereist zijn. De
automobielindustrie is echter niet de enige bedrijfs-
vorm in de nijverheid. De seheepsbouw bijv. heeft
een heel andere opbouw en werkt in – hoofdzaak op
bestelling. De bewapeningsi’ndus’trie geeft weer een an
der beeld te zien. De automobiel- en de bewape-
n’ingsin’dustrie hebben gemeen dat de grote onderne-
mingen vrijwel het gehele gebied beheersen. Voor de
scheeps’bouw geldt dit niet: kustva’arders worden voor
een groot ‘deel op. werven van bescheiden omvang ge-
bouwd.
Wenden we ons tot d’e texbielindustrie dan zien we
‘iets geheel anders. Hier beheersen’ de grote onderne-
minigen slechts een deel van de markt, omdat zij voor’
hun
massaproduktie
alleen daar afzet ‘kunnen vinden,
waar de mode niet over de ‘verkoop’baarheiid
van’
een
produkt beslist. Daarom vindt men alleen grote spin-
nerijen’ en weverijen waar ‘het zgm ki’iometerwaren be-
treft, en grote confectiefabrieken alleen, voor de zeer
goedkope stukken. De mode eist een steeds wisselend
aanbod, omdat de voorkeur van de gebruikers voort-
durend verandert. Op dit gebied kunnen grote onder
–
nenhingen (als
C
& A) hun afzet alleen opvoeren (hand-
haven zou niet voldoende zijn) door met behulp van een
niet aflatende reclame steeds nieuwe klanten aan te
trekken. Soortgelijke verhoudingen treft men, ook aan
bij de voedings- en genotwaren.
Het is hier niet de produktie maar de afzet die tot
,,schaailverg.roting” leidt (en de produktie da’n mee-
zuigt). Deze ‘inidusti’ietakken kunnen niet als voorbeeld
voor de bouwnijverheid d’ienen. Immers, ‘voor de
bouwnijverheid ‘is de afzet, ‘zolang de woningnood
duurt, geen vraagstuk. Voor de eerdergenoemde groep
geldt in het algemeen, dat de grote ondernemingen
zulk een ‘voorname. plaats bekleden, omdat ‘de fahr’ie-
ken (werven) een dusdanig kostbare inrichting vergen,
dat alleen ondernemingen die ‘over veel ‘kapitaal be-
schikken (of dat kunnen aantrekken) enige ‘kans heb-
ben. De bouwnijverheid behoort bepaald niet ‘tot de
groep met een massaproduktie; daarvoor is een pro-
duktie van s’lechts 100.000 of zelfs 150.000 eenheden
per jaar, en dat niet door één onderneming maar door
de gehele bedrijfstak, veel te laag.
De voor-keur voor grote ondernemingen komt voort
uit de verwachting, dat een sterke centralisatie zal lei-
den tot opvoering van de produktiviteit. Maar geen
centralisatie zonder decentralisatie. Nu kan de nadruk
ôf op de cent-ralisatie èf op de decentralisatie liggen.
Bij de bouw ligt de nadruk zeer sterk op de decen-
tralisatie, en wel deels functioneel deels topografisch.
282
E.-S.B. 243L1965
Ieder, d!ie iets te maken heeft met het bouwbedrijf,
weet dat het vervoer van materiaslen- en onderdelen
een zeer belangrijke rol speelt in de totale kosten.
Bij de ,,geïndustrial’iseerde” bouw (welke aanduiding
men het best alleen kan gebruiken indien, er sprake
is van grote elementen, diie in een fabriek gereed
worden gemaakt) doet zich het vervoer als onderdeel
van de kostprijs wel heel s-trk voelen. Maar bak-
steen, cement en hout voor de traditionele bouw moe-
ten ook worden aangevoerd. Vandaar .dat er, .lthans
voorlopig, nog .geen sprake van is, dat gehele woningen
in een
fabriek
wqrden gereed gemaakt en vervoerd
•
naa’r de plaats waar de woning niodi.g is. Vandaar
ook, dat ‘het een ,,topografische” vraag is, welke bouw-
wijze voor de bouw van wgn!ingen op een bepaalde
plaats het meest geschikt is.
Naar mate voor de .monterin’g van farieksonderde-
len meer en zwaarder materieel nodig is, zat de-z.e
bouw alleen dan doeltreffend kunnen zijn, wanneer de
uiteindelijke bouwplaats. niet te ver van de fabriek
ligt en het aantal wonin-gen per ‘bouwplaats het ge-
bruik van dat materieel wettigt. Dit wil zeggen, dat
de kosten -van aan-voer, bedi-eninig en, afscftrijvin-g kun-
nen worden gedekt door besparing aan mankracht
op de bouwplaats. Het is deze overweging, die een
der voormannen van de
bouw
met grote elementen,
in een gesprek dat ik met hem ter zake voerde, deed
zeggen: gebruik van ‘grote elementen blijft vooriopig
beperkt to-t de vo’l-k’rijke a-gglomeraties waar honderden
woningen per bouwplaats . verantwoord zijn. Dit bete-
kent dat de b-ev-ooriechting van de grote ondernemingen
in het goedkeurin’gsbel.eid niet alleen de ‘bestaansmoge-
lijkheid van vele kleine ondernemingen bedreigt en ook
voor de middelgrote nadelig is, maar ook dat dat deel
van d’e bevolking, hetwelk niet in de voikrijke agglomera-
ties woont, ,,acliter-gesteld” word’t: De bhoef-ten -van de-
ze, thans achtergestelde, groep kunnen door de kleine
en middelgrote ondernemingen doeltreffender (meer effi-
ciënt) worden bev-redigd. Hieruit vol-gi dat uit dé topo-
grafische decentralisatie van de bouwb-6drijvigheid de
noodzaak -voortvioeit vân een functionele decentralisatie
of te wel taakverdeling. Deze taakverdeling geeft aan de
kleine en middelgrote ondernemingen haar verantwoor-
de plaats.
