Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2481

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 10 1965

Bieir1iMtei

50e JAARGANG 10 MAART 1965 – No 2481

0

Welke intelligente zestiger met betrouwbaar en vriendelijk
karakter, die ook na ophouden met werken voldoende
inkomen voor zichzelf heeft (weduwepensioen niet nodig),
wil met mij

KENNISMAKEN

Ik ben ambtenaresse met 40 dienstjaren en krijg dus op
65-
jarige leeftijd volledig pensioen. Reeds nu wil ik ophouden
met werken en heb daartoe voldoende middelen. Mijn vader
had vrij beroep, mijn zusters zijn met academici gehuwd.
Ik durf te bogen op een behoorlijk uiterlijk, brede algemene
ontwikkeling en belangstelling, soepel karakter en gelijk-
matig humeur. Ik bewoon een ruime woning, waarvan ik eventueel twee of drie kamers kan afstaan, maar wil ook
wel verhuizen. Misschien zouden we elkaar het leven gezellig
kunnen maken. Schrijft u eens geheel vrijblijvend, liefst
enigszins uitvoerig, desnoods onder pseudoniem, of laat u
dit doen door uw notaris, accountant of juridisch adviseur.

Brieven onder nr. E.-S.B. 10-2, postbus 42, Schiedam.

L
Adverteer meer in ,,E.-S.B.”

Bij het Directoraat-Generaal van het Verkeer, Binnenhof

20 te ‘s-Gravenhage, kunnen worden geplaatst

een SOCIAAL-ECONOOM.

met belangstelling voor planolôgie

Vac. no. 5-58717188

Taak:
verrichten van werkzaamheden betreffende verkeer
en vervoer in het kader van de ruimtelijke ordening, met
name het bestuderen van publikaties inzake het Openbare
vervoer en van prognosetechnieken en het opstellen van
nota’s dienaangaande. Voorts deelneming aan en het
verslaan van vergaderingen en het opstellen van rap-
porten.

een JURIST

(publiekrechtelijke richting)

vac. no. 5-058617188

Belangstelling voor volkenrechtelijke vraagstukken strekt –
tot aanbeveling.

Taak:
behandeling van nationale- en internationale
vraagstukken op het gebied van het vervoer.
Leeftijd:
tot ongeveer 35 jaar.

Salarisgrenzen:
f 887,— tot f 1377,— per maand, exclu-sief 5,3% huurcompensatie en vakantietoelage. A.O.W.-
premie komt voor Rijksrekening. Inpassing al naar
gelang ervaring en bekwaamheid……-.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste
functie genoemde vac. no. (in linkerbovenhoek brief en
env.) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst, Bureau
Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins
Mauritslaan 1 te ‘s-Gravenhage.

Bij de Rijksdienst
voor het Nationale Plan
te ‘s-Graven-
hage, kunnen op de afdeling ONDERZOEK worden
geplaatst

een
plv. hoofd
v.d.
rekensectie

vac.no
. 5-0413/7188

Opleiding: minstens MULO en cursus Algèmene
Statistiek.
Salaris:

naar gelang leeftijd en ervaring van
f 391,— tot f 730,— per maand.

een
statistisch medewerker

vac.no
. 5-047517188

Zij, die een cursus Algemene Statistiek hebben ge-
volgd, genieten de voorkeur.

Salaris:

naar gelang leeftijd en ervaring maximaal f 663,— p.m.

Bovengenoemde bedragen zijn exclusief 4 % vakantie-
uitkering en een eventuele huurcompensatie van 5,3 %
(minimum f 35,90). De A.O.W.-premie is voor Rijks-
rekening.

Schriftelijke sollicitaties onder het
bij
de gewenste
functie genoemde vacaturenummer (in linkerboven-
hoek brief en env.) zenden aan het Bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Prins Maurits-
laan 1 te ‘s-Gravenhage.

E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per Jaar.’

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010)
260260, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren

=de

VAN REDACTIE: L. H. Iflaassen;
H.
W. Lambers;
. J. Montagne; 5. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart..
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; 5. E. Mertens
Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputto; A. 5. Vlerick.

226

1

E.S.B. 10-3-1965

-,

Inkomensverdeling 1950-1960

De jaren vijftig en – tot dusver – zestig kunnen in

de economische geschiedenis van West•Europa worden

gekarakteriseerd als die van de oogstjaren van een vitali-

teitsexplosie, die na de misère van de jaren dertig en

veertig nauwelijks verwacht mocht worden. De statis-

tische metingen van de economische groei ondersteunen

meer het optimisme van een Prof. Geyl
1)
dan het pessi-

mistische meerderheidsstandpunt van de bekende cultuur-

denkers. Ook in dit opzicht zou men kunnen spreken van

een ,,cultural lag”.
Nederland deelde in de

economische renaissance.

•De overdadige bevolkings-

toename met 14 pCt. in

de periode 1950-1960 kon

gepaard gaan met een

stijging van 41 pCt. van

het reëel nationaal in-

komen per hoofd van

de bevolking
2).
De ver-

deling van de welvaart is

politiek interessant en

nogal eens een ,,breek-

punt”. Voor ondernemin-

gen is de kennis van deze

verdeling nodig voor een

doeltreffende,,marketing”.

•Een zeer gedetailleerde

registratie van de inko-

mensverdeling per gemeen-

te, per economisch-geo-

grafisch gebied en per provincie werd onlangs wederom
door het C.B.S. gepubliceerd
2).
De uitkomsten werden

verkregen door bewerking van de inkomstenbelasting

(volledig) en de loonbelasting (steekproefsgewijze). Voor

een toelichting op begrippen en methodiek, w.o. de rela-

tiviteit van de gegevens en verschillen t.o.v. vorige publi-

katies, zij verwezen naar de C.B.S.-publikatie. Hier
wordt nog de onvolledigheid van de getallen aan de

voet van de pyramide vermeld.

Van de vele C.B.S.-gegevens zijn er enkele in de tabel

weergegeven. Hierin kan een brede opmars naar de hogere

inkomensklassen worden gecônstateerd. Bij een toename

van het aantal belastingplichtigen met 20 pCt., werd

de bezetting van de klassen van f. 6-8.000 bijna zes-

maal zo groot. In die van f. 10-15.000 en f. 15-20.000

kon de fiscus een vermenigvuldiging van ,,belasting-

plichtigen” met meer dan het viervoudige verwelkomen.

Het aantal met f. 20-50.000 steeg van 24.000 tot 94.000

en dat met •f. 50-100.000 van 4.100 tot 13.700. De

groep met f. 100.000 of meer kwam van 1.300 op 3.600.

Met behulp van de zgn. constante van Pareto becijferde

het C.B.S. een enigszins gelijkmatiger inkomensverdeling,

nl. van 2,17 in 196.0 t.o.v. 1,97 in
1950.
Overigens ontving

52,6 pCt. yan de belastingplichtigen minder dart f. 5.000

p.j. en daarmede 24,1 pCt. van het te verdelen inkomen.

Voor de klassen beneden f. 8.000 p.j. beliepen de

respectieve percentages 83,7 en 57,1. Voorts^ is het

bekend dat de welvaarts-
n

infiatoire schil voor steeds

meer landgenoten groeit.

Het nominaal inkomen

per
inwoner
in 1960, was

verdubbeld, doch. zo,nder

,,schil” bleef er een toe-

name met 42 pCt. over.

(Voor de reële toename

per belastingplichtige werd

een enigszins afwijkend

percentage, ni. van
35,

berekend tengevolge van

voornamelijk fiscaal-tech-

nische omstandigheden).

Van de provincies was

Noordholland de rijkste

en Drenthe de armste. De

grootste inkomenstoename

werd geregistreerd voor

Noordbrabant; Zeeland kwam hier als laatsté. Een veel betere

differentiëring is die in economisch-geografische gebieden. Bij

de indeling in 79 gebieden had het Gooi het hoogste.en

Kemperland het laagste inkomensniveau. Daarnaast werd

voor 1960 een nog grotere differentiëring, ni. in 129 ge-

bieden, gemaakt. De bruikbaarheid van deze C.B.S.-

studie werd daardoor vanzelfsprekend eveneens groter.

Van de gemeenten was Bloemendaal koploper. Daarna

kwamen Wassenaar, Blaricum, Laren, Naarden, Heem-

stede, Rhoon, de Bilt en Nieuwer-Amstel. De armste

gemeenten lagen in Limburg en Noordbrabant.
M. H.

In zijn afscheidscollege ,,De vitaliteit ‘van de Westerse
beschaving” noemde hij de- ,,welvaartsstaat”:,,een treffend
getuigenis van de vindingrijkheid, van de vormkracht en.van de
menselijkheid van onze cultuur”. ,,Inkomensverdeling 1960. Regionale gegevens”, 119 blz.,
f. 10,30. Een resumé hiervan publiceerde het C.B.S. in het
,,Maandschrift” van september 1963.

Inkomensverdeling 1960

Aantal a)

00
1
’50=100

a) Belastingplichtigen (voor de afwijkende begripsbepaling raadplege men de C.B.S..publikatie). b) mcl. het aantal met < f. 2.000

Blz.

Inkomensverdeling 1950-1960 ………………227

Huur-indexering en evenwichtig huurpatroon in

het ,,plan Bogaers”,
door Drs. G. Swinkels……
228

Vermogensaanwasdeling: bijdrage tot een alterna-

tief, door C. P. A. Bakker………………..
229

Vakbeweging en onderneming; structuur- en be-

leidswijzigingen bij de A.N.M.B.,
door Drs. C. van

der Vlies …………………………….
233

Blz.

Behoort de korte conjunctuurcyclus in de Verenigde

Staten tot het verleden?,
door Dr. Th. Beels……
235

Recordinves’teringen van de Duitse industrie,
door

L. J. M. van den Berk …………………….
237

Ingezonden stuk:

De capaciteiten van arbeiders,
door F. H. Gouds-

waard met een naschrift van Drs. J. H. Abbas
238

Geld- en kapitaalmarkt,
doorProf. Dr. C. D. Jongman
241

E.-S.B.
10-3-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

227

Huur-indexeriug en evenwichtig huurpatroon

in het ,,plan Bogaers”

Op 17 november 1964 richtte de Minister van, Volks-

huisvesting en Bouwnijverheid een brief aan de voor-

zitter van de Tweede Kamer, waarin hij zijn den’kbeel-

den over het te voeren huur- en subsidiebeteid uiteen-

zette. Daarmee •opende Minister Bogaers het offensief

tegen ‘het nationale probleem van, de woningnood op

het front van de wonin.gdistriibutie. Op het front van

de woningproduktie was de aanval reeds eerder inge-

zet met de in oktober 1963 aan de Tweede Kamer

gerichte Bouwnota, waarin de ‘grondslagen werden ge-

legd voor een ,,pluriform en expansief bouwbeleid”. In

genoemde brief van 17 november worden om. twee

gedachten ontwikkeld, welke hieronder beknopt zullen

worden weergegeven.

Wr
LKI

in de eerste plaats wordt gestdld, dat van de be-

staande woningvoorraad een zo goed mogelijk gebruik

dient te worden gemaakt door een zo goed mogelijke

aanpassing van de woonsituatie aan de behoefte. Daar-

toe is doorstroming door de woningvoorraad noodza-

kelijk. Voorwaarden voor een goed verloop van dit

doorstromingsproces zijn een aantrekkelijke kwaliteit van

de nieuwbouw en een evenwichtig huurpatrooni (ever-

r.edigheid tussen huur- en kwaliteitsverschillen). Gecon-

s’tateerd wordt dat de kwaliteit van de nieuwbouw ten

achter dreigt te raken ‘bij de algemene welvaartsont

wikkeling en dat ook van een evenwichtig huurpatroon

thans niet kan worden gesproken. Voorgesteld wordt

op korte termijn’, bijv. 1 januari 1966, aan deze euve-

len in één operatie tegemoet .te komen door een gedif-
ferentieerde huurverhoging tot een maximum van 15 k

20 pÇt. alsmede door een belangrijke verhoging van

de initiële subsidies op nieuwbouwwoningeni. Het resul-

taat van, deze maatregelen zal met name moeten zijn,

dat de mogelijkheid wordt ‘geschapen •tot verbetering

van de kwaliteit van de nieuwbouw en dat het écart

tussen de huren van de bestaande voorraad en van de

nieuwbouw wordt teruggebracht tot het bedrag dat door

verschil in kwaliteit wordt gemotiveerd.

