scadeverzekeng
van
kantoormachines
Uitgebreide verzekering van alle
soorten kantoormachines (schrijf-
machines. rekenmachines- boek-
houdmachines-
Hollerith- intolIcties).
FPROVID1E NTIAJ
N.V. ALGEMEENE
VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
PROVIDENTIA
AMSTERDAM.C.
HERENGRACHT 376
111
TELEFOON 222120
Executele
pa
en
R. MEES &ZOONEN
51
CP]
p
a
bewindvoering
Rotterdam
01
pa
Eg
ii
BANKIERS
EN
A8SURANTIE
–
MAKELAARS
Beheer
en administratie van vermogens
Pa
ÇDBTRUOR!4
Ilandeijsinforjrnatie
–
en Itacassobilta-eacc
SCIIIEDAMSEVEST 42
F
Safeloketten
TELEFOON 120176 (mi.)
ROTTERDAM
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonon, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exempjaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Wegtzeedjjk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
898
14-9-1960
De wereld eet meer suiker
Het verbruik van suiker is na de tweede wereldoorlog
enorm toegenomen. In 1958 beliep de wereidsuikercon-
sumptie ca.
44,5
mln, ton (gerekend in eenheden ruwe suiker)
tegen 16,7 mln, ton in 1949 en 20,4 mln, ton gemiddeld
v66r de oorlog. Uitgedrukt per hoofd der bevolking is de
toeneming van het verbruik eveneens indrukwekkend:
sinds 1950 gemiddeld 3,9 pCt. per jaar.
De consumptie van suiker
nam niet in alle delen van de
wereld in dezelfde mate toe.
Na 1940 was zij het grootst
in Latijns Amerika, het Na-
bije Oosten en Afrika. In de
periode 1940-1958 vërdrievou-
digde het totale verbruik in
deze gebieden; het vérbruik
per hoofd verdubbelde. Aan –
het begin van de tweede we-
reldoorlog maakte het suiker-
verbruik van de grootstetien
verbruikerslanden van Noord-
West-Europa, de Verenigde
Staten, Australië en Nieuw-
Zeeland 52 pCt. van het we-
reidverbruik uit; in 1958 was
dit nog slechts 39 pCt. In
deze landen hield hét totale
suikerverbruik nauwelijks ge-
lijke tred met de groei van
cle IevolKtng.
De hier vermelde gegevens zijn in details vastgelegd in een
rapport van de Internationale Suikerraad, getiteld: ,,Trends
and forces in world sugar consumption, 1959″ (auteurs
A. Viton en F. Pignalosa van de F.A.O.). Zij zijn van veel
belang voor de suikerindustrieën in de diverse landen en
voor de regeringen, die uiteindelijk verantwoordelijk zijn
voor
‘
de verdeling van de produktieve hulpbronnen in een
land.
Suiker vervult in ons dieet een dubbele functie. Dit
voedingsmiddel vormt een brn van calorieën (sterkt de
spieren) en is smakelijk (wekt de eetlust op). In de landen
met hoge inkomens wordt 12-18 pCt. van het aantal calo-
rieën van het menselijk dieet in de vorm van suiker genoten,
in de landen met lage inkomens 7-8 pCt.
Door de toeneming van het verbruik in de landen met
lage inkomens na de oorlog is er een grote verandering’in
de distributie van suiker gekomen. In dit verband kan men
stellen, dat de ontwikkeling van het suikerverbruik aan de
volgende twee regels gehoorzaamt: 1. in landen met lage
nl,nrnpnc rananart hnt cm.iL-nr_
verbruik met een sterke toe-
neming, bijna sterker dan
alle andere voedingsmiddelen,
op een stijging van de inko-
mens; 2. in landen met hoge
inkomens loopt het suikerver-
bruik bij de huidige voedings-
gewoonten niet verder op dan
tot 50 á 60 kg pef hoofd
per jaar ]).
Tenslotte nog een enkël
woord over de prijzen en de
verwachtingen omtrent het
•
verbruïk in de toekomst. De
klein- en groothandelsprjztn
van suiker vertonen tussen
de landen onderling buiten-
gewoon grote vçrschillen, door
verschillen in belastingen, pro-
duktie- en distributiekosten
enz. in de meerderheid der
landen lag de kleinhandels-
prijs van suiker in 1957 evenwel tussen 15 en 20 dollarcent
per kg (Nederland 23,2 dollarcent).