Het is op
deze
taakverdeling, dat de leden van de
Tweede Kamer, die bezwaar maakten tegen het ach-‘
terstellen van de kleinere aannemers; terecht de aan-
dacht vestigden. Wil men echter van de ‘kleine onderne-
mingen werkelijk profiteren bij de opvoering van de
woningbouw, dan is het nodig van die kleine onder
–
nemingen niet meer te vragen, dan zij kunnen geven.
Voor een verantwoord bouwplan •is tegenwoordig heel
wat meer nodig dan vij6tig jaar ge1eden. Dit geldt
niet alleen voor de technische kant (waaraan het be-
stuur van de N.A.P.B. kennelijk denkt), maar ook
met het oog op de noodzaak de ‘bou’wbedrijviigh,eid
haar passende plaats (niet te groot en niet te’ klein)
te gevent in- de gehele vo-lkshuishouding (waaraan Prof.
Hendriks vooral denkt). En het geldt vooral voor het
geheel vani maatregelen, dat men het beste sa.menjvat
met ,,werkindèlin-g”.
Het ontwerpen en to-t in bijzonderheden uitwerken
van zo’n plan, zodat de man ter plaatse nauwkeurig
weet wat hij te doen heeft en wat ‘hij van zijni men-
sen mag en moet vragen, eist v66r alles ervaring, op-
gedaan met het uitvoeren van kleine, maar ook van
grotere opdrachten. Het vereist ook medewerking . van
wetenschappelijk geschoolde ‘krachtent Dergelijke krach-
ten, die voor de ‘kleine onderneming te duur zijn en
ook voor de middelgrote ondernemingen
in1
velé ge-
vallen een ‘vrij zware last betekenen, zijn geheel op
hun plaats in de coöperatieve v’ereni’ginigen. .
Het klinkt misschien mooi om te roepen om ,,’booiw-
research”. -Maar het bouwen van woningen ‘kan ‘men
niet op kleine schaal in een laboratorium of met ‘reken-
machines voorbereiden. Vooral van, het: ‘bouwen geldt:
,,the proof -of the pudding is in the eating”. De
werkelijke vernieuwing van ‘het ‘bouwen moet- op de
bouwplaats worden ,,beproefd” en deze proeven moe-
ten steunen op stelselmatig geordende ervaring.
Uitwisseling van ervaring tussen. vakgenoten is -in
Nederland -nog ‘altijd -niet zo gebruikelijk -als in –
Ame-
-rika. Vandaar de wenselijkheid, -om -niet te zeggen de
n-oodzakeÏijkheid,
-oni
de centrales der woningbouw-
corporaties i-n te
–
sc’hakelen. Deze centrales ‘beschikken
over zeer veel ervaring over ‘het gehele
–
land ‘verspreid,
en zij
willen
die ervaring niet uit neringziekte aan
anderen onthouden.
2
). .
Amersfoort.
‘
‘
Dr.
M. R.
J. ‘BRINKGREvE.
2)
Zie: ,,De centrales van de woningbôuwcorporaties en de
structuur van de bouwnijverheid” ‘in, ,,E.-S.B.” va-n 30 sep
:
tember 1964. –
INGEZONDEN STUKKEN
Kosten van de centrumfunctie
In zijn- artikel ,,De organisatie van de ui,banisatie” in
,,E.-S.B.” van 10 februari (b-12. 135) maakt d-e heer Has-
per -gewag van een door de Stichting Het Nederlandsch
Economisch Instituut opgesteld ‘rapport betreffende de
kwantificering van de centrumfunctie der -gemeentelijke
overheid te Rotterdam. – –
De heer Hasper gaat er in zijn artikel onder meer
van uit, dat di-t ‘rapport zal -kunnen d-ieneP bij het tot
stand brengen c.q. -het verbieteren van verf’ijnin-g
–
u’i’tke-
ringen uit het Gemeenitefonds. Immers, artikel
–
10 va-n
de Fi
–
na-nc’iële-Verhoudingswet maakt het mogelijk, dat
daarvoor in aanmerking komende -gemeenten een extra
bedrag uit het Gemeentefonds ontvangen
–
wegens- een
bijzondere samenstelling va-n d’e bevolking, wegens een
ongewoon ver-loop van het aantal inwoners, dan wel
wegens andere (kostenverhogende) bijzondere omstan-
digheden. –
Als ‘bijzonidere omstandigheid kan zeer zeker worden
aangemerkt het feit, dat bepaalde -gemeenteh een zekere
centrumfunctie vervullen. De reeds’ genoemde aggio-mie-
ra’tieverfijnin’g alsmede de door de Minister van Bin-
nenlandse Zaken aangekondigde verfijning vo’o’r kleinere
stedelijke gemeenten zouden ‘in dit licht kunnen worden
gezien.
Ik vraag mij echter af, of het bovengenoemde rap-
port, van ‘het N.E.I. van grote waa’rde is voor het be-
antwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam
op grond van haa-r centrum-functie voor een .verfijniin-gs-
uitkering in aanmerking -zou moeten’ komen., Deze
twijfel -baseer ik op het door de heer Hasper aan het
rapport onitleende- citaat, da-t aangeeft wat met het on-
derzoek is beoogd: ,,Het uitoefenen van de centrum-.
E.-S.B. 24-3-1965
283
functie door de Rotterdamse overheid is’ de voorzie-
ning in niet-Rotterdamse behoef-tenL De kwant-ificering
der céntrumfu-notie is niet de berekening van de uit-
gaven;, maar van- de netto-uitgaven der niet-Rotterdamse
behoeftenvoorzienjing. Al-leen zodoende wordt immers
antwoord gegeven op de vraag hoeveel de Ro-tterdamse
overheid aan de uitoefening der centrumfunctie ten kos-
te legt”.
Wanneer men namelijk berekent hoeveel de gemieente
Rotterdam ten koste legt aan niet-Rotterdammers, dan
moet men wel bedenken, dat vele andere gemeenten
bedrag-en ten koste leggen, aan Rotterdammers. Immers,
als men het begrip centrumfunctie defini’eer-t zoals -hier-
boven is gedaan, dan volgt hieruit, da-t elke gemeente
in ons land een zekere centrumfunctie uitoefent. Alleen
de mate waarin za-1 zeer verschillend zijn. Er zullen ge-
meenten zijn, die weinig kosten -maken ten behoeve
van niet-ingezetenen, andere gemeenten daarentegen
veel.
