Reisdeviezen
R. MEES & ZOONEN
Rotterdam
BANKIERS EN AS8URANTIE
–
MAKELAARS
Bagage- en ongevallenverekeringen
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80
MAURITSWEG 23
e
ROTTERDAM-2
weftelijke
aansprakehjkheids-
verzekering
condities gebaseerd op meer
dan 60 jaar ervaring.
[P.R
0 V
…. IDENl)j
N.V. ALGEMEENE
VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
(
t
PROVIDENTIA
AMSTERDAM-C.
1f
M
HERENGRACHI’ 376
1
TELEFOON 222120
90
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
E C 0 N 0 MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Baniders:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29.—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op. aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt.
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSLEVANREDACflE: Ch. Glasz;
L. M.Koyck;fl.W.Lambers;
J.
Tinbergen; J. R. Zwdema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIE: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
1-2-1961
De opmars naar de ,,Brave. New World”
111
zijn werk ,,De toekomst is verleden tijd” heeft Prof.
Dr. F. L. Polak onze tijd door het ontbreken van een alge-
meen aanvaard positief toekomstbeeld uniek genoemd.
Slechts negatieve toekomstbeelden vinden nog een alge-
mene weerklank. Tot deze categorie behoort het in 1932
verschenen ,,Brave New World” van de briljante auteur
Aldous Huxley. Intelligente romanciers hebben enkele ver-
schijnselen eerder kunnen zien en voorzien dan de weten-
schaps beoefenaars met hun op exacte waarneming en veilige
deductie ingestelde denkvormen. Aan degenen, die door
de talrijke pessimistische toekomstbeschrjvingen over-
verzadigd zijn, moge Prof. Polaks stelling dat de toekomst-
beelden medebepalend zijn voor de feitelijke geschiedenis-
gang in overweging worden gegeven.
Zoals vele lezers zich herinneren, is de ,,Bravé New
World” een totalitaire maatschappij, waarin het wenselijk
gedrag door voorgeboortelijke regulering (behandeling van
embryo’s in flessen) en door nageboorteljke conditio-
nering wordt verzekerd. Deze conditionering omvat o.a.
het aanvaardbaar maken van slavernij door chemisch
verwekte geluksgevoelens en het blijvend vervormen van
de geest door nachtelijke cursussen van onderwijs
–
in
–
de-
slaap.
In ,,Brave-New World Revisited”, onlangs in Neder-
landse vertaling verschenen
1),
onderzoekt Huxley in hoe-
verre de incarnatie van zijn nachtmerrie is gevorderd. Hij
deelt mede tijdens het schrijven van zijn roman in 1931
niet te hebben verwacht dat deze afschrikwekkende samen-
leving nog voor de dagen van zijn achterkleinkinderen zou
worden verwerkeljkt. De komst van dit satanische rijk
blijkt nu echter meer nabij. Van de stalinistische methoden
van straf en angst voor straf, door G. Orweil in ,,1984″
beschreven, evolueren wij nu snel naar de Nieuwe Wereld.
Hierin wordt weinig gestraft; de volgzaamheid resulteert
uit het reguleren van de reflexen van babies en van de geesten
van kinderen en volwassenen. De genetische standaardisatie
door het manipuleren met embryo’s lijkt hem nog niet
mogelijk. Volgens een’ recent krantebericht zijn echter in
Italië reeds geslaagde experimenten met het bevruchten
van menselijke eicellen in reageerbuizen uitgevoerd.
De realisering van de nachtmerrie voltrekt zich vooral
door de toenemende overbevolking, de ontwikkeling van
de techniek en door het ontwikkelen van technieken voor
het reguleren van de gedachten en gevoelens van de grote
massa door vertegenwoordigers van commerciële en poli-
1)
,,Weerzien met mijn nieuwe wereld”. A. G. J. Strengholt’s
Uitgeversmaatschappij N.V., Amsterdam 1960, 158 blz., f.7,90.
tieke organisaties. Wij staan niet aan de vooravond van
het tijdperk van de ruimtevaart doch van de overbevolking.
Ten gevolge hiervan zal het welvaartsniveau in vele landen
laag en labiel blijven. Deze ,,schaarste-economie” leidt tot
een totalitair regime in de overbevolkte en onderontwikkel-
de landen. De technische vooruitgang gaat samen met
steeds meer centralisatie en concentratie van economische
en politieke macht. In een ,,kapitalistische democratie”,
zoals de Verenigde Staten, wordt ,,Big Business” door
een machtselite beheerst. Deze macht omvat, zij het met
meer vriendelijke en bedekte methoden dan in een totali-
taire staat, het economisch potentieel en bovendien de
ge’oelens en handelingen van het publiek door middel van
de communicatiemiddelen (t.v., pers enz.; hierbij moge ik
wijzen op de concentratie van krantenconcerns in Groot-
Brittannië en in de Verenigde Staten). Om de bekende
woorden van Churchill te parodiëren: nooit
zijn
zo velen
in een dergelijke mate door zo weinigen gereguleerd.
De auteur is geen determinist en meent dat geweigerd
kan worden zich te laten voortstuwen naar de ,,Brave New
World”. De neiging tot weerstand lijkt hem echter gering,
hetgeen blijkt uit de opkomst van de sociale ethiek, die
in Whytes ,,The Organisation Man” is beschreven. De mo-
derne trefwoorden: aanpassing, ,,teamwork”, groeps-
denken enz., berusten op het primaat van de collectiviteit
boven de rechten van de mens.
Aandacht wordt gewijd aan commerciële propaganda-
methoden, hersenspoeling, aan chemische en onderbewuste
overredingstechnieken en aan hypnopedie (onderwijs-in-de-
slaap). Er zijn reeds biologisch weinig schadelijke middelen
die het geluksverwekkend effect van de ,,soma-tabletten”
uit Huxleys roman benaderen. Hypnopedie werd in 1957
op Amerikaanse gevangenen door miniatuurluidsprekers
onder hun kussens toegepast. Na
1945
worden in de Ver-
enigde Staten ,,kussensprekers” verkocht, o.a. tot bevor-
dering van het zelfvertrouwen (veel gekocht door handels:
reizigers).
In het hoofdstuk ,,Wat kan et gedaan worden?” komt
de auteur tot sombere conclusies over de mogeljkheden,
die de fatale ontwikkeling zouden kunnen ombuigen. Hoe-
wel o.a. het gevaar van een komende totale regulering
van het menselijke denken en voelen door Huxley wordt
overdreven, zijn
.
de opmerkingen over overbe’blking en
overorganisatie niet van realisme ontbloot. Dit boekje is
een interessante toetsing van zijn roman. De Nederlandse
vertaling is helaas niet vlekkeloos.
Rotterdam.
Drs. M. HART.
LJUL
Blz.
Blz.
De opmars naar de ,,Brave New World”,
door
I’ngezonden stukken:
Drs. M. Hart
………………………..
91
Stabiliteit en groei: controversen in de Ame-
Nogmaals hoogbouw,
door Drs. J. G. van
rikaanse economische politiek,
door Prof Dr.
der Ploeg met een naschrift van Prof Dr. Ir.
J.
E.
Andriessen
……………………..
92
H.
G.
van Beusekom…………………
100
De tankvaart in 1960,
door C. Vermey………
95
Wat de mens ons waard is,
door H. J. Tet,-
Internationale prjsafspraak en E.E.G.-verdrag,
nissen met een naschrift van R. Fentener van
door Dr. J. A.
Geeriman ………………..
97
Vlissingen, psychiater…………………
102
Televisie en welstand, door Dr. P. Her wej/er
98
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
104
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1-2-1961
91
In de Verenigde Staten
is er
noch eConomishe
stabiliteit noch
voldoende groei. De oorzaak van
dit” falen van de Amerikaanse economie wordt in
–
een ,,Staîf-eport’
van het Joint Econo,i Corn-
mittee uit het Congres toegeschreven aan een’ ver-
kéerde economisch-financiële politiek van zowel
de, Regering-Eisenhower als Jan de Federal. Re- ‘
gerve Board. De
wat het rapport
noemt’
ongun- –
stige ,,mixture’,!. van een allerminst anti-cyclische
bii’dgetpolitiek – en eén
volgehouden
–
beleid van
,,tight money” remde de groei van de produktie,
stond de investeringen in de weg, zonder nochtais
de
wezenlijke oorzaken
van de
inflatie aan te tas-‘
ten. Daar komt dan nog bij de vraag- en produktie-
verschuiving in de richting van qua produktiviteits-
groei achterblijvende sectoren en de
veröntrustende
ontwikkeling in de landbouw. Het rapport moti-
veert op overtuigende wijze, dat
het probleem van
de -verenigbaarheid van een, verantwoord groei-
tempo en economische stabiliteit anders zal moeten
worden aangepakt en formuleert daartoe een aan-
tal logische voorstellen, die inderdaad passen m het
noodzakelijke streven naar een sneller groeitempo
zonder inflatie. .
–
Stabiliteit’ èn groei:
controversen
in de Amerikaane
economische politiek
t
Economische zorgen voor de Regering-Kennedy.
Nu in de Verenigde Staten de politieke wisseling een
voldongen feit is, dringt zich de *aag op,’ in welke zin
een verandering in het economisch beleid te veiwachten
is. Wanneer deze kwestie hier aan de orde wordt ge-
steld, géschiedt dit niet zozeer met’ het oogmerk om in
te gaati op de mogelijke maatregelen op koste termijn,
die in de Amerikaanse situatie van een gematigde
depressie verantwoord zouden zijn. Natuurlijk ligt het
voor de hand dat het afscheidswoord van de Regering-
Eisenhower, ni. een overschotsbegroting, . door het
nieuwe team niet au serieux zal ‘worden genomen. Maar
daarorii gaat het op dit moment niet; veel interessanter
‘is
een meer fundamenteel probleem, nl. welke positie de
Regering-Kennedy zal kiezen ten aanzien van de moei-
lijkhëid hoe de twee belangrijkste ecbnomiscli-politieke
doelstellingen, in casu groei en stabiliteit, zijn te’ ver-
enigen. .
De waarschuwing van het Joint Economie Committee.
Over dit vÈaajstuk breken zich de economisten in de
gehele Westerse wereld het hoofd, vôoral nu op zo uit-
dagende wijzè van achter het ijzeretf gordijn de com-
munistische oplossin terzake wordt gedemonstreerd
tiet fraaie groeicijfers Het is daarom merkwaardig hoe
weinig aahdacht in ons land en ook daarbuiten wordt
geschonkeh aan de fundamentele arbeid, die het Joint
• Economie ‘Ctmmittee in de Verenigde Staten op dit ge-
‘biéd verricht. Sinds een ‘aantal jaren -publiceert deze
Congrescommissie, die onder leiding van de bekende
economist Paul Do’uglas sta’at, de ene omvangrijke studie
na de andere. Wij lezen en herlezen het Engelse Rad-
bliffe-rapport, in feite een Vrij conventionele beschou-
wing die toch eigenlijk langs het wezen van de moderne
inflatiepolitiek heengaat en waarin de economische
groei nog niet eens aan de grondverf toekomt. Maar
de in 1958 en
1959
verschenen studies van het Joint
Ec6nomic Committee over ,,The relationship of prices
to economie stability and growth” heeft nog maar wei-
nig weerklank gevonden, misschien omdat de ook hier
blijkende Amerikaanse voorliefde voor ,,bigness” —het
gaat om grote voorraden bedrukt papier – de meesten
van ons afschrikt
1).
Het Joint Economie Comrnittee is
desondanks niet bij deze pakken papier gaan neerzitten
en heeft onder het motto ,,frappez toujours” in het be-
gin van’ 1960 een nieuw rapport van ,,slechts” 500 blad-
zijden het licht döen zien. Dit geschrift, dat de titel
,,Staf/ report on employmeni, growth and price levels”
draagt én dat onder’leiding van de steeds meer bekend
wordende economist Otto Eckstein is voorbereid, kan
ons enig inzicht verschaffen in de hiervöôr gestelde
“raag.
De probleemstelling van dit rapport is’ de volgende.
Sinds 1954
is de gemiddelde groei
van
het bruto nationaal
produkt in de Verenigde Staten slechts 2,4 pet. per
jaar,de werkloosheid fluctueert tussen 4 en 6 pet. van
dé beroepsbevolking en desondanks is er nog een prijs-
stijging
,
(betrokken op de totale• produktie) van ruim
2 pet. per jaar. Kortom, er is nèch economische stabili-
teit, nèch voldoende groei. Wat dit laatste betreft, be-
cijfert de Ecksteingroep dat deze groei, gegeven de
mogelijkheden tot uitbreiding van de produktiecapaci-
teit en de werkgelegenheid, op zijn minst 3,5 pet. en op
zijn best 4,5 pet. zou kunnen bedragen. De oorzaak van
dit falen van de Amerikaanse economie wordt zonder
veel dmhaal toegeschreven aan een verkeerde econo-
misch-financiële politiek van zowel de Regering-Eisen-
how als de ‘Federal Reserve Board.
