D. HUDIG & CO
Ao. 1825
MAKELAARS
t
1•
JROi7TERDdANt.ht1r
•
)
I
J
,
u
Âr’li;
Adviezen
en bemiddeling
inzake
en pensioencontracten
i’irnol’
‘
jijj
•JL1.t
»’in
Telefoon (010) 13 08 00
Wijnhaven 23
Telex 21103
Postbus 518
VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502
-.
K. C. SLIJK
Schiedamsevest 44d – Rotterdam-1
Tel.O1O .119111(2 lijnen)
1
1
.
t.’
‘
keIaars in onroerende gedren.
Vertrouwensopdrachten.
‘—J”d
m
i
n
i
st
ra
tl
es
voor Verenigingen
van Eigenaren (Apparternentenwet)
..emIddeIlng
bij
aan- en verkoop
van appartementen (horizontale.
verkoop). Specialisten sedert 1951.
*
TAXATIES
bij
aan. en verkoop,
voor
.successieaangiften, enz.
*
HYPOTHEKEN
GRATIS
op aanvraag beschikbaar:
“t4.A.B
n.v.-Nieuws”
–
ons
maandblad, waarin
regelmatig aantrekkelijke aanbiedingen volledig
omschreven
worden opgenomen.
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIEMAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM / .’s-GRAVENHAGE / DELFT
SCHIEDAM / VLAARDINGEN/ALBLASSERDAM
(
b-
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
1)
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro
.
8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, te!. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de coni-,nèrce, Koninkl(jk Plein 6, Brussel, pbstcheque-rekening
260.34. .1
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoocli weg 118, Rotterda,n-6.
Abonnementsprjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummner en slechts worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties: Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedani, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief:
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
r
COMMISSIE VAN REDACTIE: H. W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISLE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
730
..
E.-S.B.
7-81963
u
I
Blz.
–
731 De econc
732
•doorD
Blz.
mische situatie van Argentinië No. 2,
Ë.
Baarslag Sr.
………………..
740
Notitiès:
735
DeWestduitse migratiestatistièk- of Territoriale
737
• ambities in statistisch gewaad,
door Drs. R.
I,ve,na
…………………………….
744
739 Geld- en kapitaalnarkt, door D?. C. D. Jngman
745
Een mondiale liquiditeitscrisis?
Van President Kennedy’s ,,juli-maatregelen” tot sanering
van de Amerikaanse betalingsbalans
1)
trok, wel begrjelijk,
vooral de Jnterest Equalisation Tax op niet-Amerikaanse
effecten de aandacht. Naast alle kritiek op deze maat-
regelen gunnen vermoedelijk velen het de V.S. best dat
hun betalingsbalanstekort spoedig zal
verdwijnen.
Een zo-
danig perspectief was echter voor ,,The Economist” aan-
leiding voor een zorgelijk hoofdartikel met een sombere
schets van gevclgen voor de wereldeconomie wanneer een
hervorming van het gehele internationale monetaire sys-
teem zou uitblijven
2).
Van dit artikel wordt hier een resumé
gegeven.
,,The Economist” constateert dat – bij het huidige
internationale monetaire systeem – de opheffing van Ame-
rika’s deficit, nu in de orde van grootte van $ 3 tot 3,5
mrd. p.j., een overeenkomstige verslechtering van de be-
talingsbalanssituatie van de overige wereld zou inhouden.
Niet van die van de arme landen; deze landen beschikken
niet over goud en deviezen om nog grotere tekorten te
financieren. (Wel kunnen zij genoodzaakt worden tot
besnoeiingen op hun ontwikkelings- en importprogram-
ma’s). Doch wel van die landen, die over voldoende inter-
nationale liquiditeiten beschikken. Dit zou betekenen dat
de betalingsbalanssituatie; als gehel, van Engeland, Wet-
Europa, de. ,,witte” Comrnonwealthlanden en Japan een
aderlating van $ 3 mrd. of meer p.j. zou ondergaan.
Het is te beredeneren dat slechts de landen met een
adequaat surplus zouden worden getroffen. Wanneer deze
surpluslanden hierop eveneens met een adequaat beleid
zouden reageren, zou de schade niet al te groot behoeven
te zijn. Het Britse blad gelooft niet in
z0n
menigvuldigheid
van adequate gevolgen. Het acht het veel waarschijnlijker
dat de meeste ontwikkelde landen nu de ieiging hebben
öp iedere betalingsbalansverslechtering met drastischer
beperkingen van de binnenlandse vraag en produktie te
reageren dan tot dusver het geval was. Niet omdat zulke
verdergaande leperkingen plotsklaps logischer zouden zijn.
Doch omdat de V.S. niet langer menen door te kunnen
gaan met het pompen van meer liquiditeiten iï de rest
van de wereld en wel omdat hûn’ goudreserve daartoe te
zeer is geslonken.
–
Dze strategische rol van de (toevallige) goudvoorraden
– de oude Egyptenaren hadden aan een gemakkelijker te
produceren goed de eerste mystieke monetaire betekenis
kunnen geven – is zo absurd, dat’vrij wel een iedermet
enige elementaire economische vorming weet wat er moet
ebeuren. Wanneer de huidige effectieve vraag in de ont:
wikkelde landen niet .zo infiatoir is dat de gevolgen van
‘).Zie Dr. C. D. Jongmans artikel in ,,E.-S.B.” van 31juli ji.
2)
,,The Liquidity Crisis”, 27 juli jI.
een aderlating van ca. $ 3 mrd. p.j. gewenst zijn – en dat
is niet het geval – is juist een creatie van nieuwe inter-
nationale liquiditeiten tot een overeenkomstig bedrag ge-
wenst. De beste methode hiertoe zou zijn de oprichting
van een nieuwe internationale centrale bank die jaarlijks
ca. $ 3 mrd. aan nieuwe deposito’s zou creëren, die t.b.v.
arme landen zouden kunnen worden gecrediteerd. De mon-
diale hulp aan deze landen zou dan – bij hun besteding
van deze middelen – de vorm aannemen van meer export-
inkomsten voor de meeste concurrerende ontwikkelde
landen. Bij verwerping van deze methodiek zou gebruik
kunneh worden gemaakt van elementen van de resp. plan-,
iien van Triffin, Bernstein, Stamp, Maudling en Roosa
).
Of – minder gewenst – van een verhoging van .de prijs
van het goud in dollars. Of zelfs van enig nieuw schema,
dat iédere begaafde economist in tien minuten
op de rug-
zijde van een enveloppe kan uitwerken.
President Kennedy zou zich ervan bewust zijn dat mone-
taire vernieuwing nodig is. Hij verklaarde in zijn bood-
schapiini het Congres om. dat ,,ône of the reasoris that
new sources of liquidity may well be needed is that, as
we clöse our payments gap, we will cut down our provision
ôf dollars to
–
the rest of the world”. De ,,Qconomic new
frontiersmen” rondom Kennedy willen een ingrijpende
hervorming van het internationale systeem. Het knelpunt
zou evenwel liggen
bij
,,bankers all over the world who
still do not really understand modern monetary econoniics
– which is rather as though, in medicine, all professors
at the universities were living in the post-penicillin age
but alle general practitioners still orthodo’dy believed in
leeches”.
– Het artikel yan het toonaangegevende Britse weekblad
is meer eeii emotionele cri de coeur dan een afgerond
zakelijk betoog. Het Brookings Institute deelt evenwel in
een recent rapport de vrees voor een scherpe liquiditeits-
crisis door
,
een verdwijnend Amerikaans extern deficit.
In de periode’tot 1968 (het jaar zonder deficit) zouden
dezetekorten en de goudproduktié slechts $ 7,7 mrd.
bijdragen aan de benodigde $ 21,4 rnrd. aan nieuwe inter-
htionâle liquiditeiten bij een wereldhandelsgroei van
35
pCt. van 1961 tot 1968. Ook in dit rapport wordt een
radicale hervorming van het internationale monetaire
systeem bepleit
4
). In het laatstejaarverslag van De Neder-
• landsche Bank wordt hiervan echter geen oplossing ver-
wacht – de diagnose is dan ook anders. Belangrijker
zouden de relatieve kosten – -en renteniveaus zijn.
• ,
V
M.H.
Zie ,,E.-S.B.” van 29 en 27 September en van 4, 11 en
25oktober 1961.
,,Neue Zürchei Zeitung” van 3 augustus jI. Zie ook R.
Triffins artikelen
in
dat blad van 3 en 4 augustus ji.
Een mondiale liquiditeitscrisis
9
………..
Bouwbeleid,
door H. Timmer …………….
Het tempo van de structuurveranderingen in
.
de.
landbouw,
door Drs. E. Broekhuis.
.. ……….
De samenwerking – van de. spoorwegen in Europa
(1),
door S. Glazenburg . ………….
. . …….
Grotere steden of meer steden?,
door Ir. J. jh. L.
Petri, BNS.
. . … .-
.
..
E.-S.B. 7:8l963
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
731
Het woningtekort zal in de dynamische stedelijke
gebieden van ons land de eerstkomende tien jaren nog
niet zijn ingehaald. Voor vergroting en verbetering van
de produktie in de bouwnijverheid en met name in de
sector woningbouw zal men de belangrijkste ken-
merken van industriële produktie: continuiteit en grote
series van gelijke produkten, op de voorgrond moeten
stellen. De sleutel hiertoe is te vinden bij een goede
voorbereiding in de verschillende grotere gemeenten.
1-Lierdoor kunnen in ons land vele efficiënte bouw-
plannen en continu werkende bouworganisaties ont-
staan. Een voorwaarde is evenwel, dat de centrale
overheid de moed zal moeten hebben, meer woningen
toe te wijzen aan die gemeenten, waarvoor kan worden
vastgesteld, dat door een goede organisatievoorberei-
diig de bouwcapaciteit is vergroot. Met het richten
van de contingentstoewijzingen naar de grotere produk-
tiemogelijkheden en niet omgekeerd, is ook een alge-
meen belang gediend. –
Bouwbeleid
Dat de
bouwnijverheid,
én daarin vooral de woning-
bouw, na 1945 zo veel aandacht vraagt, behoeft niet te
verwonderen. De bouwproduktie maakt ongeveer 10 pCt.
van ons nationaal inkomen uit en bijna 50 pCt. van de
nationale investeringen vindt door deze bedrijfstak plaats.
Er is een aantal factoren, als hogere wooneisen, gezins-
verdunning, meer bedrijfsruimte per werknemer als gevolg
van industrialisatie en automatisering, meer vierkante
meters straat per inwoner, die aan de produktiecapaciteit
van het bouwbedrijf hogere en steeds hogere eisen gaan
stellen. Het deel van de bouwnijverheid, dat niet tot de
weg- en waterbouw behoort, heeft aan die hogere produktie-
eisen niet kunnen voldoen. Het belang van alle andere
bouwprodukten doet niet af aan het feit, dat het tekort
aan woningen het meest en direct voelbaar is voor velen
en mede daarom het meest onderwerp van gesprek is.
Het lijkt er niet in het minst op, dat het woningtekort
de eerstkomende jaren opgeheven zal zijn en ik durf –
gezien het niet afnemende aantal woningzoekenden zonder
woning of met een zeer slechte woning – te stellen, dat
het woningtekort in de dynamische stedelijke gebieden van
ons land de eerstkomende tien jaren nog niet is ingehaald.
Alle problemen van sociologische, psychologische, eco-
nomische en andere aard, die daardoor ontstaan wekken
wrevel op en maken het gemakkelijk om kritiek te oefenen.
Die kritiek is in vele gevallen ongetwijfeld terecht, maar
die is ook al zo veelvuldig gehoord en gelezen, dat het
weinig zin heeft, die telkens te herhalen.
Ook geeft het niet vo1doenaan de eisen van produktie
een goede gelegenheid tot het poneren van een aantal on
bewezen stellingen en nietszeggende fraaie volzinnen (het
artikel van Drs. W. J. Valkenburg in ,,E.-S.B.” van
5
juni
1963 is daar naar mijn mening een voorbeeld van) aan
hen, die een beperkt en bepaald belang op de, voorgrond
wensen te plaatsen. Ik meen, dat het dienen van zo’n be-
paald belang alleen, geen oplossing brengt voor een zaak
van zo algemeen belang. Ik meen ook, dat kritiek alleen
ons niet ver brengt en kritisch beschouwen van meer nut
is; dit laatste echter ook dan pas wanneer mendoordringt
tot de kern, of beter nog, tot de grondoorzaak van het
probleem.