Bij een onderzoek in- een groot aantal gemeenten zou
zeer waarschijnlijk bi-ijken, da-t met name -tal van klei-
nere gemeen;ten een relatief veel grotere centrumfunc-
tie uitoefenen da-n Rotterdam. Omdat elke -gemeente in
ons -land bepaalde kosten maakt ten, behoeve van niet-
ingezetenen;, kan men alleen dan spreken v-an een ver-
f’ijnings-noodzaak uit hoofde van de centrumfunctie wan-
neer een bepaalde -gemeente of een groep -gemeenten
naar verhouding aanmerkelijk meer kos-ten maakt ten
beh-o-eve van niet-ingezetenen dan and-ere, -op dit punt
meer normale, gemeenten-.
Het resultaat van het N.E.L -rapport over Rotterdam
geeft natuurlijk wel een bepaalde indicatie, daar men
eruit kan afleiden hoeveel Rotterdam uitgeeft voor niet
R-otterdan’rn
–
iers. Maar men zal daarnaast moeten weten
hoeveel elke gemeente -in Nederland gemiddeld uitgeeft
voor n’iet-in’getenen. Pas daa-r-na kan men de vraag
beantwoorden of uit hoofde van de centrum-functie ex-
tra inkomsten aan de gemeenten moeten worden ge-
geven en aan welke gemeenten.
Aan een rapport zoals -het N.E.I. -rapport over de
kosten ‘van de centrumfunctie van de gemeente Rotter
–
dam kan daarom – hoe waardevol het ook vei
–
der
-moge zijn, met name voor het beleid van de gemeen-
telijke overheid – slechts een beperkte betekenis wor-
den toegekend.
De aard van de materie brengt m.ii. met zich mee,
dat het probleem va-n de kosten van de centrumfunc-
tie en de gewenst-held om op gr-onid hiervan: extra uit-
keringen uit het Gemeentefonds te verst-rekken, moet
•worden opgelost aan de hand -van een vergelijkend on-
derzo:ek naar de noodzakelijke uitgaven en de daar
–
mede v-e,rhoniden inkomsten van een aantal gemeenten.
‘s-Gravenhage.
J. W. VAN DER DUSSEN.
NASCHRIFT
1. Naar aan-leid-ing van bovenstaande -beschouwingen
zou ik gaarne willen opmerkeni, dat de ,,verfijn;ing”:
bevolkings-agglom-eratie reeds word geregeld -en wel ibij
Kon. Besluit van 2 april 1964, St. 122. Op grond van
deze fregdlinig ontvangen gemeenten, ‘boven de 150.000
zielen een verhoging van de basisuitkering van ‘het ge-
meen’tefonds wegens hun centrumfunctie. ‘Die van Rot-
terdam bedroeg met ingang van 1 januari 1964
f. 6.289.385. Reeds v66-rdat het Kon-. Besluit was ver-
schenen ‘had Rotterdam aan -het Nederlan;dsch Econo-
m’isôh Instituut ‘al de opdracht verstrekt een studie te
maken van de financiële ge-volgen van de centrum-
functie. Deze studie had betrekking op -het dienst-jaar
1959
en is begin 1964 ‘gereed ‘ge-komen. Ik heb i-n mijn
artikel van 10 februari jI. op de betrekkelijke waarde
van het rapport voor dit doel -gewezen; daarbij ‘heeft de
h-eer De Vries zich op enigszins genuanceerde gronden
in hetzelfde nummer ‘van ‘,,E.-S.B.” aangesloten.
Drs. Van der Dussen komt tot dezelfde conclu-
sie. Als ik zij-n beschouwingen ‘go:ed heb b:egrepen, dan
zou hij een studie als ‘deze toch ‘bruikbaar achten; mits
dergelijke -onderzoekingen -algemeen, en met name ook-
voor de klein-ere centrumgerneeniten, -werden ingesteld.
Ik zou er echter op willen wijzen, dat de resultaten van
al die detailonderzoekingen dan weer zou-den moeten
worden beoordeeld naar maatstaven, die niet be
–
staan en die a-rbitrair zouden moeten worden opge-
steld. Reeds uit dien, hoofde zouden ze niemand b
–
e-
v-redi-gen.. De ‘moeite en -tijd die met onderzoekingen van
deze aard zouden zijn gemoeid, kunnen m.i. niet op-
wegen tegen h-et nut, dat daarvan zou mogen worden
verwacht. Dat ziet de heer Van der ‘Dus-sen ‘ook
wel
in;
va-ndaar zijn opmerkingen.
–
In mijn artikel stelde ik, dat ‘geen goede organisa-
tie van de urbanisatie denkbaar is zonder gezonde finan-
ciën. Ik heb aangegeven uit welke b’ronnen zou kuni-
nen worden gepu-t zonder dat de gemeenten eikandor
bi’j de lafenis verdringen. Bij aanvaarding -van die op-
lossing zijn vergelijkende studies en -gou-dshaaltj-es over-
bo
–
di’g.
Rotterdam.
J. HASPER.
Het distributiepatroon van
tabak sfabrikaten
In het artikel van Drs. R. F. Pasman en Drs. J. H. T. de
Jong in ,,E.-S.B.” van 3 februari jl. is een kleine vergissing
geslopen en wel in de volgende vergelijking:
(k + e +’a) f. o (m—l)— v
(ug – Ud)
> dA + dR
of
(k + e + a) f. o (m—l) > v (u
– Ud)
+ dA + dR,
waarbij:
k = vertegenwoordigerskosten per bezoek;
e = expeditie- en vrachtkosten per order;
a = administratie- en incassokosten – per order;
f = contactfrequentie per jaar;
o = detaillisten, waaraan de fabrikanten rechtstreeks
leveren;
m = aantal fabrikanten;
v = rechtstreekse leveranties;
–
Ug
= korting aan grossiers;
Ud
= korting aan detaillisten;
dA + dR = marketingkosten, die additioneel gemaakt
moeten worden om het omzetverlies te com-
penseren, dat ontstaat bij leverantie uit-
sluitend via de grossier.