Scherp richt het rapport zich tegen’ de gangbare op-
vatting dat men ‘de ‘economische’ groei in een hoogont-
wikkeld land zou kunnen bevorderen met een ‘anti-
inflatiepolitiek, die alleen maar beoogt de totale beste-
dingen in toom te houden en die daartoe in hoofdzaak
1)
Dcie studies omvatten behalve een in maart
1958
ver-
schenen compendium – waarvoor vrijwel alle vooraan-
staande Amerikaanse economisten een bijdrage hebben ge-
leverd – een reeks study-papers, verslagen van hearings e.d., tezamen meer dan 5.000 bladzijden druks.
92
1-2-1961
Uw bankrekening is flU.overal binnen .uw bereik met de
dispo”S”‘jtièpas
van de
.• ‘
‘
R
SANK,
vestigingen in Nederland
(advertentie)
–
gebruik maakt van conventionele frotaire ‘restricties.
ivlet andere woorden: zowel het eenzijdig gericht zijn
van het economisch beleid op de bestrijding van de be-
stedingsinfiatie als de toespitsing van dit beleid op mone-
taire maatregelen w45rdt als een van de hoofdoorzaken
beschouwd van de huidige impasse
2).
Dit is een ernstige
aantijging, die niet alleen de Amerikaanse overheid ter
harte moet gaan, maar waar wij in West-Europa ook
iets van kunnen leren! Intussen roept het een en ander
een tweetal vragen op, iii. in de eerste plaats wat nu het
bijzondere is van de recente inflatieverschijnselen en
vervolgens wat precies. de fouten zijn,van het daartegen
gerichte beleid. –
De infiatiediagnose.
–
.
Wat het eerste aangaat worden de auteurs van het
rapport niet moe om de stellihg.te herhalen, dat ersinds
1954 eigenlijk nauwelijk sprake meer is van het gebrui-
kelijke infiatieproces, neerkomende.
)
op . .,,too much
money chasing too few goods”. Of anders gezegd: de
Keynesiaanse infiatiediagnose van een overschot van
•
de
bestedingen. boven het nationale inkomen ,bij volledige
werkgelegenheid was in het eerste decenniurn, na de
tweede wereldoorlog nog juist, doch heeft gindsdien
sterk aan
•
actualiteit. ingéboet. Meer, en . meer, kiornen
andere inflatie-oorzaken op de voorgrond te staan,
waarvan als de belangrijkste moet worden genoemd, dat
wat het rapport als ,,market-power, in.flation” aanduidt.
Het gaat hier om een nieuw woord voor eeri langzamer-
hand toch wel bekend wordende zaak
3),
nI. dat door, het
uitoefenen van economische macht de beloningen van
bepaalde produktiefactoren kunnen worden opgevoerd
boven hetgeen het produktiviteitsaccres gedoogt, waar-
door de kosten en prijzen stijgen. Deze druk op kosten
en prijzen dwingt als het ware geldcreatie af, zodat de
causale relatie in het inflatieproces wordt omgekeerd:
de prijsstijging is niet langer een gevolg, doch een zelf-
standige oorzaak. Het zijn bepaald niet alleen de vak-
verenigingen, die met te hoge, looneisen in dit ,proces
als stuwende kracht werkzaam zijn… Ook rachtscon-
Heél duidelijk komt dit tot uitdrukking in eén ‘vnde
conclusies van het rapport: ,,A considerable amount of
growth Was gacrificed in order to revent’ inflation; and the
policies pursued were not capable of containing inflation
either” (blz. XXV). .
. .
‘.
. .
Men spreekt ook wel van ,,cost-push” – of ,,sellers in-
flation” en in ons land van loon- en winstinflatie, of beter:
beloningsinfiatie. Rond dit verschijnsel is’zo langzamerhand
een gehele ,literatuur opgebouwd. Men vergelijke: W. G.
Bowen: ,,The wage-price issue” (1960) tn F. ‘Machlup:
,,Another view of cost-push and demand-pull inflation”, The
Review of Economics and Statistics, may 1960.
‘
centraties vn’ de kant van de ondernemers (iionopolies,
oligopolies, kartels, trusts) helpen een handje mee, om
van ‘de” ararische prssiegroepèn – in dé Verenigde
Staten van grote betekenis – nog maar, te zwijgen.
Dit alles is weinig nieuws, maar van betekenis is toch
wel het bewijsmateriaal dat het rapport van Eckstein c.s.
voor deze visie aandraagt. Het blijken nl. slechts enkele
sectoren in de Amerikaanse economie te zijn – natuur
–
lijk juist die, waar de niachtsp6sities het sterkst zijn -,
welke als hoofdschuldigen moeten worden aangemerkt.
De belangrijkste is wel de staalindustrie, waar de prijzen
sinds 1953 met 30 pct..zijn gestegen, dit zowel als gevolg
van abnormale loonsverhogingen als van winstmargever-
betermgen. De directe en indirecte effecten van deze
prijsstijging verklaren tezamen de helft van de totale
stijging van de groothandelsprijsindex (exclusief agra-
rische produkten) sinds
1953
). Ook de machine-indus-
trie is een verdachte
in
dit proces. Voor beide bedrijfs-
takken geldt, dat met een ,,overmatige vraag” de prijs-
stijging niet is te verklaren – daarvoor was de over-
capaciteit de laatste jaren te groot.
Naast. deze factor van de ,,market-power infiation”
werken er nog andere infiatoire krachten in de Ameri-
kaanse. economie. In bepaalde sectoren, met name de
dienstverlening, schiet het aanbod te kort om de steeds
meer in deze richting verschuivende vraag op te vangen.
Heel sterk geldt dit bijv. voor de medische zorg. Dit ver-
,schijnsel, kennen wij ook in ons land en het is juist bij
de gedifferentieerde loonpolitiek meer in de belangstel-
ling komen te staan. Ook in deze sectoren moeten de
beloningen stijgen, maar gegeven. de geringe produkti-
viteitsgroei
is,
een gedeeltelijke afwenteling daarvan in
de prijzen,, onvermijdelijk. Zolang er compensatie op-
treedt in de
,
vorm van prijsdalingen in qua produktivi-
teitsontwikkeling gunstige bedrijfstakken, is dit
ernstig, maar ook in de Verenigde Staten blijkt deze
compensatie elders nauwelijks te vinden. Een speciale
rol speelt voorts nog de landbouw. Gegeven over-
schotten in, de agrarische .produktie zou er .eigenlijk
voortdurend een, verschuiving moeten optreden van
arbeidskrachten van de landbouw naar de industrie.
•
,,Dank zij” de royale landbouwsteun (kosten in 1954:
$1,6 rrird., in
1959
: $ 5,4 mrd.!) is dit proces praktisch
tot stilstand gekomen. ‘Dit remt de ,,overall’:-produkti-
viteitsgroei in de Amerikaanse economie – mede dus een
oorzaak, voor de groeivertraging – en werkt bovendien
de – inflatie (stijging van agrarische prijzen!) in, de hand.
,4)
Staff report, blz. Ï23. Vgl. ook: 0. Eckstein and J.
Fromm: ,,Steel and the postwar infiation”, Studypaper no.
2′ (Washington
1959).
1-2-1961
–
.
93
Verkeerde therapie.
Tot zover de infiatiediagnose. Vervolgens komt
‘
aan
de orde de toegepaste therapie, waarvan reeds is opge-
merkt dat zij verkeerd was. Wat was er. eigenlijk fout
in de infiatiebestrijding van het regime-Eisenhower?
Het rapport legt er de nadruk op, dat de Regering en
de monetaire autoriteiten de inflatie aanpakten alsof zij
te maken hadden met flexibele prijzen en mobiele pro-
duktiefactoren. Zolang dit het geval is, kan een restric-
tieve geidpolitiek – als gezegd lag daar de nadruk op,
want de budgettaire politiek was ten gevolge van een
grillig verloop van de defensie-uitgaven eer pro- dan
anticyclisch – inderdaad tot matiging van de prijsbe-
weging leiden. Weliswaar is het een hersenschim om te
veronderstellen dat de monetaire politiek globaal werkt;
in de restrictieve effecten is er een duidelijke discrimi-
natie ten koste van de meer op bankkrediet aangewe-
zen kleine en middelgrote bedrijven, terwijl voorts voor-
al de bouwactiviteit het kind van de rekening wordt.
Maar bij flexibele prijzen zou een consequente krediet-
beperking deze slachtoffers toch tot prijsverlaging
dwingen, waarvan de gevolgen voor het algemene prijs-
peil op den duur merkbaar moeten zijn.
De fout in deze redenering is echter dat de lonen en
prijzen star zijn in benedenwaartse richting, zodat een
deflatoire politiek in de voor de monetaire gesties ge-
voelige sectoren geen prijsdaling ten gevolge heeft, maar
wel produktie-inkrimping en .verkloosheid. Deze ten-
dentie plant Izich voort en vandaar de hoge werkloos-
heidspercentages alsook de overcapaciteit. De inflatie
wordt er echter niet door gestopt; integendeel, zij kan
nog enige tijd voortduren in de sectoren waar er een
,,deadly combination” bestaat van ondernemers- en vak-
verenigingsmacht. Vandaar ook dat wordt geconclu-
deerd: ,,it is unlikely that a secular upward trend in
wages and prices can be avoided with an average level
of unemployrnent which is considered socially tole-
rable, given our present, anti-infiation weapons” (blz.
159).
En elders: ,,General monetary and fiscal controls,
acting on aggregate demand, are incapable of preven-
ting inflation
which
sterns from the exercise of market
power, without creating unemployment” (blz. 402).
Hier ligt tegelijkertijd een belangrijk deel van de ver
–
klaring voor het te geringe groeitempo van de Ameri-
kaanse economie. De wat het rapport noemt ongunstige
,,mixture” van een allerminst anti-cyclische budgetpoli-
tiek en een volgehouden beleid van’ ,,tight money”
remde de groei van de produktie, stond de investeringen
in de weg, zonder nochtans de wezenlijke oorzaken
van de inflatie aan te tasten. Daar komt dan nog bij de
vraag- en produktieverschuiving in de richting van qua
produktiviteitsgroei achterblijvende sectoren (een meer
structureel verschijnsel dat elke hoogontwikkelde econo-
mie te zien geeft) en de verontr.ustende – mede door
de overheid gestimuleerde – ontwikkeling in de land-
bouw.
Een programma voor de nieuwe Regering.
In hoeverre is in dit alles verbetering aan te brengen
—een, verbetering waarnaar de Regering-Kennedy, die
voor deze problematiek zeker meer open staat, stellig zal
streven? Nogmaals, het gaat hier niet om maatregelen
op korte termijn, die naar alle waarschijnlijkheid in de
richting zullen gaan van het beëindigen van de deflatie-
politiek
5).
Aan de orde is de vraag door welke metho-
94
den een verantwoorde groei kaa worden gecombineerd
met een enigermate stabiel prijsniveau en een hoge graad
van werkgelegenheid De gedachten van het rapport
gaan in de eerste plaats in de richting van een niet al te
krampachtig vasthouden aan de doelstelling van prijs-
stabiliteit. Voor zover de vraag van de consumenten
zich meer en meer instelt op de dienstverleningssector
waar het produktiviteitsaccres gering is, wordt een daar-
uit voortvloeiende prijsverhoging aanvaard. Wel wor-
den speciale maatregelen aanbevolen ter opheffing van
knelpunten, bijv. het tekort aan medisch personeel..
Voorts wordt omstandig gepleit voor een reeks ovei-
heidsvoorzieningen – buy, stimulering van research,
investeringen en technische opleiding – in welk plei-
dooi het bekende Galbraith-standpunt doorschemert van
de noodzakelijk sterkere stijging van de overheidsuit-
gaven dan van het nationale produkt. Ook wordt aange-
drongen op een betere ,,timing” van de defensie-uit-
gaven, die tot dusver bijna steeds pro-cyclisch verliepen.
Versterking van de automatische stabilisatoren in het
budget alsmede het bewust hanteren van de belasting-
tarieven in het kader van het streven naar economische
groei en stabiliteit staan vervolgens op de verlanglijst in
het rapport.