In de tweede plaats wordt geconstateerd, dat de wo-

ning zoals die mede het het oog op de toekomst zou

moeten worden gebouwd, velen ‘dp te hoge ‘lasten, zou

brengen. Het huidige subsidiesysteem, waarbij na vol-

tooiing van de woning een subsidie wordt toegekend

en gehandhaafd tot de huu’r van de woning door het

algemeen huu’rpeil van de Huurwet is ingehaald, leidt

er immers toe dat alle moeilijkheden, worden, gecu-

muleerd bij het voor het eerst verhuren van de woning

en dat de in’k.omensontwikkel’ing nadien volkomen wo’rdt

genegeerd. Gesteld wordt dat deze gedachte – naast

die van de noodzaak van doorstroming – ‘leidt tot een

hogere 4anvangsubsidie met daaibij echter een herzie-

ningsmechaniek in die zin, dat telkens aan het beg’in

van ieder jaar de huur wordt verhoogd en de subsidie

dien’overeenkomstig verlaagd met het gemiddelde per-

centage, waarmee de nominale lonen in het afgelopen

jaar gestegen zijn. Als gevolg daarvan zou de relatieve

positie van de woning in het budget (c.q. de huurquote)

ongewijzigd blijven. De bewoner groeit aldus a.h.w. in

de huur in en de functie van de subsidie ‘is thans’in

hoofdzaak de daarvoor nodige tijdsruimte te helpen

overbruggen. De bewoner krijgt eigenijk een voorschot

op de kwaliteit, zo wordt elders in de b’rief gesteld.

Voorgesteld wordt deze huur-‘indexering toe te passen

op alle ‘gesubsidieerde woningen.

12
1

De hierboven weergegeven twee gedach’ten uit de

bri’ef van de Minister van 17 november, nI. herstel van

het evenwichtig huurpatroon en invoering van een huur-

indexering, zijn echtr alleen dan met elkaar te ver-

enigen, wanneer niet alleen de huren van gesubsidieer-

de maar (in principe) die van alle woningen
worden

gekoppeld aan. de ontwikkeling van de nominale ‘lonen

en wel ‘grotendeels door bewuste maatregelen van bo-

venaf, gezien het feit dat – ook naar de menin.g van

de Minister – over enkele jaren nog slechts in som-

mige streken van h’et land proeven zullen kunnen wor-
den genomen met lossere vormen van huu’rbeheersing.

Beperkt men de gedachte van de huur-ind’exering tot

de gesubsidieerde woningen, zoals Minister Bogaers

doet, dan zou al spoedig het door de voorgestelde huur-

en subsidieverhogin’g bij benadering herstelde

even-

wicht in het huurpatroon weer verloren gaan.

De

nieuwbouw zou bij dit systeem relatief duur blijven

zodat een ernstige ha’n.dicap voor de totstandkoming

van de noodzakelijke doorstroming zou blijven bestaan.

Het ‘beginsel van een evenwichtig huurpatroon impliceert

m.a.w. dat wanneer men de totstanidkorning van kwali-

tatief betere woningen wil bevorderen door subsidiëring,

niet slechts een (in verhouding tot de stichtingskosten

van de nieuwbouw) relatief lage huur van de nieuw-

bouw maa’r van de gehele woningvoorraad moet wor-

den gehandhaafd. Voorts impliceert dait beginsel dat af-
braak van su’bsidies op gesubsidieerde woniingen even-

eens (in principe) tot huurverhoging van alle andere

woningen zal moeten leiden.

Mogelijk is echter dat – uitgaande van een even-
wichtig huurpatroon – ter ‘bevordering van de ‘tot-

standkoming van kwalitatief betere woningen een
extra

subsidie wordt verleend aan de ‘bewoners van bepaalde

categorieën nieuwbouwwoningen, zodanig dat de initiële

huur van deze woningen op een lager peil komt dan

op grond van de kwaliteitsverhoudin’g niet andere wo-

ningen gerechtvaardigd zou zijn. Afbraak van derge-
lijke extra subsidies parallel met d’e ontwikkeling van

de nominale lonen ‘onder ‘handhaving van de huren van

alle overige woningen zou dan een logische ‘gedachte

kunnen zijn. Door de verlening van extra kwaliteits-

subsidies wordt het evenwichtig ‘huurpatroon verstoord:

de extra gesubsidieerde nieuwbouwwoningen zijn ‘rela-

tief goedkoop. Deze dispariteit verdwijnt echter naar-

(slot onderaan volgende blz.)

228

E.-S.B.
10-3-1965

Van vermogensaanwasdeling, zoals voorgesteld
in het rapport der vakcentralen, verwacht schrij-
ver weinig resultaten. Bovendien zou de realisering
van dit plan z.i. op grote en talrijke praktische
moeilijkheden stuiten. Daarom brengt hij een
alternatief idee te berde: een verplichte werkne-
mersspaarregeling met fiscale tegemoetkomingen.

De inhoud van de spaarregeling die schrijver voor
ogen staat, wordt in het artikel globaal aangege-
ven. Een verplichte spaarregeling biedt volgens schrijver meer mogelijkheden, omdat het effect
daarvan aanzienlijk groter is en het gewenste doel
daardoor eerder wordt bereikt. Een spaarregeling
kan voorts meer algemeen worden toegepast en
de verwezenlijking ervan brengt minder moeilijk-
heden mce dan uitvoering van het vermogensaan-
wasdelingsplan der vakeentralen.

Vermogens- –

aanwasd eling:.

bijdrage tot een

alternatief.

Het rapport ,,Bezitsvorm’in.g doot vermogensaanwas-

del’in.g’ van de vakcen’tralen heeft in de pers veel en soms

herhaalde reacties opgeroepen. Het oordeel van de vak-

economen was in de meeste gevallen vernietigend. De

werkgevers hebben zich enigszins gereserveerd doch

niet onwillig tfltgelaten. De regering, ten slotte, heeft de

Sociaal-Economische Raad om advies gevraagd over

uitbreiding van de bestaande vormen van winstdeling en

over de wijze waarop venmogensaanwasdelinig kan

worden bevorderd.

Een weerwoord van de vakcentralen op de kritiek kon

n’iet uitblijven. Reeds in ,,Het Vrije Volk” van 4 sep-
tember 1964 ging de heer A. Kloos, voorzitter van de

studiecommissie uit de vakcentralen, op verschillende op-

merkingen in. Daarbij heeft hij m.i. terecht gewe’zen op

het feit dat naast de kritiek zo weinig alternatieve

ideeën te berde zijn gebracht.

-Een geheel nieuw geluid in de discussie bracht het

artikel van Prof.
‘Dr.
W. Hessel in ,,E.-S.B.” van 28 ok-

tober 1964 door zijn verwijzing niaar de noodzakelijk-

heid van een correctie op de winstcailculatie voor de ge-

volgen van de inflatie. Zijn verwijit dat deze oorrectie

in alle kritieken over het hoofd is gezien, is mi. onge-

motiveerd. Alle schrijvers zijn terecht uitgegaan van het

normale bedrijfseconomische winistbegrip, zoals men
dat ook in het rapport van de vakcentralen aantreft. In

dit rapport wordt bij de calculatie van de (over)w.inst

met geen woord over de inflatie gerept.

Prof. Hessel introduceert in de bedrijfseconomie een

nieuwe methode van kostprijsherekenling en. wintcalcu-

latie door de vermogenisverschuiivdnig als gevolg van de

inflatie tot negatieve kosten van vreemd vermogen te re-

kenen, waardoor de vergelijking opbrengsten tegenover

kosten tot een hogere uitkomst leidt dan bij de gang-
ba’re toepassing van de vervangingswaarde. Voor de

bedrijfsecon’oom is er geen probleem. De nominale

waardestijging van de kapitaalgoederen door de inflatie

betekent geen reële waardestijging, zodat er in de onder-

neming ook geen reële vermogensaanwas optreedt Er

ontstaat alleen een verschuiving in de titels van het ver-

mogen. Deze verschuiving is overigens reëel: h , eig,n

vermogen groeit ten koste van het vreemd ve’rm6gèn.

Het element van uitkeerbaa’rheid dat aan het wintbe

grip eigen is, ontbreekt te enen male.

Het komt mij voor dat de gronden waarop de vak-

centralen een aandeel in de
overwinst bepleiten,
niet,
al-

thans niet zonder meer, toepasselijk zijn Qp deze sodrt

vermogensaanwas. Men kan bezwaarlijk ‘het gevolg van

de inflatie toerekenen aan de inspanning van de werk-

nemers. De oplossing voor het grote bezwaar van de

vermogensverschuivin
,
á door ihflatië dient m.i.’ in ‘nieer

algemene richting te worden gezocht. Primair zou dit
moeten zijn: het voorkomen; secundair het bestrijden

van de gevolgen voor zover voorkomen niet mogelijk

is. Aangezien de vele regelingen welke zijn uitgedacht

om de verschaffers van leenvermogen vo’o.r de geldont-

(slot van vorige blz.)

mate de extra subsidies worden afgebroken onder hand-

having van de huren van alle overige woningen. Men

zou kunnen zeggen dat de extra gesubsidieerde nieuw-

bouwwoningen pas na een aantal jaren in het evenwich-

tig huurpatroon worden ingepast. Het spreekt vanzelf
dat voor de eliminering van alle na •het afbreken van

de
extra
subsidies op bepaalde woningcategorieën nog

resterende subsidies op woningen aparte maatregelen no-

dig zouden zijn.

LU

Geconcludeerd kan worden dat de brief van 17 no-

vember 1964′ van de Minister van Volkshuisvesting en

Bouwnijverheid verschillende belangwekkende elemen-

ten bevat. Een vraagteken moet echter worden ge-

plaatst ‘bijde wijze waarop deze elementen in de plank

nen van de Minister tot een geheel zijn samenge-

voegd. Louter als illustratie van het betoog en dus niet

met ‘het doel een wenselijkheid of voorkeur uit te spre-

ken, is in het bovenstaande een tweetal wijzigingsmoge-

lijkheden aangegeven, welke naar de mening van schrij-

ver dezes tot een logischer geheel zouden voeren.

Leidschendam.

Drs. G. SWINKELS.

E.-S.B. 10-3-1965

.

229

waardi nig schadeloos te
stellen
praktisch onuitvoerbaar

zijn, blijven alleen een aantal mogelijkheden in het f is-

cal’e vlak over.

Zo zou men bijv. bij de bepaling van de belastbare

Winst voor de venniootschapsbelasting 2 pCt. van het

eigen vermogen kunnen aftrekken en 2
pa.
van het

lieenverrn’ogen kunnen bijtellen. Op deze wijze wordt de

huidige fiscale beguns’ti•ging van het ‘leerwermogen en de

zware belasting ‘van het eigen vermogen zodanig ge-

nivelleerd, dat de ondernemingen niet langer zoals

thans alleen uit fiscale overwegingen leenvermogen op-

nemen in de plaats van aandeienvvermogen. Een der-

gelijke maatregel is voorwaarde voor het toenemen van

aandelenvermogen ten Ioste van leenvermogen, hetgeen

de mogelijkheid opent voor een grotere spreiding van

het aandelenbezit, dat de titel van de vermogensaanwas

is.

Een tweede maatregel op fiscaal gebied zou zijn een

zeker bedrag aan rente van
nominale
beleggingen bui-

ten de heffing van de inkomstenbelasting te laten, bijv.

f. 600 per jaar. De kleinste beleggers die overwegend

op nominale beleggingen zijn aangewezen, ervaren al

jaren lang dat de rente niet eens voldoende is om de

waardevermindering van de hoofdsorn op te vangew
Een dergelijke vrijstelling is het minste wat de fiscus

kan doen om te voorkomen dat de betrokkenen hun be-

zit zien achteruitgaan.

Eçn. praktisch voordeel van een dergelijke vrijstelling

is’ ook, ‘dat in aanzienlijk meer gevallen dan ‘thans de

loonbelasting eindheffing kan blijven. Een eenvoudiger

besteding van de Breedband-miljoenen ten behoeve van

kleine spaarders laat zich nauwelijks denkenl

De vraag ‘of er voldoende ruimte voor vermogensaan-

wasdel.in’g is, wordt beheerst door het al of niet uit

breiden van hetgeen bedrijfseconomisch ‘overwinst is met

verschillende soorten vermogenisaaniwas (‘nominaal •en

reëel).

Hoewel ik mij reken tot degenen die van de vermo-
gensaanwaadeling weinig resultaat verwachten heb ik

daartegen in beginsel geen bezwaar. ik geloof echter

dat de praktische moeilijkheden zo groot en talrijk zijn,

da’t er meer dan voldoende aanleiding is om ‘ook andere

middelen welke tot het beoogde doel kunnen leiden,

nader te bezien. In dit verband betreur ik da’t er van de

zijde van de vakcentralen niet meer aandacht is geschon-

ken aan de mogelijkheden welke h’et sparen biedt, voor-

al wanneer men ‘daaraan de elementen’ toevoegt welke

ook bij de vermogen.saanwasdeiirng toelaatbaar worden

geacht. Ik bedoel hier de mogelijkheid van geblokkeerd

sparen en van fiscale tegemoetkomingen bij dergelijke

besparingen.

Alvorens daarop nader in ‘te gaan lijkt het mij nuttig

eer.st
nog enkele opmerkingen ‘te maken over de vermo-
gensonge’lijkheid zelf en over de oorzaken welke tot de

bestaande vermogensongel ijkheid leiden.