Aangezien het rechter lid van deze vergelijking de op-
brengstvermindering voorstelt, die voor de fabrikanten
ontstaat, indien zij overstappen op volledige levering via
de grossier, wordt in het linker lid kennelijk gedoeld op de
besparingen, die daaruit voor deze fabrikanten voort-
vloeien.
In feite stelt het produkt: (k + e + a) f. o (m—l) echter
284
0
E.-S.B. 24-3-1965
niets anders voor dan de finaniële besparingen voor de
gehele
bedr(jfskolom.
Voor de bedrijfskolom is de besparing
aan contacten bij levering uitsluitend via de grossiers
namelijk inderdaad gelijk aan: o (m—l). Voor de fabri-
kanten daarentegen is deze besparing: m (g + o) –
mg = om.
Hieruit vloeit dan ook geen financiële besparing voort
van (k + e + a) f. o (m—l), doch van:
(k+e+a)f.o.m
De fabrikanten moeten dus kiezen voor leverantie uit-
sluitend via de grossier, indien:
(k+e+a)f. o.m>v(u
g
—ud)+dA+dR
of
(k + e + a) f. o. m v (ug – Ud) > dA + dR.
Bij 18 fabrikanten heeft de wijziging in de vergelijking
uiteraard weinig invloed op het resultaat. Wordt het aantal
fabrikanten echter kleiner, dan gaat het wel degelijk een
rol spelen. Men denke zich slechts het geval, dat m = 1.
Overigens blijkt, dat door deze kleine correctie de strek-
king van het betoog slechts wordt versterkt.
Groningen.
J. C. REUYL.
NASCHRIFT
De opmerkingen van de heer J. C. Reuyl zijn om meer
dan een reden een welkome aanvulling op ons betoog.
Op de eerste plaats geeft hij een scherpere probleem-
stelling door te stellen dat in de formule
(k + e + a) f.o (m – 1) > v (ug – ud) + dA + dR
het rechterlid betrekking heeft op de opbrengstderving bij
overstag gaan op volledige leverantie via de grossier en
het linkerlid op de besparing, die hieruit voortvloeit.
Deze twee bedragen dienen immers tegen elkaar te worden
afgewogen.
Op de tweede plaats stelt hij, datde marketing-analyse
moet gelden voor individuele ondernemingen en hij accep-
teert dan ook niet, dat gesproken wordt over ,,een financiële
besparing voor de bedrijfskolom” van
(k + e +a)f.o(ni— 1).
Dit moet zijn een ,,besparing voor fabrikanten” van
(k + e + a) f. o. m. Dat deze correctie het betoog slechts
versterkt is niet belangrijk, wèl .dat het onderscheid
bedrijfskolom en individuele onderneming wordt gemaakt.
-VAN ELDEREN’S METAALWARENFABRIEK
BRABANTIA N.V.
Fabrieken te Aalst en Valkenswaard
De directie van bovengenoemde onderneming, waar ca. 900 mensen werkzaam
zijn, zoekt contact met gegadigden voor de functie van
CONTROLLER
ACCOUNTANT-NIVA OF VAGA
Als een der naaste medewerkers van de directie zal hij deze moeten, adviseren
inzake het te voeren beleid op financiëel economisch gebied. Daarnaast zal hij
de administraties der verschillende, administratief zelfstandige, bedrij fseenheden
moeten superviseren en, coördineren, de concern-balansen opstellen, de fiscale
aspecten bewaken etc.
Na verloop van tijd kan deze functie de titel krijgen van financiëel.economisch
adjunct-directeur.
Gedacht wordt aan een accountant NIVA of VAGA of een economisch Drs.
met ruime kennis van administratieve bedrijfsinrichting; leeftijd ca. 40 jaar.
Geïnteresseerden kunnen zich voor nadere informatie of voor sollicitatie wenden,
hetzij rechtstreeks tot de directie van Brabantia te Aalst (Brabantialaan 3), hetzij
tot Drs.
R. R. M.
Lyppens van het
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
WILHELMINAPARK 25
–
TILBURG
E.-S.B. 24-3-1965
.
285
Toevallig is, dat onder voetnoot 2 op blz. 113 van het
betrokken nummer van ,,E.-S.B.” door ondergetekenden
reeds op het verschil tussen m en (m – 1) werd gewezen.
Dit gebeurde echter vanuit een andere gezichtshoek.
De heer Rèuyl zal het ons niet kwalijk nemen, wanneer
wij van deze gelegenheid gebruik maken te stellen, dat een
marketing-analyse iets anders is dan een markt-analyse,
omdat marketing iets anders is dan marktonderzoek. Dit
in antwoord op vele mondelinge reacties.
Naar analogie met de luchtdoelartillerie zou men kunnen
stellen, dat marktonderzoek de radar is, en marketing de
vuurleiding, die tezamen de vuurmonden van marketing-
instrumenten en technische processen richten op het doel.
Helaas zit in de verbindingsljn tussen radar en vuur-
leiding
bij
vele batterijen nog wel eens een lek en gaan
kostbare gegevens niet alleen verloren, doch wordt er
ook in het wilde weg geschoten.
Eindhoven. .
Drs. R. F. PASMAN.
• Hengelo.
Drs. J. H. T. DE JONG.
Loonpolitiek en nog wat
Bij lezing van het artikel ,,Procedure- of structuur-
wijziging
bij
de loononderhandelingen?” van de heer
Lod. S. .Beuth in ,,E.-S.B.” van 24 februari
1965
vroeg ik
mij af welke redenen de schrijver hebben bewogen om
,,E.-S.E.”-lezers deelgenoot te maken van zijn gedachten.
Stellen we als minimum-eis aan de schrijver het geven
van informatie, dan voldoet
hij
zelfs niet aan .deze. eis.