Van de monetaire politiek verwacht men daarentegen
niet zoveel. Men erkentdat de geldcirculatie binnen ver-
antwoorde grenzen moet wordén gehouden, doch men
prefereert in dit verband selectieve methoden van
kredietrestrictie. Dit is begrijpelijk, geg&ven het stand-
punt van de ra’
pporteurs, dat de kredietpolitiek een aller-
minst globale uitwerking heeft doch integendeel in haar
effecten vooral die sectoren treft, die nauwelijks debet
zijn aan de inflatie, met als gevolg: werkloosheid. Daar-
om wordt de voorkeur gegeven aan een bewuste selec-
tie van de aanvang af, bijv. het richten van de krediet-
restrictie tegen de koop op afbetaling.
Dit zijn allemaal logische voorstellen, die inderdaad
passen in het noodzakelijke streven naar een sneller
groeitempo zonder inflatie. Maar hoe denkt de groep-
Eckstein het netelige vraagstuk van de beloningsinfiatie
op te lossen? Het is interessant dat men in dit opzicht
denkt in een richting, waarin ons land al sinds jaren is
gegaan. Temeer is dit belangwekkend, omdat te onzent
de laatste tijd hier en daar defaitistische geluiden wor
–
den vernomen over de gekozen weg. Voorgesteld wordt
namelijk in het rapport om regelmatig de leiders van
landelijke of zeer grote regionale vakverenigingen en
ondernemersorganisaties bijeen te brengen om hen te
confronteren met de eisen van een verantwoorde loon-
en prijsontwikkeling. Daarnaast wenst men een speciaal
adviesorgaan voor de president, hetwelk belangrijke loon-
en prijsveranderingen signaleert – eventueel moet het
bedrijfsleven worden verplicht deze ter kennis te
brengen – en aanbevelingen terzake doet, terwijl de
overheid de macht moet hebben om tegen ongewenste
loon- en prijsstijgingen directe maatregelen te treffen.
Dit alles zou moeten worden gecombineerd met een
meer doeltreffende anti-trustpolitiek, waartoe ook voor
–
stellen worden gedaan.
Voor ons klinkt dit allemaal nogal vertrouwd in de
oren, doch voor de Verenigde Staten – en trouwens
ook voor de meeste andere landen —is dit een revo-
lutionair geluid. In dit opzicht gaat het Staff-report be-
5)
Men vergelijke daartoe het advies dat P. A. Samuelson
op verzoek van de nieuwe president heeft uitgebracht.
1-2-1961
De resultaten van de tankvaart waren het afgelopen
jaar over het algemeen weinig bevredigend. De tank-
vrachten stelden slechts grote schepen in staat de
exploitatiekosten te dekken. Alleen de laatste maand
van 1969 konden, door de stijging van het vrachten.
peil, ook de ,,general purpose tankers” met winst
varen. De huidige recessie in de tankvaart is veroor-
zaakt door een te, grote uitbreiding van de vloot. Is
eenmaal het evenwicht tussen vraag Cn aanbod hersteld
dan zal de rentabiliteit wederom bevredigend zijn.
Het tempo waarin de oudere schepen worden gesloopt
is beslissend voor het tijdstip waarop van een lonend
bedrijf kan worden gesproken. Voor de toekomst nioet
rekening worden gehouden met een zich wijzigend
vervoerspatroon: de ontginning der aardoliereserves in
de Sahara en eerlang ook in Libië, de toenemende uitvoer van de Sowjet-Unie, de uitbreiding vin het
buisleidingnet en de groeiende betekenis van het aard-
gas zullen de toekomstige behoefte aan tanktonnage
béïnvloeden. Hier staat tegenover het voortdurend stij-
gend verbruik van energie, in de voorziening waarvan
voor de aardolie – en dus voor de tankvaart – stellig
nog een belangrijke rol is weggelegd.
De tankvaart
in 1960
Met uitzondering van de laatste maanden bewogen de
tankvrachten’ zich in het afgelopen jaar op een peil dat
slechts grote schepen in staat stelde de exploitatiekosten
te dekken. Met name in het begin van dè maand december
breidde de vraag naar tonnage in de verschillende sectoren
zich sterk uit en stegen de vrachten zowel van de Per-
zische Golf als de Caraïbische Zee zodanig dat zelfs de
,,general purpose tankers”, d.w.z. schepen met een draag-
vermogen van ca. 19.000 ton, met winst konden varen.
In het begin van het afgelopen jaar waren bevrachters
Vrij actief en werden vooral van de Perzische Golf regelma-
tig tankers voor het vervoer van donkere olie naar het
Verenigd Koninkrijk/Continent bevracht. Zowel van de
Perzische Golf als van de Caraïbische Zee bedroeg de
vracht 40 tot
45
pCt. beneden de schaalvracht, terwijl
voor ladingen donkere olie van de Perzische Golf naar
Japan 574- tot
65
pCt. beneden de U.S.M.C.-schaalvracht,
gelijk aan
324/444
pCt. beneden de schaalvracht, werd
betaald. Schone ladingen werden van de Caraïbische Zee
tegen 324 pCt. en van de Zwarte Zee tegen 30 pçt.
beneden de schaalvracht gesloten.
(ervo1g van blz. 94)
–
paald al verder dan de vroegere adviezen van het
Joint Economic Committee ).
Het is natuurlijk onzeker wat van dit alles terecht zal
komen, temeer omdat nog andere economische kwesties
om een oplossing vragen. Men denke bijv. aan het be-
talingsbalansprobleem, waarover het laatste gedeelte van
het Staff-report handelt. Dit hoofdstuk blijft hier echter
onbesproken, omdat het niet helemaal overtuigt, terwijl
men er bovendien de economisch-politieke consequen-
ties in mist. Dat dit probleem van de verenigbaarheid
van een verantwoord groeitempo en economische stabi-
0)
Zo is buy, in het ,,Compendiiim on the relationship of
prices to economic growth” van begin 1958 nog bijna geen van de adviserende economisten aan een dergelijk voorstel
toe. In do wat later verschenen ,,Commentaries” van leiders
van vakverenigingen en grote ondernemingen alsmede van
overheidsfunctionarissen komen deze gedachten echter meer
en meer naar voren,
De vrâag naar ruimte liep echter spoédig terug. In april
daalden de vrachten van de Perzische Golf en de Carï-
bische Zee naar het Verenigd Koninkrijk/Continent tot
resp. 724 en 60 pCt. beneden de schaaivracht en moestên
reders voor het vervoer van donkere olie van de Peizische
Golf naar Japan met 774 pCt. beneden de U.S>.M.C.-
schaalvracht genoegen nemen. Weliswaar nam de bedrijvig-
heid in mei iets toë – evenals trouwens het aanthi tankers
dat in de graanvaart emplooi vond – maar de vrachten
werden hierdoor niet beïnvloed. De in Londen gevestigde
grote oliemaatschappijen, die voorkeur toonden voor tan-
kers met een draagvermogen van
25/35.000
ton, bevracht-
ten verschillende schepen van de Perzische Golf tegen
674 pCt. beneden de schaalvracht. Deze vracht gold ook
voor de eerste helft van juni, maar tegen het einde dezer
maand kon de vracht een vijftal punten stijgen. –
Afgezien van beperkte vraag voor Japanse rekening,
ging er ook in de maand augustus weinig om. De vrâcht
van de Perzische Golf naar Japan varieerde van 724 tot’
66 pCt. beneden de U.S.M.C.-schaalvracht. Enig -opzien
baarde het weer op de markt komen der British Petroleu
liteit anders zal moeten worden aangepakt, daarvan
geeft het Staff-report voor de nieuwe regering een over-
tuigende motivering. Een motivering, die ook in poli-
tieke termen is vervat, want inen leest ergens (blz.
57):
,,It would be quite unfounded optimism to envisage that
the Russian rate of growth will faIl to the levels of 2
to 3 percent that has characterized the American eco-
nomy in recent years… Were the American rate of
growth in output to reach levels of 4 to
5
percent, rates
that are absolutely feasible, the gap between the two
economic systems would close vere slowly; so slowly
that with an acceleration of effort in a few crucial fields
– such as military technology for the strategic deterrent
mission, an increase in limited war capability, space
exploration, and development assistance to backward
areas – the longrun Russian challenge could be met
successfully”.
‘s-Gravenhage.
Pof. Dr. J. E. ANDRIESSEN.
1-2-1961
9
die bijna 34 jaar verstek had laten gaan en opnieuw be-
langstelling toonde voor vreemde tonnage 6preisbâsis van
de Perzische Golf. Een en ander verleende steun aan de
markt en was oorzaak dat de vracht voor, donkere Olie
tot
55
pCt. beneden de schaaivracht steeg.
Vraag naar ruimte voor Japanse rekening en voor la-
dingen naar het Verenigd Koninkrijk/Continent in sep-
tember deed de vracht van de Perzische Golf naar laatst-‘
genoemde bestemmingen verder oplopen tot 45 pCt. be
neden de schaaivracht. Varf de Caraïbische Zee was liet
aanbod van lading echter beperkt; voor het vervoer van
donkere olie werd de schaaivracht min’us 574 pCt. en
voor schone olie minus 35 pCt. betâald.
Ook in oktober was de’vrâag naar ruimte van de Per-
zische Golf bevredigend; reders slaagden er in de iets
hogere vracht van minus 40 pCt. te bedingen, terwijl
van de Caraïbische Zee minus
55
pCt. werd lietaâld. ‘In
november steeg de vracht voor donkere olie vah ‘dé Car’ï-
bische Zee naar de Amerikaanse Oostkust tot 274 riCt.
beneden de A.T.R.S.-schaalvracht vergeleken met i’nihus
60 pCt. in augustus. Ook de vîacht voor schone olie naar
het Verenigd Koninkrijk/Continent kon niet obelaigrjl,
nI. tot minus 224 pCt., stijgen. –
De grootste stijging vond echter begin december jI.
plaats toen de grote maatschappijen
vrijwel
zondèr üit-
zondering belangstelling voor ruimte van ‘de Perzische
Golf op reisbasis toonden. Van minus 40 pCt. steeg d&
vracht voor donkere olie naar het Verenigd Koninkrijk!
Continent tot minus 15/174 pCt., terwijl in de transatlari-
tische sector mmus 30 pCt. voor donkere olie en minus
15110 pCt., naar gelang van grootte en positie, voor schone
olie werd betaald. Vermelding verdient nog de vraag ‘naâr –
ruimte voor Russische rekening van de Zwarte Zee, wâar-
voor gedurende het eerste halfjaar gemiddeld 45 pCt. be-
neden de schaalvracht werd betaald.
Na de nationalisatie der raffinaderijen op Cuba en de
Russische bereidverklaring aan Cuba de ‘benodigde olie
te leveren, volgde de waarschuwing van Esso dat reders
en tankbeviachtingsmakelaars die met Sovtorg zaken
deden voortaan door haar zouden worden geboycot. Een
en ander was oorzaak dat het aanbod van ruimte voor
ladingen van de Zwarte Zee belangrijk terugliep en Sovtorg
gedwongen was de hogere vracht van minus 20 pCt. voor
achtereenvolgende reizen gedurende 24 maanden te be-
talen.
Dat overigens niet alle reders door de waarschuwing
van Esso werdén afgeschrikt blijkt uit het sluiter doör
Noorse reders van een drietal contracten voor het vervoer
van in totaal ca. 3,5 mln, ton olie gedurende drie jaren
van de Zwarte Zee naar Japan. Naar verluidt betaalt
Sovtorg gedurende het eerste jaar 50 pCt. en voor de beide
volgende jaren 474 pCt. beneden de schaaivracht. Afgezien
van deze transacties en de bevrachting van een tweetal
Noorse tankers door een der te Londen gevestigde grote
oliemaatschappijen voor het vervoer van schone lading
gedurende drie jaten tegen
151-
per ton draagvermogen
per maand, was de bedrijvigheid in de timecharter-sector
in het afgelopen jaar gering.
De verbetering van het vrachtenpeil kwam uiteraard te
laat om merkbare invloed te oefenen op de rësultaten van
het afgelopen jaar. De weinig bevredigende gang van zaken
blijkt duidelijk uit onderstaand overzicht van de ,,London
Tanker Brokers’ Panel Awards” op reisbasis.
Afgewacht moet worden of de jongste verbetering tijde-
lijk dan wel duurzaam is,
Sterlingvrachten
Dollarvrachten
•
–
–
II
(Schaalvracht).
(U.S.M.C.-schaalvracht)
Perzische Caraïbische Perzische
I
Caraïbische
-,
Golf
Zee
I
Golf
Zee
januari ……………-42,5
—45
—56,5
—62
februari …………..-45
—47,5
—63,5
—58
maart …………….-57,5
—57,5
—66
—70,5
april – ……………..-67,5
—55
—72
—68,5
mei-. ……… ………-.–65
_55′
•
–
-70
–
.