In de eerste plaats’ meen ik te ‘mbeten opmerken, dat

de welvaart niet slechts bepaald wordt door het bezit

van kapitaaigoederen doch evenzeer door het bezit va’n

duurzame consumptigodren. Wai dit tkatsie betreft

is het niet voor betwistinig vatbaar dat de naoorlogse

toeneming van de welvaart voor brede ‘lagen, van de

bevolking heeft ‘geleid itot een bedt dat een veelvoud is

van de vooroorlogse t’oesta’nd. Deze toeneming heeft
op een breed terrein betrekking. De toeneming op het

gebied van de vervoermiddelen van enkele fiets tot

fiets plus bromfiets of scooter of auto is bepaald in-

drukwek’kend. Niet minder indrukwekkend is ‘de groei

‘van de huishoudelijke inboedels. In de meeste arbeiders-

gezinnen zijn artikelen als wasmachines, centrifu’ges, koel-

jasten en televiietoeste’llen normale geb’ruiksartikeien

geworden. Complete ‘ameubelementen en betere vloer-

bedekking zijn binnen het bereik van de grote massa ge-

komen. ik zwijg maar over het gr
ote assortiment van

minder kostbare (elektrische) hu’ishoudelij ke artikelen

dat het voorwerp van aigmeen voorkomend bezit is

geworden.

Het gaat niet aan deze ontwikkeling welke voor

het Welzijn zo belangrijk is bij de beoordeling van de

vermogensongelijkheid buiten beschouwing te laten.

Het kdmt ‘mij voor dat deze ‘ontwikkelinig voorshands’

geen einde zal vinden als gevolg van de moderne ver-

kooptech’niek die de massa overtuigt dat zij’ zonder vele

U,kunt Uw beleggingsrisico verdelen

over’ ruim ‘200 vooraanstaande

Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is?
Doôr
aankoop

ondernemingen’
van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ verkrijgt U in feite
een volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over ruim 200 zorgvuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk
rendement binnen Uw bereik.

Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.

N.V. VEREENIGD
BEzIT VAN 1894

De voordelen van aandeleibezit met beperking van risico

WESTERSINGEL .84, ROTTERDAM

230

.

E.-S.B. 10-3-1965

bestaande en nog komende artikelen niet kan leven. De-

ze ontwikkeling is mede een, kwestie van mentaliteits-

verandering die meer en sneller ontstaat bij jonge men-
sen dan bij de ouderen die ook de vooroorlogse situatie

goed gekend bebben. Van de oudere generatie zijn er

velen die de verhoogde welvaart hebben aangegrepen

om extra te sparen voor een onzekere oude dag en an-

dere doeleinden, waarbij meer gelet wordt ‘op het bezit

van enhig kapitaal dan op de inkomsten welke aan dat

bezit zijn verbonden. De praktijk leert dat veel van der-

gelijk bezit bij vererv-inig niet woridt gehandiaafd doch

in ‘duurzame consumptiegoederen wordt omgezet. Dit

verschijnsel doet zich meer voor bij werknemers dan

bij zei fstandi-gen. Daarvoor zijn verschillende oorzaken

te noemen. Dit wordt duidelijk wanneer men nagaat hoe
zich in de praktijk de individuele, helastbare vermogens

vormen.

De vermogensvormiug.-

De praktijk van de vermogensvorming is bijzonder

leerzaam. De meest spectaculaire groei van vermogens

ontstaat binnen ondernemingen: die vrijwel allemaal

klein, zijn begonnen. De oprichters zagen hunvermogen

groeien door:

harden -lan-gdurig -tiewerken;

.

soberd er te leven dan hun in komen to-el-i& –

hun winsten te bestemmen voor schuldaf-lossing en

expansiefinanciering.

Voor de werknemers is een vijfdaa.gse werkweek van

40 tot 45 uur regel.

Voor zelfstandigen is dit n’iet het geval. Zij werken

veelal nog zes dagen per week en tien tot twaalf uur per

dag. Langer werken is geen uitzonidering. Men denke

slechts aan land- en tuinbouw, veeteelt, horecabedrijf e.d.

Evenals bij de beoefenaars van vrije beroepen is het di-

recte belang bij de uitkomst van het werk ‘een sterke prik-

kel voor hard en lang werken. Dat uit hard en lang wer-

ken een hogere beloning voortvloei-t dan die van de ge-

middelde werknemer is niet meer dan b-iilijk. Dit ho-

gene inkomen is, afgezien van de verplichting om daar-

over belasting e.d. te betalen, in vele
gevallen
niet ge-

heel verteerbaar. Dit vloeit voort uit de wijze waarop

kleine ondernemingen gefinancierd plegen te worden,

nl. met een gering eigen vermogen bij de oprichting, aan

gevuld met relatief veel vreemd vermogen, dat net zei-

den voor een deel van ouders of schoonouders is verkre-
gen. De totale aflossingsverplichvingen zijn dan meestal

zwaarder dan de afschrijvingen, hetgeen betekent dat de

jonge ondernemer gedwongen moet sparen. Een erfenis

van de ouders brengt in deze gevallen geen nieuw ver-

mogen op, doch slechts een omzetting van vrèenid n

eigen vermogen. Aangezien de rente van vreemd vermo-
gen meestal vrij hoog -is (voor de zgn. middenstandskre-

d:ieten 2 pCt. boven het prom:essedisconto) bestaat er
ook een sterke prikkel ‘tot aflossing. –
De groei van het eigen vermogen gâat echit6r -nhiet

zonder merkbare beperkingen -in de consumptie, bij de
aan’ang van de zelfstandigheid. Het is vaizelfsprekend

dat na verloop van tijd de consumptie op een peil

komt, dat meer in overeenstemming is met de grootte

van het inkomen. Het is derhalve onjuist om; zoals het

rapport der va’kcen’tralen aangeeft, uit de grotere stij-

gin.g van de consumptie van zelfstandigen dan bij’

werknemers, af te leiden dat de zeifstanidigen zich voor

het verkrijgen van besparingen geen bepetkingen in de.

consumptie behoevenop te leggen.

Ondanks grotere inspanningen hebben de meeste jon

ge zelfstandigen geen hoger inkomen voor consumptie

ter beschikking dan de gemiddelde werknemer. Door

lang en hard te werken en de revenuen daarvan on-

der financieringsdwang te besparen, -vormen aij zich

een vermogen dat door het vervallen van hoge leen-

rente snel pleegt te groeien. Daarbij komt nog dat de

zelfstandigen mede door de aard van hun positie be-

reid zijn enig risico te lopen waar het voorzienngen

tegen ziekte en ongevallen en oudedagsvoorziening be-

treft. Door dit -te doen besparen zij zich, afgezien van

de kans op voor- of nadeel, in elk geval de admini-

stratiekosten en de kosten van het misbrixik van de

collectieve voorzieningen zoals deze voor werknemers

geldn. Ook dit draagt bij tot de vorming van vermo-

gen, dat dan als een reserve-eigen risico gaat fungeren.

Wat voor zelfstandigen mogelijk is, kunnen ook de

werknemers onder bepaalde voorwaarden bereiken.

Wcrknemersspaarregeling.

Naa’r het voorbeeld van hetgeen bij zelfstandigen

aanleiding geeft tot de vorming van vermogen zou een

regeling voor -werknemers globaal de volgende inhoud

kunnen hebben.

iedere werknemer van
21-65
jaar wordt verpl:icht

deel te nemen aan

een wetknemersspaarregeiing,krch

tens welke 10
pa
van zijn bruto loon met een max-i-

mum van f. 12 per week of f. 50 per -maand wordt inge-

houden.

De -in-gehouden bedragen worden, op een spaarre-

k-ening ten na-me van. de werknemer bij een spaarinstel-

1 ing gedeponeerd.

De rente van’de spaarrekening wordt naar keuze

van de werknemer aan hem uitgekeerd dan wel op zijn

reken ing bijgeschreven.

De rente bedoeld onder 3 wordt vrijgesteld – van

inkomstebelastinig.

De hoofdsom mag •bij wijze van tijdelijke maat-

regel niet worden opgevraagd v66r de deelneming 15
jaar heeft -bestaan c.q. v66r de 65e verjaardag indien

deze binnen een periode van 15 jaar valt.

De werknemer mag ten laste van zijn spaarreke-

:
ning aandelen in beleggin-gsfondsen -aankopen welke on-

der berusting moeten blijven van ‘de – betreffende spaar-

instelt-ing. Op de opbrengsten vinden

de punten 3 en 4

toepassing, terwijl verkoop binnen de in punt
5
genoem-

de termijn niet wordt toegestaan.

7: De werknemer kan voor de aankoop van een eigen

huis -onder hypothecair verband bij de spaarinsteiing

een lening aangaan, waarbij de rentevoet voor dat deel
van de lening dat overeenkomt met het tegoed van zijn

spaarrekening maximaal
3/
pOt. hoger wordt gesteld

dan de rentevoet van de spaarrekenin; de nrmaJe af-

lossingen -op de lening mogen -verminderd wordeni met de
op de spaarrekening period-iek -gestorte bedragen.

Bij een gelijkblijvend prijspeil en een rentevoet van

3 pOt. -levert de maximale inliouding san f. 600 per

jaar van de 21e tot ‘de 65e verjaardag een eindver-

mogen op van f. 61.812, waarvan daarna tegen 3/ pCt.

f. 2.163 aan inkomen wordt genoten. De werknemer

die zijn toenemende rente-inkomsten verteert heeft een

eindvermogen van 44 x f. 600 = f. 26400, waarvan te-

gen 3/ pCt. f. 924 aan inkomsten wordt ver-kregen. –

Eens dergelijke regeling kan de. teruggelopen particu-

liere besparingen weer op -het vereiste niveau brengen,

E.-S.B. 10-3-1965

231

Senator… aanstekelijk lekker!

omdat na aftrek van de waarschijnlijk optredende ver-
schuiving ten laste van de vrijwillige besparingen toch
altijd een zeer belangrijk bedrag overblijft als som van

de besparingen van hen die tot nu toe niet of weinig

spaarden. Gelet op het feit dat thans een deel van de

in!komstenbelasting wordt geheven omdat er te weinig

wordt gespaard, is het duidelijk dat door het afdwingen

van nieuwe besparingen tevens de ruimte ontstaat voor

de vrijstelling van belasting van de inkomsten der spaar-

rekeningen, terwijl zelfs algehele vrijstelling van het be-

spaarde deel van het inkomen mogelijk is.

Indien de invoering geschiedt tegelijk met een loons-

verhoging en met een belastingverlaging, behoeft de

consumptie slechts weinig of niet terug te lopen. Zelfs

een wat ruimere loonsverhoging dan de produktiviteit

toelaat zou voor dit doel minder bezwaren opleveren

dan de grotendeels tot consumptie aanleiding gegeven

hebbende loonexplosie van 1964. De teruglopende mo-

gelijkheid van interne financiering is geen bezwaar,

omdat daartegenover de nieuwe besparingen van de

werknemers staan.

(I.M.)

De hierboven beschreven regeling heeft enkele trek-
ken gemeen met het ïnvesteringsloon, dat door de vak-

centralen als alternatief wordt genoemd voor de werk-

nemers op wie de vermogensaanwasdeling niet kan wor-

den toegepasi. De verschillen daarmede blijven hier on-

besproken.

Met het voorbeeld van de vermogensgroei bij zelf-

standigen voor ogen, ligt het voor de hand ook aan-

dacht te schenken aan de arbeidsiijd. Hoe aanlokkelijk

een verdere arbeidstijdverkorting ook lijkt, men dient

te bedenken dat dit gaat ten koste van het loon. Vele

werknemers zijn bereid in hun vrije tijd betaalde ar

beid te verrichten, doch de mogelijkheden daarvoor

zijn lang niet altijd aanwezig. In verband daarmede zou

het aanbeveling verdienen dat de wettelijke belemme-

ringen tegen overwerk zouden worden opgeruimd, waar

bij het een zaak van overleg wordt tussen werkgever en

werknemers of op één of meer avonden en/of op za-

terdagmorgen wordt overgewerkt.

Daarnaast zal gestreefd moeten worden naar het ver-

minderen van cle maatschappelijke inefficiënties, omdat

daarmede ruimte voor reële

loonsverhogingen wordt ver-

kregen. De abnormaal sterk

toegenomen pendel van

werknemers met grote ver

liezen aan reiskosten en

reisuren dient te worden te-

gengegaan door het invoe-

ren van een normaal huur-

peil met vrije huurprijsvor

ming. Ondeugdelijke tarief-

systemen zoals in de bouw-

nijverheid, die verhinderen

dat werknemers optimaal

werken, dienen te worden

verbeterd.

De grote voordelen van

een algemene verplichte

spaarregeling boven vermo-

gensaanwasdeling zijn:

dat het effect aanzien-

lijk groter is en het gewenste

doel daardoor eerder wordt

bereikt;

dat de regeling meer

algemeen kan worden toege-
past;

dat de verwezerlijking

veel minder praktische moei-

lijkheden meebrengt.

Moge deze bijdrage ertoe

leiden, dat de mogelijkheden

van het sparen — met meer

of minder dwang – meer

aandacht krijgt.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

De Koninklijke Mignot & de Block

garandeert de kwaliteit!

Blijf bij

Lees ,,E.-S.B.”