Weinig relevant lijken mij namelijk de opmerkingen over
de prëhistorie (trilobieten) en de sociaal-economisch.
geschiedenis van de laatste 200 jaar, die beiden in een
alinea worden afgedaan. Verder verduidelijken deze voor-
beelden het artikel in geen enkel opzicht. Op zijn hoogst
trachtèn ze iets te verheldefen dat al tijden tot de intel-
lectuele bagage van de economist behoort (zie het verhaal
over schaarste en overvloed).
Zie ik het goed, dan wil de heer Beuth slechts mededelen
dat de regering sterker dan tot nu toe moet toezien en,
indien nodig, moet ingrijpen bij de loononderhandelingen
van het georganiseerde bedrijfsleven. Er moet door de
overheid meer leiding gegeven worden op dit belangrijke
terrein. Wil de heer Beuth supporters vinden voor deze
gedachte, dan is, vrees ik, de weg die hij gekozen heeft
zowel verwarrend als weinig overtuigend. Ik noemde al
zijn hink-stap-sprongen door de geschiedenis van de aarde
en haar bewoners. En welke overtuigingskracht dacht de
schrijver te ontlenen aan krachttermen als ,,petsoonlijk-
heid”, ,,structuurverandering”, ,,losrnaking. uit het his-
torisch verband” en ,,vervlakking onzer Westeuropese
cultuur”? In ieder geval nemen ze, dunkt mij, niet de plaats
in van argumenten. Wie zich nochtans, ioals ik, voelt
aangetrôkken tot de opvatting van de heer Beuth, die ik
hierboven weeraf, vindt een meer bekwame en leesbaarder
verdediger in Prof. Dr. J. Pen (zie zijn artikel ,,Loonpoli-
tieke onmacht?” in het Hollands Maandblad, december
1964, blz. 3 e.v.).
Natuurlijk verlaat ik dè heer Beuth weer direct wanneer
hij de democratie op het spel ziet staan en ons een.yer-
lichte dictatuur â: la Frankrijk profeteert
bij
de voortzet-
ting van het huidige systeem van loononderhandelingen
(blz. 194).
S
Over woordinfiatie gesproken.
Amsterdam.
S
A. PEPER.
NASCLIFT
• Het deed mij genoegen, dat, ondanks bezwaren tegen
de redactie van mijn artikei, de heer Peper zich. noch-
tans Voelt aanetrokken tot de opvatting die ik .ini mijn
artikel tot uiting bracht. Mag ik hem, wellicht ten over
–
vloede, nog verwijzen naar h&artikel van Drs. H. M.
de Lange in hetfebuai’i-nummer van ,,Wending”, die
op meer bekwame en wellicht vonr de heer Peper ook
Voor vocerende functies
‘
S….
,
/
en bèschikbare krachten
Een van onze relaties, een .grot
op
hoog
niveau zijn de.
advertentiekolomrnen van
Economisch-Stati’stische
-.
Berichten”
het aangewezen
nedium:
le)
Ömdat Uw
annonce
onder
de aandacht komt van stafper-
sonee V in de grote. bedrijven.
2e) Omdat Uw
annonce
wordt
gelezen door diegenen, die de
zake!ijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
AANNEMINGSMAATSÇHAPPIJ
ophet gebied van de
woningboUwin
hetwesten van het land,
zoekt contact met een omstreeks- 30-jarige jurist,. die geplaatst
kan worden in de functie van
dicu,o””~CC:e,éu
.
&
,
S
<
Hij zal o.a. worden belast met het onderhandelen över en het redi-
geren van contracten (aannemingsvoorwaarden, grondprijzen e.d.)
als vertegenwoordiger van de directie. Bovendien krijgt hij tot
taak het behandelen van algemene zaken en dient hij in nauwe
samenwerking met directiè en administratéur verder vorm te
geven aan het personeelsbeheer en -beleid.
Hij dient belangstelling te hebben voor bouwzaken. Enige kennis
van ‘usançes’in de bouwnijverheid geeft voorkeur.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
•
onder nummer 56 ingewacht bij
• Nwe Binnenweg 474, R’darn.
286
E.-.B. 24-3-1965
leesbaarder wijze tot exact de zelfde conclusie komt?
Was mijn artikel als zodanig voor de heer eper»’mindêr
aanvaardbaar en trouwens ook overbodig, wellicht zijn
er anderen die juist door de meer beschouwelijke wijze
waarop ik mijn visie weergaf konden worden aangespro-
ken. Er zijn meer golflengtèn die de beoogde commum-
catie tot stand kunnen brengen dan die welke de heer
Pepr (en. ook ik trouwens, vide mijn andere gepubli-
ceerde artikelen) prefereert.
‘s-Gravenhage.
.
LOD. S. BEUTH.
TRAINEES
GELD. ‘È1 KAPITAALMARKT
1
Geldmarkt.
Ofschoon aanvankelijk de indruk bestond, dat in de
15maart eindigende week de geidmarkt enigszins zou ver-
krappen, hebben twee factoren juist een verruiming tot
stand gebracht. Deze factoren waren de verdere inkrimping
van de bankbiljettencirculatie na de februari-ultimo en een
overschot van betalingen boven ontvangsten van de Schat-
_______________________ kist. Op 15 maart kwam hier-
bij de verlaging van het ver-
piicnte Geposito op gronu van
de kredietrestrictieregelin
van f. 134 mln, tot f. 67 mln.
tw
Onde»r
-invloed
van de eerste
twee factoren kon het tegoed van de banken
bij
De Neder?
landsche Bank met f. 100 mirn
stijgen, in welke aanwas zich
»de verruiming manifesteerde
De veilaging vanhet ver,
plicht,e -deposito vôgde nog
ëens f.’ 67 »mln, toe aan dé
vrije kasliquiditeiten der ban
ken.