;e-68,5
juni ……………….-67,5
60
72.
72
juli” ………;
62,5-
—60
—69
‘-72
augustus …………. ..
fr
-.–6
S •’
—574
–
–70k -: ; —70,5
september ……….
…-55
—574
—64
—70,5
oktober ………..
..-45
—574
—58
—70,5
november ……….
..-40
—524 ,
—544,,
—66,5
december ………
..-374
—40
—524 -‘
—58,5
maandelijks
gemiddelde ……
….-544
—53,7
—64
—67,3
5
.
.
.
…
t.’
Voor het toegenomen vertrouwen van sommige reders
die ertoe zijn. overgegaan hun tankers weder uit de graan-
vaart terug te trekken pleit de iets gunstigel statistische
positie door de aanzienljké daling der opgelegde tonnage.
In oktober 1959 werd met ca. 8.250.000 ton draagvermogen
aan uit de vaart, genomen tankschepen een hoogtepunt
bereikt. Eind 196Owaren naar schatting nog ,2l 1 tankers
met een draagvermogen van ca. 3,1 mln, ton, opgelegd,.
De vermindering is aan een drietal factoren te danken,
t.w. sloop van oudere tankers, waartoe met name de grote
oliemaatschappijen hebben bijgedragen en het verbouwen
van .T-2 tankers tot bulkcarriers, het tijdelijk aan de graan-
vaart deelnemen van tankers – in mei 1960 bedroeg het
draagvermogen dezer categorie meer dan 1,5 mln. ton –
en tenslotte het dank zij, de gunstiger. marktstem.ming’
wederom in de vaart, brengen van opgelegde tankers.
Slechts de eerstgenoemde i factor draagt in positieve zin
tot herstel van het verstoord evenwicht tussen vraag en
aanbod bij. De tweede heeft een tijdelijk karakter, terwijl
gezien de nog steeds omvangrijke in aanbouw.en bestelling
zijnde vloot een duurzaam herstel in de nabije toekomst
niet ,waarschijnljk is.
•
Wat de vooruitzichten betreft dient rekening te worden
gehouden met een zich wijzigend vervoerspatroon. De
ontginning der aardoliereserves in de Sahara en eerlang
ook in Libië, waardoor West-Europa voor de aanvoer van
ruwe olie niet langer voornamelijk op het Midden Oosten
is aangewezen – ten dele wordt hierdoor ook de aanvoer
op korter afstand mogelijk -, de toenemende uitvoer van
de U.S.S.R., de uitbreiding van het buisleidingnet en de
groeiende betekenis van het .aardgas als energiebron, het
zijn alle factoren die de toekomstige behoefte aan tank-
tonnage, zullen beïnvloeden.
Hier staat tegenover het voortdurend
stijgend
energie-
verbruik,waarin kolen, hydro en eerlang ook kernenergie
slechts zeer ten dele kunnen voorzien. Voor de aardolie
is derhalve stellig nog een belangrijke rol weggelegd en
dit impliceert tevens behoefte aan tankers om het ruwe
produkt naar de raffinaderijen te vervoeren. Naast de
tankers met groot laadvermogen zullen de ,,general
purpose tankers” niet – kunnen worden gemist. Immers,
lang niet alle havens zijn in staat grote schepen een veilige
ligplaats te bieden. – – –
De huidige recessie in de tankvaart is veroorzaakt door
een te grote uitbreiding der vloot. Is eenmaal het even-
wicht tussen vraag en aanbod hersteld dan zal de renta-
biliteit wederom bevredigend zijn. Het tempo waarin de
oudere schepen worden gesloopt is beslissend voor het
tijdstip waarop van een lonend bedrijf kan worden ge-
sproken. – –
Rotterdam.
,
C. VERM’EY.
9’6
S
1-24961
Internationale prjsafspraak: en
E.E.G.-verclrag
.,,..’ “-…
Arrondissements-Rechtbank Den Haag, kort geding
7-12-1960, artikel 85 t/m 88 E.E.G.-verdrag, wet van
5-12-1957, wet economische mededinging.
Principieel gezichtspunt.
Een gentiemen’s agreement inzake prijzen tussen een
Nederlandse en een Duitse organisatie is niet in strijd met
enige bepaling in het E.E.G.-verdrag of met de wet op de
economische mededinging.
De feiten.
In Nederland bestaat een ,,Vereniging van fabrikanten
van plakband en paraffinepapier”, in Duitsland een ,,Fach-
verband Papierverediung”. Een niet4id van de Neder-
landse organisatie importeerde plakband van een lid van
de Duitse Organisatie en verkocht vervolgens dit plakband
in Nederland 15 pCt. beneden de gangbare prijs. Daarop
sommeerde de Nederlandse organisâtie’ de Duitse orga-
nisatie er zorg voor te dragen, dat de Duitse leverancier
zijn leveranties onmiddellijk zou staken zulks onder be-
dreiging, dat, indien daaraan geen gevolg zou worden
gegeven, Duitsland door gedaagde overstroomd zou worden
met plakband tegen dumpingprjzen De Duitse leverancier
zwichtte voor de aandrang van
zijn
organisatie. De Neder-
landse afnemer dagvaardde de ,,Vereniging” in kort geding.
De overwegingen van de president.
Gedaagde stelt, dat zij met haar Duitse zustervereniging
een mondeling gentlemen’s agreement heeft gesloten, waar-
bij is overeengekomen, dat beide organisaties er zorg voor
zullen dragen, dat haar respectieve leden op de weder-
zijdse markten de bestaande marktprijzen zullen respec-
teren. Toen gedaagde bemeikte, dat de leverancier, die
lid is van de Duitse organisatie, bij zijn leveranties genoegen
nam met prijzen, die onder de Nederlandse marktprijzen
lagen, heeft de ,,Vereniging” het ,,Fachverband” daar
mondeling op gewezen en verzocht zodanige maatregelen
te nemen, dat het gentlemen’s agreement weer zou’worden
nagekomen. Gedaagde erkent, dat zij haar zusterorganisatie
erop gewezen heeft, dat, zo van haar
zijde
in den vervolge
het agreement niet zou worden nagekomen, gedaagde haar
leden vrij zou laten bij hun export naar Duitsland prijzen
aan te leggen beneden de daar bestaande marktprijzen.
Eiser heeft verzocht gedaagde te veroordelen om zich
te onthouden van iedere maatregel, waardoor eiser in zijn
vrije handel zal worden belemmerd, omdat zulks in strijd
zou zijn met art. 85 en 86 van het E.E.G.-verdrag.
Echter bepaalt art. 88 van het E.E.G.-verdrag, dat tot
het tijdstip van het tot stand komen van de in art. 87
voorgeschreven supranationale regeling, de autoriteiten
van de lid-staten over de toelaatbaarheid van mededin-
gingsregelen en over het gebruik maken van machtsposities
op de gemeenschappelijke markt zullen beslissen. Art. 1
van de wet van
5
december
1957
bepaalt, dat de bedoelde
mededingingsregelen zijn toegelaten en bedoeld machts-
misbruik niet aanwezig is voor zover daartegen niet krach-
tens de wet op de economische mededinging is opgetreden.
Gedaagde heeft zelf de vraag opgeworpen of gesteld kan
worden, dat de art. 85 en 86 rechtstreeks van, toepassin
zijn op de ingezetenen der lid-staten en de door hen aan-
gegane mededingingsregelen en dat daarom d,e wet van
5
december 1957 op grond van art. 66 van de Grondwet
geen toepassing kn vinden. .
De President overwoog, dat de art. 85 en 86 de ingeze-
tenen niet verbinden zolang de richtlijnen bedoeld in
art. 87 nog niet zijn vastgesteld, hetgeen overeenstemt met
de mening van de Nederlandse Regering, die. bij ,de be-
handeling van de wet van 5 december 1957 inhet parle-
ment verklaard heeft, dat bedoelde artikelen geen zgn.
,,Direktwirkung” hebben.
De President concludeèrde,, dat gedaagde’s gentlene’s
agreement thans niet ontoelaatbaar is of in strijd met
enige bepaling van het E.E.G.-verdrag of de wet op de
economische mededinging.
Opmerkingen (van de auteur).
De wet van
5
december 1957 loopt eerst af, als Tde
Raad van Ministers de uitvoeringsregels, bedoeld in art. 87,
,
vastgesteld zal hebben. Deze uitvoeringsregels zullen onge-
twijfeld de anti-,trustrichting ingaan.
Het is niet aan te nemen, dat een zo gewichtig iets
als een internationale prjsafspraak op .de bedoelde voor-
schriften zou moeten wachten. Art. 85 vermeldt onder de
,,per se”-regels van het tweede lid sub. a, dat prijskartels
ongeoorloofd zijn.
.
Het onder druk zetten van het ,,Fachverband” door
de ,,Yereniging” wordt in alle E.E.G.-landen, behalve
Nederland, geacht niet in overeenstemming te zijn met
hetgeen onder kooplieden betaamt. Zodra de uitvoerings-
regels, bedoeld in art. 87, vastgesteld zullen zijn, zal zulk
een handelwijze ook in Nederland onbetamelijk geacht
worden. De vaststelling van deze uitvoeringsregels geschiedi,
nu deze op 1 januari 1961 niet tot stand gekomen zijn,
door de 1aad van Ministers met gekwalificeerde meerder-
heid van stemmen.
.
De Belgische wet van 27 mei 1960 tot bescherming
tegen misbruik van economische machtspositie verzet zich
tegen praktijken als bovenbedoeld. In Italië is er wel geen
wet, maar de publieke opinie keert zich tegen overheids-
bemoeiing en tegen kartels. De Europese Commissie heeft
haar mening duidelijk te kennen gegeven. Art. 148 lid 2
geeft voor een gekwalificeerde meerderheid de volgende
weging der stemmen:België 2, Duitsland 4, Frankrijk 4,
Italië 4, Luxemburg 1, Nederland 2. Besluiten komen tot
stand als er zijn: 12 stemmen en een voorstel van de Euro-
pese Cömmissie; of 12 stemmen van 4 leden. Het is wel zeker,
dat een voorstel van de Europese Commissie plus 12 stem-
men zullen kunnen worden verkregen.
Het ,,Fachverband” is een horizontale combinatie,
die prjzenregelingen aangaat met het buitenland. Iet kan
de handel tussen de lid-staten ongunstig beïnvloeden. Het
is geen ,,Auszenhandelskartell”, dat de verkoop bevordert.
Het past praktijken toe, die ingevolge het ,,Gesetz gegen
Wettbewerbsbeschrânkungen” 1957 niet geoorloofd zijn
en waartegen het Bunçleskartellamt kan optreden.
TiIbur.
Dr. J. A,
GaERTMAN.
1-2-1961
97
In ,,E.-S.B.” van 11 mei 1960 komt de heer J. E.
Nater tot de conclusie, dat in Den Haag nauwelijks
enig verband tussen welstand en televisiebezit
valt te constateren. In ,,E.-S.B.” van 30 november
1960 komt de heer Drs. H. Lange tot de conclusie,
dat televisiebezit en welstand, resp. inkomen, voor
het gehele land gezien wèl samenhangen. Naar de
mening van de schrijver van onderstaand artikel
zijn het de volgende drie elementen die er oorzaak
van zijn dat het verband tussen inkomen en tele.
visiebezit in het Haagse onderzoek minder duide.
lijk tot uitdrukking komt dan in het landelijke:
het element van het kopen op
afbetaling, het intel.
Iectuele element en het element van de ,,navol-
giig”. Schrijver zet vervolgens uiteen, dat de con-
statering van alleen een positief verband tussen
inkomen en televisiebezit niet voldoende is, wil zij
geen aanleiding geven tot
misleidende generalisa-
tie. In het bijzonder vanuit het gezichtspunt van
de mediakeuze bij reclame zou dit tot onjuiste be-
slissingen kunnen leiden.
Televisie
en
welstand
-t.
Het verband tussen weÏstand en televisiebezit.
Er is een discussie gaande over het verband tussen wei-
staid en televisiebe7it. Ik refereero.a. aan de opmerkingen
van de heer Lange in ,,E.-S.B.” van 30 november 1960
(blz. 1153 en 1154). Met behulp van cijfers ontleend aan
landelijke N.I.P.O.-enquêtes toont hij èen positief verband
aan tussen inkomen en televisiebezit. Volgens deze cijfers
bezit 29 pCt. van de welgestelden een t.v.-toestel, terwijl
van de laagste volksklasse slechts 12 pCt. zich in dit bezit
mag verheugen. Er is een vroeger onderzoek geweest in
‘s-Gravenhage – zie de beschouwingen van de heer Nater
in ,,E.S.B:” van 11 mei 1960— waarvan de resultaten een
positief verband tussen welstand en televisiebezit deden
betwijfelen. Lange geeft geen verklaring voor deze ver
schilleii tussen de uitkomsten van beide onderzoekingen.