Het wereldsuikerverbruik zal vermoedelijk blijven stij-
gen. De rapporteurs van de Internationale Suikerraad ver-
wachten dat het, bij een jaarlijkse toeneming van het reële
inkomen per hoofd met 3,1 pCt., d.i. het gemiddelde van
42 landen tussen 1951 en 1956, en uitgaande van een bevol-
kingsgroei van 1,45 pCt. per jaar en onveranderde prijzen,
tegen 1965 tot 56
â
.58 mln, ton zal zijn opgelopen.
1)
Dit geldt misschien alleen voor volken van Eu’ropese
origine.
‘s-Gravenhage:
G. GREIDANUf, cc. drs.
t
–
‘Wereidsuiker verbruik w5Ôr de oorlog en in 1958 a)
TotaaJ0v0e1brui
verbruik in kg per hoofd
958
t.o.v.
V6ôrde
1958
Vc5ôrde
1958
vô6r de
oorlog
oorlog
oorlog in
pCt.
West-Europa
….
6.906
10.301
25,2
32,3
28
Noord-Amerika
6.488
8.992
46,5
47,0
lOt
Midden-Amerika
629
1.798
16,6
28,7
173
Zuid-Amerika
.
1.388
4.219
16,8
31,8
89
Nabije Oosten
…
310
1.153
7,9
13,1
267
Verre Oosten
. (cxci. China)
… 2.859
5.611
4,7 6,8
145
Afrika
………..
.821
2.509
5,0
10,6
212
Oceanië
464
714
43,3
45,8
106
19.865
35.297
14,3 18,8
131
Gecorrigeerd
totaal b)
19.910
35.447
14,4
18,9
131
Oost-Europa
en
Totaal
………….
U.S.S.R
……..
3.652
8.098
12,9
,
26,8
208
China,
Mongolië
…
en Noord-Korea
470
900
1,0
1,4
140
Wereldlotaal
24.032
44.445
11,2 15,8
141
Gerekend in eenheden
ruwe suiker.
Correctie in verband met het feit, dat
de export
van suikerhoudende
produkten van Eerland,
Nederland en Auslralië niet in het suikerverbruik van
deimportianden is begrepen.
–
.
•Blz
Blz.
De wereld eet meer suiker,
door Drs. G. Grei
–
Bedrijfseconomische notities:
danus
………………………………
899
Perikelen bij dubbele claimemissies,
door J. G.
Het pachtbeleid: controversen en compromissen
(1),
door Prof. Dr. J. Pen………………
Een voorspelling van de economische toestand
van België,
door H.. Glejser ……………
De Venezolaanse petroleumindustrie,
door Dr.
M
. Vajda
…………………………..
No/st Trenité ………………………
908
900 N o t i t i e s :
‘
Zonnebrand ………………………..907
903
Mededelingen voor economisten …………909
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr: C. D. Jongrnan
910
906
Statistieken ……………………………..911
COMMISSW VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergèn; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSiE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilniars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
14-9-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1
899
Het .pachtbeleid: controversen en compromissen
()
1)
De pachtvorming als politiek probleem.
Sinds de Pachtwet 1937 is de vorming van pachtprjzen
in Nederland meer en meer een politiek vraagstuk gewor-
den. Deze wet liet de bescherming van de pachter nog over
aan de Pachtkamers der kantongerechten of het Pacht-
bureau, .welke taak sedert liet Pachtbesluit 1941 aan de
Grondkamers werd overgedragen. Maar deze organen
werd slechts een algemeen en vaag criterium meegegeven:
een redelijke winst voor de pachter bij een behoorlijke
exploitatie van het gepachte. In 1958 is de Pachtwet 1957
in werking getreden. Deze bindt de gedragslijn der Grond:
kamers bij de goedkeuring der pachtovereenkomsten aan
normen, die bij
K.B.
worden vastgesteld. Op deze normen
concentreert zich het probleem, en de behoefte aan een
duidelijk omlijnd beleid ten opzichte van pachtniveau en
pachtopbouw is door deze centralisatie geaccentueerd.
Er is kritiek op en meningsverschil over de normen, maar
er wordt weinig over geschreven. Sommigen vinden de
huidige pachten te laag, omdat zij lagere reële inkomens
voor de eigenaren opleveren dan vroeger, of omdat zij,
gekapitaliseerd tot ,,onnatuurlijk” lage grondprijzen leiden
die niet te handhaven zijn. De mening wordt ook wel ver-
nomen, dat de pachtprjzen de produktiviteit van de grond
niet weerspiegelen; de grond is ondergewaardeerd. Anderen
vinden de pachten te hoog, in zoverre zij de lage inkomens
van een deel der boeren in de hand werken. Voorts wordt
het argument gehoord dat deze pachten alleen
bij
de gratie
van de landbouwsteun kunnen worden betaald en dus in
‘feite ten laste van de Schatkist komen; zo gezien is de
grond overgewaardeerd. De pachtverschillen tussen gron-
den met verschillende vruchtbaarheid worden te gering
gevonden (destijds door de Commissie Bodemegalisatie-
fonds, blijkens haar rapport van 1952, en ook thans nog
door velen) maar anderen wijzen er op, dat de winsten bij
de beter renderende bedrijven wenselijke buffers vormen,
die vooral niet in kosten mogen worden getransformeerd.