Op 15 maart leidde dezç
– ontwikkeling tot een krachti-
ge daling van de caligeidrente
Van- ’34 pCt. » tot 24 pCt. In
de afgelopen week zijn de ver
ruimende,
j
façtoren blijven
overheersen, » hetgeen kan
,orden
»
afgeleid uit ,een ver-
dere verlaging van de dag-
geidrente op woensdag ji. tot
• » 2 pC-t., waardoor een peil werd
bereikt dat lager ligt dan tot
nu toe in 1965 gold. »
Uit de balanscijfers der
iëpresentatieve ‘handelsban-
•
jen, die thans vân ëind janu-
ari. bekend zijn, blijkt een
forse stijging van de krediet-
verleniii»g aan de private sec-
tor. »De kredietverstrekking
aan de lagere ô’eihei’d’is ëch-
ter ënigszins teruggelopen,
terwijl de beleggingen op de
binnenlandse kapitaalmarkt
vrijwel onveranderd zijn ge-bleven. De creditpost ,,kapi-
taal, reserves enop lange ter-
mijn aangetrokken middelen”
is flink gestegen, waardoor
het geidvermeerderend effect
van de expansie aan de debet-
» zijde der
»
bankbalansen ten
dele is gecompenseerd. –
De beide posten,’ die be-
trekking hebben op de buiten-
landse uitzettingen der ban-
ken, zijn ook omvangrijker
geworden. Op de open buiten-
» landse -geidmarkten zijn de
uitzettingen met f. 85 mln.
toegenomen, » die op de bè-
sloten markten, waaronder
kredietverlening aan grote
buitenlandse bedrijven meest-
al in gnldens een grote rol
Hunter Douglas
is een internationaal concern met productie en verkoopvestigingen
in alle delen van de westelijke wereld. Het hoofdbedrijf in Europa
is gevestigd te Rotterdam, wiar wij een groot aantal producten en
halifabricaten van aluminium maken, .o.a. bestemd voor de overal
bekende serie van Luxaflex producten.
Het merendeel van de producten, die wij in onze fabriek te Rotter,-
dam maken, wordt geëxporteerd naar alle landen van Europa,
Afrika en Azië. De Organisatie breidt zich steeds uit en biedt uit-
stekende ontwikkelingsmogelijkheden en een ruim terrein voor de
ontplooiing van activiteiten.
In verband met bovengenoemde ontwikkeling hebben
voor
– –
die te werk zullen worden gesteld hetzij:
..
op financieel economisch gebied
in de verkooporganisatie
–
•
.
C). in »de productie
Gévraagd wordt:
Opleiding
A) Middelbare opleiding, gevolgd door-.»verdere:
–
‘
studie zoals S.P.D. of M.O. handelswetenschap-
pen of candidaats economie qf gevorderde
studie voor N.I.V.A.-accountant
B) Middelbare en N.O.I.B.-opleiding of candidaats
economie.
Middelbare opleiding en een voltooide st
q
die
H.T.S.-werktuigbouw of mechanische teèhnô-
logie.
Candidaten dienen de militaire dienstplicht vervuld te hebben.
Geboden wordt:
e
Een goed salaris en aantrekkelijke bnus-
regeling ook tijdens de trainingsperiode.
(duur ± 1 jaar).
• Goede promotiemogelijkheden.
Zij, die hierin geinteresseerd zijn, kunnen contact opnemen met
of schrijven naar de Afdeling Personeelszaken, Piekstraat 2, Rotter-
»dam, (telefoon 010-179940).
E.-S.B.
24-3-1965
.
.
‘287
11
speelt, met f. 84 mln. Het lijdt geen twijfel, dat’ De
Nederlandsche Bank deze ontwikkeling goedkeurend
gadeslaat, want wanneer de banken haar buitenlandse
bedrijf vergroten yermindert de druk op de binnenlandse
kredietverlening. De schulden aan het buitenland zijn in
januari teruggelopen.
Kapitaalmarkt.
Blijkens een mededeling van de Nederlandse Spaarbank-
bond is het spaaroverschot bij de aangesloten instellingen
in februari f.
66
mln, geweest, hetgeen gunstiger was dan
Wegens uitbreiding in de
COLLECTIEVE SECTOR
zoekt vooraanstaande Maatschappij
van Levensverzekering
• specialist
groepsverzekring
met ruime ervaring en grondige kennis
van de gehele materie.
Leeftijd tot 45 jaar.
Honorering in overeenstemming met
belangrijkheid van deze ‘zelfstandige
staffunctie, waarbij het zwaartepunt
ligt bij het optreden naar buiten.
Zonder grondige kennis van zaken onnodig te
solliciteren.
Brieven onder nr. D.l. 74 te richten aan
Reclame-Adviesbureau De Bussy, Rokin 62,
Amsterdam.
in dezelfde maand van 1964 toen het spaarverschil f.
57
mln, heeft bedragen.
De kapitaalmarktrente heeft zich niet geheel op het peil
van een fractie boven
5
pCt. kunnen handhaven,
te
stijging
sedert eind februari tot
5,08
pCt. is echter nog zo gering
dat hieruit nog geen enkele, conclusie mag worden ge-
trokken.
tndexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
12 mrt.
19 mrt.
(1953
=
100)
1964
1965
3965
1965
Algemeen
………………
405
410— 395
403
395
Intern, concerns
………….
‘568
583— 555
563
551
Industrie
,,,.,.,,.,………..
355
371 —359
368
361
Scheepvaart
…………….
146
155— 143
148
148
Banken en verzekering
…….
236
243 – 235
237 235
Handel enz,….,…,,,,.,,,.,
170
180-171
179 176
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
f. 158,20 f. 151,50
f. 148,70
Philips G.B .
…………….
f. 152,20 f. 156,90
F. 151,40
Unilever
……………….
f. 141,80 f. 134,60 f. 130,80
A.K.0.
………………..
498*
5224 510
£xpl. Mij. Scheveningen
220 218
218
Hoogovens, n.r.c
…………..
558
534 5314
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
……
957
991
965
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.
66,10
f.
67,90
F.
67,70
Nationale-Nederlanden,
c……
784
774 760
Robeco
………………….
f. 230
f. 235
t’. 234
New York.
Dow iones Industrials
874
900
896
Rentestand.
Langl.
staatsobl. a)
………
5,17
5,06
5,08
Aand.: internationalen a)
3,42
lokalen a)
………..
3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier
:………………
3’/,,
3,5
31,
a)
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.