Het artikel van Ir. Jan Petri, b.i. in ,,E.-S.B.” van 12
juni 1963 is daartoe een goede poging, omdat het vooral
de nadruk legt op vergroting van produktie door samen-
werking van de verschillende daarbij belanghebbende
groepen. Het is ook daarom een goede poging, omdat het
niet gekenmerkt wordt door: ,,terugkeer naar”, zoals we
maar al te veel horen als een wens voor het bouwbedrijf
en de woningmarkt – en waarvan het eerder genoemde
artikel van Drs. W. J. Valkenburg en ook een verklaring
van het hoofdbestuür van de Ned. Bond van Bouwonder-
nemers (zie ,,Bouwbelangen” van 13juni 1963) getuigen
– maar gedragen wordt door de gedachte: ,,vooruit naar”.
LU
Over de vergroting van de produktie in de bouwnijver-
heid en met name iii de, sector woningbouw bestaan merk-
waardige misverstanden. Bij het grootste deel van de be-
volking bestaat de opvatting, dat grotere produktie, massa-
produktie zo men wil, gepaard gaat – moet gaan – met
slechtere kwaliteit. Bij een misschien even groot deel van
de bevolking, zij het niet steeds hetzelfde deel, bestaat de
opvatting, dat grotere produktie alleen maar tot stand kan
komen als men het in vele kleine ondernemingen ver-
snipperde bouwbedrijf zo goed mogelijk in stand houdt.
Wanneer we alle grote verschillen tussen de bedrijfstak
bouwnijverheid en de meeste andere bedrijfstakken in aan-
merking nemen en erkennen dat deze verschillen, met name
door de steeds wisselende bouw- en daardoor voor een
belangrijk deel steeds wisselende produktieplaats, ook wel
zullen blijven bestaan, kan dat toch niet de noodzakelijk-
heid verminderen van het toepassen van methoden in de
bouwnijverheid, die de industriële produktie zo’n grote
vlucht hebben gegeven en de consument hebben doen pro-
fiteren van meer, van beterè en van goedkopere produkten.
Die industriële produktiemethoden komen in het bouw-
bedrijf maar moeizaam op gang; hoewel het in andere
landen niet veel beter gaat, heb ik toch de indruk, dat het
door onze behoudende volksaard extra stroef loopt. Hier
komt bij, dat de bouwnijverheid in letterlijke en figuurlijke
732 –
–
E.-S.B. 7-8-1963
zin ,,aan de weg timmert”, door iedereen kritisch bekeken
en vooral gemakkelijk met kritiek overladen wordt, waar-
door het bijzonder moeilijk wordt te experimenteren. Van
alle pogingen, die in het bouwbedrijf worden gedaan om
tot betere methoden van produktie te komen, worden ook
direct goede resultaten verlangd.
Mislukkingen mogen niet voorkomen. Het is begrijpelijk,
die die opvattingen bestaan omdat het gaat om produkten
van grote waarde en met een technisch en ook economisch
lange levensduur, maar tegelijkertijd zijn dit de oorzaken
waarom van de individuele ondernemer moeilijk verlangd
kan worden, dat hij gaat experimenteren. Dit temeer niet
wanneer voor de produkten zô’n grote vraag bestaat dat,
ondanks onvolkomenheden en hoge kostprijzen, een gretige
aftrek te vinden is. De gelegenheid om ,,laboratorium-
werk” te verrichten, om binnenshuis te experimenteren;
wordt het bouwbedrijf niet gegeven.
Toch meen ik, dat we ons als gemeenschap ernstig
moeten beraden of we voor een sociaal belangrijk produkt
als de woning niet meer kunnen en moeten doen om de
produktie daarvan in betere banen te leiden. Dit is alleen
al nodig om het achterblijven
bij
andere
bedrijfstakken
en
het daardoor relatief en absoluut steeds duurder worden
van bouwprodukten, niet nog ernstiger te doen zijn dan
nu al het geval is. Ook wanneer het tekort aan woningen
over een groot aantal jaren is ingelopen, zal het uit een
oogpunt van kosten noodzakelijk zijn, dat het bouwbedrijf
anders en beter produceert dan thans het geval is.
Dit is een zaak van langere duur. Voor het Economisch
Instituut voor de
Bouwnijverheid
ligt hier belangrijk werk.
ik zou mij kunnen voorstellen, dat hierin nu ook goed
werk zou kunnen worden verricht door een produktschap
voor de bouwnijverheid. Maar ook direct en met resultaten
op korte termijn zijn er belangrijke mogelijkheden om tot
grotere en betere produktie in de
bouwnijverheid,
met
name van woningen, te komen. Hierbij zal men dan de
belangrijkste kenmerken van industriële produktie: conti-
nuïteit en grote series van gelijke produkten, op de voor
–
grond moeten stellen.
Continuïteit betekent vooral een geregelde voortgang
van werk voor de
bij
de woningbouw betrokken bouw-
onderneming. Het betekent ook, en dat is de onontkoom-
bare consequentie, dat de woningbouw bij een gering aantal
ondernemingen geconcentreerd wordt; wèl zo groot, dat
een behoorlijke prijsvorming mogelijk blijft, maar toch
ook weer niet zo’n groot aantal, dat leegloop in die onder-
nemingen onvermijdelijk is. En zeker niet zo’n groot aan-
tal als thans nog in de woningbouw werkzaam is. De vele
honderden kleine en zeer kleine aannemersbedrijven, die
in de woningbouw nog een bestaan en soms een zeer goed
bestaan vinden, danken dit voor een belangrijk deel aan
degrote vraag naar produkten en de gebrekkige structuur
van het bouwbedrijf.
Het is ongetwijfeld zo, dat ook voor vele kleinere onder
–
nemingen een plaats in het bouwbedrijf zal blijven, maar
toegeven aan de aandrang om voor opvoering van de
woningproduktie gebruik te maken van gebrek aan werk
bij een aantal kleine bouwondernemers is het continueren
van misstanden, die gegroeid zijn en het tegenhouden van
een gezonde natuurlijke afvloeiing, die reeds gaande is.
Het moge minder sympathiek klinken, maar het is waard
om duidelijk
gezegd te worden, dât het bouwbedrijf en
woningbouw niet gebaat zijn met het bestaan van bijna
50 pCt. der
bedrijven
in de sector woningbouw met minder
dan
5
manjaren en 86 pCt. met minder dan 20 manjaren
(Bouwnota 1962). Deze maken het bouwer alleen maar
bijzonder duur. Dit moet doorbroken worden door in de
verschillende gebieden van ons land een aantal bouwonder-
nemers behoorlijke ontwikkelingskansen te geven. Uiteraard
zullen die ondernemers daartoe de geschiktheid en men-
taliteit moeten bezitten. Dit laatste vooral, omdat voorop
moet staan, dat grotere en betere produktie het doelis.
Het bouwen van meer en betere woningen is zeker niet
alleen maar een zorg voor de landelijke en gemeentelijke
overheden, maar in de gegeven situatie ligt er op het ge-
bied van de Organisatie van het bouwbedrijf wel een be-
langrijke taak voor die overheden. Ervaringen hebben
duidelijk bewezen, dat voor het op gang brengen van een
goede Organisatie, met de mogelijkheid om efficiënt te
bouwen, het beginpunt
bij
de overheid, vooral bijde ge-
nieentelijke overheid, moet worden gevonden. Daar moet
ook de coördinatie tot stand komen, die alle betrokkenen
verder met zo groot mogelijke zelfstandigheid moet kunnen
laten deelnemen in die Organisatie voor grotere en betere
produktie.
Dit begint al
bij
het opstellen van de uitbreidingsplannen,
waarbij rekening moet worden gehouden met de mogelijk-
heid om efficiënte series woningen te bouwen. Het is beter
daar
bij
het ontwerpen van een uitbreidingsplan direct
vanuit te gaan, dan achteraf allerlei correcties te moeten
aanbrengen en met gewrongen oplossingen te komen; er
ontstaat een gaver uitgevoerd plan door. Aansluitend hierop
stedebouwkundige, architect(en), bouwer, opdrachtgever(s),
efficiencydeskundige, gemeentelijke bedrijven’ (leidingen,
riolering, bestrating enz.)
bij
elkaar te brengen om een
goed opgezet plan en een sluitend produktieverloop te
krijgen, is eveneens een taak, die
bij
voorkeur en misschien
alleen door de gemeente ter hand genomen moet worden.
Op deze wijze kan de grondslag worden gelegd voor een
grotere produktie door doelmatige – en daardoor be-
sparende – aanwending van de factor arbeid en een
meestal niet minder belangrijke besparing bij het gebruik
van materieel en hulpmateriaal (bekisting, bijv.).
Het is niet mijn bedoeling bp de vele voordelen van
deze werkmethode te wijzen, want daarover zou men beter
ingelicht kunnen worden in enkele gemeenten waar met
de werkvoorbereiding ervaringen zijn opgedaan. ik weet
ook, dat er enkele vôorbeelden zijn, die een niet geheel
bevredigend verloop hebben gegeven, maar mijn indruk is,
dat dit meer te wijten is aan onvoldoende medewerking
om de eenmaal opgezette Organisatie door te laten
werken.
Een op deze wijze opgezette bouworganisatie geeft naar
mijn overtuiging in.die plaatsen eeFt mogelijkheid tot pro-
duktieverhoging met 30 â 40 pCt. Dat heeft geen betrek-
king op de gehele woningbouw, want in de kleine gemeen-
ten kan men dit niet realiseren en verder blijft er altijd
de bouw van de alleenstaande duurdere woningen of kleine
groepjes woningen voor meer draagkrachtigen. Voor het
allergrootste deel van de te dekken behoefte is dit echter
wel mogelijk. Het bouwbedrijf moet geholpen worden zich
beter te organiseren en het is de moeite waard dit te doen.
E.-S.B. 7-8-1963
–
733
vorm•t
in
feite een
deskundig
s amenge steldé
aandelen-
portefeuilc1e
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ca. 200 zorgvuldig ge-
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal’ van bedrijfstakken tint bin’n,
nen- en buitenland. Elk aandeel
1
‘Vereénigd Bezit ‘an
11
1 894′
verschaft U een aantrekkelijk,
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
NV.
VERE ENIG])
BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
(1. M.)
Het is ook goed iets te. zeggen over opmerkingen als:
we moeten de nadruk nu niet meer op de kwantiteit maar
op de kwaliteit leggen. We moeten het naar mijn mening
op beide doen, maar als we kwaliteit willen bereiken is de
voorwaarde dat we een hogere produktie bereiken. Betere
woningen betekent ook ,,meer”. Namelijk meer aan woon-
gerief en meer aan goede afwerking. Dit meer kan voor de
massa van de woningen alleen bereikt worden als we daar-
voor, arbeid, materieel en hulpmateriaal vrijmaken van
ondoelmatige organisaties en werkmethoden. .
Deze vrijgekomen
capaciteit kan aangewend worden
uitsluitend voor de bouw van meer woningen van gelijke
waarde. Het is ook mogelijk, en naar mijn mening nood-
zakelijk, om het niet alleen in een groter aantal woningen
te laten uitmonden, maar ook in verbetering van de kwali-
teit. Dat dit mogelijk is – en met een goed doordacht plan
met vermindering van kosten zelfs een betere ‘kwaliteit
kan ontstaan – is in verschillende gevallen aangetoond.
Een duidelijk voorbeeld is
mij
bekend van een woning-
wetpian waarvan de prijs aanvankelijk nog enigszins te
hoog lag. In eerste’ opzet was in die woningen voor enkele
ruimten betonemaille voorgesteld en voor andere ruimten
betegelde wanden. Normaal werd tot nu toe gevonden dat
men, om tot een lagere prijs te komen, de dure tegels voor
een groter deel vervangt door het goedkopere en minder
goede betonemaille.
Bij
de hiervoor bedoelde woningwet-
woningen kwam men door bespreking in het bouwteam
tot de conclusie dat men het goedkoper – en veel beter –
maakte door in plaats van de voorgestelde betonemaille
tegels te kiezen. De besparing die ontstond doordat men
één, produktiegang minder, kreeg en daardoor het ‘organi-
satieprobleem vergemakkelijkte, was groter dan de hogere
kosten van tegels die werden aangebracht door een man
die toch eenmaal in die woning werkte. –
Terugkomende op een bouwbeleid om meer en betere
woningen te bouwen, meen ik dat de sleutel daartoe te
vinden is
bij
een goede voorbereiding in de verschillende
grotere gemeenten. Hierdoor kunnen in ons land vele
efficiënte bouwplannen en continu werkende bouworgani-
saties ontstaan. Hierop moet de nadruk worden gelegd.
Me’er wcningen dienen niet in de eerste plaats verkregén
te worden door minder scholen, minder fabrieken, ininder
sportgebouwen of minder van wat ook te bouwen. Er zal,
wanneer het niet anders kan, een keus gemaakt moeten
worden en daartoe zullen we de moed moeten hebben.
Allereerst zullen we echter alles in het werk moeten stellen
om tot een hogere produktie te komen. In de woningbouw
is dat mogelijk.