232

E.-S.B. 10-3-1965

Vakbeweging en onderneming

Structuur- en beleidswijzigingen hij de A.N.M.B.

in een onlangs gepubliceerde brochure
1)
geeft de Alge-

mene Nederlandse Bedrijfsbond voor de Metaalnijver-

heid en de Elektrotechnische Industrie, de bij het N.V.V.

aangesloten A.N.M.B., in een compact betoog een ver-

antwoording van de binnen de bond reeds lang aan de

gang zijnde gedachtenwisseling over structuur en be-

leid van de hond en van de conclusies, waartoe men ten

slotte is gekomen. ,,Het resultaat van jarenlange ‘be-

zinning”, zo wordt de brochure aangekondigd, hetgeen

niet overdreven is als men weet, dat reeds in het begin

van 1962 de eerste gegevens, verkregen uit een onderzoek

dienaangaande, zijn gepubliceerd
2).

De metaalbond heeft nu gemeend, de veranderingen

in het beleid en in de structuur van de bond ruimere be-

kerrdheid te moeten geven; kort geleden ook is een begin

gemaakt met wat men in de A.N.M.B. het ,,bedrijven-

werk” is gaan noemen. in dit en een volgend artikel wil

ik, na een samenvatting gegeven te hebben van de ver-

anderingen in organisatiestructuur en beleid van de

bond, komen tot een waardering van deze wijzigingen,
in welke standpuntbepaling ik ook de inmiddels losge-

komen kritiek zal betrekken.

Accentverlegging.

De vakbeweging, aldus de brochure, is ontstaan in

een peniode van grote sociale tegenstellingen, materiële

nood bij de arbeiders, onmenselijk lange werktijden en

voor de individuele werknemer niiet te dragen ‘risico’s

samenhangend met werkloosheid, ziekte en ouderdom.

Deze omsitaitdigheden verklaren voor een belangrijk ‘deel

de organisatiestructuur van de vakorganisaties (alsmede

hun doelstellingen en hun beleid, zou men daaraan kun-
nen toevoegen). Immers, onder die omstandigheden ‘lag

het voor de hand .- zeg ik nu – te trachten, de krachten
van .de voordien individueel optredende en aan de on-

dernemer overgeleverde arbeiders te bundelen en tot

zo algemeen mogelijke regelingen te komen. Voor deze
activiteit was het logisch, vakgenoten in plaatselijke af-

delinigen te groeperen om collectief een vuist te kunnen

maken tegenover die ondernemers, welke op die vakmen-

sen waren aangewezen.

in het verleden ‘heeft de vakbeweging, door harde

noodzaak gedwongen, zich te weinig ingelaten net de

verhoudingen binnen de afzonderlijke ondernemingen.

De illusie kan ontstaan, schrijft nu de A.N.M.B., dat

]) ,,Vakbeweging en onderneming”, uitgave A.N.M.B.,
‘s-Gravenhage, november 1964, 75 blz.
2)
Drs. J. H. Buîiter, C. Poppe en H. Wallenburg:
– Lager vakbondskader als communicatieschakel;
– Medewerkers in de vakbeweging;
– interne leiding en organisatie van een vakbeweging, in
,,Socialisme en Democratie”, 1962, resp. blz. 3 e.v., 172
e.v. en 730 e.v.
C. Poppe, H. Wallenburg en Drs. J. H. Buiter: Heroriënte-
ring in de vakbeweging, in ,,Socia’lisme en Democratie” 1963, blz. 212 cv.
In deze artikelen vindt men vollediger dan in de brochure,
de bevindingen en overwegingen waarop de in de brochure
omschreven maatregelen rusten.

de taak van de vakbeweging vooral zou liggen in ‘het

tot stand brengen en op peil ‘houden van collectieve re-

gelingen. In de moderne verhoudingen is dit echter, naar

het oordeel van de A.N.M.B., geenszins het geval., Het

inmiddels begonnnen bedrijveriwerk berust op de over-

tu’iginjg, ‘dat in deze eenzijdigheid verandering moet ko-

men. De noodzaak blijkt vooral uit de zwakke positie
van de werknemers bij zaken die minder gemakkelijk

collectief voor hele bedrijfstakken kunnen worden gere-

geld, zoals de taakverdeling in ‘het bedrijf. Geen enkele

garantie is er, dat ook de belangen van de werknemers

meetellen, naast de technisch-organisatorische overwe-

gingen.

,,De arbeider kan zich wat zijn arbeidsvoorwaarden

betreft beroepen op wet en c.a.o., maar met betrekking
tot de atibeidsinhoud en ten dele tot de arbeidsomstan-

digheden heeft hij geen enkel ‘verweer tegen de 19e

eeuwse stelling dat h’et hem vrij staat weg te gaan

als iets ‘hem niet bevalt”. Als dus nu de bond gaat pro-

beren, de organisatorische opbouw van de bond meer
te doen aansluiten bij de afzoniderlijke onderneming,

waarbinnen de leden werken wier belangen de bond wil

behartigen, dan gaat het niet alleen om het verbeteren
van het contact met die leden:’ men is ‘tot de overtui-

ging gekomen, dat e’r zich binnen idie afzonderlijke be-

drijven situaties voo’rdoen, waarmee ‘de bond zich heeft

te bemoeien. Het gaat dus n’iet alléén om het scheppen

van nieuwe communicatiekanalen; ‘het gaat de ‘bond om

de positie van de enkele man ‘binnen ‘het bedrijf waar

hij werkt.

Tot nu toe liep het contact van de bond met de leden

via de plaatselijke afdelingen van de bond (ieder lid is

in,gedeéld bij de afdeling in zijn woonplaats). Nu de

mensen vaak niet in de gemeente wonen, waar hun be-

drijf is gevestigd, doet zich vaak de situatie voor, dat de

bij een ‘bepaald bedrijf werkende leden over meer dan

een afdeling van de bond verspreid zijn. in een bepaal-

de afdeling zijn natuurlijk meesta’l mensen, ‘die bij ver-

schillende ‘bedrijven werken, georganiseerd en het is dus

heel goed mogelijk, dat indien een lid bij het ‘bestuur

van zijn afdeling iets te berde wil brengen over de si-

tuatie binnen het ‘bedrijf waa’r ‘hij werkt, hij dit ‘moet doen

bij een bestuur dat is samengesteld’ ui’t mensen die geen

van allen ‘bij dat ‘betreffende bedrijf werkzaam zijn. Deze

omstandigheden heb’ben er in het verleden toe geleid,

dat de op de afzonderiïj’ke onderneming gerichte acti-

viteiten alle in ha-nderi werden gelegd van de bezo1digde)

districtsbestuurders, zij het dan, dat deze sinds een in

1956 doorgevoerde ‘reorganisatie gebundeld zijn in een

regionaal districtsteam, onder leidinig van een aan •het

bondsbestuur verantwoordelijk districtshoofd.

De districtsbestuurder, aan wie de op een bepaalde

onderneming betrekking hebbende activiteiten waren toe-

gewezen, kon weliswaar vaak steunen op de informaties

en medewerking van de leden van de bond binnen dat

bedrijf, waaronder leden van ondernemingsraden en an-

dere overlegorganen. Het tot stand ‘komen van zulke

contacten hing echter te veel van omstandigheden en van

E.-&B.
10-3-1965

233

factoren van persoonlijke aard af, om overal in voldoen

de mate te functioneren.

Vier wijzigingen.

in deze structuur heeft men nu vier wijzigingen aange-

bracht.

In de eerst plaats heeft men de functie ‘van ,;bedrijfs-

contactman” gecreëerd, een nieuwe (onibezoidigde) func-

tionaris, gekozen uit de bondsieden-werknemers bij een
bepaald bedrijf (benoemd door het districtshoofd),. aan

wie een aantal taken verband houdende met het optre-

den van de’ bond tegenover de onderneming waar hij

werkzaam is worden opgedragen. Zo heeft ‘hij de zorg

voor de’ commurucatie van de leden met de bondsorga-

n;en, hij representeert de bonid tegenover de werknemers

in het bedrijf: ,,in de persoon van de bedrijfscontactman

is de bond zelf binnen ‘de muren van het bedrijf aan-

wezig”. Een opmerking met een ietwat pathetisch karak-

ter, te vergelijken met de uitroep van een Nederlandse
ambassadeur uit het verleden: ,,Quand je porte le pan

talon blanc, je su:is la Reine”. Verder helpt de contact-

marî mee bij het bepalen van het bon’dsbeleid tegenover

de onderneming.

in de tweede plaats gaat de bond vooral in de grotere

bedrijven streven naar de vorming va’n zgn. bedrijfscon-

tactcommissies, waarin de belangrijkste bedrijven en

beroepsgroepen moeten zijn vertégenwoordigd. In de be-

d’rijfscontactcommissie zal het beleid van de bond mede

worden vastgesteld, zullen de voorbereidingen van bonds-

activiteiten ‘binnen het bedrijf plaatsvinden en zal de

beoordeling van de resultaten van het bedrijfsbonds-

werk haar ‘beslag krijgen.

Als derde wijziging noemt de brochure het feit, dat

de reeds hier en daar gegroeide gewoonte om de bonds-
leden per bedrijf in het beleid van de bond te betrekken,
thans wordt geforma’liseerd tin het bed’rijfskaderregle-

ment (een wijziging die mi. reeds besloten ligt in de

vorige twee pu’nten).

Als vierde wijziging ten slotte wordt genoemd.de
aan-

stelling van nieuwe functionarissen in de districten van

de bond, de zgn. ,,bedrijvenmedewerkers”, specialisten op

het gebied van bed’rijfsor.ganis’atie en personeelsbeleid.

Hun taak zal zijn het, wat genoemd wordt, verken’nen

van de interne verhoudingen in grote bedrijven, het voor-

dragen van kandidaten voor de functie van bed’rijfscon-

tactman en contactcommissieli’d en het adviseren t.a.v.

het te voeren beleid aan conta’ctman, -commissie, onder-

nem’ingsraadsleden.en districtsbestuurder. Er is zodoende

de garantie aanwezig, zegt de brochure, dat dit niieuwe

werk voldoende aandacht krijgt, daar deze bed’rijvenme-

dewer.ker buiten het actiewerk van de bond en de af-

delin’gscon’tacten staat. Daaraan zou men nog kuhnen

toevoegen, dat bovendien de mogelijkheid geschapen is

om de deskundigheid van alle betrokkenen op het ver-

eiste peil te brengen.
Inpassen in het bedrijf.

Hoe moet dit geheel nu functioneren? Indien de bond

effectief wil opkomen voor de belangen van. de leden in

de a’rbeidssituatie, is een gedegen inzicht in de bed.rijfs-
verhoudingen nodig, hetgeen men nu dikwijls mist. Daar-

om wordt het bedrijvenwerk slechts bedrijf na bedrijf

ingevoerd, na een voorbereidingstij:d, waarin de ‘bed’rij-

venmedewerker in enkele maanden o.a. door persoonlijke
en groepsïnterviews met personeelsleden van het betrok-
ken bedrijf moet komen tot een beeld ‘van de verhoudin,-

gen in ‘het bedrijf. Daarin komen aan de orde de werk-

verhoudingen in de afdelingen van het bedrijf, ‘de werk-

beleving van de voornaamste beroepsgroepen, de stijl

van leidioggeven, de vraag hoe de overiegorganen func-

tioneren, de bedrijfsorganisatie en het personeelsbeleid.

maar ook de positie van de vakbeweging onder het per

soneel. Bondskaderleden (dikwijls leden van onderne-

mingsraden) helpen bij het verzamelen ‘van de gegevens.

Heeft men dit beeld, dan moet gezamenlijk worden

vastgesteld ‘wie het ‘beste als contactman «kan, fungeren.

Belangrijk is hierbij (,,uiteraa’rd”, zegt de brochure) wie

onder het georganiseerde personeel •de voornaamste

opinieleider is. Eveneens gezamenlijk wordt in vorko-

mende gevallen vastgesteld, hoe de bedrijfscontactcon

i-

missie ‘moet worden samengesteld. De bevindingen van
de becirijvenmedewerker legt ‘hij neer in, een ,,bedrijfs-

overziclht”, waarin de situatie in ‘het bedrijf ‘wordt ge-

schetst, uit welke schets dan wordt afgeleid, wat in de

voorhanden zijnde ‘situatie de aandacht van vakbewe-

ging en ondernemingsraad ‘behoeft. Zoals in ander orga-

nisatorisch werk, heeft men ook hier ervaren, dat van ‘het

formuleren en bespreken van zo’n overzicht een bevrij-

dende en stimulerende werking uitgaan.

De bed’rijfscontactcommissie zal nu onder voorzitter-

schap van de bed’rijfscontactman de vraagstukken be-

studeren en samen met de bondsleden nit de onderne-

mingsraad uitmaken, welke zaken in de ondernemings-

raad aan de orde moeten worden gesteld en vo.or welke

zaken rechtstreeks contact tussen ‘de bond ‘(i.c. de dis-

trictsbestuurder) en het ‘bedrijf vru’chtbaa’rder lijkt. De

bed’rijvenmedewerker kan zo nodig ‘in ‘deze vergadering

ad’viserend optreden. Verder zal in de commissie v66r-

en na’bespreking van de agenda ‘van de o’ndernemings-

raadsvergaderingen plaatsvinden, tot steun van de bonds-

leden daarin en ter toetsing van de in die vergaderingen

bereikte resultaten. De beleidsvorminig door contactman

en/of -commissie ‘resulteert dus in actie hetzij van de

districtsbestuurder of van de ondernemingsraadsleden-
bondsleden, niet in rechtstreeks contact van die man of

commissie ‘met de directie.