Voor een juiste waardering van het nut van opiniepeilingen
en consumentenresearch lijkt echter een nadere explicatie
geweiist.
In de eerste plaats dient bedacht te worden, dat juist in
dè lagere inkomensklassen televisietoestellen door grote
groepen van kopers op afbetaling worden gekocht. Voorts
is het kopen op afbetaling in de grote stedelijke centra een
veelvuldiger voorkomend verschijnsel dan daar buiten.
In een nationaal” onderzoek weegt derhalve de afbetaling
minder zwaar. Dit betekent dat men onder de Haagse
lagere inkomensklassen uit dien hoofde een hoger percen-
tage t.v.-bezitters zal aantreffen dan in de lagere inkomens-
klassen uit een landelijke steekproef.
Er is nog een andere oorzaak. Het is bekend dat in
kringen van intellectuele werkers de penetratie van de
televisie minder snel verloopt dan elders. In een Haags
onderzoek zal het intellectuele element uiteraard zwaarder
tellen dan in een landelijk monster. Voorts aannemende,
dat de meerderheid van de intellectuelen gerekend mag
worden tot de hogere inkomensklassen te behoren, zal
in een Haags onderzoek het percentage t.v.-bezitters onder
de hogere inkomensklassen altijd lager zijn dan in een lan-
delijke enquête.
Tenslotte wil ik nog ‘een derde factor signaleren die
mede oorzaak zal zijn van de verschillen in de uitkomsten
der beide onderzoekingen. Ik doel op het element van dé
,,navolging”. Daar waar mensen uit dezelfde inkomens-
klasse dicht bij elkaar wonen, zal het element van de
,,navolging” sterker wegen dan elders. De ,,woondichtheid”
binnen de lagere inkomensklassen zal in een Haagse steek-
proef noodzakelijk groter zijn – dus ook’het element van
de ,,navolging” – dan in een nationaal monster.
Het zijn naar mijn gevoelen de drie hiôrboven gesigna-
leerde factoren die er oorzaak van zijn dat het verband
tussen inkomen en televisiebezit in het Haagse onderzoek
minder duidelijk tot uitdrukking komt dan in het landelijke.
Het is altijd moeilijk een plaatselijk onderzoek te vergelij-
ken met een landelijk. Het wordt echter
bijzonder
moeilijk
wanneer het te onderzoeken verschijnsel nog slechts een
partiële penetratie vertoont.
Overigens moet ik er nog wel op wijzen dat de heer Lange
in zijn opmerkingen in het voornoemde artikel het positief
verband tussen welstand en televisie stringenter maakt
dan gemotiveerd is. De 191 pCt. van de geënquêteerden
die weigerden hun inkomen op te geven ‘worden door
hem overwegend tot de welgestelden gerekend, omdat bij
onderzoekingen betreffende andere onderwerpen gebleken
was dat zulks veelal het geval placht te zijn. -Maar het gold
hier
een onderzoek iiaar het bezitten van een t.v.-toestel.
Een apparaat, dat juist in de lagere inkomensklassen veelal
op afbetaling wordt gekocht. De redenen om het inkomen
niet op te geven kunnen dus hier zeer wel andere 7ijn dan
vrees voor de fiscus!
Bovenstaande opmerkingen resumerende kan ik de uit-
spraak van de heer Lange, dat er een positief verband tussen
inkomen en televisiebezit bestaat, wel onderschrijven,
maar ik meen te moeten waarschuwen tegen een te gemak-
kelijke generalisering van deze uitspraak waar het de toe-
passing betreft.
Mediakeuze
bij reclame.
Hiermede kom ik aan het tweede gedeelte van mijn
opmerkingen. Het is volkomen juist om het positief ver-
band tussen inkomen en televisiebezit te vertalen in die
98
1-2-1961 –
lt
”
1
-.
zin, dat onder de hogere inkomens-
klassen relatief meer toestellen worden
aangetroffen dan in de lagere. Maar
hiermede is dan zowat ook alles gezegd.
De constatering van een positief ver-
band tussen inkomen en televisiebezit
is namelijk slechts een markttechnisch
11
O
a
t
gegeven en als zodanig alleen van be-
lang voor de verkoper van televisie-
toestellen, die met behulp daarvan de
sociale stratificatie van zijn potentiële
markt kan berekenen. In wezen is
niets anders geconstateerd dan een ver-
band tussen inkonenshoogte en koop-
daad (gedane en nog te verwachten
aankopen van t.v. -toestellen).
Onderzoekingen naar het verschijnsel
televisie heblen – althans behoren dit
1 1
1
te hebben – een veel wijder strekking.
De uitkomsten dienen aangewend te
kunnen worden voor verschillende doel-
einden. Deze verschillende doeleinden vragen ieder voor
zich een eigen presentatie van de verzamelde gegevens. Het
zij mij vergund het bovenstaande te illustreren vanuit het
gezichtspunt van de mediakeuze bij het maken van reclame.
De commerciële leider die zijn advertentiernèdia moet
kiezen is niet alleen geïnteresseerd in de spreiding van het
televisiebezit over de inkomensklassen, doch tevens en
vooral in de distributie van de inkomensklassen over het
televisiebezit! Deze vorm van presentatie krijgtin de meeste
beschouwingen over welstand en televisie te weinig aan-
dacht. Hieronder volgt dan zo’n cijfergroepering. De
cijfers zijn ontleend aan het staatje van de heer Lange op
blz. 1154 t.a.p. In onderstaande opstelling stelt het totale
aantal aangetroffen televisietoestellen dus 100 pCt. voor.
Jnkomensklasse
In pCt:
minder dan f.4.000
……………………..
119
10,4
f. 4.000 tot f. 6.000 …………………….392
34,5
f. 6.000 tot f. 9.000
…………………….
229
20,1
meer dan f. 9.000………………………101
9,0
nie
inkomen
t opgegeven
…………………
296
26,0
totaal aangetroffen tv’s in 6.221 woonhuizen
1
1.137
1
100
Op deze wijze gepresenteerd krijgt men – althans uit
media-analytisch oogpunt – een beter hanteerbaar beeld.
Een ander beeld bovendien dan het positief verband tussen
inkomen en t.v.-bezit op het eerste gezicht zou doen
vermeden! Bedenkt men dat juist rond de ,,sociale” wel-
standsgreris een zeker snobisme veel ondervraagden ertoe
verleidt hun inkomen eerder te%hoog dan te laag op te
geven, dan mag veilig worden geconstateerd, dat meer dan
60 pCt. van het televisiebezit beneden de ,,sociale” wel-
standsgrens ligt. Naar mijn gevoelen ligt dit percentage
nog belangrijk hoger, omdat de 26 pCt. van de toestellen
waarvan het inkomen der bezitters niet bekend is, beslist
niët volledig in de welgestelde kringen zal vallen (zie mijn
opmerking hierboven).
Een commerciële leiding die zou afgaan op de simpele
constatering van een positief verband tussen inkomen en
televisiebezit zou tot de onjuiste conclusie kunnen komen,
dat het adverteren per televisie voor een populair massa-
artikel niet doeltreffend is, terwijl de televisie wel het aan-
gewezen medium zou zijn wanneer het een exclusief luxe-
artikel betreft. Mutatis mutandis bedreigt dit gevaar van
een foutieve toepassing uiteraard iedere instantie die om
SPAAR VEILIG BIJ DE N.H.M.
Wij verheugen ons in een steeds toenemend aantal
cliënten, die hun
besparingen aan ons toevertrouwen.
Schâart. U zich ook bij hen. Wij vergoeden over
Uw spaarsaldo
3
1/
0
/0
rente tot
f
30.000,-
U kunt zonder opzegtermijn ten laste van Uw spaar-
tegoed effecten aankopen en Uw belastingaanslagen
in termijnen laten betalen.
(advertentie)
enigerlei reden te maken heeft met het verband tussen
welstand en televisie. In het algemeen zal men overal waar
het gaat om het leggen van verband tussen televisiebezit
en inkomen, resp. leeftijd, kindertal, gezinsgrootte e.d.,
naast de horizontale relatering, steeds een verticale presen-
tatie moeten geven. Het aantal aangetroffen t.v.-toestellen
is dan de uitgangsbasis (= 100 pCt.).
Deze waarschuwing tegen de voor de hand liggende
generalisering van de leus ,,hoe hoger inkomen, hoe groter
aantal t.v.-toestellen” behoeft nog enige aanvulling. Cijfers
over de televisiespreiding hebben uit het oogpunt van bijv.
media-analyse weinig zin, wanneer dit materiaal niet
gepaard gaat met gegevens over de ,,kijkfrequentie” en de
,,kijkdichtheid”, gerelateerd aan de inkomensklassen. Het
zal namelijk blijken, dat op beide genoemde terreinen
factoren werkzaam zijn, die een verdere relatieve verzwak-
king inhouden van de betekenis van de televisie als medium
tot het bereiken van de hogere inkomensklassen. Een en
ander impliceert een versterking van de overwegingen die
kunnen leiden tot de keuze van de televisie als communi-
catiemiddel met de lagere inkomensklassen. Zo mag men
aannemen dat in de hogere inkomensklassen de vrijetijds-
besteding ongetwijfeld gedifferentieerder zal zijn dan in de
lagere. Welgestelden die een zelfstandig en/of intellectiieel
beroep uitoefenen, hebben veelal minder ,,vrije tijd” te
besteden dan anderen.
Het bovenstaande laat zich duidelijk illustreren door
onderstaande cijfers, ontleend aan het rapport ,,Televisie
in Nederland,
1958″
van de Nederlandse Stichting voor
Statistiek
1) –
Gemiddelde ,,kjjkfrequenrie” in pCt. van de gezinnen
Percentage
v d weke-
Genoten onderwijs v. h.
Functie van het gezinshoofd
.
.
gezinshoofd in procenten
in procenten
ljkse Ned.
zendtijd,
1
dat tv.
in
en week- maand-
1
zelf-
zonde
hetgezinL.O.
U.L.O. hoger
loner
loner
1
stand,
kring
,,aanstaat”
0- 60pCt.
1725
. 1
17
24
29
22
61-lOOpCt.
83
75
66
83
76
71
78
Aantal t.v.’a
1100
per groep
559499
192
413
350
t
314
173
100 pCt. 100 pCt.
pCt. 100 pCt. 100 pCt.II00
pCt. 1
pCt.
1)
Rapport uitgebracht in opdracht van de N.V. Thabur &
Graetz KG. Landelijke steekproef van 1,250 bezitters van
t.v.-toestellen (blz. 14 e.v.).
1-24961
.
99
Het.aangehaald’e rapport kent helaas-geen indeling naar
inkomensklassen, maar men mag veronderstellen, dat de.
indelingen naar genoten’ onderwijs en nar functie van het
gezinshoofd in grote trekken parallel zullen, lopen aan die,
naar inkomen. Duidelijk blijkt uit de hierboven gepre-
senteerde tabel dat naarmate het genoten-onderwijs meer-
omvattend is geweest, c.q. de werkkring groter- verant-:
woordelijkhejd eist (resp. het inkomen hoger ‘is) .de ,’,kijk-
frequentie” afneemt. – –
Naast de ,kijkfrequentie”- van het• gezin.is het
van
;be-
lang te weten hoeveel personen naar de t.wplegen te kijken.:
Over het algemeen is de gemiddelde – gezinsgrôotte ‘in cde-
hogere inkomensklassen kléiner:dan in’de, lagere. De ka.ns
is groot, dat het percentage thuis studerende jongeren ‘in•
welgestelde ‘kringen groter zal zijn- dan-in de lagere-inko-
mensldassën. “Deze factoren zijn het, ‘die tezamen’met .de
zojuist genoemde, ,ve’rantwoordelijk zijn. voor het verloop
van ‘de ,,kijkdichtheid”,’ zoals: die in de hierna volgende
tabel’ wordt gepresenteerd. Onder het begrip ,,kijkdicht-.
heid” wordt ‘verstaan: het- aantal .werkelijke kijkers (van
2 -jaar.
–
of ouder)uitgedrukt inprocenten van- het totaal
aantal personen (van 2 jaar .of.ouder)dat de gelegènheid
had tot kijken. Deze, omschrijving werd overgenomen uit
het-aangehaalde rapport (blz. 18),- gelijktijdig met onder-
staandecijfers ‘(blz. 21).