Er
zijn
tal van specialé moeilijkheden; een pachier bijv., die
in de grond investeert, loopt het risico eerlang voor dit
nuttige streven te worden gestraft door een hogere pacht.
De gebouwennormen zijn vaak te laag om herbouw
mogelijk te maken, maar soms worden zij te hoog geacht
voor de diensten die het gebouw, sociaal-economisch’ ge-
zien, bewijst. Een algemene klacht is, dat de huidige nor-
men te veel historisch bepaald zijn en te weinig berusten
op welomlijnde denkbeelden.
De discussies over deze zaken vinden plaats in verschil-
lende commissies en in het Landbouwschap. Toen de
S.-E.R. zich in 1953 over de grondslagen van het pachtbe-
leid uitsprak heeft hij formuleringen weten te bedenken, die
1)
Deze aantekeningen hebben de weerslag ondervonden van
vele gesprekken die de ondergetekende mocht hebben met des-
kundigen op het gebied van de pachten (met name met Ir. R.
van Hees). Zij zijn uiteraard ook beïnvloed door discussies in de
Adviescommissie voor het grond- en pachtprijspeil (ex art.
155
van de Pachtwet
1958).
De schrijver is de leden van deze com-
missie erkentelijk voor de geduldige wijze waarop zij tot zijn
inzicht hebben bijgedr’agen. Het spreekt vanzelf, dat niemand anders dan de. ondergetekende verantwoordelijk is voor de in
dit artikel uitgesproken meningen.
een zekere eenheid der geesten suggereerden
2).
In feite
bleken de controversen naderhand aanzienlijk, maar niet
onverzoenlijk. Zij kunnen evenwel niet langs strikt rationele
weg worden opgelost, doch vergen een politiek compromis.
Dit compromis wordt gemakkelijker, naarmate het den-
ken minder wordt beheerst door een tweetal zienswijzen,,
die, bewust “of bnbewust, nog voorkomen. De ene visie:
de rijke landeigenaar buit, gemakkelijk zittend, de arme
pachter uit, die met zijn gezin hard moet werken.om
de
last op te brengen. De andere visie: de boer, die zijn leven
lang geploeterd heeft om zijn bedrijf in eigendom te ver-
krijgen en dit eigen bedrijf op zijn oude dag is gaan ver-
pachten, wordt door ‘een schraal pachtbeleid beroofd van
de vruchten van zijn arbeid Beide.situaties doen zich in
Nederind misschien voor, al weten wij niet in welke ver-
houding; maar zij zijn te extreem en te strijdig om er een
beleid op te kunnen baseren. Zoveel is zeker, dat het aan-
deel van de pacht in het nationaal inkomen in de laatste
decennia sterk is gedaald, en thans het verrassend lage cijfer
heeft bereikt van ca.
4
pCt. netto; het bruto-cijfer ligt in
de orde van groottè van 14 pCt. Sommigen ontlenen daar-
aan een argument tot verhoging der pachtnormen. Maar
de logica daarvan is zwak.
Een factor, die daarentegen het politieke denken wèl
behoort te beïnvloeden, is deze: nu een aanzienlijk deel
van de landbouw, langs de weg van subsidiëring of mono-
polieheffing, financieel wordt gesteund, hebben pachtpeil-
verhogingen de neiging, afgewenteld te worden op de
belastingbetaler of de consument. Deze afwenteling heeft
wijdvertakte repercussies. Het is daarom onjuist, het
pachtprobleem â la Ricardo te zien als een verdelingspro-
bleem tussen grondeigenaren en pachter, waar de rest van
de gemeenschap buiten staat. Dit gaat wel op in de tuin-
bouw, maar niet in het overgrote deel van weide- en akker-
bouw. De verdeling vormt daar een algemeen economisch
vraagstuk, dat niet aan agrarische deskundigen of zuiver
agrarische beleidinstanties kan worden overgelaten. De
toekomst van het pachtbeleid zal vooral worden bepaald
door de ‘mate, waarin de algemeen economische politiek
haar stempel op de pachtnormen weet te drukken.