Wa’t de organisatorische opbouw van de bond betreft,

de situatie waarin de ‘bedrijfscontactman voorzitter is

van de vergaderingen met het bed’rijfspersoneel ‘(waanin

hij de besprekingen moet samenvatiten, met ‘de districts-

bestuurder vaak als deskundige ‘inleider aanwezig) is een

voor de ibond geheel nieuwe. Aan de contacitman wordt

– met de ta’ken – verantwoordelijkheid overgedragen

voor het optreden van de ‘bond op bedrijfsn’iveau. Het-

geen anderzijds niet betekent, dat de bond nu het klas-

sieke principe van’ de moderne vakbweging, de leiding-

(1. M.)

234

E.-S.B. 10-3-1965

‘1

;

•’

gevende taak van de onafhankelijke, deskundige, bezol-
digde bestuurder zou wilien loslaten. ,,Intensief contact”

tussen coniactman en bestuurder zal nodig zijn.

Noch in de tekst van de brochure, noch in de bijlage

II (het reglement op de bedrijfskaderleden) lijkt mij deze

gezagsrelati’e tussen ‘districtsbestuurder en bedrijfscon-

tactman waterdicht omschreven. Indien hetgeen over

deze laatste op blz. 10 van: dè brochure wordt gezegd,

zo absoluut moet worden opgevat als het er staat (ni.

dat de bedrij’fscontactma;n verantwoordelijk is jegens de

bond en zijn leden voor het optreden van ‘de hond op

bed’rijfsnii’veau) dan zou behalve een opsomming van de
taken in het reglement ook een omschrijving van de hier-

bij behorende bevoegdheden op zijn plaats zijn. Maar

wellicht is dit te formeel gezien.

De districtsbestuurder en, de bedrijfscontactmarij samen

moeten ‘de wijze vaststellen, waarop de contactman, die

de bondsman in het bedrijf, maar ok de bedrijfsman ‘in

de ‘bond moet zijn, zijn taak als belangenbehartiger

moet vervullen.

p
1

Waarom heeft men niet volstaan ‘met het stimuleren

van de activiteit van de bondsleden in de ondernemings-
raad, zonder nieuwe functies en oi’ganen te scheppen? De

ervaring leert, dat in vele ‘bedrijven de ondernemingsraad

– zo er al een is, zou ik ‘hieraan willen toevoegen –

nauwelijks leeft. Slechts ‘weinigen zijn ‘tevreden over de

wijze, waarop dit instituut functioneert en áls voorzitter

en leden ervan over het overleg al tevreden zijn, wordt

deze tevredenheid vaak door de overige werknemers niet

gedeeld.

De Wet op de onder’neniingsra’den, stelt de bi

ochure,

gaat uit van een niet bestaande gest van samenwerkinig.

in de ‘bedrijfahiërarchie ten slotte zijn de leden van de

ondernemingsraad nogal kwetsbaar; ‘zij kunnen vaak niiet

vrijui’t spreken. Wil er in de ondernemingsraad openheid

komen, dan ‘dient de bedrijfshiëra’rchie een tegenwicht te
vinden inde aanwezigheid van de vakbond o,p het niveau

van het bedrijf.

Is men in de kiingen van de A.N.M.B. dan zo onitevre-

den over de wijze, waarop de werknemers door de direc-

ties van ondernemingen worden behandeld? Ac’h, met

de Teldersstichting is men het eens, dat ‘de positie van de

werknemer ieen afhankelijke is, maar hoewel erkennend

dat in de bestaande maatschappijstructuu’r zo’n, afhanke-

lijkheid onvermijdelijk is, weigert men het bij deze con-
staterinig te laten. Zolang het aanvaarden van een werk-

kring met zich brengt, dat men zich onder ‘het absolute

gezag van de ondernemin•gsleider dient’ te plaatsen,

moet er een mogelijkheid zijn, deze leiding te corrigeren.

Weliswaar zijn er in vele ondernemingen verheugende

ontwikkelingen waar te nemen, maar ook gunstige veran-

derinigen ‘mogen niet over de hoofden van de werk-

nemers worden ingevoerd.

Het ‘is denkbaar dat er alleen veranderingen (in de

menselijke verhoudingen) komen waar dat voor het be-

drijf noodzakelijk is, maar bovenal dat slechts een schijn-

ha’re mon’digheid van de werknemer tot stand komt.

,,Voorlichting wordt meestal pas ‘gegeven als alles reeds

in kannen en kruiken is. De directeur maakt er soms

een gewoonte van, om zo af en toe eens naar de moeilijk

heden in het persoonlijk leven van zijn ondergesch’ikten
te informeren, maar men zou vreetnd opkijken als de ar-

beider in antwoord daarop zou vragen hoe het met de

dochter van de directeur gaat. De communicatie èn’ de

goedheid ‘gaan’ ins te veel van boven naar ‘beneden.

Overleg heeft naar onze smaak te veel het karakter van

het aanvaardbaar maken van wat toch reeds vaststaat”.

Nogal opstandige taal dus; tal overigens, die in sommige

andere milieus node wordt gemist.

in een s’lotartikel zal een oordeel worden gegeven over

de besproken structuur- en beleidswijzigingen en zullen

de gevolgen worden aangegeven die deze nieuwe aanpak

zal hebben voor de bedrijfssi’tuatie.

Rotterdam.

Drs. C. VAN DR VLTES.

Behoort de korte conjunctuurcyclus in de Verenigde Staten

tot het verleden?

In zijn ,,Economic Report of the President”, dat in

januari werd gepubliceerd, schrijft President Johnson dat

de economische toestand in de Verenigde Staten momen-

teel zeer gunstig is. Hij voorspelt een periode van stijgende

welvaart, niet alleen in dit jaar, maar ook in de afzienbare

toekomst. Naar zijn mening zijn op het economisch

leven de vroeger bestaande meningen niet meer van toe-

passing, volgens welke een periode van opgang nood-

zakelijkerwijs gevolgd zou worden door een periode van

teruggang.

Deze prognose van de Amerikaanse President blijkt aan-

zienlijk optimistischer te zijn dan de voorspellingen welke

ons voor dit jaar onder ogen kwamen. Zo schreef Samuel-

son dat een minderheid der analisten van mening is dat

1965 een jaar van voortdurende groei zal zijn, waarin de

afstand tussen de huidige Amerikaanse produktie en de

produktiecapaciteit verkleind zal worden
1).
De meerder-

1) Paul A. Sarnuelson: ,,Some uncertainty over the U.S.A.
business outlook for. 1965″ in ,,The Financial Times” van
1 januari 1965.

heid der analisten is merkwaardig eensgezind met een

schatting van de groei van het reëel bruto nationaal

produkt tussen 3 en 4 pCt. (in 1964 beliep de groei
5
pCt.).
De stimulansen voor een sterke economische groei zijn dan

ook geringer dan in 1964, toen tweederde van de verlaging

van inkomsten- en vennootschapsbelasting van $ 11,5 mrd.

effectief werd. Dt jaar zal evenwel de tweede, maar kleinere,

etappe van de vorig jaar doorgevoerde belastingverlaging

en een aanzienlijke verlaging van de accijnzen plaats-

vinden. Het is
begrijpelijk
dat men voor 1965 als geheel

een tragere groei verwacht. Samuelson waarschuwt dan

ook voor het gevaar dat zou ontstaan als eventuele in-

flatoire krachten een remmende politiek zouden verhaasten,

terwijl in het tweede deel van dit jaar de expansieve krach-

ten van het herstel minder zouden worden.

Naar aanleiding van bovenstaande verschillende ziens-

wijzen over de economische vooruitzichten willen wij

opmerken dat ook in het verleden economisten van naam

al van mening waren dat er geen conjunctuurfiuctuaties

meer zouden bestaan. Zo heeft Hawtrey in 1926 in een

E.-S.B. 10-3-1965

235

artikel geschreven dat de conjunctuurbeweging een zaak

van zuiver historische betekenis zou blijken te zijn
2).

Van welk een verraderlijk karakter deze goifbeweging kan

zijn, hebben we in 1929 geleerd. Wij vragen ons daarom

af of de korte conjunctuurcyclus in de Verenigde Staten

inderdaad tot het verleden behoort.

De korte golf
in de afgelopen eeuw.

Onder een Kitchin-cyclus verstaat men het verschijnsel

van de regelmatig terugkerende korte golf in het econo-

misch leven; men rekent hiertoe de periode die loopt van
een hoogtepunt in het conjunctuurverloop via een diepte-

punt naar een volgend hoogtepunt. Moore heeft een interes-

satite studie gemaakt over de korte golfbeweging in de

Verenigde Staten, waarin hij een tabel heeft opgenomen

van de 24 Kitchin-cycli die gedurende de jaren 1854-1957

zijn voorgekomen
3).
Bij driekwart van dit aantal blijkt

de duur tussen 30 en
56
maanden te zijn geweest, de overige

duurden abnormaal lang of kort, wegens de invloed van

de oorlogen en de grote depressie welke in 1929 begon.
Het is noodzakelijk enkele korte opmerkingen te maken

over het conjunctuurverloop sdert
1945.
Na afloop van

de tweede wereldoorlog werd de oorlogsindustrie omge-

schakeld voor vredesdoeleinden. Van de naoorlogse herstel-
werkzaamheden, de inhaaivraag, alsmede van de inkomens-

verhogingen ging eenS stimulerende invloed uit. In 1948

vond er een matige teruggang plaats (duur cyclus november

1948-juli
1953),
welke veroorzaakt werd door de ver-

wachting dat de overgang van oorlogs- naar vredes-

produktie na enige jaren aanzienlijke moeilijkheden zou
opleveren. Daar deze moeilijkheden zeer bleken mee te

vallen, o.m. door de koopkrachtinjecties die de overheid

toediende, werd deze teruggang reeds vrij spoedig ten

goede gekeerd. De oorlog op Korea, die in juni 1950

uitbrak, had een stimulerend effect op de Amerikaanse

economie, maar leidde ook tot een hervatting van de

werking der infiationistische krachten.

In januari 1953 kwam de Republikeinse regering Eisen-

hower aan het bewind, terwijl in juni van dat jaar de

wapenstilstand op Korea werd gesloten; deze maand gaf

eveneens een hoogtepunt in de toenmalige conjuncturele

ontwikkeling te zien, daar nadien de recessie begon, welke

in april 1954 haar dieptepunt bereikte (de cyclus duurde

van juli 1953 tot juli 1957). Als de belangrijkste oorzaak

van deze recessie wordt aangenomen het samenvallen van

de afname der defensieorders met het teruglopen van de

voorraden en de investeringen, die het gevolg waren van

een zeer vergrote produktie na afloop van de staalstaking

medio 1952 en een overschatting der verkoopvooruitzich-

ten door de producenten
4).
Daarbij komt dan nog dat de

regering het effect van de verlaging der overheidsuitgaven

aanvankelijk niet heeft onderkend.

Het hoogtepunt van deze cyclus kwam in juli 1957,

waarna de volgende recessie inzette, die duurde tot april
1958 (duur cyclus juli 1957-januari 1960). In de tweede

helft van 1957 was de monetaire politiek te lang restrictief,

daar de monetaire autoriteiten misleid werden door de

stijgende prijzen, waarbij zij zich de teruggang niet reali-

seerden. Als gevolg hiervan liepen de investeringen terug
5).

In ,,De Economist”, jaargang 1926, blz. 185.
Geoffrey H. Moore: ,,Measuring Recessions”, Nat. Bur.
of Ec. Research, New York 1958, blz. 260.
Vergelijk mijn dissertatie: ,,De Amer.ikaanse conjunctuur-
politiek in de jaren 1953-1957″, Rotterdam/’s-Gravenhage 1962,
blz. 81/82.

Doordat het persoonlijke inkomen en de consumptieve

bestedingen weinig terugliepen, is de recessie zo mild

gebleven.

In de daaropvolgende opgang, welke tot januari 1960

duurde, vond slechts een geringe groei van 2f pCt. van
het bruto nationaal produkt plaats, doordat de overheid
een weinig, stimulerende politiek heeft gevoerd. Op de

voorgrond stond het streven naar een overschot op de

begroting in 1960, hetwelk tezamen met een krappe

monetaire politiek tot de recessie leidde, die duurde tot

februari 1961
6).
De huidige kortegoifbeweging is in

januari 1960 begonnen en duurt dus reeds 62 maanden,

hetgeen historisch gezien abnormaal lang blijkt te zijn.