Gemiddelde ,,kijkdichtheid” in pCI.’
van
‘alle gezinsleden
– –
”-
për -groep
Genoten
onderwijs
gezinshoofd
pCt.
I
pCt.
I
Functie gezinshoofd
L.O
………………….
”
57
55
weekloner
U.L.O.
…………..
. .
–
..
.
50
49
maandloner M.O. en hoger
………………
46
49
zelfstandige
–
*
64
zonder werkkring
– Uit deze tabel kan men aflezen dat bij grotere scholing
en , ontwikkeling resp., bij stijgend inkomen de ,,kijk-
dichtheid”- eveneens afneemt. —
–Resümerende meen ik duidelijk te hebben gemaakt dat
de constatering alleen van een positief verband tussen in-
komen en t.v.-bezit niet voldoende
5;
wil zij geen aanlei-,
ding geven tot misleidende generalisatie. In het bijzonder
vanuit het gezichtspunt. van -de mediakeuze zou dit tot
onjuiste beslissingen -kunnen leiden.
Hoo’geveen
–
‘
.-
Dr. P. HERWEIJER.
INGEZONDEN STUKKEN
–
:Nigiuïââi:s höogboü-w-
Drs. J. G. van der Ploeg te Rotterddm- schrijft ons:.:.:
Het is jammer; ‘dat-in het gesprekrondom de hoogbouw
telkens weer, irrationele elementen
–
een -rol. spelen. Voorop
staat toch bij voor- en tegenstanders. dat het.erom gaat ons
volk op de meest juiste wijze te huisvesten. Men moet elkaar.
daarbij niet beschuldigen van door ons allen gediskwali
ficeerde bedoelingen als nivellering, collectivering e.d.
Voorts moet men strikt zakelijk tegenover elkaarafwegen
het verlangen van vrijwel elke Nederlander naar:een Vrij
huisje met een tuintje enerzijds en anderzijds de ‘noodzaak
thans 11- miljoen, in 1980 ruim 14 miljoen en in- 2000 mis-
schien
–
16 miljoen Nederlanders op een verantwoorde wijze
te huisvesten in ons kleine vaderland. – ,
Nog een andere afweging is daarbij belangrijk. Stellen
wij primair het huisje met het tuintje zonder bijzonder
gerief, of moeten wij streven naar flatwoningen zonder
tuintjes met veel. gerief? – –
Een derde afweging: vinden wij het belangrijk, dat ieder
een huisje met- een tuintje bewoont en
schrijven
wij daarbij
grotendeels het recreatief gebied voor
iedereen
af, of stellen
wij juist zulk een collectieve open ruimte op prijs en betalen
daarvoor ôp die wijze, dat een grotere woondichtheid per
ha wordt bereikt?
Deze gedachten kwamen opnieuw bij mij op, toen ik de
beide artikelen van Prof. Van Beusekom – in ,,E.-S.B.”
van 26 oktober en 2 november jl. – las. Ik moetbovendien
eerlijkheidshalve zeggen, dat . deze, artikelen mij ernstig
hebben teleurgesteld, omdat mijn geachte opponent een
aantal zaken uit mijn betoog eerst verkeerd interpreteert
en daarna deze interpretatie gaat bestrijden. Op enkele
punten wil ik’toch wel reageren:
1. Prof. Van Beusekom zegt, dat -ik over het hoofd zie,
dat bouw in 10 of 12 lagen slechts
–
geringe winst aan ruimte
oplevert ten opzichte van bouw in 4 lagen. Dan is immers
een grotere ruimte tussen de bouwblokken nodig. –
Ik antwoord: –
a: Het verschil is volgens hemzeiftoch nog altijd 15 pCt.,
wanneer men meer in-hoogbouw uitvoert. –
b. De grote ruimten tussen de woonblokken zijn nu
juist- bij uitstek geschikte collectief-bruikbare recreatieve
ruimten. –
– c. -Dank zij de ruimten tussen de woonblokken zal
meer
dan 30 pCt. van het areaal ten behoeve van de won ing-
bouwq kunnen worden gebruikt. Vrij komen immers de
andere ruimten, waarop in een steenwoestenij. van etage-
bouw de recreatieve ruimten worden aangelegd.
2. Prof. ‘Van Beusekom zegt,- dat de stad met uitgebreide’
toepassing van hoge woongebouwen wel zeer eentonig
zal worden.
Ik antwoord: allicht, maar dat heb ik ook niet bepleit.
Ik heb nietmeer gevraagd dan 20 pCt. hoogbouw en ver-
mijding van de vierlagenbouw, die ruimtelijk en sociaal een
kwalijke zaak is. Wanneer men 20 pCt. hoogbouw toelaat
en een grotere dichtheid- in bepaalde wijken, – kan men zich
ook wijken permitteren met de huisjes met een eigen tuintje.
De tijd moet dan maar leren, of de doorsnee Nederlander
van mening
blijft,
dat het buisje met een tuintje ideaal is.
3. Prof. Van Beusekom brengt tegen mijn betoog in,
dat ouders met kleine kinderen de voorkeur geven aan
een woning, die dicht bij de straat ligt en een eigen tuin
heeft.
Ik antwoord:
Ik bepleit 20 pCt. hoogbouw, omdat niet meer dan
40 pCt. der, gezinnen voor zulke bouw in aanmerking
komt. Ik heb zelf de ouders met kinderen uitgesloten.
Maar in 40 pCt. der gezinnen zijn er geen kleine kinderen!
.1k vind het wonen op de derde of vierde laag met
kinderen erger dan in een hoog woongebouw.
Hoeveel huizen met tuintjes wil Prof. Van Beusekom
bouwen? Soms 60 pCt. van alle woningen? Hoe komt hij
dan ruimtelijk uit?
4. In de groep van 40 pCt. – gezinnen zonder jonge kin-
100
‘
.
1-2-1961
deren zijn er – aldus Prof. Van Beusekom – die liever
dicht bij de begane grond’wonen. Akkoord; vandaar, dat
ik maar voor de helft op hen reken door mijn wens -van
20 pCt. hoogbouw.
Prof. Van Beusekom stelt, dat de ,,privacy” in een
èengezinsrijenhuis met een kleine tuin groter is dan in
etagebouw. Misschien akkoord, maar wij staan niet voor
de keuze tussen eengezinshuizen en hoogbbûw, maar tussen
etagebouw in vier lagen én hoogbouw. Ik stelde – en
Prof. Van Beusekom heeft dit niet weerlegd – dat de
,,priva” in een hoog woongebouw groter is dan in
etagebouw.
Soôiaal en cultureel werk in een hoog woongebouW is
een fictie – zi zégt mijn opponént. Hoe weet hij dat? Is
het wel ens geprobeerd? Wat komen wij verder met-ont-
kenningen zonder uit te gaan van de mogelijkheid, die het
huidige sociaal-culturele werk biedt? De ervaring leert, dat
in de dichtst bevolkte wijken van de stad dit werk het beste
floreert.
De grote steden laten- in de laatste jaren een-vertrek-
overschot zien, zegt Prof. Van Beusekoïn. Dit’is feitelijk
juist, maar het zou goed geweest zijn indien daarbij de
oorzaak
–
was vcrmeld.-Er is woningnoodin de grote steden
en er is hier en daar reeds een woningoverschot in de foren-
sengemeenten. Dan is het nogal logisch; dat de mensen
vertrekken. Maar is het nu wel zo gunstig, dat de steden
steeds meer grote olievlekken worden; waarbij zeer velen•
meer dan een uur per dag ,,onderweg” zijn? Is het sociaal;
dat vader zijn kinderen alleen nog maar op zondag ziet,
omdat hij vroeg weg moet e laat thuis
–
komt? Is het sociaal,
dat familiebezoek niet meer kan worden afgelegd vanwege
de grote afsianden? Ik meen, – dat een grotere dichtheid van
bebouwing dan te prelèreren is en -ik tracht- die te-bereiken
döor 20 pCt. hoogbouw. .
Tenslotte: vergeleken .met de periode tussen’ 1920- en’
1940, waarin de woonbouwidealen van-Prof. Van Beusekom
aan bod -zijn geweest, meen ik, dat onze huidige bebou-
wingsmethoden bepaald niet ongunstig.. afsteken. Het
gerief van de vooroorlogse woning n is gering, de gehorig-
heid is groot, de ,,privacy”.is slecht. Er is-echt geenreden
om -trots te zijn op de kazernaboijw en de steenwoestijnen,
die de vroegere stedebouwers ‘hebben opgetrokken. Is het
dan te verwonderen, dat men nieuwe wegen
–
wil – inslaan?
Ook de nieuwe weg van de hoogbouw? –
NASCHRIFT
Het vraagstuk van de hoogbouw zal voorlopig wel aan
de orde blijven. Onzerzijds wordt de studie voortgezet,,
vooral aan de hand van inmiddels gèreed gekomen pro-
jecten. Over de door Drs. Van der Ploeg opgeworpen pun-
ten daarom slechts enkele opmerkingen. –
Ieder heeft natuurlijk-recht om zijn eigen mening te heb-
ben, maar de ,,strikt zakelijke afweging” van Drs. Van der
Ploeg is even subjectief als welke ândere opvatting ook.
Ik moet èchter waarschuwen tegen enkele illusies. Het is
niet waar, dat hoogbouw een wondermiddel is, waarbij
minder grond wordt gebruikt, de ruimten- tussen de blokkèn
als openbaar recreatieterrein kunnen -dienen en de bewo-
ners nog prettig wonen bovendien. De tussenruimten moe-
ten dienen voor de bezonning, hetuitzicht, en de ,,privacy”
van de woningen. Deze laatste komt in het gedrang, wan-
neer zij een ,,collectief bruikbare ruimte voor iedereen”
worden.
1 .a.
Verantwoorde
hoogbouw-“geeft
geen
grondbesparing
tegenover etagebouw. Wie meent, dat dit wel zo is, zal dit
moeten bewijzen.
b. In zijn artikel ,,Grün ohne Funktion” (Bauen und
Wohnen,
1953)
wijst Ronald Rainer erop, dat de open
ruimten bij de hoogbouw niet alleen duur-in onderhoud
zijn, maar ook weinig of niet door de bewoners worden
gebruikt. Het bewijs voor dit laatste kan men op een mooie
zomerdag bij de hoogbouw van Antwerpen (Luchtbal en
Kiel) zien.
1 c. Dat deze opvatting niet juist is, volgt uit het voor-
afgaande.
Drs. Van der Ploeg heeft wel degelijk over wijken
met uitsluitend hoogbouw- gesproken. Zou men deze bou-
wen, dan zouden wij over enkele jaren met grote aantallen
ongewilde woningen zitten.
–
De stadsbevolking vindt in ieerderheid het wonen
in een gewone etagewoning, zeker• tot en met de derde
woonlaag, minder bezwaarlijk dan het wonen in-een hoog
woongebouw met lift.
Natuurlijk kan men niet in geheel Nederland uitsluitend
eengezinshuizen bouwen. Het percentage zal moeten af-
hangen van de grootte vafl de gemeente.
Ik heb geen enkel bezwaar tegëneen zeker percen-
tage hoogbouw voor die gezinnen, die een dergelijke woon-
wijze prefereren. Een uniform percentage is echter niet te
geven.
De eigen tuin wordt veel intensiever
–
gebruikt dan het
,,gemeenschappelijke” groen. Dit is een feit,
–
-dat allerwegen
kan worden waargenomen. De ,,privacy” hangt meer sa-
men met de kwestie galerij of gemeenschappelijk trappen-
huis dan met de tegenstelling hoogbouw-etagehuis. Juist
bij de etagebouw bestaan mogelijkheden om een deel van
de woningen een eigen ingang ‘aan de straat te geven,
hetgeen een belangrijke winst- aan ,,privacy” biedt.
Een gezin in een hoog woongebouw is zeker niet ge-
makkelijker voor sociaal werk te bereiken. Gaarne akkoord,
dat het soçiale werk in de dichtst bevoikte wijken het
meest floreert. Maar men kan oude stadswijken met zeer
grote. dichtheid, lage welstand, een zeer sterk samenhan-
gende bevolking en een zeker percentage asocialiteit, die
om maatschapeljk werk vraagt, toch niet vergelijken met
moderne hoge woongebouwen? Bovendien vergeet men,
dat de dichtheid bij toepassing van hoge woongebouwen
(100 – 120 woningen per ha) niet haalt bij die van oude
stadswijken, waar wij 150 of zelfs 200 woningen per ha aan-
treffen.