Dat de centrale overheid de moed moet hebben om in
die gemeenten, waarvoor ze vastgesteld heeft dat door een
goede organisatievoorbereid.ing de bouwcapaciteit ver-
groot is, ook grotere woningtoewijzingen te doen, is wel
een voorwaarde. Het is ook een algemeen belang om bij
de grote behoefte de contingentstoewijzingen te richten
naar de grotere produktiemogelijkheden en niet omge-
keerd.
Veel vragen zijn van belang: wel of.geen subsidie, al of
geen huurverhoging, bouwen voor de vrie markt of op
bestelling; maar daaraan voorafgaand en overhéersend is
het belang van een goede organisatie van het bouwbedrijf
en een
–
zo ,groot mogelijke en daardoor goede. en goed-
kopere prodûktie.
Deventer.
H. TIMMER.
734
E.-S.B. 7-8-1963
Het tempo van de strilctuurveranderillgen
in de landbouw
r’
-r11
De landbouw bevindt zich in een omvangrijk aanpassings-
proces. Met gebruikmaking van nieuwe technieken vindt
alleiwegeh schaalvergroting plaats. Aan de andere kant gaat
de afvloeiing van arbeidskrichten naar andere bedrijfstakken
in snel tempo voort. Bij dit alles blijkt de produktie sneller
toe te nemen dan de consumptie, hetgeen steeds grotere
landbouwpolitieke problemen geeft. Onwillekeurig rijst hierbij
de vraag, in welk tempo expansie en liquidatie zich zullen
voltrekken, en welke compensatiemogelijkheden hierin ge-
legen zijn.
–
Een groei- en liquidatieproces.
Het Nederlandse landbouwbedrijf neemt in grootte toe.
De expansie komt niet zo zeer tot uiting in vergroting van
oppervlakte, maar in groei van de veestapels. De
bodem-
produktie kan moeilijk sterk toenemen vanwege de schaarste
aan cultuurgrond. De
veredelingsproduktie
is evenwel niet
aan de grond gebonden, en daarin openbaart zich dan bok
de grootste expansie.
–
De groei van de bedrijven gaat gepaard met een ver-
mindering van het aantal. Het is verder bekend, dat ook
het aantal werkers in de landbouw jaarlijks niet onaanzien-
lijk afneemt. Onderstaande cijfers geven van een en ander
een’beeld.
–
..
TABEL 1.
Expansie en liquidatie in de Nederlandse landbouw
Omschrijving
1
1955
1
1959
1
1960
1961
1
1962
100
113 117
121
127
100 109
124
120
114
100
126 124 146
134
bedrijven met rundvee 100
96
96
94
93
aantalrunderen
…………
100
84
1
81
74
67
aantal varkens
…………..
aantal kippen
…………..
100
92
88
83,
,
79 bedrijven met varkens ……..
100
118
122
129
37
bedrijven met kippen
……..
runderen per bedrijf
………
100
1 30
1 53
16 2t –
.170
varkens
per bedr ijf
…….. ..
kippen
per bedrijf
………
100
138
141
176
170
Bron;,,,
Landbouwcijfers” L.-E.t.
Wij merken nog op, dat de daling van het aantal be-
drijven wat minder sterk is dan bovenstaande cijfers doen
vermoeden. Het aantal bedrijven waar varkens en kippen
gehouden worden is ongetwijfeld sterker gedaald dan het
totale aantal bedrijven. Dit houdt verband met een zekere
mate van specialisatie.
Het verloop van het aantal bedrijven met rundvee is
voor de beoordeling van de daling van het aantal landbouw-
bedrijven nog het meest betrouwbaar. Ook hierbij. zullen
evenwel gevallen voorkomen van specialisatie, bijv. akker-
bouwbedrijven die voorheen enig rundvee hielden, maar
zich uitsluitend op het bouwland zijn gaan toeleggen.
We komen op het verloop van het aantal bedrijven nog
nader terug.
De groeisnelheid.
De groeicijfers voor de jaren 1961 en 1962 laten duidelijk
zien, dat het geschetste proces nog in volle gang is. Naast
de veestapels zijn ook de gebouwen uitgebreid. Bovendien
nam de mechanisatie vrij sterk toe: in 1961 kwamen er’
bijv. 8 pCt. meer trekkers en 19
pCt.
meer meikmachines.
In verband met de geschetste ontwikkeling
rijst
ondei
‘meer de vraag, we1k’ expansie *o& de tbékomst te ver
–
wachten is. Het tempo waarin de bedrijven hun omvang
kunnen vergroten is een bepalende factor voor het tempo
van de structuurverandering.
Het is van belang vast te stellen, dat het landbouwbedrijf
vrijwel uitsluitend als
éénpersoonsonderneming
voorkomt.
Bij deze ondernemingsvorm is de groei van het eigen ver-
mogen bepalend voor het tempô van de expansie. Weliswaar
kan de boer
tijdelijk
gebruik maken van vreemd vermogen.
Het is evenwel bij de ondernemingsvorm zoals wij die thans
in de landbouw kennen- en waarvan we verder uitdrukkelijk
uitgaan
–
moeilijk
blijvend
vermogen van derden aan te
trekken.
Voor de groei op langere termijn is verder de
vererving
een belangrijke beperkende factor. Per generatie valt het
bedrjfsvermogen in kindsdelen uiteen. De jonge boer en
boerin moeteh hun twee’kindsdelen eerst’opvoeren tot het
oorspronkelijk bedrjfsvermogen, en daarna een expansie
tot stand brengen.
De groeisnelheid van het eigen vermogen hangt uiter-
aard ten nauwste samen met de bedrjfsuitkomsten. Daar-
naast is het niyeau van gezinsbestedingen van belang.
Wanneer we.
vorIeen
globale .benadering aannemen, dat
alle kosten juist gedekt worden door de opbrengsten, en
het boerengezin de beloning voor de arbeid verteert en de
rente van het eigen vermogen bespaart, groeit het bedrijfs-
vermogen volgens de formule. van de samengestelde inte-
rest.
Noemen we het bedrijfsvërmogen V en het aantal kin-
deren K, dan beginnen jonge boer en boerin met
Dit
1
vermogen groeit gedurende n jaar
bij
een, rendement i aan
2V
l”‘t
tot
(1 +i)”. stellen
,
wé n.=”35,K
=
4, en i
=
0,04,
dan groeit het bedrijfsvermoger V in één generatie aan
tot ca. 2V. Dit is ‘een groei vah 100 j’Ct, per 35 jaar, of
ongeveer 3 pCt. per jaar.
–
De
cijfers
omtrent de groei van de veestapel wijzen in
de richting van een sterkere groei dan 3 pCt. per jaar.
Dit is bijv. mogelijk, doordat de boeren een hoger rende-
ment hebben bereikt dan 4 pCt., of door de gezinnen
minder is besteed ‘dan het geldende C.A.O.-loon.
Het liquidatietempo.
We zagen reeds dat het aantal landbouwbedrijven da-
lende is. Onderstaande cijfers geven het algemene beeld
weer.
TABEL 2.
Aantal grondgebruikers mei hoofdberoep
–
akkerbouwer/veehouder
.(x
1.000)
1910
1921
1930 1950 1957 1959
149 163
175
1
194
~
1955
‘
187
175
172
Bron;
,,Landbouwcijfers”
L.E.I.
E.-S.B. 778-1963
–
–
735
Na 1950 daalt het aantal grondgebruikers met ca. 1 pCt.
1
per jaar. Theoretisch zou deze daling -_- per jaar kunnen
bedragen, d.i. omstreeks 3 pCt. Dit zou evenwel betekenen,
dat in alle gevallen van bedrijfsovergang tot liquidatie werd
besloten. Een groot deel van deze bedrijven mag evenwel
ook in de toekomst levensvatbaar worden geacht.
Een veel snellere liquidatie is te bereiken via
secundaire
afvloeiing,
d.i. overgaan naar een ander beroep. De recente
moeilijkheden – met name voor de gemengde zand-
bedrijven – stimuleren deze. Beroepsverandering op ge-
vorderde
leeftijd
brengt evenwel grote problemen mee. De
veranderingen in woon- en werkmileu zijn enigszins te ver-
gelij ken met die in geval van emigratie, ook al is de afstand
in kilometers soms maar gering. De weerstanden tegen
secundaire afvloeiing zijn daarom zeer begrijpelijk. Het
liquidatietempo heeft dus een belangrijke sociale beperking.
Een gezonde ontwikkeling,
maar
……
De expansie van het landbouwbedrijf past goed in de
huidige economische ontwikkeling. De liquidatie is te zien
als een versnelling van een reeds jarenlang bestaande ten-
dens tot vermindering van het aantal werkers in de land-
bouw. Op zichzelf is deze ontwikkeling gezond te noemen.
Bij nadere beschouwing blijken expansie en liquidatie
‘ elkaar evenwel lang niet in evenwicht te houden. De agra-
rische produktie stijgt jaarlijks aanzienlijk, zoals uit onder-
staande cijfers blijkt..
TABEL 3.
Bruto-produktie in de landbouw
•
(in Constante prijzen 1953)
1953
……………….
100
1955
……………….
112 1957
……………….
118
1959
……………….
123
1960
1961
……………….
……………….
145
142
Bron: Ministerie van Landbouw en visserij in ,Landbouwcïjfers’.
De toenemende agrarische produktie brengt in Neder-
land een voortdurende druk mee op de agrarische inkomens.
Daarbij is jaarlijks een groot bedrag uit de schatkist nodig
om liet inkomensniveau niet tot een nog lager niveau te
doen dalen.
In zekere zin is sprake van een wreed spel. De boeren-
stand wordt slachtoffer van zijn eigen produktiviteit. De
expansievan de één dwingt min of meer de ander tot
liquidatie. Wat kunnen we hiertegen doen? De ,,onzicht-
kostbaarste dat een tijdschrift
bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
73
bare hand’? der vrije economie van Adam Smith doet hier
sociaal moeilijk aanvaardbare dingen.
Expansie afremmen?
Er bestaat in Nederland geen overeenstemming over de
vraag, of het misschien gewenst kan zijn de agrarische
produktie te beperken.
Schelhaas
1)
deed ruim 2 jaar ge-
leden een belangwekkende suggestie, nl. hét invoeren van
een gestaffelde uitbetalinsprjs en eventueel het regelen
van de basisproduktie door middel van verhandelbare cer-
tificaten.
Frietema
2)
en
Cleveringa
3) voerden hiertegen
bedenkingen aan.
Tiemstra
4)
pleitte evenwel voor invoering
van een dergelijk systeem, waarbij hij de mogelijkheid van
een kwalitatieve beperking, nl. door premies op eerste klas
melk en kortingen op derde klas melk naar voren bracht.
Ook
Horring 5)
is van mening, dat ,,deze toestand niet kan
voortduren”, daarbij de suggestie van
Freseman Gratama
om cultuurgrond aan de landbouw te onttrekken, evenwel
afwijzend. Hij heeft vooral de onjuiste verhouding tussen
krachtvoerprjs en melkprijs op het oog.
Zolang geen aanvaardbaar systeem van produktie-
beperking is gevonden, zou men kunnen nagaan, of be-
paalde prikkels tot expansie te vermijden of teverminderen
zijn. Dit betekent evenwel ook een vertraging van het pro-
ces van schaalvergroting. Dit is echter geen doel in zich-
zelf. Voorshands schijnt de technische voorsprong van de
Nederlandse landbouw de moeilijkheden in elk geval niet
te verkleinen. Misschien geldt wel het tegendeel.
Liquidatie stimuleren.
In verband met de toenemende afzetproblemen lijkt ver-
mindering van het aantal agrariërs de meest voor de hand
liggende remedie.
We zullen hierbjj echter in generaties
moeten denken.
Versnelling van de afvloeiing uit de land-
bouw is op korte termijn moeilijk te realiseren. Zelfs bij
de huidige bijzonder slechte bedrijfsuitkomsten, blijven de
reacties beperkt tot enkele noodsprongen. Mèn krijgt de
indruk, dat boeren op de wat betere bedrijfjes nog eerder
beroepsverandering overwegen dan de werkelijk hopeloze
gevallen. Het zal zeer moeilijk zijn deze laatste categorie
tot liquidatie te bewegen.