Organisatie, werkzaam op het gebied van de Volks-
huisvesting, vraagt een
Bij het
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
is een mogelijkheid tot plaatsing van jonge
DOCTORANDI IN DE ECONOMIE
en
MEESTERS IN DE RECHTEN
Salariëring: overeenkomstig de rang van refendaris 2e
klasse of referendaris; salarisgrenzen f. 934,— tot
f. 1.720,— per maand (inclusief huürcompensatie).
Er wordt geen A.O.W.-premie ingehouden.
Solliciteren kunnen ook degenen, die binnenkort af-
studeren of uit militaire dienst komen.
Brieven te richten aan het Hoofd van de Centrale
Personeelsafdeling, le v. d. Boschstraat 15, ‘s-Graven-
hage. Telefonisch ((070) 81 40 11, toestel 27 26) kan een
afspraak worden gemaakt voor een oriënterend gesprek.
DIRECTEUR
voor haar niet commerciële bedrijf, die zelfstandig in
staat is leiding te geven aan haar groeiënde staf van
medewerkers en het bureau te organiseren.
Bovendien zal hij tot taak hebben de belangen van de
Volkshuisvesting in het algemeen te behartigen, waar-
onder tevens is begrepen het geven van voorlichting door
publikaties in het eigen tijdschrift van de organisatie en
andere publiciteitsmedia en het houden van voordrachten.
Talrijke nieuwe initiatieven worden van de directeur
verwacht. Gegadigden moeten bereid zijn met al hun
krachten en met inzet van hun gehele persoonlijkheid
de aangeboden functie te vervullen.
Gedacht wordt aan een academicus die reeds enige jaren
in een leidinggevende functie in het bedrijfsleven werk-
zaam is geweest.
Brieven onder nummer E.S.B. 12-1. Postbus 42, Schie-
dam.
288
E.-S.B. 24-3-1965
/
•
}•
t
n
.
t
1
/
–
71
—–
/
/
1
Cantine Staatsdrukkerij ‘s-Gravenhegé
Het grote succes in moderne bedrijfsvoering
ffike weekschakellt een b
over op H
diepvries maaffijden’
Wat zijn Iglo diepvries maaltijden?
Even vernuftig als eenvoudig. Een
warme maaltijd voor uw personeel
met een minimum aan materiaal!
Nu kan uw bedrijf volstaan met een
diepvrieskast en een vérwarmings:
oven, waarin 36 of 72 maaltijden
binnen een half uur gebruiksklaar
worden gemaakt, op elk moment
dat u wenst. En… keuze üit meer
dan twintig gerechten of samen-
stellingen.
Wat
kosten
Igbo diepvriesmaaltijden?
Rekent u zelf even mee… Géén
grote onrendabele investeringen,
géén opslagruimte, geen tijdverlies,
geen afwas van borden, niets meer
schoon te maken, te schillen of te
snijden, nauwelijks personeel… en
toch elk uur van de dag complete
maaltijden voorradig. Hoe u ook
rekent, de uitkomst is altijd: voor-
delig.
* Meer dan
100
cantines binnen de twee jaar. Richt
uw
verzoek om inlichtingen
aan Igio N.V., de heer J. van der Zeijden, Nijenoord 1
A,
Utrecht, tel.
030-35641.
W
IIet Iglo warme maaltijden-
systeem wordt onder meet ge-
bruikt door:
N.V. Luyck’s Producten, Die-
men
0
‘De Heer’ Chocolide
Fabrieken N.V., Rotterdam
0
Energie Bedrijf, Rotterdam
0
P.T.T. Telegraafkantoor, Am-
sterdam
0
Conrad Stork N.V.,
Haarlem
0
Woodward Gover-
nor Company, Schiphol, Am-
sterdam.o Ministerie van Bin-
nenlandse Zaken, Den Haag
0
W. v.Oordt en Co. N.V., Rot-
terdam
0
Hyster NV., Nijme-
gen
0
Lips Brandkasten en
Sloten Fabriek, Dordrecht.
i
COLO
E.-S.B. 24-3-1965
289
KWANTITEIT
& co
of
.
ORGANISATIE-ADVISEURS
‘
ORGANISATIE
LEDEN ORDE VAN
ADVISEURS
KWALITEIT?
–
zoeken voor hun cliênte, de Stichting Mitex te Amsterdam, een
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
D 1 R E C1 E U R
op
door
Uw
onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
De werkkring.
aan te
doen
U
tevoren te
De Stichting is het overkoepelende orgaan van een
moeten afraden deze annonceS
drietal werkgeversorganisaties in de textieldetailhandel.
in ,,E.S.B.” te plaatsen. Hon-
Zij verleent haar ‘diensten ‘aan de 4500 aangesloten
derden
reacties
voorspellen
‘
bedrijven in de vorm van juridische, fiscale en bedrijfs-
economische
adviezen, zowel
collectief als aan de
wii U beslist niet,
leden individueel. Zij vertegenwoordigt de belangen
van deze ondernemers bij overheid, organisaties en
Wilt U echter een indruk heb-
instituten.
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
De functie.
zal het U interesseren dat tal-
De Directeur geeft leiding
aan het bureau van de
rijke grote ondernemingen re-
Stichting en is in het bijzonder belast met de
nt-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
wikkeling van de bedrijfseconomisch,e dienst.
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
De ‘persoon.
niveau. De ervaring leert deze
De kandidaat moet beschikken over een goede voor-
bedrijven
namelijk
dat
een
opleiding, bij voorkeur op academisch niveau. Hij moet
oproep in ,E.-S.B.” geplaatst,
kunnen
wijzen
op
ervaring
in
een
gelijkwaardige’
een
prima
selectie
van
het
positie in of ten behoeve van het bedrijfsleven.
aantal reacties betekent, het-
De aard van de functie vereist dat hij een werkelijke
een
niet
onbelangrijke
geen
belangstelling heeft voor de problemen van de detail-
handel. Hij moet haar belangen met kennis van zaken
aanwijzing is wat betreft het
en vastberadenheid bepleiten en’in samenwerking met
,,aanbod”.
het bestuur initiatieven ontwikkelen. Dit vergt integriteit,
‘overtuigingskracht, tact en uitdrukkingsvaardigheid in
Zoekt U het in de kwaliteit spreken en schrijven.
van de reacties op Uw per-
Geïnteresseerden worden uitgenodigd hun (met de hand
soneelannonces,
dan
geven
geschreven)
brieven te
zenden
aan
het
adres van’ de
wij U ernstig in overweging
maatschap, Driekoningenstraat 4 te Amsterdam.