Toen Kennedy begin 1961 President van de Verenigde

Staten werd, bevond de korte conjunctuurgolf zich op

haar dieptepunt. Nadat de daarop volgende opgang enige

tijd duurde, bereidde zijn regering een belastingverlaging

van $ 11,5 mrd. voor, welke op een zodanig tijdstip

effectief zou moeten worden, dat een teruggang hiermede

voorkomen zou worden. Op het moment dat President

Johnson het bewind in november 1963 moest overnemen,

werden de belastingontwerpen reeds in het Congres be-

handeld en bleek er de meeste behoefte te bestaan aan

presidentiële overredingskracht, ten einde de belasting-

verlaging aangenomen te krijgen. Deze belastingverlaging,

die zoals bekend in 1964 effectief is geworden, heeft een

opgang in alle sectoren teweeggebracht.

Belangrijke verschillen met voorheen.

Sedert de grote depressie, die in 1929 begon, is er veel

ten goede veranderd. De wereld is geconfronteerd met de

ideeën van Keynes, die heeft aangetoond dat een depressie
niet onvermijdelijk behoeft te zijn, maar dat in plaats daar

van een mildere vorm van teruggang mogelijk is, mits de

overheid bereid is een actieve politiek dienaangaande te

voeren. Zoals de lezer bekend is hebben de theorieën van

Keynes in zeer belangrijke mate bijgedragen tot de vooruit-
gang van de economische wetenschap, waardoor men meer

inzicht kreeg in de invloed van het uitgebreide arsenaal

van maatregelen welke de regeringen ten dienste staan en

die men samenvat met de termen monetaire en begrotings-

politiek. Naast de mogelijkheid om over conjunctuur-

politieke instrumenten te kunnen beschikken, dient echter
,

van overheidswege ook de bereidheid tot het voeren van

een conjunctuurpolitiek te bestaan; aan deze bereidheid

heeft het in de jaren véör de regeringen van Kennedy en

Johnson nog wel eens ontbroken.
Als ander karakteristiek verschil tussen het economisch

beleid véér Kennedy en dat tijdens de regeringsperiode

Kennedy-Johnson mogen wel in de eerste plaats de totaal

verschillende zienswijzen over de invloed van de begroting

genoemd worden. V66r 1961 was een begrotingstekort

slechts geoorloofd indien iedereen het erover eens was dat

er een recessie aan de gang was, waarbij een zwak verband

bestond tussen de grootte van het tekort en de hevigheid

van de recessie; in alle andere gevallen diende de be-

groting te sluiten
7).
Nadien is – echter niet zonder hinder

nissen – de belangrijkste doelstelling van de economische

Vergelijk P. Bohley: ,,Die Recession der Jahre 1957/58 in
den Vereinigten Staaten von Amerika unter besonderer Berück-sichtigung des Preisverhaltens”, Berlijn 1963, blz. 901119.
Zie M. Hart: ,,Een Amerikaanse les” in ,,E.-S.B.” van
27 mei 1964.
Zie 0. Eckstein: ,,The Federal Budget: Question Mark
for 1962″, in ,,The Review of Economics and Statistics”,
february 1962, blz. 17.

236

E.-S.B. 10-3-1965

politiek het stimuleren van de economische groei ge-

worden, ook al zou dit alleen door begrotingstekorten

bereikt kunnen worden. De reeds genoemde grote belasting-

verlagingen in 1964 en 1965 zijn hiervan het duidelijkste
bewijs. Wel ontbreekt in de Verenigde Staten de impuls-

analyse nog als methode ter bepaling van het conjunctureel

effect van de begroting; men kijkt nog steeds naar het saldo

van de begroting, die de invloed op de conjunctuur maar

gebrekkig aangeeft
8).
In de jaren véér 1961 ging men pas

maatregelen – ook van monetaire politiek – nemen als

er duidelijk een recessie aan de gang was, waarbij men deze

maatregelen zo mogelijk nog enige tijd uitstelde, ten einde

af te wachten of de recessie al of niet erger zou worden.

Nu bereidt men tijdens de opgang stimulerende maatregelen

voor om – indien mogelijk .- een teruggang te voor-

komen. Men gaat er dus bepaald niet meer van uit dat er

aan een economische teruggang niets te doen zou zijn en

we deze maar gelaten over ons heen moeten laten gaan!
9).

Een factor van belang, welke zich tijdens het nu .16

maanden durende presidentschap van Johnson voordoet,

mag zeker niet onvermeld worden gelaten. Wij doelen op

het grote vertrouwen dat hij in zijn land geniet, zowel van
de arbeiders (de traditionele aanhang van de Democraten)

als van het bedrijfsleven. Dit is van groot belang bij het

voeren van een doelbewuste conjunctuurpolitiek. Dat de

Amerikaanse President hier een verstandig gebruik van

maakt, blijkt uit het tot nog toe weinig voorgekomen feit,

dat presidentiële verzoeken om beheersing te betrachten

inzake loon- en prijsstijgingen (ook de ,,prime rate”) over

het algemeen succes hebben. Dit is des te belangrijker,

indien we ons realiseren dat een later stadium van de

hausse veelal met aanzienlijke loon- en prijsstijgingen

gepaard gaat.

Het jongste verleden heeft ons laten zien waartoe het

ontbreken van vertrouwen kan leiden. Tijdens zijn ambts-

periode heeft President Kennedy, nadat de staalfabrikanten

een prijsverhoging hadden doorgevoerd, een regerings-

commissie ingesteld om de rechtmatigheid hiervan te

onderzoeken. Het aanvankelijke gevolg was dat de verho-

ging der staalprijzen ongedaan werd gemaakt; een veel

telangrijker gevolg was evenwel een algemeen gevoel van

Zie mijn dissertatie, blz. 56 e.v.
Zie ook M. Hart, t.a.p.

wantrouwen in de regeringspolitiek t.o.v. het bedrijfsleven,

welke resulteerde in een daling van de Dow Jones-index

voor industriële waarden ter beurze van New York van

735 in december 1961 tot
536
in juni 1962, of wel met

ruim 27 pCt. Hoezeer het vertrouwen is teruggekeerd

sedert Johnson 16 maanden geleden het presidentschap

overnam, kan blijken uit het feit dat de Dow Jones-index

(voor industriële waarden) in dit tijdvak is gestegen van

732 tot zelfs onlangs de 900 werd overschreden, d.w.z.
met bijna 23 pCt. Daarbij moeten wij ons realiseren dat

de huidige conjunctuurgolf reeds abnormaal lang duurt

en dat de aandelenkoersen hierin vooraangaan.

Zoals bekend is de Kitchin-cyclus in feite een voorraad-

golf. Een niet te veronachtzamen nieuwe factor is dat het

gebruik van computors zeer snel tot het bepalen der voor-

raden kan leiden. Hierdoor kan ook het bedrijfsleven

meer dan vroeger bijdragen om de scherpe kanten van de

cycli tegen te gaan.

Conclusie.

Uit het bovenstaande is gebleken dat het in de huidige

tijd mogelijk is om sterke conjuncturele fluctuaties aanzien-

lijk te verzwakken. Dit is mogelijk gebleken door de sterke

vooruitgang van de economische wetenschap op dit ge-

bied, mede onder invloed van de denkbeelden van Keynes.

Ook blijkt dat de bereidheid tot het voeren van een con-

junctuurpolitiek sedert 1961 zeer is toegenomen, mede

door het laten varen van de stelling dat de begroting –

behoudens zeer bijzondere gevallen – steeds moet sluiten.

Voorts overheerst niet meer de gedachte dat een teruggang

– ook wat hevigheid betreft – onvermijdelijk is. Momen-

teel doet zich de voor de Verenigde Staten bijzondere

situatie voor van samenwerking tussen een Democratische

regering en het bedrijfsleven op basis van wederzijds ver-

trouwen, waarvan het belang niet onderschat mag worden.

Hierin kan natuurlijk in de toekomst verandering komen.

Evenzo weten w niet of een eventuele toekomstige Republi-

keinse regering een begrotingstekort even aanvaardbaar zal

vinden als de huidige regering. Uit het voorgaande is ge-

bleken dat de korte conjunctuurcyclus niet tot het ver-

leden behoort, maar dat naar alle waarschijnlijkheid een

toekomstige economische teruggang gematigder zal zijn

dan vroeger het geval is geweest.

Amsterdam.

Dr. Th.
BEELS.

Recordinvesteringen van de Duitse industrie

Bestudeert men de investeringspolitiek van de Duitse

industrie gedurende de laatste jaren, dan constateert

men dat de kapitaaluitgaven voor uitbreidingen en ra-

tionalisatie voortdurend in omvang toenemen. In 1964
werd voor deze doeleinden 22 mrd. mark uitgetrokken

tegen 17 mrd. mark in 1963. Voor
1965
zal met 25 mrd.

mark een nieuw record worden gevestigd. Niet minder
dan 57 pOt. der industriële ondernemingen zal tot ver-

hoging der investeringen overgaan. Vele ondernemingen

hebben gedurende de laatste maanden van 1964 hun

investeringsprogramma in opwaartse zin gewijzigd. Er

zijn zelfs bedrijven, die hun dividenduitkeringen –
on-

danks gunstiger financiële resultaten – hebben verlaagd

om de reserves te vergroten en noodzakelijke uitgaven

met eigen middelen te bestrijden.

Het beleid van verschillende bedrijven is erop gericht

ok kleine kapitaalbeleggers in te schakelen door het

aandeel in brede kri.ngen populair te maken. Dit is ech-

ter een proces, dat eigenlijk nog in een beginsitadium

verkeert en veel tijd vergt. De massa gaat nog steeds
liever naar de spaarban& dan dat zij aandelen koopt.

Velen denken ten onrechte nog altijd, dat de beurs en

de effeotenhandel er uitsluitend voor miljonairs zijn.

Toch valt een bepaalde kenterinig in dit opzicht waar

E.-S.B.
10-3-1965

237

te nemen. Veel meer kleine beleggers dan een paar jaar

geleden kopen thans aandelen, maar dit geschiedt nog
niet in een, dergelijk tempo, dat een hele reeks onder-

nemingen deze ontwikkeling kan of wil afwachten’.

Een klassiek voorbeeld zijn de Farbenfabriken, Bay-
er” in Leverkussen. De Raad van Bestuur van deze on-

derneming heeft besloten
65
mln. mark voor investe-

ringsdoeleinden ter beschikking te stellen. De aandeel-

houders verkrijgen echter preferente rechten wat de

nieuwe uitgifte van aandelen betreft. Wie twee aande-

len bezit, kan er één bijkrijgen. Wie dertien nieuwe aan-

delen koopt, heeft recht op een extra aandeel tegen een

koers van 300. Tot 7 februari 1965 mochten deze claims

op de beurs worden verhandeld. Dat is tot nu toe in de

DLI
itse beu rswereld nog niet voo ngekonien. Daarnaast

wil ,,Bayer” een converteerbare lening, van 250 min.

mark uitschrijven. Deskundigen nemen aan, dat d’it

voorbeeld ‘door andere dochtermaatschappijen van de

[.0. Farhen,, en ook door ‘andere bedrijven, zal worden

gevolgd.

Het verhoogde investeringstempo van de Duitse ‘in-

dustrie is in grote trekken aan twee factoren toe te

schrijven. Stijgende loonkosten dwingen tot een ver

snelde rationalisatie van de produktie. Uit technische

overwegingen, ziet men zich genoodzaakt het produ’k-

.tie-apparaat te vernieuwen, terwijl het gebrek aan ge-

schoolde arbeidskrachten steeds nijpender wordt. Dit

zijn geen specifiek Duitse problemen, maar de indus-
trie aldaar poogt deze op te lossen door versterkte ra-

tion’alisatie, mechanisatie en’ opleidiing van eigen gespe-

cialiseerd personeel.

De tweede factor bestaat hierin, dat het produktie-

programma steeds uitgebreider wordt en de invloed van

het E.E.G. -beleid toeneemt. Verschillende ondernemingen

breiden hun ‘bedrijvèn uit of bouwen nieuwe fabrieken

in het buitenland. Hiermede zijn vanzelfsprekend grote

bedragen gemoeid, bedragen die men een paar jaar ge-
leden nog als fantastisch zou hebben beschouwd. Meer

dan de helft van de Duitse industriële bedrijven meent

echter, dat dergelijke in de miljoenen lopende uitgaven

gerechtvaardigd zijn, omdat men de bedrijfsvooruitzich-

ten voor 1965 in het algemeen gunstig beoordeelt en

men de overtuiging koestert, dat de trend naar zeer grote

bedrijfseenheden met een uiterst veelzijdig produktie-

programma ook in de komende jaren zat aanhouden.

De beurs schijnt deze mening eveneens te zijn toege-
daan, want de berichten over het toekomstig bedrijfs-

beleid van ,,Bayer” werden overal gunstig ontvangen.

Berlijn.

L. J. M. VAN DEN BERK.

1_INGEZONDEN STUK

De capaciteiten van arbeiders

En .,E..-S.B.” van 27 januari ji. schreef de heer T. H.