Men zou de vraag kunnen stellen, of de huidige moeilijk-
heden in de landbouw
op zichzelf
geen aanleiding geven
tot nog grotere problemen. De verslechtering van de renta-
biliteit stimuleert de expansie zeer sterk, ook op de niet
levensvatbare bedrijven. Men wil ten koste van alles het
inkomen nog enigszins op peil houden. Aan de andere
kant is een te laag inkornensn.iveau niet behoorlijk voor de
sociale mobiliteit. Een bromfiets is eerder een stimulans
tot beroepsverandering dan een inkomen dat nauwelijks
enig voortgezet onderwijs voor de kinderen toelaat. Ver-
paupering van het platteland is ook niet in het belang van
de recreatie. Een snelle opruiming van de rustieke kleine
bedrijfjes trouwens evenmin. Wanneer om sociale redenen
temporisatie in de structuurverbetering noodzakelijk blijkt,
biedt dit tevens een welkome bedenktijd voor degenen, die
hebben te waken voor het behoud van de schoonheid van
ons platteland.
Zwollerkerspel.
Drs. E. BROEKHUIS.
‘) ,,E.-S.B.”
van
31 mei 1961.
,,E.-S.B.”
van
28juni 1961.
,,E.-S.B.”
van
5juli1961.
,,E.-S.B.” van 19juli 1961.
,,E.-S.B.” van 15 mei 1963.
E.-S.B
7-84963
De samenwerking van de spoorwegen in Europa
woidt vaak aangehaald als een voorbeeld van integratie.
Nagegaan wordt in hoeverre dit juist is, mede gelet
op de eisen die het streven naar integratie in Europa
kan stellen. In dit eerste artikel wordt de ontwikkeling
van de samenwerking beschreven tot en met de recon-
structie van de spoorwegenna 1945. Na een ken-
schets van de voornaamste verdragen en overeen-
komsten tussen de spoorwegadministraties op technisch,
administratief en exploitatief gebied wordt wat uit-
voeriger ingegaan op het systeem van prijsvorming in
het internationale vervoer. Het blijkt, dat de samen-
werking berust op besluiten, die slechts met instemming
van alle deelnemende administraties kunnen worden
genomen met uitzondering van een tweetal na-oorlogse
organisaties, aan wie eigen beslissingsbevoegdheid is
gegeven.
De samenwerking
van de
spoorwegen in Europa
(1)
In Europa gelden de spoorwegen als een bedrijfstak,
waarin de samenwerking van de spoorwegadministraties
in de verschillende landen ter bevordering van het inter-
nationaal vervoer van reizigers en goederen, een voorbeeld
is van integratie ,,avant la lettre”. Het begin van deze
samenwerking dateert reeds uit het eind van de vorige
eeuw, een tijdperk overigens waarin men Europa van Calais
tot de Oeral zonder paspoort kon bereizen en waarin in
de, toen reeds internationale, stad Genève gulden en frank
als pasmunt gelijkelijk werden aanvaard. Op dit tijdstip
was de aanleg en exploitatie van spoorwegen, na aan-
vankelijk ook voor het internationale vervoer mede in
haiiden te zijn geweest van particulieren, overwegend een
aangelegenheid van de nationale overheden.De gebonden-
heid aan het nationale territoir maakte samenwerking
noodzakelijk.
Berner spoorwegverdragen; uniform vervoerrecht.
Het multilaterale verdrag van Bern voor het internatio-
naal vervoer van goedçren per spoor, sinds de jaren twintig
vergezeld van een soortgelijk verdrag voor het reizigers-
vervoer, geldt in 1963 reeds zeventig jaar,
zij
het her-
haaldelijk gewijzigd, laatstelijk in 1961. Deze Berner spoor-
wegverdragen weerspiegelen de situatie in het begin van
deze eeuw, waarin de spoorwegen monopolist waren en
dientengevolge aan strenge regels van publikatie en gelijke
behandeling van de gebruikers ten aanzien van hun prijzen
werden gebonden. Het eigenlijke. vervoerrecht wordt in
deze verdragen voor het internationale vervoer vrij ge-
detailleerd uniform geregeld, een voorbeeld voor vele
andere bedrijfstakken, waarin het zoveel moeite heeft ge-
kost en nog kost om tot uniforme regels voor het sluiten
van overeenkomsten te komen. Zoals in 1890 in de ver
–
dragen is vastgelegd, komen de soevereine lid-staten nog
steeds periodiek bijeen om te bepalen volgens welke regels
het internationale spoorwegvervoer moet worden afge-
wikkeld, zij het dat ten aanzien van enkele ondergeschikte
punten een soepeler procedure mogelijk is. Het Office
Central te Bern vervult slechts de functie van ,,bureau”
van de verdragen.
Overeenkomsten op het gebied van de exploitatie.
Sindsdien is een netwerk van verdragen en overeen-
komsten tot stand gekomen, dat vele aspecten van het
internationale spoorwegverkeer en -vervoer dekt. Het uni-
forme vervoerrecht werd reeds véér 1914 gecompleteerd
met afspraken over de technische eisen waaraan wagons
en rijtuigen moeten voldoen om doorgaand spoorweg-,
verkeer mogelijk te maken.
De technische problemen maakten rechtstreeks overle’g
tussen spoorwegdeskundigen noodzakelijk. De afspraken
die de afwikkeling van het verkeer betreffen zijn dan ook
•
hoofdzakelijk afspraken geworden tussen de spoorweg-
administraties. Hoewel bijv. in het verkeer tussen aan-
grenzende landen afzonderlijke afspraken worden gemaakt,
zijn de meeste afspraken multilateraal. Zij vereisen in-
stemming van alle deelnemende spoorwegen. Zelfs in de
periode na 1945 betreffen deze overeenkomsten bijna alle
spoorwegen van het Europese vasteland met inbegrip van
de landen achter het IJzeren Gordijn (met uitzondering
van de Sowjet-Unie dat sinds de eerste wereldoorlog niet
neer delneemt aan het Europese spoorwegoverleg). Het
is niet wel
mogelijk
een overzicht te geven van het gehele
terrein waarover de samenwerking zich uitstrekt. Volstaan
wordt met een opsomming van de organisatievormen voor –
de belangrijkste onderwerpen.
De dienstregelingen voor het internationaal vervoer zo-
wel van reizigers als van goederen worden periodiek door
conferenties van de deelnemende spoorwegen vastgesteld.
Aparte overeenkomsten bestaan inzake de overgave en toe-
lating van wagons en rijtuigen op de netten van de deel-
nemende administraties, die zowel de technische als de
economische vraagstukken regelen. Op dit punt is een
bijzondere regeling getroffen, de zgn. Europpool, die voor
enkele meest gebruikte wagentypen voor het goederen-
vervoer (voorzien van het opschrift Europ) toestaat, dat
E.-S.B. 7-8-1963
–
.
737
–
deze wagens door vreemde administraties voor ander ver
–
voer mogen worden gebruikt, mits deze administraties
steeds hetzelfde aantal Europwagens op hun net hebben
als het aantal van huii oorspronkelijke inbreng. Het groot-
ste gedeelte van de in het internationaal vervoer gebruikte
wagens moet zo spoedig mogelijk leeg worden-terugge-
zonden.
-.
–
–
Als onderdeel van de ,,Union Internationale des Chemins
de Fer” (U.I.C.)
zijn
verder werkzaam een clearingbureau
voor de afrekening van de ontvangsten, een informatie- en
een documentatiecentrum en tenslotte het te Utrecht ge-
vestigde researchinstituut: het ,,Office de Recherches et
d’Essais” (O.R.E.). -.
Prijsvorming in
het internationale
vervoer.
Een uitvoeriger beschouwing van het systeem van de
prijsvorming in het internationale spoorwegvervoer is mis-
schien nuttig. Op het gebied van de prijsvorming bestaat
in het internationale verkeer de totale
prijs
uit een optel-
som van hetgeen volgens de binnenlandse tarieven op ieder
trajectgedeelte verschuldigd is. Ten behoeve van tarifeurs
en gebruikers worden voor de meeste internationale ver-
bindingen deze
prijzen
opgenomen in internationale ta-
rieven, waarin tevens de algemene voorwaarden waaronder
het tarief wordt toegepast
zijn
bekendgemaakt. Een nadeel
voor dé gebruikers i, dat de bijkomende kosten afzonder-
lijk worden berekend en vaak niet tevoren bekend zijn,
althans niet zijn opgenomen in het tarief. Bij uitzondering
wordt in tarieven een zgn. prijs ,,de bout en bout” opge-
nomen.
De -spoorwegen wier net wordt. gebruikt voc éen be-
paald vervoer zullen het in elk geval onderling eens moeten
worden over de verdeling van de vrachtopbrengst. De
daarbij gebruikte sleutel is meestal gebaseerd op het binnen-
landse tarief voor het betrokken traject,
zij
het dat af-
wijkingen en verfijningen worden toegepast, waarmede de
conferenties van de deelnemende spoorwegen zich uit-
voerig bezig houden. Ook hier is dus de nationale situatie
het uitgangspunt voor de regeling.
Bij de opstelling van de zgn. ,,directe tarieven” in de
E.G.K.S. heeft men getracht dit systeem -te doorbreken
door de ,,vrachtenbreuk” aan de grens op te heffen. Is het
normale tarief opgebouwd met als uitgangspunt de vaste
kosten van begin- en eindpunt (vaste aanslag) en de eigen-
lijke vervoerkosten als variabele kosten (parcoursvracht),
bij het E.G.K.S.-tarief liet men
bij
de grenzen de vaste
aanslagen, eindpunt verzendland en beginpunt ontvangend
land vervallen en liet men de parcoursvracht variëren met
de totaal afgelegde afstand, waardoor de zgn. degressie
veel sterker werkte.
Deze operatie was voordelig voor de verladers, doch
minder voordelig voor de spoorwegen, die niet in staat
waren het verlies aan inkomsten te dekken door verhoging
van tarieven of vermeerdering van het vervoer. Bovendien
hield het nieuwe systeem geen rekening met de bijzondere
kostensituatie
bij
de spoorwegen. De tarieven kunnen niet
Blijf bij –
lees E.-S.B.!
zijn gebaseerd op de kostprijs van iedere afzonderlijke
prestatie. Een
gedeeltelijke
ingreep bij het vervoer van
E.G.K.S.-produkten, in hoeveelheid de belangrijkste cate-
gorie, beïnvloedt derhalve de positie van het gehelè bedrijf.
Het versèhillende tariefniveau en de verschillende concur-
rentiepositie iiiaken het resultaat van deze tarieven op de
opbrengsten van de spoorwegadministratie ook verschil-
lend. Hiermede is de kern geraakt van de bezwaren van de
spoorwegen tegen een verdere vervanging van de nationale
tarieven door soortgelijke doorgaande tarieven.,
Het lijkt dnvermijdeljk dat, indien .terwillevan de ge-
bruikers en de concurrentiepositie de prijsvorming
bij
de
spoorwegen moet siorden gestroomlijnd, eerst een vooraf-
gaande integratie van de spoorwegexploitatie moet plaats-
vindén gezien de geheel verschillende omstandigheden waar-
onder dit
bedrijf
in de diverselanden wordt uitgeoefend
waarvan het verschillend tariefniveau een gevolg is.
Beslüitvorming door alle deelnemende administraties.
Het kenmerk van de beschreven activiteiten is dat de
besluitvorming- bijna- geheel -wordt-beheerst door- de iii-
stemming van alle deelnemers, die moet worden verkregen
op periodieke
bijeenkomsten.
Delegatie van bevoegdheden
van afzonderlijke organen komt bijna niet voor. Wel wordt
een zgn. beheervoerende administratie aangewezen, die de
bijeenkomsten voorbereidt. De uitzonderingen bevestigen
ook hier. de regel.
• – Voor het vervoer van koelladingen is in 1949 een afzon-
derlijke maatschappij opgerichi, de Interfrigo, waarin de
spoorwegen.deelnemen. Deze maatschappij verhuurt koel-
wagens aan de srioorwegen en treedt rechtstreeks met de
verladers in verbinding. Op deze wijze wordt het efficiënte
gebruik van koelwagens in Europa bevorderd.-
Ook de in
1955
opgerichte Eurofima is een afzonderlijke
organisatie, een vennootschap opgericht door de spoor-
wegen om de financiering van rollend spoorwegmaterieel
te bevorderen. Door het opnenien van leningen en het uit-
besteden van de samengevoegde opdrachten van de ver-
schillende administraties worden kostenbespâringen be-
oogd. –
Rol vatde
U.I.C.
bij
de samenwerking
van de spoorwegen.
In het tijdperk na 1945 is van belang voor de samen-
wèrking van de spoorwegen de activiteit van de ,,Union
Intérnationâle des Chemins de Fer”. Het na-oorlogse her-
stel wâs een aangelegenheid van de nationale regeringen en
de spoorwegbedrjven. Door de ,,European Central Inland
Transport Organisation” (E.C.I.T.O.) werd het internatio-
nale spoorwegverkéer weer op gang gebracht. Daarna kon
de vooroorlogse samenwerking van de Spoorwegen weer
beginnen. –
Ook v66r 1939 speelde de in 1922 opgerichte U.I.C.
rèeds een rol, zij het dat in hoofdzaak vraagstukken van
algeinene aard werden besproken en de U.I.C. meer een
gespreksforum was dan een beslissend orgaan. De con-
crete vraagstukkën -van het internationale spoorwegverkeer
werden in de bovengenoemde bijeenkomsten en organisaties
geregeld. Het voornaamste resultaat van de U.I.Ç. in die
periode was een aantal gezamenlijk ontworpen ,,interne”
regelingen voor téchnisôhe en administratieve vraagstukken,
neergelegd in zgn. ,,fiches” waaraan een verplicht karakter
kon worden gegeven.