–
–
–
Uit de onderzoekingen van Dr. De Jonge blijkt, dat
de trek naar de randgemeenten wel degelijk voor een aan-
merkelijk deel gezinnen betreft, die in de grote stad wel
een woning bewonen, doch per se een eengezinshuis willen
hebben.
–
Het verschil in grondgebruik is nationaal gezien miniem.
De verschillen in afstand zijn, zoals ik reeds eerder heb
aangetoond, te verwaarlozen. Het verhaal van de vader,
die zijn kinderen alleen op zondag ziet, beschouw ik als
demagogie. Uit de meeste forensenplaatsen is men sneller
in het hart van de stad dan uit de tegenwoordige buiten-
wijken van de grote steden.
Evenzeer acht ik het demagogisch, het gebrek aan gerief
van de vooroorlogse woningen, de gehorigheid, en er zou-
den nog veel meer dingen te noemen zijn, te stellen naast
de mogelijkheden die de tegenwoordige woningbouw biedt.
1-2-1961
101
t
11111 11111111 1111111 itt ii 11111111 I
1111111111111111111111111111111111111 III t iii Çii 111111111 III II 11111111111 I 1111111 [1111111 111111111 11111111111111111
‘A AMSTLEVENI
PERSONEELVERZEKERING
AMSTIE VEN
11111111111 1111111111111111111111111111111111111111111111 liii 111111 liii
1111111
11111111111111 [1111111111111
111111 111111111111111111111111111111111111
(advertentie)
Op het ogenblik kunnen wij woningen bouwen met berg-
ruimten in het onderhuis, sanitaire voorzieningen en een
keur van technisch gerief, dat 25 jaar geleden nog onbe-
kend was. Met de kwestie hoog- en laagbouw heèft dit
niets te maken. Ik weet ook wel, dat er architectonisch
en stedebouwkundig op de vooroorlogse woningbouw heel
wat is aan te merkén. Maar ook dat staat buiten de kwestie.
Intussen zijn er ook v66r 1940 wijken gebouwd, die
ondanks de achterstand in technisch gerief zeker niet als
kazernebouw en steenwoestijnen mgen worden betiteld.
Uit de Bijlage II van de dissertatie van Dr. De Jongé
(Tuindorp en Plannerswijk) blijkt, dat de bewoners liever
in een véôroorlogs tuindôrp (zelfs met ouderwetse onin-
gen) wonen dan in een moderne wijk met veel etagebouw.
Met vindt Plannerswijk wel een mooie vijk om doorheen
te wandelen, maar niet om in te wonen.
En tenslotte: hoemeer wij het contact tussen de woning
en de aarde bemoeilijken, des te meer ‘ontmenseljken wij
het wonen. Het kan in enkele gevallen onvermijdelijk zijn,
maar laten wij die dan bepe ken tot die mensen, die tegen
het wonen in een hoog woongebouw geen bezwaar hebben.
Het percentage van dezulken zal in de ene gemeente groter
zijn dan in de ândere. Laten wij voor hen dan architec-
tonische accenten bouwen, die de eentonigheid, breken.
Ons volk moge er echter voor bewaard blijven, dat wij
aan de gezinnen met jonge kinderen een woning ineen hoog
woongebouw opdringen. Immers, hoe zullen kinderen
in zulk en ontmenselijkte iestroomlijnde omgeving tot
mensen kunnen opgroeien?
‘s-Gravenhage.
Prof. Dr. Ir. It. G. VAN BEUSEKOM.
Wat de mens ons waard is
De heer H. J. Teunissen te Tilburg schrjjft ons:
Mede naar aanleiding van de boeken van Vance Packard
uit de heer Fentener van Vlissingen in zijn artikel onder
bovenstaande titel in ,,E.-S.B.” van 4 januari ji. zijn on-
gerustheid over het feit, dat in de samenleving en bij de
beoefening der wetenschappen, de mens als individu
naar de achtergrond wordt gedrongen. Het .wetenschap-
pelijk onderzoek wordt primair. De mens is voor de we-
tenschap uitsluitend interessant, bijv. vanwege een be-
paalde ziekte waarvan hij de drager is, of in de economie
als producent, als consument, maar niet als menselijke
persoonlijkheid. Verder keert schrijver zich tegen het
,,zakelijk denken”, dat tegenwoordig veelal als norm
wordt gesteld, en waaruit z.i. rechtstreeks voortvloeit
egoïsme, hedonisme. Schr. signaleert een gevaarlijke ver-
wording der maatschappij, waartegen met alle kracht
dient te worden opgetreden. –
Hierbij gaarne de volgende aantekening. De econo-
mische wetenschap heeft als object de menselijke hande-
lingen in gemeenschap. Andere wetenschappen, als rechts-
wetenschap, ethica, sociale geneeskunde e.a., hebben
ditzelfde object. Al deze wetenschappen hebben tevens
hun eigen formeel object, hun eigen specifieke gezichts-
hoek op het object. Bij de economie zijn dit de gedra-
gingen der mensen
in betrekking tot
INTiRUNIE
5
–
1
het economisch wel-
vaartsstreven.
Bij
SYNONIEM VOOR
de bestudering van
GESPREID BELEGGEN
haar object zal de
wetenschap moeten
ij
trachten het wezen-
Vraag Uw bank
of
lijke
te
doorgron-
commissionair nadere
den,
en
bijgevolg
gegevens over
D
bstraherend
te
I
,INTERUNIE»
werk moeten gaan:
Zonder
abstractie,
(advertentie)
data
en
bepaalde
102
veronderstellingen zal het moeilijk zijn het economisch
leven te bestuderen en tot bruikbare conclusies te komen.
Zou de economische wetenschap bijv. niet uitgaan van
de rationeel handelende economische subjecten, dan zullen
er weinig steekhoudende theorieën overblijven.
en andere kwestie is, wat de doelstellingen zijn van
de economie. Met deze doelstellingen kunnen wij genoegen
nemen of niet. Hier komt echter de levensbeschouwing
en het probleem der economische orde op de proppen.
In een christelijke levensbeschouwing zullen de econo-
mische doelstellingen ondergeschikt zijn aan, en gericht
zijn op het door deze levensbeschouwing gestelde hogere
doel. In een materialistische levensbeschouwing zullen
de doelstellingen anders liggen en kan het economisch
principe an sich op verschillende wijzen tot doel worden
gesteld. Dat bepaalde materialistische levensbeschou-
wingen de gesignaleerde verwordingen tot consequenties
hebben, en dat hiertegen dient te worden opgetreden, ak-
koord. Wij kunnen dan echter niet volstaan met te wijzen
op bepaalde uiterlijke verschijnselen.
Zijn wij het met deze uiterlijke verschijnselen niet eens,
uit hoofde van ènze levensbeschouwing, en willen wij er
tegen ageren, dan kunnen wij dit alleen
doen
door in-
grijpen in de kern, in het levensbeschouwelijke van de
ander. De vraag is alleen maar hoe; en wëllce resultatn
kunnen wij hiervan verwachten? Het is duidelijk, dat
dit een verre van eenvoudige kwestie is. Juist omdat wij
ons hier op het levensbeschouwelijke vlak bevinden zal
inderdaad gelden wat de heer Fentener van Vlissingen
zegt, nl. dat wij de faculteit bezitten het ongewenste niet
te verstaan, en niet te horen wat wij niet willen horen
Wij kennen allen het verschijnsel van de conferentietafel,
waar een bepaald voorstel wetenschappelijk, en ,,vooral
objectief” zal worden beoordeeld. Vol goede voornemens
begint men, en toch staat de uitkomst tevoren al vrijwel
vast, men telle slechts de ,,kleuren”. Toch is ieder ervan-
overtuigd, naar eer en geweten, en volkomen objectief
en wetenschappelijk geoordeeld te hebben.
1-2-1961
Dit alles neemt echter
niet
weg, dat ecn wetenschappe-
lijke studie onmogelijk zonder abstracties en veronder-
stellingen kan werken. Wanneer de economist spreekt
over een arbeidsmarkt en een prijs van arbeid, dan wordt
inderdaad geabstraheerd van andere menselijkç factoren.
De gehele mens kan eerst tot zijn ‘recht komen, wanneer
ook andere wetenschappen als sociologie, psychologie,
ethica hun licht laten schijnen over het studieobject. Ech-
ter dan blijft nog de moeilijkheid, dat dit steeds zal ge
schieden vanuit een bepaalde levensbeschouwing, die
mogelijk de onze niet, is.
Bijde
..
•.
ECONOMISCHE -REiACT-IE.
van
lIET FINANCIEEI.E DAOBI.AD
is – wegens uitbreiding – plaats voor
een redacteur
die vooral zal worden belast met de be-
werking van het nieuws.
Vereist:
• leeftijd 21-28 jaar
• middelbare opleiding
• kritische
zin
• journalistieke ervaring of tenminste
een duidelijke journalistieke aanleg
en ambitie (bij voorkeur op econo-
misch terrein)
• belangstelling voor economische
vraagstukken in de ruimste zin
Brieven aan de directie, postbus 216, Amsterdam
jtet.tu4 in. e-.ig”
– –
– –
‘1
NASCHRIFT
Toen William Penn – hoewel menend dat het gebruik
,
van het zwaard een onchristelijke bezigheid was – aan
George Fox verzocht zijn zwaard toch te mogen blijven
dragen, maar dan uitsluitend als standkenmerk, toen luidde
het kenmerkende antwoord, volstrekt vrij van morali-
seren: ,,Wear thy sword as long as thou canst”! Ieder wiens
reactie op de gesignaleerde mutilaties der menselijkheid die
wij in onze wetenschappelijkheid en objectiviteit in koelen
bloede begaan, luidt: ,,ge moogt gelijk hebben, maar het
kan nu eenmaal niet anders”, dat hij voortga op het inge-
slagen pad. Er komt een tijd dat het niet langer zal kunnen,
dat, de afkeer van het ge–
plèegde en gesanctioneerde
verraad een dergelijk gevoel
van medeplichtigheid en af-
keer zal oproepen dat met
izet van het hele wezen ge-
zocht zal worden naar de
basis van hetgeen wij ge-
meenlijk als vanzelfsprekend-
heden aanvaarden.
De mens als creatuur is
niet opgebouwd uit de stel-
lingen en constateringen van
de wetenschappen omtrent
de mens. Men kan wel ab-
straheren van
deze
persoon
door vast te stellen dat wij
met een mens te maken heb-
ben, en hem in mensentaal
toespreken, wij kunnen hem
menselijk behandelen. Maar
hoezeer dit alles te enen male
wanneer wij menen op der-
ontoereikend is, blijkt wel
aandelen, uitsluitend voor houders van gewone aandelen, openstellen op
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde
gelijke wijze de meest nabije
VRIJDAG 10 FEBRÛARI 1961,
medemens – vader, echt-
van des voormiddags
9
uur tot des namiddags 4 uur,
genote of kind – te ,,be-
handelen”.
te
Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenhage,
Eliminering van het hart
tot de,koers van 170 pct.,
kan deskundig geschieden,
als noodzakelijk verkondigd
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 31 januari
1961.
wordendan wel aangeprezen,
het voert onherroepelijk tot
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren een harteloosheid, waarvan
van inschrijving.
men alsdan niet in appél kan –
NEDERLANDSCHE FIANDELMAATSCHAPPIJ, N.V.
gaan, daar het de consequen-
DE TWENTSCHE BANK N.V.
tie van levenskeuze is. Elk
onzer kan dit dagelijks in
het eigen bestaan ervaren. Amsterdam, 31 januari
1961.
Rotterdam.
‘R. FENTENER VAN VLISSINGEN.
1-2-1961
103
N. KONINKLIJKE NEDERLANDSE
VLIEGTUIGENFABRIEK FOKKER
gevestigd te Amsterdam
UITGIFTE van
–
3625 gewone aandelen,
elk groot nominaal f1000,- aan toonder
(desgewenst op naam),
ten volle delende in de resultaten van het boekjaar
1961
en van volgende boekjaren.
GELD- “È KAPITAÂLMARKT
Geidmarkt.