A’bbas een artikel, getiteld: De capaciteiten van ar-
beiders”, waarin hij ervan uitgaat dat ,,zich in korte

tijd de gelukkige en gewenste ontwikkeling heeft vol-

trokken., dat bijna elk kind die ‘oileidin’g kan krijgen,

diie in overeenstemming is met z’ijn capaoitei’ten”. Het

gevolg daarvan is, zo stelt hij, ,dat de ,,boveniaag”

van de arbeiders verdwijnt en ten dele al verdwenen

is”. Bedoeld is hier met ,,bovenlaag” de zgnL intel’lec-
tuele arbeider, dus degene die qua verstandelijke capa-

citeiten boven de rest uitsteekt. Verder tracht de heer

Abbas met behulp van een statistisch onderzoek aan te

tonen, dat dit zo is en dat het gevolg van zijn stelling

is, dat de vertegenwoordigers van de huidige arbeiders-

groeperingen meestal mensen zullen zijn met minder

verstandelijke capaciteiten dan vroeger het geval was.

Ter verdere informatie raadplege men het genoemde

artikel. Hierover valt wel een en ander op te merken.

Het is niet de bedoeling de uitwerking en de ‘keuze

van het gebruikte bewijsmateriaal te bekritiseren., hoe-

wel de resultaten gezien’ de geringe omvang van de

steekproef waarbij slechts één bedrijf betrokken

werd, zodat de subjectieve elementen in de bedrijfspo-

Ji’tiek een ongewenste rol kunnen spelen – niet zo be-

trouwbaar lijken. Bovendien ontbreken nadere gege-

vens omtrent dit onderLoek. Het is echter niet juist,

dat ,,de Vrij sterk toegenomen welstand, de bewustwor-

ding van de arbeider, de behoefte aan meer en beter

opgeleide mensen. e.d. er
in korte tijd toe geleid heb-

ben, dat zoveel mogelijk iedereen die opleiding krijgt

na de lagere school, die in overeenstemming is met

zijn capaciteiten”. Met andere woorden, de heer Ah-

bas gaat uit van de onjuiste stelling, dat iedere arbei-

derszoon, die over de nodige capaciteiten beschikt, de

gewenste opleiding kan en zal krijgen. –

En werkelijkheid liggen de zaken, enigszins anders.

Men kân een bepaalde studie aanpakken, maar doet men

het ook? Het is wel zo, dat het vraagstuk van de

financiële steun bij de studie in grote mate is opgelost,

hoewel ‘bij de onbemiddelde student, de ouders of de

student zich grote opofferingen moeten getroosten om

de studietijd door te komen.. We kunnen echter stellen,
dat dit een noodzakelijke investering is, die wel renda-

bel aangewend zal kunnen worden door de succesvolle

student, en dat degenen met doorzettingsvermogen de-

ze opofferin’gen zullen accepteren. Het s’taat echter nog
te bezien of deze maatschappelijke selectie wel gewenst

is, want deze drukt niet op de student uit de zgn. be-

tere” kringen.

De keuze ligt veelal bij de student zelf, omdat hij

in verband met zijn leeftijd zelf de moeite moet op-

brengen (vooral de werkst’udent). Voor zover echter de

ouders beslissen kunnen we tevens de leerlingen van

de scholen voor V.H.M.O. (tegenwoordig: V.W.O.-voor-

bereidend wetenschappelijk onderwijs) in de ‘beschou-

wing betrekken. Afgezien van overheids- of andere

steun willen opvoeders vaak toch niet de financiële ader

lating, die een zoon of dochter aan de middelbare school

of Universiteit zou betekenen, ondergaan in verband

met het gederfde inkomen. Studeren is en was toch

geen gewoonte hier en geld verdienen is voordeliger.
De prestigekwestie, die in bovengenoemd aritkel zou

gelden, in de vorm van: .,mijn kind gaat naar de U.L.O.

of doet toelatingsexamen voor de middelbare school”,

komt slechts incidenteel voor. Behalve het egoïsme van

de ouders – voor zover we het zo mogen noemen –

spelen hier ook andere milieufactoren een rol. Deze

zijn ook betrokken in het nader ‘te noemen onderzoek.

Het. blijkt dus, dat de zeer uitgebreide financiële steun

geen principiële wijziging heeft gebracht in de milieus

waaruit de universiteit haar ‘studenten recruteert
l).
Ge-

ook De Groene Amsterdammer” dd. 2 januari
1965.

238

E.-S.B. 10-3-1965

T

middeld ligt het percentage studenten ui.t de lagere mi-

Reus in Nederland op minder dan 10. Dit is des te

verwonderlijker naarmate we bedenken dat het lagere
milieu de grote meerderheid van de bevolking vormt.

Bij de middelbare scholen ligt de zaak in verhou-

ding niet anders en het ligt niet in de lijn der ver-

wachtingen, dat de barrières, die doorstroming van

in’tellect uit de lagere mi’lieus belemmeren, voorshands

opgeruiimd zullen worden.

De stelling van de heer Abbas is dus onjuist of lie-

ver gezegd: nèg niet juist en daarmede is ook de bo-

venlaag van, de arbeiders nog lang niet verdwenen..

Waarschijnlijk is het dus tevens onjuist, dat de verte-

genwoordigers van de hui(ige arbeidersgro’ep meestal

mensen zullen zijn met minder versta’ndelijke capacitei-

ten dan. vroeger het geval was. Er blijft, aangezien van

afroming van in:telIect nog geen sprake is, voldoende in

de groep achter ‘om een goed gesprek mogelijk te ma-

ken en het is zeer de vraag of dit probleem ooit ac-

tueel zal worden. Het is eerder het geringe aantal le-

den der bevolking dat aan studeren toekomt, dat zor-

gen baart. immers, met ons stijgend zielental, de toene-

mende ‘i’ndustrialisatie, automatisering enz. wordt de be-

hoefte aan middelbaar geschoolden en academici steeds

groter. Gevaren liggen juist aan de kant van gebrek

aan kader en hoger personeel.

De oveiheid beseft dit en su’bsidiert het onderzoek

naar schoolgeschiktheid, intelligentie en milieufactoren,

waarbij Prof. Van Heek, directeur van het Sociologisch

Instituut van de Leidse Universiteit, de ‘leiding heeft.

Op het congres der Nederlandse Onder•w’ijzersveseni-

ging deelde Prof. Van Heek mede, dat uit de voorlopige

resultaten van het onderzoek bleek, dat slechts
5
pCt.

der arbeiderszoons doorstroomt naar het V.W.O. Van

de jongens afkomstig uit het milieu der vrije beroepen

en hoge employés is di.t 85 pCt. en van zoOns van middel-

bare employés 68 pCt.

De gevaren en gevolgen van het ontbreken der bo-

venlaag der arbeiders zullen wij dus voorlopig niet be-

hoeven te vrezen, terwijl van ,,bevoogding” geen sprake

zal zijn. Bovendien zullen wij tegen de tijd, dat er

een optimale intellectuele bevolking is ontstaan, de pro-

blemen van het organiseren, verzorgen en leiden der

minder begaafden met onze ,,wijsheid” misschien wel

aankunnen, en hopen, dat we niet vervallen in fouten

van Youngs nieritocratische standenstaat, maar dat ,,de

ailbeider met het domme baantje een kalm en welva-

rend leven kan leiden, zonder beroepszorgen zijn hob-

bies kan nalopen, terwijl de hogere LQ.’s zich nogen

afsioven in dienst van de maatschappij en van hun

eigen carrière” ). –

Rotterdam.

F. H. GOUDSwAARD.

) Prof. Dr. J. Pen: ,,Harmonie en Conflict”, bl’z. 78

NASCHRIFT

Mijn reactie op het ingezonden

stuk van de heer Goudswaard zou

ik samen willen vatten in 2 punten.

1. Door mij is gesteld dat zoveel

mogelijk iedereen na de lagere school

dié opleiding krijgt die in overeen-

stemming is met zijn capaciteiten. Dit

wil ‘in het ‘geheel niet zeggen dat

iedereen, zoals de heer Goudswaard

in de derde alinea van zijn ingezonden

stuk doet ‘oorkomen, geschikt zou

zijn om student – in de ,,ouderwetse” betekenis van het

woord – te worden. Het wil zeggen dat iemand die ge-

schikt is om leeilling van een H.B.S. of een Gymnasium
te worden, niet naar een L.T.S. gaat of direct de fabriek.
in gaat, of dat iemand die na het behalen van het L.T.S.-

diploma geschikt is om leeriling van een U.T.S. te wor-‘

den ook naar deze school gaat en ‘niet de fabriek in

gaat. Van leerlingen die naar een H.B.S. of een Gymna-

sium gaan zal maar een gering aantal student worden

omdat maar een betrekkelijk gering aantal van de leer-

lingen er de capaciteiten en/of belangstelling voor heeft.

2. in de 5e alinea van zijn ‘ingezonden stuk suggereert

de heer Gouds.waard dat, wanneer er geen financiële

en/of andere belemmeringen waren, er uit de arbeiders-
groep een even groot percentage studenten zou kunnen,

komen als bij’v. uit de groep der vrije beroepen, m.a.w.
dat er onder de kinderen der arbeiders en onder de kin-

deren van de groep ,.v’rije beroepen” procentueel even-

veel kinderen met een zoda’nige intelligentie, dat zij ge-

schikt zouden zijn voor een universitaire studie, zou-

den voorkomeni. Dit is nu al niet meer het geval en, zal

in de toekomst steeds minder het geval zijn als de door

mij ‘geschetste ontwikkeling zich voortzet.

Wanneer steeds weer elk jaar de adviezen van school-

hoofden, en school’keuze-psychoi’ogen wat betreft de

vdortgezette opleiding van de jongens en meisjes na de
lagere school, ongeacht het milieu waaruit de kirrderen

komen, opgevolgd worden, zal de arbeidersgroep steeds

homogener van samenstelling ,vord’en wat verstandelijke

capaciteiten betreft. Dit zal ertoe leiden dat er procen

ttieel steeds minder kinderen uit de arbeidersgroep over

voldoende verstandelijke capaciteiten zullen beschikken

die hen geschikt maken voor een ‘hogere opleiding. Dit

zal met zich meebrengen dat in de toekomst het per-

centage studenten uit de a’rbeidersgroep zal dafen. -‘

ilet is mis.schin goed’ erop te wijzen dat de gecon-

stateerde verstandelijk e capaciteiten altijd een resultan-

te zijn van aanleg en milieu beide en dat niemand, vooi

zover mij bekend, dit
serieus
bestrijdt. Verder dat bij

deze aanleg erfelijkheid een rol speelt en dat ook nie-

manid, voor zover mij bekend, ‘dit serieus bestrijdt. Waar-

wèl verschil van mening over is, is over de grootte van

de rol van de erfelijkheid bij de aanleg en over wat

belangrijker is: aanleg en milieu.

Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat volgens mij

de erfelijkheid een belangrijke ‘rol speelt bij de aanleg

en in vele ‘gevallen aanleg belangrijker is dan milieu.

Vlissingen.

,

Drs. J. H. ABBAS.

Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!

E.-S.B. 10-3-1965

239

Adverteer in

Economisch – Statistische

Berichten
Koninklijke Scholten, Foxhol N.V.

gevestigd te Groningen

Uitgifte

van

nom.f.5.060.000.-gewone aandelen aan toonder)

(desgewenst op naam)
In stukken groot nominaal f500.-
voor de helft gerechtigd tot het dividend over het boekjaar 196411965 en tea
volle tot dat over de volgende boekjaren,

tot de koers van 400 pCt.

uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande preferente en gewone aandelen en
wel in de verhouding van nom. f 2.000.- uitstaande aandelen op nom. f 500.- nieuw gewoon aandeel

en van

nom. f.12.000.000.- 5
h
!
2
pCt. 1 5-jarige obligatiën

in stukken groot nominaal f 1000.- aan toonder

tot de koers van 99’/
2
pCt.

De lening Is á part aflosbaar op 1 april van de jaren 1971 tot en met 1980, en wel in 10 jaarlijkse
termijnen, elk groot f 1.200.000.-.

Vervroegde gehele
01
gedeeltelijke aflossing Is vanaf 1 april 1975 toegestaan, doch uitsluitend op
1 april van ieder jaar á 101%.

Ondergetekenden berichten dat zij op

donderdag, 18 maart 1965,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur

de inschrijving openstellen op bovenstaande uitgiften bij haar kantoren te Amsterdnm, Rotter-
dans. ‘s-Gravenhage en Groningen, voor zover aldaar gevestigd, op de voorwaarden van het pros
pectus van uitgifte d.d. 8 maart 1965.

Prospectussen, inschrijvingsbiljetten en afdrukken van de trustacte alsmede – tot een beperkt aan
tal – exemplaren van de statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 1963164 zijn ten kantore
van inschrijving verkrijgbaar.
Amsterdam,
8 maart 1965.
Gronin

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.

MESDAG & GROEN EVELD’S BANK N.V.

) De uit deze emissie voortkomende aandelen zullen niet gerechtigd zijn tot de bonus ad
bio
in gewone aandelen ten laste van de agioreserve tot uitkering waarvan een dien overeenkomstig
voorstel zal worden behandeld op de algemene vergadering van aandeelhouders van 22 maart 1965

PYTTERSEN’S NEDERLANDSE ALMANAK

1965

met 720 pagina’s adreslijsten en andere essentiële gegevens betreffende personen en instellingen op elk gebied in Nederland: sociaal, economisch, politiek, cultureel, wetenschappelijk, bedrijfs-
leven, overheid etc. Ruim 60.000 persoonsnamen. Onmisbaar instrument voor bedrijfsleven,
Vrije beroepen, secretariaten, overheidsorganen en ieder die actief maatschappelijk is geïnteres-
seerd.
verschijnt begin april

gebonden
f.
28,50

bestelt uw exemplaar bij

DE WESTER BOEKHANDEL

Nieuwe Binnenweg 331

Rotterdam

Tel. 010-253941

232076 – Giro 18961

gespecialiseerd op economisch
gebied!