‘s-Gravenhage.
–
S: GLAZENBURG.
738
•
– E.-S.B.
7-8-1963
Grotere steden of meer steden?
Ebenezer Howard (Engeland).
Het conferentieprogramma van de International Fede-
ratiön for Housing and Planning” steekt in een goud
bandje. Dit niet alleen uit referentie voor het zo gastvrije en
prachtvolleProvinciehuis ‘van Geldërland, maar ook ter
herdenkingvan het feit dat juist een halve eeuw geleden in
Londen deze internationale organisatie werd opgericht:
– Aanvankelijk domineert Ebenezer Howard – schrijver
van het in 1898 verschenen en later onder de titel ,,Garden
Citiès of Tomorrow” herdrukte richtinggevende boek –
d2 gedachten. Howard stelt voor nieuwe steden te stichten,
veelzijdig van samenstelling, beperkt van afmeting, en
liggend in het groen. Zij zullen een overmatige uitgroei
van de grote steden voorkomen, stedelijke congestie ver
–
minderen en de teruggang van het agrarisch gebied vôor-
komen.
Sir Frederic J. Osborn (Engeland).
De titel van dit van 24-29 juni jI. te Arnhem gehouden
vijftigste congres: ,,Grotere steden of meçr steden?”, zou
rechtstreeks aan Howard ontleend kunnen zijn. In Enge-
land neemt Sir Frederic J. Osborn de fakkel van Howard
over. Sir Frederic nu, persoonlijk in Arnhem aanwezig,
stelt in zijn betoog: ,,I cannot disuise from myself that
through our failur& to live up tö our original inspiratiôn
we have been largely responsible for the desperate situation
into which the great cities of the world have drifted”.
SirFrederic sprcekt als een Engelsman in de goede zin:
idealistisch, strjdbaar, helder, humaan en met humor.
Hij wijst op de verwarring des geestes om ieder groen uit-
breidingsplaii een tuinstad te noemen en wijst op de
grote sucessen van de tuinstadgedachte in Engeland na
de tweede wereldoorlog: om Londen wordt een groene
gordel gelegd; twintig nieuwe steden zijn in aanbouw met
optimaal 25.000 tot 106.000 inwoners. Er wonen reeds
540.000mensen in nieuwe steden; zij wonen er graag, de
industrie vestigt er zich gaarne en het meest verrassende
is dat deze steden financieel een succes zijn. Kritiek komt
vôorilâW ,,writing architects” welke met het ongrijpbare
begrip ,,urbanity” schermen, maar overigens niet gevaar-
lijk zijn omdat de bewoners hun meningen niet delen.
Ph. Hammer (Verenigde Staten).
Spoedig blijkt echter de vraagstelling ,,grotere steden of
meer steden” onjuist. Het ,,of” suggereert de noodzakelijk-
heid van een algemene keuze; deze algemene keuze kan
niet worden gemaakt.
Vooral de in uitspraak vlakke maar naar inhoud magis-
trale rede van de Amerikaanse econoom Ph. Hamimr
geeft een nieuwe richting aan de gedachten. Hammer schetst
de te verwachten
maatschappij-ontwikkeling
en brengt
deze in dialoog met de stadsvorm. Als econoom geeft hij
de stad geen vorm maar signaleert slechts prioriteiten.
Het is ôpmerkelijk hoe Hammer een blijvende werk-
loosheid als uitgangspunt neemt. Zij komt voort uit een snel
stijgende produktiviteit. De hogere produktiviteit en de
verdeling der werkloosheid zullen de werktijd steeds ver-
korten. Kiest men een kortere werkdag, een langer week-
end of langere vakanties? Deze keuze heeft geweldige piano-
45gische consequenties. De verkorting van de werktijd en
– de ongekende ontwikkeling der communicatiemiddelen
zullen voortdurend nieuwe patronen noodzakelijk maken.
Steeds meer mensen zullen steeds meer deel willen hebben
‘aan de goede dingen des levens, waardoor grote migratie-
golven ontstaan. ‘ Dc- ,,recreation-industry” (let wel:
,,recreation” is meer dan openluchtrecreatie en ,,industry”
.is meerdan fabrieksproduktie) ,zal tot de belangrijkste
bedfijvigheden gaan behoren. Er is een revolutie gaande
inzake het grondgebruik.
We zullen moeten zoeken naar het optimale van gehele
streken. Hammer is speciaal geïnteresseerd in de econo-
mische aspecten hiervan en streeft met name naar een zo
groot mogelijke efficiency van de planologische structuur,
van de overheidsinvesteringen en van de diensten en voor-
zieningen.
Die efficiency van de planologische structuur zal som-
mige kantoren buiten de city brengen maar andere daar,
bepaaldelijk in houden of brengen. In de city zijn de con-
tacten – tot en met het ,,boy-rneet-girl”-contact – het
grootst; er leiden de meeste verbindingen heen en het aan-
sluitend winkelen wordt door het personeel als een attractie
beschouwd. De kantoren welke thans in de city van New-
York zitten kunnen er eenvoudig niet uit. Hammer be-
strijdt ten sterkste de mening van de opponerende, be-
roemde, Amerikaanse stedebouwkundige Clarence Stem,
dat de functie van een grote stad overgenomen zou kunnen
worden door een federatie van vele kleine steden; de voort-
durende vernieuwing van het stadscentrum zal tot de top-
prioriteiten moeten worden gerekend:
En dan: de lestaande diensten en voorzieningen worden
haast nergens voldoende gebruikt. Dit tekort is tevens
veelal een tekort in de efficiency van de ôverheidsinves-
teringen. Is eenmaal een bepaald peil van voorzieningen
bereikt, dan kunnen deze voorzieningen dikwijls ook een
groter geheel voorzien. Terloops merkt Hammer op dat
in de Verenigde Staten de culturele en sociale voorzienin-
gen (let wel: de Amerikaan denkt
bij
,,social” aan zijn golf-
club en wij bij sociaal aan de A.O.W. vân anderen) boven-
aan de lijst staan
bij
de keuze van een industriële vesti-
gingsplaats.
Er zijn vele soorten agglomeraties en iedere agglomeratie
heeft zijn eigen mogelijkheden.’ Het is juist dat men pro-
beert de grcei van de immense stad Londen te beperken;
maar het is evenzeer juist dat Stockholm een metro aan-
legt en daardoor zijn centralisatie bevordert. Nieuwe steden
kunnen goed zijn, maar er zijn ook andere middelen nodig.
Alleen in goede samenwerking_via een interdisciplinaire
benadering, zal men tot een oplossing kunnen komen.
Onze maatschappij-ontwikkeling dwingt daartoe en we
zullen deze vraag moeten verstaan. –
Aldus Hammen
Mi. Vink (Nederland).
Een samenvatting kan meer zijn dan de optelsom der
delen. Mr. Vink bewijst dit de laatste dag. Op grond van
cijfers der Verenigde. Naties voor het stedebouwkundig
congres in Warschau 1962 kan men stellen dat. thans
ongeveer 900 steden meer dan 100.000 inwoners .bezitten,
in totaal ongeveer 1/8 van de wereldbevolking vormend.
Tegen het eind van deze eeuw zullen 3
3
1
4
miljard mensen
E.-S.B:78-l963
1
–
739
in steden wônen – meer dan de gehele wereldbevolking
van thans. Deze stedelijke groei is het grootst in de minder
ontwikkelde gebieden; zij maken thans mee’ wat de ge-
industrialiseerde landen in de negentiende eeuw beleefden.
Hulde aan Mr. Hamme; de economische zijde van de
stedebouw is veelal een achtergebleven gebied. Het jongste
verleden bracht door zijn op stoom gebaseerde industrie
en door het spoorwegvervoer concentratie; de industrie –
van thans is echter van andere aard en kan zich mede
door een nieuwe energievoorziening meer spreiden.
Wegvervoer leidt tot deconcentratie en maakt een grotere
vrijheid van wonen en werken mogelijk. Alleen de diensten-
sector is in sommige gevallen nauw aan de stad – sons de
zeer grote stad – verbonden.
Wij
moeten dit opnieuw
bestuderen, maar onze maatschappij wenst het Ameri-
kaanse begrip van een voortdurende structurele werkloos-
heid niet te aanvaarden – ook niet als stedevormend
element. –
We zullen ons beeld van de stad moeten wijzigen. De
afgerondheid en de antithese tot het platteland verdwijnen;
de regionale stad ontstaat. We zullen deze nieuwe stad
positief en interdisciplinair moeten benaderen. Een nieuwe
administratieve vorm is nodig; verkeer en vervoer zullen
tezamen als een structuurvormend element moeten op-
treden en we behoeven een vormgeving welke de-maat-
schappelijke dynamiek kan opvangen. Daarin spelen nieuwe
steden en de topprioriteit van het stadscentrum beide een
rol, evenals de ruimten welke we open moeten houden.
Een hoge kwaliteit van ons werk is nodig. Alleen dan kan
misschien de geweldige urbane expansie niet als een nacht-
merrie maar als een zegen worden gezien.
Aldus Mr. Vink.
Hiermede eindigt dit vruchtbare congres. Binnenkort
hoop ik in dit tijdschrift de stedebouwkundige ontwikke-
lig in Nederland te toetsen aan bovenstaande gedachten-
ontwikkeling.
Wageningen.
Ir. JAN PETRÎ, fiNS.
De economische situatie van Argentinië
No.2
Op onze beschouwingen in ,,E.-S.B.” van 14 november
1962 past nog een vervolg. De 7 pCt. goudiening, waarover
wij toen schreven, zou tenslotte voor
.15
mrd. pesos worden
uitgegeven. Volgens officieuze gegevens werd per saldo
12,435
mrd. geplaatst, waarvan 3,651 mrd. door vrijwillige
inschrijving, nede om met de fiscus in het reine te komen
en met 8,784 mrd. werden salarissen en pensioenen betaald.
Daardoor kreeg de lening al spoedig een ander karakter:
ze werd betaalmiddel, dat in vele zaken geheel of ten dele
ls zodanig geaccepteerd werd en ook voor het betalen
van spoorwegabonnementen en belastingbetaling kon
worden gebruikt. De stukken werden ook ijverig nage-
maakt; dit was niet zo moeilijk als
bij
bankbiljetten. Maar
wettig onbeperkt betaalmiddel waren ze natuurlijk niet;
bij de algemene geldschaarste kregen al spoedig veel zaken
er meer van dan hun lief was. Op de zwarte markt deden
de stukken 70 pCt.; nadat de officiële beursnotering tot
stand kwam, vielen ze al ‘spoedig op rond 63 pCt. Geen
erg hoge prijs voor een 7 pCt. goudlening!
– DeMinister van Economische Zaken, Alsogaray, had
er mee trachten te bereiken, de circulatie uit te breiden
zonder dat de autoriteiten van de Wereidbank en de ver-
dere kredietgevers het per se zouden zien. Alsogaray gold
voorvelen als dè econoom, die de oplossing zou brengen.
Toen
hij
zich na de strubbelingen in oktober ontpopte als
enkel een politicus méér, verdween zijn lichtschijn en aan-
gezien hij evenmin tot iets kwam, moest hij het veld ruimen.
Zijn opvolger beschouwde de goudiening als een der moei-
lijkst te verwerken zaken in de financiële nalatenschap.
Maar ook hij is al weer van het toneel verdwenen. In het
jaar 1962 had Argentinië achtereenvolgens zes Ministers
van Economische Zaken. En het Ministerie van Econo-
mische Zaken bezet een sleutelpositie! In feite of formeel
hangen de Ministeries van Financiën, Handel en Industrie,
Openbare Werken, Landbouw en Verkeer, maar ook Ar-
beid en Sociale Zaken van deze Minister af. In principe
niet slecht gezien. In principe zijn hier veel zaken beter
dan elders, maar het is de praktische uitwerking, waaraan
het dikwijls ontbreekt.
Geldkrapheid, zowel
bij
de regering als
bij
particulieren,
blijft een der ernstigste symptomen van de situatie. De rege-
ring heeft zware verplichtingen op zich genomen
bij
het
laten boren naar olie zonder de beschikbare middelen
daarvoor te bezitten. Dat is niet zo verwonderlijk; wel vér-
wonderlijk is, dat Noordamerikaanse banken en onderne-
mers zich daar geen zorgen over hebben gemaakt. Verschil-
lende politieke
partijen
streven ernaar de contracten on-
geldig verklaard te krijgen; men,tracht ze te herzien en te
herfinancieren, wat al geleid heft tot het aftreden van de
directie van de Y.P.F., het staatspetroleumbedrijf.