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
De brieven worden niet aan de opdrachtgeéfster doorge.
zonden dan na schriftelijke toestemming,van de kandidaat.
Advertentie-afdeling
,,E.-s.u.»
Inlichtingen omtrent hem worden slechts ingewonnen na
verkregen toestemming.
Postbus 42
–
Schiedam.
S
chakel bij vacatures voor leidende functies steeds’ E.-S.B. in: in vrijwel
elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.
Advertentie-opdrachten, te richten aan:
ADVERTENTIE-AFDELING
E.-S.B.,
POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260
290
E.-S.B. 24-3-1965
rij
DR IR M.GYDO
adviesbureau voor bedrijfsorganisatie
Voor ons bureau zoeken wij een of meer
!DEWERI(ERS
die gespecialiseerd zijn op bedrijfs.economisch en
administratief gebied.
Hun taak zal omvatten het geven van adviezen en hulp bij on-
derwerpen zoals
– investering, budgetering en kostprijs
– het verbeteren van de administratieve organisatie, de Informatie-
verstrekking aan de verschillende niveaux van de hierarchie, en vraagstukken die verband houden met mechanisering van
de administratie
– administratieve problemen die aansluiten op de fabrieksorga-
nisatie zoals materiaalbeheer en tijdverantwoording.
Om tot een meer integrale benadering van de adviezen te komen
worden de meeste onderzoeken In teamverbaiid (met technicl,
psychologen en/of sociologen) verricht. Door deze samenwerking
kan de eigen specialisatie beter tot zijn recht komen en in een
breder verband worden geplaatst.
Eisen voor de funktie:
• een opleiding op akademisch niveau
• gevolgd door een gedegen ervaring in het bedrijfsleven
• leeftijd boven 35 jaar. –
Ook jongere economen kunnen worden geplaatst.
Zij zullen een aanvullende opleiding van enkele jaren ontvangen,
aanvankelijk op het gebied van de fabrieksorganisatie en arbeids-
techniek. In deze fase zal aansluiting bij het eigen vakgebied worden
gezocht.
Zij die voor deze funktie belangstelling hebben zuilen In een
persoonlijk gesprek inlichtingen over ons bureau en de genoemde
arbeidsgebieden ontvangen.
Met de hand geschreven brieven met zo volledig mogelijke Inlich-
tingen omtrent opiëiding en ervaring worden gaarne Ingewacht onder no 170 bij Dr Ir M. G. Ydo, Adviesbureau voor Bedrijfs-
organisatie, Keizersgracht 407, Amsterdam-C.
Abbnnernentsprijs f. 30; voor
studenten .f. 15.
De directie van
WILLEM SMIT &
CO’S
TRANSFORMATO.RENFABRIEK N.v;
Nijmegen
zoekt contact met een
voor het vervuTlen van de functie van
Zijn werkzaamheden zullen een sterk gevarieerd karakter dragen
en met een grote mate van zelfstandigheid in concernverband dienen
te worden verricht. Naast het voorbereiden, bijwonen en notu leren
van vergaderingen zal zijn taak in het bijzonder ook gericht zijn
op de behandeling van Juridische en semi-juridische aangelegen-
heden, onder meer op vennootschapsrechtelijk, fiscaal en commer-
cieel terrein. De
functie
biedt velerlei perspectievén.
De gedachten gaan in de eerste plaats uit naar eeh bedrijfsjurist.
van 30 tot 35 jaar, met een aantal jaren ervaring in een functie van
soortgelijke strekking bij een grote onderneming of organisatie.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag
onder nummer 61 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474 R’dam.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof.
P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof.
P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. ‘M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
E..:s.B.
24-3-1965
291
I15
computer uit de nieuwe
serie
“iop’;
ontwikkeld door Buli
g
GAMMA
Olivefli en Generel Eledric
@ GANM 115 1 @ CAM 10
Van alle computers met ex-
terne magnetische geheugens
is de GAMMA 115 het een-voudigst om mee te werken.
• Snelle invoer en uitvoer
van gegevens: 600 pons-
kaarten of regels per mi-
nuut; ponsbanden.
• Verwisselbare schijvenge-
heugens.
• Magnetische banden.
Van alle kaartcomputers heeft
de GAMMA
10
de grootste
verwerkingsmogelijkheden.
Klasse bewijst zichzelf: in 11
jaar tijd zijn 550 van deze
computers verkocht!
® G
135
De computer GAMMA 135 —
eveneens tot deze duidelijk
superieure serie behorend – is
,.Compatib/e”
met de GAM-
MA 11.5 en de GAMMA 10.
Dat wil zeggen: met. dit
nieuwe systeem — de GAM-
MA 135 — is aanpassing mo-
gelijk aan de (groeiende)
dataprocessing-behoefte van
de gebruiker, met benutting
van alle te behalen voordelen
van versnelling, grotere capa-
citeit en meerdere mogelijk-
heden en zonder bezwaarlijke
wijziging van programma’s
en zonder omscholing van
personeel.
Deze geavanceerde compUter-serie ,,100″ — thans over de gehele wereld
gelanceerd — werd door Bull-General Electric, Olivetti-General Electric en
General Electric gezamenlijk ontwikkeld. De serie geeft gestalte aan de
wens van deze groep fabrikanten om de computergebruiker steeds betere
machines ter beschikking té stellen.
BULL
BULL Nederland
CENERALELECTRIC
Vliegtuigstraat 26, Amsterdam-W.
.1
cnra.J.
£XCTC
IS Sfl 00056000001. 00005C COSPAIIY USA 000CPDXURS 000000605
292
E.-S.B. 24-3-1965