DR. C. D. JONGMAN

BENOEMD TOT

HOOGLERAAR

Aan de Universiteit van

Amsterdam is Dr. C. D.

Jongman te Hilversum

benoemd tot buitenge-

woon hoogleraar in de

staathuishoudkunde, in-

zonderheid de leer van de

internationale economi-

sche betrekkingen en van

het bankwezen. Hij volgt

Prof. Mr. Dr. G. M.

Verrijn Stuart op, aan

wie vorig jaar emeritaat is

verleend.

Prof. Jongman, in 1915

te Rotterdam geboren,

studeerde aan de N.E.H.

aldaar en legde in 1939

het doctoraal examen af.

Na verschillende functies

te hebben bekleed, is hij

sinds 1948 verbonden aan

de Amsterdamsche Bank;

hij is thans onderdirecteur

van de Amsterdam-Rot-

terdam Bank. Tevens was

hij sinds 1951 belast met

een onderwijstaak aan de

Universiteit van Amster-

dam, waar .hij in 1959

promoveerde op een proef-

schrift over ,,De Neder-
landse geldmarkt” en in
1962 benoemd werd tot

buitengewoon lector in de

leer van het bankwezen,

welke leeropdracht is ge-

handhaafd bij zijn huidige

benoeming.

Ook op deze plaats

willen wij Prof. Jongman

van harte gelukwensen met

zijn eervolle benoeming

en er onze vreugde over

uitspreken dat hij bereid

is gevonden de rubriek

,,Geld- en kapitaalmarkt”

te blijven verzorgen.

REDACTIE.

240

E.-S.B. 10-3-1965

HOLL
VAN LE

A
2
1807

Geidmarkt.

Dat de ultimostijging van de bankbiljettencirculatie

(volgens de weekstaat per 1 maart ging het in de aan deze

datum voorafgaande zeven dagen om f. 302 mln.) de kas-

liquiditeit der banken sterk zou aantasten, was overeen-
komstig de verwachtingen. Doordat de financiële trans-

acties van het Rijk resulteerden in een toevoer van middelen

naar de markt, bhoefden de banken echter niet de gehele

stijging voor hun rekening te nemen. In de afgelopen week

is de bankpapierstroom reeds weer gekeerd.

Het verspringen van de maand was aanleiding de termijn

van het belastingpapier – de schatkistpromessen, die in
de periode van de betaling der vennootschapsbelasting

vervallen – te herzien. In plaats van achtmaandspromessen
worden nu zevenmaandspromessen uitgegeven.

Kapitaalmarkt.

Het geldaanbod op de kapitaalmarkt is dermate ruim,

dat ook nadat de Bank voor Nederlandsche Gemeenten

gebruik heeft gemaakt van haar recht het nominale lenings-

bedrag van f. 100 mln, tot f. 150 mln, te verhogen, toch

nog een belangrijke reductie bij de toewijzing zal moeten

worden toegepast. Er kan nog weinig of niets worden

gezegd over de doelmatigheid van het door de Bank

gebruikte middel – de verhoging achteraf van het ge-

vraagde bedrag tot bestrijding van het majoreren.

Scholten, Foxhol is de volgende in de rij, die met een

dubbele. emissie op de emissiemarkt verschijnt. Het gaat

om een aandelenuitgifte van f.
5
mln., tegen 400 pCt. en

een 54 pCt. obligatie-emissie van f 12 mln. tegen 994 pCt.

De inschrijving vindt 18 maart a.s. plaats.

De dividendstatistiek van ,,Het Financieele Dagblad”
doet duidelijk uitkomen, dat in de eerste twee maanden

van
1965
het aantal dividendverhogingen heeft overheerst.
Van de 48 bekendmakingen hielden 36 of 75 pCt. een ver-

hoging in en slechts 3 of 7 pCt. een verlaging. In de over-

eenkomstige periode van 1964 waren de percentages 42 en 7.

Het cijfer van de onveranderde dividenden was toen veel
hoger, ni. 51 pCt. tegen thans 18 pCt.

Indexcijfers aandelen 30 dec.
H.
&
L.
26 febr.
5 maart
(1953
=
100)
1964
1965 1965
1965
Algemeen

………………
405
410-400
408
405
Intern.concerns

………….
568
583-566
575
569
Industrie

………………..
355
370— 359
371
369
Scheepvaart

…………….
146
148— 143
144 146
Banken en verzekering
236
243 – 237
240
239
Handel enz
……………….
170
179— 171
178
179

Bron:
A.N.P..C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.
Kon.Petroleum

…………
f. 158,20
f. 195,40 f. 156,20
PhilipsG.B.

…………….
f. 152,20
f. 156,80
f. 156,60
Unilever

……………….
f. 141.80
1′. 138,80
f. 135,70
A.K.0
…………………
498
523
5234
ExpI. Mij. Scheveningen
220
2154 217
Hoogovens. n.r.c
…………..
558
5394
534
1
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

……
957 998
991
Amsterdam-Rotterdam Bank
f

66,10
f.

67,50
f.

67,10
Nationale-Nederlanden,
c……
784 780
782
Robeco

…………………
f. 230
f. 236
f. 236
New York.
Dow Jones Industrials
874
903 896

Rentestand.
Langl.

staatsobl. a)

………
5,17
5,03 5,03
Aand.: internationalen a)
3,42
lokalen a)

…………
3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
3
7
1,
6

34
3,5

a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONOMAN.

E.-S.B. 10-3-1965

D.
HUDIG
&
CO

Ao. 1825

MAKELAARS IN ASSURANTIN

ROTTERDAM

Telefoon (010) 13 08 00

Wijnhoven 23

Telex 2 11 03
Postbus 518

VAN DER
HOOP, OFFERS
&
ZOON

Ao. 1807

BANKIERS

ROTTERDAM

Telefoon 11 4620
Westersingel,
88

Telex 2 2199
Postbus 502

S

SOCI ETEIT
KERINGEN N.V.

….meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht
475,
Tel.
(020) 22 13 22. AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Bsilding
1130 Bay Street, Tel.
WA 54511,TORONTO.

34.2

241

Wat betekent

execut

door de

Kas-Associatie

Bedrijfseconomisch

GESCHOOLD

JURIST

kantoorhoudende te

‘s-Graverihage, heeft

tijd en plaats beschik-
baar voor het waarne

men van secretariaten.

Brieven onder nummer

E.-S.B. 10-1,

Postbus 42, Schiedam

Aanwijzing van de Kas.
Associatie als executeur-
testamencair verzekert een
boedelbehandeling in abso-
lute onpartijdigheid (in
samenwerking met uw
notaris) door een instelling,
ervaren in vermogensbeheer
en beschikkende over des-
kundigen op het gebied
van erfrecht.

S-ASSOCIATIE

spuistraat
172
amsterdam

0

rcc
L
<91-”
e

DE N.V. PROViNCIALE LIMBURGSCHE

ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ

vraagt, in verband met uitbreiding der werk-
zaamheden op haar bedrijfseconomische afdeling,
ter Standplaats Maastricht een

bed rijfseconoom

kun men

te
veel

en
ook

te weinig

uitgeven

De meeste mislukkingen

zijn vaak het

gevolg van het laatste.

die zich volledig zal dienen in te werken in de economische problematiek van
een provinciaal elektriciteitsbedrijf.

Van kandidaten wordt verlangd, dat zij:

• goed inzicht hebben in kostprijsberekening, kostenanalyse en kosten-
bewaking;

• na een inwerkperiode begrotingen en prognosen kunnen opstellen, welke
nodig zijn voor de beleidsvoering;

• belangstelling hebben voor de meest moderne technische hulpmiddelen
ten behoeve van de administratie;
• een bedrijfseconomische scholing hebben op academisch niveau;

• bereid zijn mede te werken aan een eventueel te houden psychologisch
onderzoek.

Aan de juiste man wordt een afwisselende en goed gehonoreerde functie
geboden niet aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en uitstekende sociale voor-
zieningen. Zonodig wordt medewerking verleend aan het zoeken naar een
passende woning.

Uitvoerige brieven, met eigen hand geschreven en vergezeld van een recente
pasfoto, te richten aan de Directie der PLEM, postbus 220, Maastricht.
Op de envelop in de linkerbovenhoek te vermelden: P.Z. (personeelszaken).

242

E.-S.B.
10-3-1965

S

EUROWON.INGÈN N.V.

in Den
Haag is een onderneming die bouw-

projecten van kwalitatief goede woningen ter

hand neemt en doet uitvoeren, en die deze

woningen exploiteert of verkoopt. In verband

met de toenemende omvang van de werkzaam-
heden wil men thans overgaan tot de aanstelling

van een

ADJUNCT-DI RECTEUR

ter verstérking van het huidige team van twee

directeuren. Het is de bedoeling dat hij binnen

afzienbare tijd als directeur in de leiding van

het bedrijf wordt opgenomen. Hij zal belast

worden met de behandeling van de

FiNANCELE ZAKEN

Dit houdt
in
het beheren en plannen van

beschikbare en aan te trekken financiële

middelen, het bewaken en coördineren van dé

belangen in dochterondernemingen en gelieerde

bedrijven, en het behartigen van contacten

én onderhandelingen met banken, institutionele

beleggers en overheid. Een ruime ervaring in

een verantwoprdelijke functie op financieel

gebied is een vereiste. De voorkeur gaat uit naar

gegadigden die een economische of juridische

studie gevolgd hebbén. Leeftijd niet boven

45 jaar.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven ver-

gezeld van een recente pasfoto voor 22 maart

a.s. te richten aan de Nederlandse Stichting –
voor Psychotechniek, Wittevrouwenkade 6,

Utrecht, onder nummer ESB 13936.

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te dâen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van di kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

van de reacties op Uw per-

soneelsannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging

om ,,E.-S.B.” als medium
in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

E.-S.B.

Postbus 42 – Schiedam

U reageert op

Wilt ÎJ dit dan steeds duidelijk

annonces in
,,
E.

S.B.
.

………………………………… …………….
tot• uitdrukking
. brengen? –

E.-S.B. 10-3-1965

243

De Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid te
Amsterdam wenst ter comple-

tering van haar directie voor haar administratief apparaat met een 1200 werknemers

op korte termijn over te gaan tot de aanstelling van een

ADJ UNCT-DI RECTEUR

die speciaal met de bedrijfseconomische-, bedrijfsorganisatorische- en efficiency-

vraagstukken zal worden belast. Hij dient in deze zaken richtlijnen te ontwikkelen,

terwijl hij bij de uitvoering van het door de gehele directie vastgestelde beleid uiter-

aard nauw betrokken zal worden.

Voor deze functie wordt een krachtige persoönlijkheid gezocht, die in leidinggevende

en organisatorische functies bij voorkeur in het bedrijfsleven een ruime ervaring

heeft opgedaan.

Men denkt in dit verband aan een bedrijfseconoom.

Aan serieuze reflectanten kunnen desgewenst nadere inlichtingen worden verstrekt.

Geschreven brieven richte men aan het Laboratorium voor Toegepaste Psycho-

logie, Vossiusstraat 54-55, Amsterdam-Z., onder letters P.D.

Effîciency

bespoèdigt

Uw contacten
met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

llll!Ill!llIllllIIlIllllllllllllllIlllllIllIlltHll!IllIl!llIlllllllflil

CACAO- & CHOCOLADEFABRIEKEN BUSSUM

BLADEL

KLEEF

DORTMUND

WENEN

LONDEN

BOSTON

r~2
0 %
#b

Wegens samenvoeging van interessen in internationâal verband van onze merkartikel verkopen, zowel als van onze belangrijke
industrie-toeleveringen, zoeken wij op korte termijn een medewerker,

M ARKT
die externe en interne gegevens verzamelt en analyseert en voorts
behulpzaam is bij de interpretatie hiervan voor de beleidsbepaiing. Ook zal deze medewerker bemoeienis krijgen met het opstellen van plannen op lange en korte termijn.
ONDERZOEKER

Gedacht wordt aan iemand met ervaring op het gebied van de statistiek en gevoel voor commerciële ontwikkelingen. Voorts is ervaring in de samenwerking met enquête-instituten en de
toepasslngsmogeljkheden
van hollerithapparatuur, benevens een redeljke talenkennis, noodzakelijk.
Leeftijd 30- 35 jaar.

Het betreft hier een
nieuwe vertouwensfunctie met veel perspectief.

BrIeven aan
Hoofd Personeelszaken, postbus
4, Bussum, tel.0 2959-
13441

toestel 54

(‘eAvonds na half acht Is onze personeelschef telefonisch bereikbaar: 020- 790999)

244

E.-S.B. 10-3-1965

Auteur