Plannen zijn er nog steeds genoeg. Men geeft met plezier
$ 21 mln, uit voor het maken van een plan voor stuw-
dammen in het zuiden. Het is op zichzelf een mooi object:
1,1 mln. K.W. en 500.000 ha bevloeid, een hoogspannings-
lijn van 1.100 km naar Buenos Aires. Binnen 2 jaar zouden
de plannen klaar zijn en over 9 jaar de werken. Rond
$ 300 mln, zijn ermee gemoeid. Men zou zo zeggen, dat
het eerst nodige is te weten, hoe men aan het kapitaal zal
komen.
Het geldgebrek
bij
de regering blijft meebrengen, dat
men lonen en pensioenen niet op tijd betaalt en de leve-
ranciers laat wachten. Het aan leveranciers verschuldigde
bedrag wordt geschat op 20 â 100 mrd. pesos. Er komt
nu een regeling voor hen, die de banken met beschikbare
kasmiddelen hebben te financieren. Dit geldgebrek werkt
natuurlijk door; de Y.P.F. en verdere instanties voldoen
niet aan hun verplichtingen tegenover de pensioenkassen,
wegenbouw enz. De gemeente Cérdoba betaalde dezer
dagen een schuld van 77 mln. aan het’staatsgasbedrijf niet,
wat storing gaf in de tegenprestatie. Ook zijn de admini-
straties niet altijd
bij:
spoorwegen en Y.P.F. kennen zelfs
niet steeds de termijnen van hun buitenlandse verplich-
740
–
E.-S.B. 7-8-1963
tingen. Men zou natuurlijk eens en vooral schoon sclp
moeten maken, zelfs ten koste van een tijdelijke inflatie,
indien daarna dan ook een straffe hand een herhaling zou
voorkomen. Maar is dit te verwachten? Het niet op tijd
betalen van lonen, pensioenen en verplichtingen blijft een
voortdurende onrust meebrengen, die zich uit in hele en
halve stakingen, maar verder beperkt blijft tot een gegrom
â Ja Moussorgski.
De landbouw mcl. veeteelt voert de strijd op twee fron-
ten. Intern is er de dreiging, dat alles leven wil ten koste
van de boer. Extern is er het gevaar, dat het buitenland niet
koopt, omdat de prijzen niet concurrerend zijn, dat het
moeilijkheden maakt, zoals bijv. de Verenigde Staten ten
aanzien van mond- en klauwzeer, of omdat het in meerdere
m’ate zelfverzorgend wordt. Dit is het gevaar voor Argen-
tinië van de Europese aaneensluiting en dé eventuele aan-
sluiting daarbij van Engeland, de belangrijkste klant. In-
zake concurrerende
prijzen
helpt tijdelijk de devaluatie van
april 1962.
De huidige Minister van Economische Zaken, die tot
voor kort Minister van Landbouw was, doet het-mogelijke,
voor zover dit binnen zijn machtssfeer valt. De invoer-
rechten en de omzetbelasting op kunstmeststoffen zijn af-
geschaft, eveneens die op de plagenbestrjdende middelen.
Ze bedroegen een
50
pCt. voor fosforhoudende mest-
stoffen. Men hoopt, dat als gevolg daarvan 1 mln. ha méér
met tarwe en mais en 14 mln. ha méér met kunstweiden in
exploitatie zullen komen en dat het rendement van de
bestaande exploitatie zal verbeteren. De militaire fabrieken
hebben echter al geprotesteerd; want die maken ook het
een en ander op dit gebied.
Daarentegen is er een heffing van
5
pCt. gekomen op
de
produktie
van vlees en de voornaamste granen en zaden.
Dit zal de voortbrenging niet bevorderen, want in de eco-
nomische randgebieden met onzekere regenval is soms één
oogst op de drie goed en zelfs van een verliesgevende pro-
duktie moet de
5
pCt. worden betaald. De fiscus hier
onderstelt tôch graag, dat elke arbeid lonend is; er is een
belasting op ,,winstgevende werkzaamheden”, een soort
omzetbelasting op arbeid in vrij beroep en op de bedrijven.
Er zijn maatregelen genomen om voor de pachters de
aankoop van door hen bewerkte grond te vergemakkelijken;
de Staatsbank zal daartoe 80 tot 100 pCt. van de koopsom
als krediet voor 25 jaar geven.
Bij
een slechte oogst wordt
de betaling verschoven; de koper heeft ,,een recht op
waardige levensomstandigheden”. Het is alles heel mooi
in principe, maar kan en zal het uitgevoerd worden en ten
koste van wie?
Men ziet het, er wordt wel iets aangekondigd, doch een
wet is hier soms een ,,beau geste” en wordt niet altijd
uitgevoerd. Het is er nog ver van af, dat landbouw en vee-
teelt weer de plaats innemen, waarop zij recht hebben als
de voornaamste bronnen van een mogelijke welvaart.
Door het
verkrijgen
van steun ,en het uitstellen van de
betalingsverplichtingen aan de Wereldbank, Noord-
Amerika en de Club van Parijs heeft men de dollarkoers
op ongeveer 138 pesos per dollar kunnen handhaven; de
termijndollar op 180 dagen staat op ongeveer
156.
Dit uit-
stel is op zichzelf een succes; alleen moet men zich ook
hier weer afvragen, of betaling mde toekomst betere
kansen heeft. De verplichtingen van regering en particu-
heren tegenover het buitenland worden geraamd op
$ 4.600 mln. De Staatsbank daarentegen geeft ze aan met
$ 2.679 mln. –
De tekorten op de handels.balans bedroegen voor 1960,
1961 en 1962 resp. $ 170 mln., $ 496 mln. en $ 146 mln.
Voor 1963 raamt men een uitvoer van $ 1.196 mln, en een
invoer van $ 997 mln., wat een overschot zou geven van’
$ 199 mln. Voor de eerste vier maanden van 1963 waren
de cijfers: uitvoer $437 mln., invoer $ 331 mln., overschot
$ 106 mln. Maar cijfers op korte termijn zeggen weinig;
zij betreffen ook slechts de zichtbare in- en uitvoer (smokkel-
waar is er niet in begrepen, maar deze wordt wel betaald).
De mindere invoer van olie komt er wel in tot uitdrukking,
maar de bedragen, die men voor het boren naar olie aan
het buitenland moet betalen en die voorlopig de bespaarde
invoer nog overtreffen, blijken er weer niet uit. In hoeverre
is de invoer noodzakelijk bijv. van blik voor conserven
en timmerhout en in hoeverre hebben de
cijfers
betrekking
op invoer van kapitaalgoederen, zoals fabrieksinstallaties,
in hoeverre betreft de export oude voorraden en is dëze
aan seizoen gebonden? Het is niet goed mogelijk op grond
van de gepubliceerde cijfers een juist inzicht in de situatie
te verkrijgen.
Een werkelijk voordeel is de gestegen uitvoer van fruit
en suiker. De rietsuikercultuur van Tucumân, waar het
ook wel eens kan vriezen, was een ten laste van de gemeen-
schap beschermde cultuur, maar thans profiteert ze van
de slechte bietsuikeroogst in Europa en van de situatie op
Cuba. Voor bietsuiker zou Argentinië ook een mogelijk-
heid bieden, maar de rietsuikerproducenten hebben dat
tot heden weten te verhinderen.
lf
In- en uitvoer naar de voornaamste landen in 1962
(x $ 1.000)
1
Uitvoer Invoer
203.740
118.719
169.800 18.083
Engeland
……………………………
Nederland
……………………………
139.351
120.971
Italie
……………………………….
west-Duitsland
……………………….
120.658 184.792
verenigde Staten
……………………….
88320
-396.419
Brazilië
……………………………’
68.401
62.816 790.270
1
901.800
Het grote verschil tussen uitvoer naar en invoer uit
Nederland valt op. West-Duitsland geeft een geheel ander
beeld. Uit de Verenigde Staten wordt overwegend geïm-
porteerd, mogelijk veel boorinstallaties. In 1962 had in
het algemeen een groot deel van de ïnvoer betrekking op
machines en transportmiddelen. De export bestaat nog
steeds voor rond 50 pCt. uit landbouwprodukten en voor
44
pCt. uit veeteeltprodukten.
Een
ongebruikeljjke
export vond dezer dagen plaats. De
Fiatfabrieken in de provincie C5rdoba waren de laagste
inschrijver voor de levering van 12 motorwagens voor de
spoorwegen in Uruguay’ Men zag het als een Iichtpunt.
De schaduwzijde is, dat een zwaar beschermde industrie
leveren kan beneden gemiddelde kostprijs, als slechts de
directe kosten of een deel daarvan worden goedgemaakt.
Men is daartoe genoodzaakt; omdat de sociale wetgeving
ontslag verhindert en dwingt tot doorwerken tegen een
vergoeding, die althans eeti deel der kosten dekt. –
Een
ongewenste
export is die van intellectuelen en vak-
lieden. De laatste maanden lopen er een 2.000 aanvragen
per maand v6’or emigratie naar de Verenigde Staten, aan-
gezien de collectieve nivellerende arbeidsovereenkomsten
de bekwame mensen op een te laag peil houden..,
E.-S.B. 7-8-1963
–
‘
741
De spoorwegen blijven met grote tekorten worstelen.
Deze worden op 30 mrd. pesos en meer per jaar geraamd.
De autoproduktie beliep in de eerste 4 maanden van 1963
28.653 eenheden, tegenover .44.948 eenheden in dezelfde
periode van 1962. De thans tot zeven gestegen fabrieken,
die aangeven zelf auto’s te maken, hebben een vereniging
gevormd. Zoals vaker, wanneer zakelijke motieven ô’nt
breken, maken zij propaganda op ethische grondslag: ze
vertellen, dat ze zich strikt aan deiwethoüden endat wie
geen Argentijnse auto’s koopt, fraude pleegt tegenover het
land.
Het transportvraagstuk zou op te lossen zijn door aanleg
van wegen en vrije invoer van auto’s. Waar dit mogelijk is,
nemen de vrachtauto’s steeds meer vrachtvervoer af van
de spoorwegen. Zelfs
bij
de hoge prijzen van aanschaffing
en onderhoud, blijkt een intensief gebruik van de wagens
tot redelijke kosten te leiden. Het is een prettig gezicht bij
een der in- en uitvalwegen van groot Buenos Aires dit in-
tens vervoèr gade te slaan. Maar in het binnenland ont-
breken vaak de wegen of zijn zij slecht berijdbaar.
Wij
zagen
over een opgeheven spoorlijn zonder doorgaand verkeer
in groot Buenos Aires nog een enkel goederentreintje rijden.
Hoeveel sein- en onderhoudspersoneel is voor dit enkel
uitzonderingstreintje nodig, zo vroegen wij ons af.
Ondanks een overmaat aan administratief personeel ont-
breekt een goede postcheque- en girodienst; de gepensio-
neerden staan in lange files hun beurt af te wachten als er
betaald wordt. Een goede administratie van de pensioen-
aanspraken ontbreekt eveneens. Er isjook geen werkloos-
heidsstatistiek en er
zijn
geen uitkeringen bij werkloosheid.
De werkloosheid begint vooral voelbaar tè worden in de
textiel- en in de metaalnijverheid. De schattingen lopen
uiteen van 180.000 tot 700.000 werkl6zen. De overmaat
aan administratief personeel brengt ook allerminst mee,
dat de zaken snel worden afgedaan. De rechten op invoer,
die in de export verwerkt zijn, zouden worden teruggegeyen.
Aanvragen van 31 augustus 1961 van deze zgn. ,,draw-
back” kon de douane nog niet afdoen. De slachthuizen
wachten ook nog op 94 mln. pesds. ‘Ddoune heeft
1.
rameljk niét voldoende deskundig personeel. D niet
traditionele export zou 12 pCt. restitutie exportbelasting
ontvangen, maar de betreffende bureaus bestuderen nog,
wat er wel en niet onder valt. Een slachthuis had,toen het
nog in overheidshanden was, een bezetting van 8.000 man
en werkte met grote verliezen. Het personeel bedraagt thans
3.621 man, de produktie ligt 50 pCt. hoger en er wordt,
sedert het in particuliere handen is overgegaan, winst ge-
maakt. –
Een geleide economie behoeft een integere controle. Een
vroegere president zei eens: ,,Als we meer inspecteurs be-
noemen, belasten we enkel het bedrijfsleven voor al de
bedragen, die ze dan toegestopt krijgen”. De grote macht
in financiële aangelegenheden van dikwijls onderbetaalde,
praktisch niet afzetbare, ambtenaren blijft in vele landen
over de gehele wereld een probleem. Daardoor is, althans
in een groot deel van Zuid-Amerika, een geleide economie
maar zeer beperkt effectief.