–
Het terugtrekken tegen het einde van vorig jaar van
een groot bedrag aan buitengaat yeitoevende middelen
door de banken heeft, toen deze gelden niet meer nodig
waren om
uitirnoverp1ichtingen
het-hoofd te bieden en
jaarbalansenop te poetsen, mde ëe’rste weken van 1961
tot een uiterst ruime geldrnarkf geleid. De rijksuitkering
aan de gemeenten teïL bedrage – vah’. iuim f. 300 mln.
droeg hier na 25 januarieveneens toe .bij. De monetaire
autoriteiten zagen hierin geviren, hetgeen hen tot in-
grijpen noopten. –
De Minister van Financiën onttrok door middel van
een tender van schatkistpromessen bijna f. 176 mln. aan
geld aan de markt, doch het papier, dat hiertegenover
.in het verkeer kwam, bezit een zodanig’ hoge liquiditeit,
dat in de algemene liquiditeitspositie geen fundamentele
‘wijziging optrad:De Nederlandsche,Bank verhoogde met
ingâng van 23 januari het kasreserveperèentage tot 9 pCt.,
waardoor globaal f. 70,in1n. werd afgerQomd, hetgeen een
veeF’ sterkeie binding betekent. V6rv6lgens iiep de Cen-
trale Bank de open-marktpolitiek te hulp; op
25
en 26
januari kon per 22 februari vervallend p’apier door be-
middeling der discontohandelaren. wOrden,
;
afgenomen.
Naar yerluidt is hiervan voor ca. f. 160 mln, gebruik
gemaakt. Of De Nederlandsche Bank dit bedrag op de
vervaldag weer zal laten terugvloeien ih afwachting van
de storting op de staatslening, die uiteraard een sterk
drainerend effect heeft, dan wel een deel der .gelden
door een verdere verhoging van het reservepercentage
onder eigen berusting zal houden, zal ons eerst later wor-
den geopenbaard.
De tot nu toe genomen maatregelen hebben een
sterke daling van -de geld-
marktrente tegengehouden. De door de bankcommissie
vastgestelde daggeldrente
bleef op 1 pCt. gehand-
haafd. Het discontô van
schatkistpapier op de open
markt daalde van 1/ pCt.
eind 1960 tot
1/16
pCt.,
waarbij is op te merken, dat dit laatste percentage nomi-
naal is. –
Kapitaalmarkt.
Op de beurs en onder de
effectenbezitters zag men in
de thans verstreken weken
van 1961 overwegend glun-
dere gezichten. Koersstijging
– dat was de reden van
het opgewekte gemoed –
spreekt in de effectenwereld
nu eenmaal beter aan dan
prijsdaling. Alle categorieën.
van fondsen, zoals opge-
nomen onder de A.N.P.-
C.B.S.-indices, deelden in de
voorspoed, doch het is op-
merkelijk, dat’ wanneer men
het lijstje langsgaat, men tot teeds • geringere stijgingen
komt. Sedert de eerste beurs-
dag van- het jaar kon het
koerspeil dér internationale
oncern’s zich 30 punten ver-
heffen; voor de groepen in-
dustrie, scheepvaart, ban-
ken en handel waren de
cijfers resp. 24, 16, 12 en
10 punten.
104
De internationalen hebben klaarblijkelijk opnieuw. de
leiding géhomen., Philips viel hierbij echter enigszin&uit
de toon; dit fonds boekte per saldo een daling. De grotere
belangstelling voor het ‘olie-andeel vormt in de koers-
ontwikkeling een, belangrijke factor. New York heeft,
getuige de stijging van de Dow Jones index, eveneens
medegespeeld. Daar hecht men waarschijnlijk waarde aan
het spreekwoord, dat nieuwe bezems schoonvegen. In
het a1gernen overigens luiden de berichten iets unstiger.
De Europese integratie heeft zich ok var het’ index-
cijfer der koersen meester gemaakt. Sinds kort, word t’ee
gemiddelde berekend van de koersen van een’aantal
fondsen,, genoteerd op diverse Europese beurzen, wo.
Amsterdam. Sedert 3 januari is dit van 166 tot 173 op-
gelopen. De deze week bekend geworden ob’ligatie-,
emissie van Philips is ook een symptoom van de ver-
internationalisering van het economisch leven. Nederland
zou onder de huidige omstandigheden zeker ook het
gevraagde bedrag van f. 45 mln, hebben kunnen ver
schaffen. Philips wil echter klaarblijkelijk het financiële
draagvlak spreiden.
De indruk, dat op de onderhandse kapitaalmarkt in
1960 grote activiteit heeft geheerst, wordt langzamerhand
door de ,çijfers bevestigd. Neemt men de belangrijkste
sector der, lagere publiekrechtelijke lichamen, dn brengt
het januari-nummer van de Maan,dstatistiek van he,t i-
nanciewezen aan het licht, dat in de eerste drie kwar-
talen van vorig jaar provincies en gemeenten bruto
f. 1.282 mln., netto f. 1.037 mln. hebben opgenomen. In’
de overeenkomstigeperiode’ van
1959
waren de cijfers
f.’ 1.014′ mln. en – f. 822 mln.’ Dat ‘de aantrekking’van
gelden door middel van obligatieleningen tot onbelang-
rijke bedragen is teruggevallen, beh6eft’geen betoog. De
uitbreiding van onze iteden wôrdt grotendeels op de
onderhandse markt, met de Bank van Nederlandsche,
Gemeenten als
–
opvangcentrum, gefinancierd.
ECONOMISCHE AFDEHNO
te Amsterdam, heeft enkele vacatures voor
a
–
– – «jonge economen
b
jonge mensén met H. T. S.
ôf middelbare opleiding
die
– onder leiding – zullen
worden inge-
–
schakeld bij het uitvoeren van
–
ORGANISATIE -OPDRACHTEN
BAKKENIST, SPITS & Co.
Dit betekent, dat een opleiding op het gebied van het organisatiewerk
en een veelzijdige ervaring wordt verkregen. Goede ‘arbeidsvoorwaarden
en promotiekansen.
– — -. –
Voor de onder b. genoemde groep’ hebben’ wij het- oog op intelligente
jonge mannen van 21 .25 jaar, die de dienstplicht hebben vervuld.
Het bureau is in di regel ‘s zaterdags gs!oten.
Met de hand geschreven brieven, vergezeld van een rcente pasfoto, te zenden aan
Bakkenist, Spits &
Co.,
Economische Afdeling, Emmaplein 5, Amsterdam.
–
1-2-191
•
‘:,
“
‘
Indexcijfers
aandelen.
291ec.
H.
&
L. 1961
20 jan. 27 jan.
(1953
100)
1960
1961
1961
Algemeen
………………
395
420
–
391′
415
‘
420
Intern, concerns
564
596
–
555
592
.595,
Industrie
………………
329 357
–
331 346
357
Scheepvaart
…………….
176
193
–
177
191 193
Banken
…………………
220
232
–
218
,
226 232
Handel enz…………….
149
160
–
150
,
155
160
Bron:
A.N.P.—C.B.S., Prijscourant. –
29 (leC.
.
20 jan. 27 jan.
Aandelenkoersen
1960
‘
1961
1
196f
Kon. Petroleum ………
f. 123,10 f. 137,30
f. 140,20
Philips
G.B.
……………
1.183%’
.
.
1.140% •1144
Unilever
…………………
785
864%
865
1
/-
Hoogovens,
n.r.c .
……
789
857%
•
858
A..K.0.
……………………
486½
–
‘.
509%.
507.
Kon. Ned. Zoutind.,
n.r.c .
…………………
1.035
.
1.150
1.183
Zwanenberg- Organon
………………
870
,
892
899%
Rotterd. Droogdok
467
483 490
Robeco
…………………
f.237
t. 244,50
f. 245,50
Amsterd. Bank
……….
392
398
,398
New
York.
Dow Jones Industrials’
616 634
644
Rentestand
–
.
–
Langl. staatsobl. a)
4,20
,.
4,18 4,18
Aand,’: internatio-
nalen a)
.
2,80
‘
.
2,62
lokalen a)
.
3,38
.
3,34
Disconto driemaands
schatkistpapier
1,50
.
.
‘.
14l’
11
3
a)
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht’
Amsterdamsche
Bank.
C. D. JONGMAN.
Wegens uitbreiding van de staf is bij
HET FINANCIE
–
ELE ‘ DAGBLAD
te Amsterdam
plaats voor MEDEWERKERS voor de
afdeling FINANCIËN
De te verrichten – werkzaamheden beslaan… een
breed terrein – financiële berichtgeving, be-
schouwingen, analyses, beurswerkzaamheden –
zodat candidaten ‘van uiteenlopende leeftijd,
ambitie en ervaring kans hebben.
Sollicitaties met volledige inlichtingen te richter
aan de directie, postbus 216, Amsterdam.
Bij HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
is op het bureau ONDERZOEK plaats voor een:
ECONOMISCH DOCTORANDUS
die
zijn gedachten scherp en duidelijk kan formuleren;
belangstelling heeft vor de internationale politiek en
enige research-ervaring bezit.
Een goede talenkennis, alsmede kennis op geografisch, his-
torisch en politiek terrein strekt tot aanbeveling. Salaris-
grenzen f.
878,—
– f. 1.141,— p.m. excl. vakantietoèslag
en afhankelijk van leeftijd en ervaring. Eigenh. geschr. soli.
onder no.
5300/7188
(in linkerbovenhoek brief en env.) te.
richten aan het bureau Personeelsvoorziening van de Rijks-
overheid, Prins Mauritslaan 1, Den Haag.
1-2-1961
‘Dé”markt*.
54 Miljoen menser leven in ce Bonds-
republiek Duitsland. Zij vormen, een
zesde deel van de Westeuropese markt. / :
1
Hun levensstandaa’i
–
d is één van de
/
t
hoogste van Europ. Voor hoeveel van
t I
t’
deze 54 miljoen verbruikers zijn uw
1
producten van’ belang? Kunn,en met uw’ /
producten misschien nieuweverbruikers- /
ideeen op de Duitse markt worden /
ontwikkeld? En door welke reclame
1
1
t
i
t
béreikt men deze mensen? ‘Wie het
/
t
actuele beeld van ‘de consumenten- /
markt in Duitsland voor ‘ogen heeft, kan
t
deze vragen zeker:beantwoorden. Als!
u de Duitse markt wilt veroveren—
1
t
wij kennen hem
=z:r____=:_
Kurt Drews Werbung, Hamburg-Altonl
105
–
t-
–
—–
-1
•
1!
-t
t-
v
.-.
–
–
IZ
TM
201kf
1
20
30 ..°
KM
j• ;•• –
–
Vera:ntwoordeverlichti:ngvoorelkbedrjjf….
Het juiste armatuui met de juiste veilichting Philips adviseert gaarne voor een
hchttechnisch verantwoorde verlichting in welke bedrijfsomgeving ook Philips
r
armaturen zijn warmte technisch juist gedimensioneerd in verband met de licht
opbrengst der lampen en de levensduur van de voorschakelapparaten De lakken
-,
–
•. – –
– der- armaturen -hebben een hoge reflct-ie-coëfficient De -montage is – uitrst ee
vouaig Nadere inlichtingen worder1 gaarne verstrekt door Philips Nederland n v –
Eindhoven.
–
–
–
— –
– –
– –
•
–
–
71,
PHILIPS
VOOR LICHT
–
–
*
t-
–
GLOEILAMPEN – ‘TL’ FLUORESCENTIELAMPEN – ARMATUREN – NEON
106
121961
—
–
–
—
–
–
-s.-
–
–
–
–
–
–
—
–
UNDF-KI-INUF=
VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
WET
–
RISICO
Bedrijfs-w.a.-verzekering.
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor
industriële en andere objecten. Belangrijke
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag
2,2
miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag
8,2 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen in binnen- en buitenland
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag 1,5 miljard gulden. Belegd vermogen 315 miljoen gulden.
1-2-1961
107
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche LevensverzekeringMaatschappij
VEREENIGII4G VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeéne Frieséhe Brandverzekering-Maatschappij N.V.
E
LEEUWARDEN, BURMANIAHTJIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
1
N
J
EERSTE NEDERLANDSCHE
1
•
PENSIOEN REGELINGEN
•
RISICO • HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTL.AAN 50
‘s-GRAVEN HAGE
TEL( 070) 51.43.51
POSTADRES: POSTBUS 5
Werkgeversorganisatie vraagt:
ECONOOM
ter algemene assistentie van het secretariaat.
Vereisten:
• belangstelling voor en inzicht in de economische
en sociale vraagstukken van deze tijd
• algemene maatschappelijke belangstelling
• leeftijd
25-35
jaar.
HANDESPOLITIEK MEDEWERKER
• In de eerste plaats wordt gedacht aan een
econoom
met handelspolitieke belangstelling en
zo mogelijk met enige kennis en ervaring op
dit terrein.
• Leeftijd
25-35
jaar.
• Daarnaast is op deze afdeling een plaats vakant
voor een medewerker met een minimum-oplei-
ding H.B.S. of gymnasium en zo mogelijk enige
kennis op dit terrein.
• Leeftijd
23-30 jaar.
Brieven onder no. E.-S.B.
12-1,
postbus
42,
Schiedam.
108
1-2-1961