Tot nog toe wèrden voor de kosten van het levens-
onderhoud indexcijfers gepubliceerd op basis van de kosten
van een gezin van een ongeschoolde arbeider met vrouw
en 2 kinderen, 1943 als 100 genomen. Men kwam dan voor
december 1962 op 5.697. Dit werden langzamerhand te
hoge getallen. Men stelt nu 1960 op 100 en neemt het
gezin van een gemiddelde industrie-arbeider, gehuwd en
2 kinderen. Voor december 1962 komt men dan op 165,3.
Voor.1914 komt men op 2,1; voor 1935 op2;3; voor1948
op 5,2; voor
1955
(val van Perc5n) op 19,8; voor 1959
op
78;7; 1960geef.t 100; 1961 komt op 113,7; 1962 op 145,7;
mei 1963 komt op
.175,4.
Het ging dus snel, ook toen
Frondizi
–
en het parlement het. voor het zeggen .hadden.
Tot heden heeft men
,
de opgaande lijn niet kunnen
stoppen.
In de indexcijfers is voor huishuur een fictief bedrag
genomen. Sedert de huren worden beschermd, kan men
bijna niet meer huren, wel kopen. Er wordt nog veel ge-
bouwd, maar niet voor de gemiddelde industrie-arbeider.
Hij kan een hypotheek vragen bij zijn pensioenkas. We
hoorden van een kas, waar
hij
dan normalerwijze na 40
jaar aan de beurt komt; gaat het sneller, dan is het een
kwestie van begunstiging. En waarom niet? Waarom zou
men een speciaal geval niet snel helpen?
In één jaar namen de kosten van het levensonderhoud
met 35,4 pCt. toe. Men moet dus eigenlijk 36 pCt. van zijn
geld maken om
bij
te blijven! Men zoekt het nog steeds in
hogere tarieven voor stroom, gas, benzine en transport.
Aan loonsverhogingen ontkomt men evenmin. Vlak voor
de verkiezingen heeft men de lonen van de ambtenaren
met 30 â 40 pCt. verhoogd. In de lijdende textielbranche
zijn de lonen met 204 pCt. verhoogd. De Minister van
Industrie wil de bestaande industrie beschermen, de invoer
van concurierende installaties weren of weer ongedaan
maken.
Hij
ziet blijkbaar niet, hoe daardoor het gehele
levenspeil laag wordt gehouden en genivelleerd.
0,2
De regering als geheel ziet wel, dat economische voor-
lichting niet overbodig is. Daarom is aan Dr. R. Prebisch,
een Argentijns econoom, dië in internationale orgânen
een functie vervult, om advies gevraagd. Ditadviés blêef
vaag en ietwat tegenstrijdig: van rëgeringswege zou men
in een plan de doeleinden moeten vastleggen, echter met
behoud van het particulier initiatief. Eeri Sociaal-Econo-
mische Raad zou de regering daarbij van advies dienen.
De Raad is nog niet ingesteld, maar de regering heeft al
wel verklaard, dat zij niet zozeer uit deskundigen, dan wel
uit vertegenwoordigers van de verschillende belangen-
groepen zou bestaan. Het plan is in kringen van het be-
drijfsleven over het geheel met weinig enthousiasme ont-
vangen.
Ook overigens zit de regering niet stil. Er zijn nog enige
veranderingen aangebracht in het strafrecht, het handels-
recht en het chequerecht, die ten doel hebben economische
del’cten tegen te gaan en de corruptie te bestrijden. Het
chequerecht is nu geregeld op basis van de internationale
conferentie inzake het chequerecht van 1931 te Genève.
De voorgedateerde cheque was hier een wijd verspreid
betaalmiddel; in het vervolg moeten voorgedateerde
cheques door de banken worden betaald. We wachten af,
wat het bedrijfsleven hierop zal vinden. Verder zijn de be-
palingen inzake de boekhouding, die nog berustten op de
oude Spaanse voorschriften met copieboeken, genummerde
bladzijden, geregistreerde boeken enz. aan de moderne
-wijze van boekhouden aangepast. Het is jammer, dat men
742
E.-S.B.
7-8-1963
de verouderde bepalingen inzake de rechtsvordering en het
procesrecht, die eveneens van oude Spaanse oorsprong zijn,
niet mede heeft herzien.
De politieke partijen zoeken het ongeveer alle in een
,,betere” verdeling van de rijkdommen. De politici zijn het
er ‘ook over eens, dat eerst de politieke aangelegenheden
moeten zijn geregeld en dat dan de economische moeilijk-
heden vanzelf een oplossing zullen vinden. Hoe men zich
dit voorstelt, gegeven het ‘feit dat telkens politieke fac-
toren een sanering hebben verhinderd, laat men liefst in
het midden.. De grote massa vindt dat de oplossing ligt in
het alles zelf consumeren en het alles zelf maken, maar de
grondslagen voor een gehele zelfvoorziening zijn niet aan-
wezig. Verder willen de partijen het zoeken in een grondige
reglementering en controle van het zakenleven en de Open-
bare diensten en het aan banden leggen van
prijzen
en
wisselkoersen. Ook wil men de contracten voor het boren
naar olie ongeldig verklaren. Hierbij moet niet worden
vergeten, dat het veelal meer een strijd is tussen personen
dan tussen beginselen, waarbij de regering tracht Perén
en zijn volgelingen tot niet te grote invloed te laten komen,
hetgeen een zeer moeilijke opgave is. Argentinië is in poli-
tiek opzicht een overontwikkeld land; voor politici valt
hier veel te leren.
Thans volgen enige kerngegevens betreffende de Argen-
tijnse economie.
Het bruto sociaal produkt
bedroeg, omgerekend in ver-
gelijkbare cijfers op basis 1950, voor dejarén 1958 t/rn
1962: –
1958
…………
73,9 mrd. pesos
1959
…………
70,1
1960
…………
73,0
1961
…………
77,2
1962
…………
74,1
Praktisch is er. dus stagnatie.
Het
verbruik
bedroeg, eveneens omgerekend op 1950,
voor genoemde jaren:
1958
…………
56,8 rnrd. pesos
1959
…………
54,6
1960
………….
54,9
196
1
…………
60,8
1962
…………
55,8
Het verbruik door regering en regeringsinstanties is in deze
cijfers begrepen. Neemt men alleen het verbruik door de
bevolking, dan daalde dit van 51,7 mrd. pesos in 1961 tot
45,6 mrd. pesos in 1962, de laagste stand der laatste
5
jaar.
Hier kan men eerder van achteruitgang spreken.
Kleinhandelsindexcjjfers Buenos Aires
1958
…………..
100
1960
…………..
86,5
1962
…………..
77,3
De met
tarwe
bebouwde oppervlakte bedraagt dit jaar
4.460.000 ha. Dit is
5,6
pCt. minder dan vorig jaar, 10,1
pCt. minder dan het gemiddelde van de laatste
5
jaar en
17,9 pCt. minder dan dat van de laatste 10 jaar. Men moet
er echter rekening mee houden, dat tarwe als voedergraan
gedeeltelijk is vervangen door sorgum en andere nieuwere
voedergewassen, welke in de statistiek ontbreken.
De produktie van
zonnebloempitten
wordt dit jaar ge-
schat op 470.000 ton, iets meer dan de helft van de pro-
duktie van het voorafgaande jaar. Daarentegen zal d
produktie van
ljjnzaad
met 838.600 ton wat meer zijn dan
die van het vorig jaar. De produktie van
petroleum
bedroeg
in de eerste 4 maanden van 1963 4.960.677 m
3
,
tegenover
4.864.927 m
3
in de overeenkomstige periode van 1962.
De
personeelsuitgaven
van de staat zijn van. november
1961 op nôvember 1962 gestegen van 2.681 mln, pesos tot
5.997 mln, pesos en die van de staatsbedrijven van 743
mln. pesos tot 1043 mln, pesos.
Wij wezen er in ons vorige artikel reeds op, hoe moeilijk
de situatie is en hoe onwaarschijnlijk een snelle oplossing
der economische moeilijkheden. Men doet het een en ander,
maar niet genoeg. Men moet boven alles landbouw en
veeteelt bevorderen; men moet voorts wegen aanleggen en
het transport goedkoop maken, ook door invoer van ge-
bruikte wagens zonder rechten, en men moet de industrie
enige bescherming geven, maar niet zoveel, dat zij leeft ten
koste van het land. De improduktieve krachten moeten
worden geëlimineerd. Voor dit alles is nodig een grcep
mensen, die onaangename beslissingen wil en durft nemen
en deze ook kan laten uitvoeren.
Op 1 juli jl. hebben de algemene verkiezingen plaats-
gevonden. Veel mensen zijn over de resultaten erg tevreden,
,
omdat de blanco stemmen (Peronisten) slechts tot ca.
15 pCt. zijn gekomen en we nu een democratische regering,
met als grote factor de Vôlksradicalen, krijgen, ik zie
niet hoe de vooruitzichten er nu in economisch opzicht
gunstiger door zijn geworden. Het programma van de
Volksradicalen houdt o.a. in:
annulering van de contracten inzake het boren
naar olie; –
opzegging van de garantie tegenover de Verenigde
Staten inzake kapitaalinvesteringen;
instelling van een sociaal-economische raad, die ook
beslist inzake deviezenpolitiek en geldomloop;
wijziging van de verhouding met de Wereldbank
(geen vreemde voogdij);
5geleide eènomie, ‘deviezencontrole;
agra’iiscbe hult of landverdéling voor kleine boeren
(voor onteigening is er geen geld, maar bijv. 80 pCt. van
de grond in de provincie Chaco, waar thans Franse boeren
uit Algiers gaan koloniseren, is van de staat);
handel met de landen achter het ijzeren gordijn;
geen monopolies en privileges;
olie- en elektriciteitsproduktie door de staat.
Dat zijn zo enkele punten. Zal dit programma nu wer-
kelijk worden uitgevoerd? Op de beurs en in zakenkringen
twijfelt men eraan. Maar er zijn andere partijen, zoals de
Christen Democraten en Socialisten, die zeker druk op
de Volksradicalen zullen uitoefenen als zij hun beloften
niet nakomen, alsmede de andere vleugel van de radicalén,
de intransigente radicalen van Frondizi-Alendi. Als de
man van de Volksradicalen, illia, die vermoedelijk presi-
dent zal worden, zijn programma inderdaad wil uitvoeren,
welke reacties zal dit’ dan in het leger oproepen? En hoe
denkt hij de arbeiders mee te
krijgen,
die in hoofdzaak
zullen kijken naar volledige werkgelegenheid en naar het
resultaat in hun loonzakje? Nogmaals: een oplossing van
de economische moeilijkheden ligt nog allerminst in het
verschiet.
Eoulogne sur Mér.
D. B. BAARSLAG Sr.
E.-S.B. 7-8-1963
. 743
De Westduitse migratiestatistiek of Territoriale ambities in statistisch gewaad
De inigratiestatistiek van de Bondsrepubliek is
een ingewikkelde zaak. Zjj geeft een verfijning in
1e classificatie der be volkingsstromen, welke bij
de nzigraties’atistieken van andere landen ont-
breekt. Merk waardigerwjjze wordt hierdoor het
inzicht in de bevolkingbeweging van en naar de
B.R.D. echter geenszins vergroot; het tegendeel is
veeleer het geval. Gezien de extra arbeid, welke het
aanbrengen van de bedoelde verf ining ongetwjjfeld
vergt, moeten er niettemin gegronde redenen voor
zijn. Nu, die zon er dan ook en zij blijven voor de
aandachtige beschouwer niet lang verborgen.
De statistiek laat aan de gebruikelijke classifi-
catie der bevolkingsbeweging naar landen van her-
komst en bestemming eerst een ander indelings-
criterium
voorafgaan.
Voor haar bestaat het
buitenland allereerst uit twee delen, nl. dat gedeelte
dat op 31 december 1937 tot Duitsland behoorde en
dat gedeelte waarvoor dat (nog) niet het geval was.
Alleen dat laatste deel verschijnt in de statistiek
onder zijn werkelijke naam en ook alleen dat deel
1vordt nader onderverdeeld naar landen van her-
komst en bestemming. Het eerste deel wordt op
enigszins andere wijze
geclassificeerd,
waarbij echter
voor de niet-Duitse lezer een babylonische spraak-
verwarring dreigt.
Waar in de statistiek het
hoofd
,,Sowjetzone”
verschijnt, blijkt niet de Sowjetzone doch Oost-
Duitsland – de D.D.R. dus – bedoeld te zijn,
terwijl de Sowjetzone zelf niet afzonderlijk parais-
seert. Oost-Duitsland wordt overigens niet als
zodanig, doch als Midden-Duitsland aangeduid.
Waar in de statistiek over Oost-Duitsland wordt
gesp’oken, gelieve men te bedenken dat gedoeld
wordt op de gezamenlijke Poolsi en Russische ge-
bieden, welke op 31 december 1937 tot Duitsland
behoorden.
Ofschoon er natuurlijk met behulp van een
historische atlas wel – bij benadering – is uit te
komen, is het duidelijk dat de
informatieve
taak
van de statistiek hier ondergeschikt is aan doel-
einden van hogere ‘prioriteit; doeleinden welke als
onvermijdelijk begeleidend verschijnsel gebeurtenis-‘
sen met zich brengen als de volgende. Blijkens een
bericht in de N.R.C. van 10 juni f1. werd de leider
van de Westduitse televisie-uitzending over de
Poolse wederopbouw van Breslau, op de bijeen-
komst van voormalige Sileziërs te Keulen, waartoe
hij was uitgenodigd, door de menigte uitgescholden
en moest hij om een politie-escorte verzoeken.
Gezien in het licht van de recente her-oriëntering
van het buitenlands beleid der Bondsrepubliek,
onder meer omvattend het streven naar goedè
nabuurschap met de Oosteuropese landen, lijkt een
en ander thans echter minder opportuun. Mocht
66k de mnigratietatistiek aan het nieuw’ gewonnen
inzicht worden aangepast, het zou haar doorzichtig-
heid slechts ten goede komen.
Schiedam.
R. IWEMA.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
ProÎ. P. Hennipman,
Prof, A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof.
J.
Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 30; vor
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden aan-
géhomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
744
NEDERLAND
ECONOOM
die als medewerker van een economische stafgroep zal adviseren inzake
de gevolgen van de Europese integratie voor de verschillende bedrijfs-
onderdelen (produktie, verkoop, transport, enz.) der onderneming.
Maximum leeftijd
Sollicitatiebrieven niet inlichtingen omtrent personalia, opleiding en ervaring
te richten aan het Hoofd van de Afdeling Personeels- en Sociale Zaken van
Esso Nederland N.V., Postbus 110 te ‘s-Gravenhage.
E.-S.B. 7-8-1963
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw
annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens ht
NETNUMMER
ESSO NEDERLAND N.V.
zoekt voor haar Afdeling Financiële Zakeii een
FINANCIEEL MEDEWERKER
S.
‘
aan wie de leiding zal worden opgedragen van een stafgroep welke de
bedrijfsleiding adviseert inzake het financieel beleid van de onderneming
en inzake vraagstukken, vooral van internationale aard, waarvoor de
maatschappij als onderdeel van een wereldconcern zich doorlopend ge-
steld ziet.
Vereisten: Economie .(Dr. of Drs.)
–
Leeftijd: Ten hôogste
35
jaar.
Sollicitatiebriven met inlichtingen omtrent personalia, opleiding en ervaring
te richten aan het Hoofd van. de Afdeling Personeels- en Sociale Zaken van
–
Esso Nederland N.V., Postbus 110 te ‘s-Gravenhage.
1
S.
,
Kapitaalmarkt.
De emissie van de Bijenkorf zal ons meer
kunnen leren
van het gedrag van de Amerikaanse
aandeelhouders.
Zullen zij hun claims zelf benutten met de kans dat zij te
zijner tijd de nieuwe Interest Equalisation Tax moeten be-
talen of zullen zij het zekere voor het onzekere
nemen en
hun claims in ons land verkopen? De Amsterdamse beurs
verwachtte kennelijk het laatste want in de
afgelopen week
trad een aanmerkelijke koersdaling op.
lndcxclfers aandelen
28 dec.
H.
&
L.
26 juli
2 aug.
(1953
=
100)
1962
1963
1963
1963
Algemeen
………………
345
399
–
346
385
380
Intern. concerns
………….
464
555-463
530
522
Industrie
………………..
319
358— 321
348
-345
Scheepvaart
…………….
134
153-135
150
149
Banken
………………..
257
261 —232
250
249
Handel enz .
…………….
150
161 – 150
154
151
–
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
–
Aandelenkoersen.
,
Kon.l’etroleum
………….
f.
157
t.
170,70
t.
169
Philips G.B
………………
l
139
f. 158,30
f. 153,80 Unilever
……………….
1138,40
f. 165,10
.
f. 161,40
A.K.0.
….. ……………
40l
4714
476
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
607
594
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
7891
780
Zwanenberg-Organon
……..
909’/
.
890
900
van Gelder Zn
…………..
244
245
240
Amsterdamsche Bank
……..
390
•
395
394
3
1
Robeco
…………………
f. 208
f. 222
f. 223
New York.
. ,
–
Dow Jones Industrials
652
689
698
Rentestand.
–
Langl. staatsobl. a)
………..
4,24
4,27
4,25
Aand.: internationalen a)
3,20
3,29
lokalen a)
………..
3,86
–
3,56
.
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
2
l’/
8
1131,6
a)
Bron:
Veerliendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
.745
Celdmarkt.
Het begin van een nieuwe kasreserveperiode en vooral
de Rijksuitkering aan de gemeenten hebben een nieuwe
fase in de ontwikkeling var de geldmarkt ingeluid, welke
is gekenmerkt door de overgang van krapte naar steeds
toenemende ruimte. Het behoeft geen betoog, dat de geld-
marktinstellingen van deze wijziging hebben gebruik ge-
maakt om de
bij
De Nederlandsche Bank opgenomen
voorschotten in rekening çourant af te lossen. Tevens kon
het gestalde papier zonder moeite worden teruggekocht.
t-let saldo van de banken kon verder worden opgevijzeld
en ligt thans ruim boven het verplichte tegoed. Het gevolg
is een groeiend aanbod op de markt voor daggeldleningen
gepaard gaande met een dalende vraag. De cailgeidrente
werd aan deze gewijzigde marktsituatie aangepast en liep
in drie etappes van 24 pCt. tot
11
4
pCt. terug, welk peil
op 2 augustus werd bereikt.
[-let ligt in de verwachting, dat de bankpapiercirculatie
in de komende weken met een belangrijk bedrag zal in-
krimpen. De middelen, die bij de banken binnenstromen,
kunnen echter reritegevend worden gemaakt in het biinen-
land door schatkistpapier van de Agent van het Ministerie
van Financiën te kopen. Drie- en vijftienmaandspapier als-
mede drie- en vijfjaarsbiljetten zijn thans over de toonbank
verkrijgbaar.
E.-S.B. 7.8-1963
‘S.
KWANTITEIT
of
N.V. MAGAZIJN ,,DE BÜENKORF”
KWAL!TEIT?
..
gevestigd te Amsterdam.
Wanneer het
LI
vooral
om
U
itgifte
de
kwantiteit van de reacties
op
door
Uw
onderneming
van
geplaatste
personeelsannonces
gaat, dan
S
menen wij er goed
nom. f. 2.733.400,- gew. aandelen
aan
te
doen
U
tevoren
te
moeten afraden deze annonces
–
resp. niet-royeérbare cert. van gew. aandelen
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Ron-
derden
reacties
voorspellen
in stukken groot nom. f. 200.- en nom. f. 1000,- aan toonder
wij U beslist niet.
voor de helft gerechtigd tot het dividend over het boekjaar
1
februari 1963131 fanuari 1964 en ten volle tot het dividend over de
*
volgende boekjaren.
Wilt ti echter een indruk heb-
tot de koers van 300 pCt.,
ben van de kwaliteit van de
binnenk5mende
reacties,
dan
uitsluitend voor houders van claims en wel in dier voege, dat houders van
claims van gewone aandelen het recht hebben in te schrijven op gewone aan-
zal het U interesseren dat tal-
delen en/of n.r. certificaten van gew. aand., uitgegeven door het Administra-
rijke grote ondernemingen re-
tiekantoor Interland N.V., en dat houders van claims van n.r. certificaten
gelmatig
inschakelen
,,E.-S.B.”
van gew. aand. uitsluitend kunnen inschrijven op n.r. certificaten van gew.
als medium voor het oproepen
aand., waarbij nom. f. 1000,- bestaand kapitaal recht geeft tot inschrijving
op nom.
f.
200.- nieuw kapitaal.
van
functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven
namelijk
dat
een
Ondergetekenden berichten, dat zij op
oproep
in
,,E.-S.B.” geplaatst,
vrijdag, 9 augustus 1963,
een
prima
selectie
van
het
aantal
reacties
betekent,
het-
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
geen
een
niet
onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
de inschrijving op bovengenoemde uitgifte openstellen bij hun kantoren te
,,aanbod”.
Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar gevestigd, op
de voorwaarden van het prospectus d.d. 31 juli 1963.
Prospectussén en inschrijvingsbiljetten, zomede afschriften van de vor-
waarden van administratie en
–
tot een beperkt aantal
–
exemplaren van de
statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 196211963 zijn bij de inschrij-
Zoekt U het in de kwaliteit
vingskantoren verkrijgbaar.
van de reacties op Uw per-.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
soneelannonces,
dan
geven.
wij U ernstig in overweging
.
LABOUCHERE
&
CO. N.V.
om ,,E.-S.B.”
als medium in
te
schakelen.
Amsterdam, 31 juli 1963.
Advertentie-afdeling
Postbus 42
–
Schiedam
–
.-_.————-.-.-.-
–
voolr
CC
kan men te veel
en ook
te weinig uitgeven.
De meeste mislukkingen zijn vaak het gevolg
van het laatste
t
.
ALGEMEEN PROVINCIAAL-, STADS. EN
–
ACADEMISCH ZIEKENHUIS
GRONINGEN
Bovengenoemd ziekenhuis roept sollicitanten op
voor de funktie van
DIREKTI E-.S EKR ETARI S
Vereist: doktoraal examen economie.
Sollicitaties met volledige inlichtingen te richten
aan de geneesheer-directeur.
746
E.-S.B. 7-81963
lIIllIllIIIIlllHIHhllllIllIllllIlIllllIIlIlllUIllIlIIIlIlIllIllIlIIll
Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
-.
•
Ap
.
t
–
COOPERATIEVE CENTRALE
NAIFFEISENwBANK
zoekt voor har
afdeling statistiek
een
medewerker
met belangstlling voor statistische problemen.
Gedacht wordt aan een Candidaat in de Economie,
die aan een functie in het bankwezen de voor-
t
4
keur geeft b”6ven verdere academische studie.
Onze instelling kent o.a.:
•op 25-jarigeileeftijd opname in een premievrije
pensioenregelfng – studietoelagen bij verdere
vakstudie in de avonduren – reiskostenver
–
goeding voor
,
hen die buiten Utrecht wonen –
5-daagse werkweek.
n!i
Schriftelijke sollicitaties aan
de
Afdeling
Personedlszaken, St. Jacobsstraat 30,
Utrecht.
mi
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en obiectiviteic betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le
Interessante (hoofd)arcikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamiich geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scondaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard ioder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrnt iets 5’e mei-
den valt.
•,’.
–
–
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
‘t
‘–4
iDIaak gebruik van
de rubriek
VACATURES
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
(en gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
E.-S.B. 7-8-1963
–
747
STELT U
vooR
HET
VERKRIJGEN
VAN INLICHTINGEN
IN VERBINDING MET:
BOS EN LOIVIMER.
PLANTSOEN 1,
AMSTEROAM-W.
TEL. 134971
POSTBUS 8400
C E IqT]RAAL
BEHEER
VERZEKERING EN
DiENSTVERLENING
ten behoeve van het bedrijfsleven
WET-RISICO
bedrijfs-w.a.-verzekering, niotorrijtuigverzeke.
ring, ongevallenverzekering voor inzittenden
van automobielen.
BRAND-RISICO
brand- en bedrijfsschadeverzekering van in-
dustriële en andere objekten.
MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsschade, stormschade
en andere risico’s.
VERVOER-RISICO
transportverzekering van goederenzéndingen
in binnen- en buitenland.
PENSIOEN-RISICO
collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en
invaliditeitsverzekering.
VERENIGING VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE ADMINISTRATIE
–
C.E.A.
loon-, voorraad., debiteuren-administratie, fac-
turering enz. met béhulp van elektronische
apparatuur.
De bij Centraal Beheer aangesloten vereni-
gingen werken op zuiver onderlinge grondslag.
Het lidmaatschap kan u een belangrijke be-
sparing op de kosten opleveren.
CENTRAAL BEHEER SELAST ZICh
OOK MET DE ADMINISTRATIE VAN
ONDERNEMINGSPENSIOENFONDSEN
748
E.-S.B. 7-8-1963