Het compromis behoeft geen volledig arbitraire beslissing
te zijn. Er is meer in het geding dan een naakte belangen-
strijd. De pacht vervult een aantal functies in de samen-
leving, en de hoogte der pachtprjzen moet zodanig zijn,
dat deze functies zo goed mogelijk tot hun recht komen.
Dit ontneemt aan het pachtbeleid weliswaar niet zijn
compromiskarakter – een objectieve, ,,wetenschappelijke”
oplossing is niet mogelijk – maar het inachtnemen van
deze gezichtspunten maakt althans een gedeeltelijke be-
redenering en objectivering mogelijk. Een achttal dezer
gezichtspunten wordt hieronder kort besproken. Maar
eerst moet nog een opvatting worden besproken, die velen
2)
Advies inzake het beleid ten aanzien van het pacht- en
grondprijspeil,
,1953.
) Deze onrechtvaardigheid wordt niet voltrokken aan de
belegger die een hoeve koopt: hij betaalt, volgens de Wet op
de vervreemding van landbouwgronden, de gekapitaliseerde
waarde van de toegestane pachtprijzen.
900
14-9-1960
aanspreekt: het pachtbeleid zou moeten steunen op de
,,economische waarde” van de grond.
De economische waarde van de grond als richtsnoer.
Het ligt voor de hand, dat de pachtprjzen zoveel moge-
lijk een weerspiegeling zouden moeten
zijn
van de ,,econn-
mische waarde” van de grond, of van hetgeen de verpachter
,,economisch toekomt”. Nadere beschouwing leert evenwel,
dat deze uitdrukkingen geen vaste inhoud hebben. Zo men
er de evenwichtsprjs van de grond in de Vrije markt mee
mocht bedoelen is het een bezwaar, dat de vraag en het
aanbod inelastisch zijn, de vrije prijs zeer
hoog
zou komen
te liggen, en het pacht beleid zich juist ten doel stelt de als
te hoog ervaren pachtprjzen te vermijden. Zou men de
,,economische waarde” zien als het resultaat van een toe-
rekeningsprocedure, dan rijzen moeilijkheden bij het waar-
deren van de andere produktiefactoren, die tot het resultaat
van de produktie hebben bijgedragen, in casu van de
arbeid van de ondernemer en zijn medewerkende gezins-
leden
4)•
Toch bepalen deze in belangrijke mate het deel
van de bruto-opbrengst, dat aan de grond wordt toegere-
kend. De vraag rijst echter ook: welke beloningsfactor
moet
bij
de toerekening restpost zijn? Daaromtrent bestaan
allerlei opvattingen. Ook is het een moeilijkheid, dat pacht-
prijsverhoging tendeert tot verhoging van de prijzen der
eindprodukten, zodat de toerekening in een cirkelredene-
ring terecht komt. Wil men de inkornensoverdrachten bij
de toerekening buiten beschouwing laten en de pachtprjzen
opsporen die
bij
een vrije prijsvorming tot stand zouden
komen, dat geraakt men in een moeras van hypothetische
waarderingen – een ,,vrije” prijs van de arbeid?, een fictieve
prijs van de kunstmest?, agrarische wereldmarktprijzen op
een overschottenmarkt?, welk teeltplan? – die geen zin-
volle aansluiting hebben bij het te voeren beleid.
De grensproduktiviteitstheorie biedt evenmin een stevig
liouvast. Weliswaar is het
aannemelijk,
dat op veel land-
bouwbedrijven de grensproduktiviteit van de grond hoger
is dan die van de ondernemersarbeid – onderzoekingen
van Ir. J. F. van Riemsdijk, gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van
29 januari
1958,
wijzen in deze richting —maar dit zegt
weinig anders dan dat de grond schaars is, en de betekenis
van het pachtbeleid moet in eerste instantie worden gezocht
bij het voorkomen van te lage ondernemensinkomens, die
uit een strijd om de schaarse landbouwgrond zouden voort-
vloeien. Ook de toepassing van de grensproduktiviteits-
theorie ontmoet overigens de moeilijkheid, dat een aan-
merkelijk deel van het ,,marginal revenue product” het
gevolg is van de landbouwsteun. Als regel is dit deel zelfs
vele malen groter dan de pacht zelf.
De weg van de economische toerekening dunkt ons
derhalve niet de beste
5).
Het gaat trouwens niet om de
oplossing van een theoretisch waardeprobleem, maar om
de bepaling van een standpunt in een praktische beleids-
zaak: welke pachtprjzen leiden tot een zo goed mogelijke
vervulling van de verschillende functies van de pacht in
de samenleving
6)•
De hieruit voortvloeiende gezichtspun-
ten komen thans kort aan de orde.
4)
Ook de Overheid draagt
bij
tot het agrarisch produktie-
resultaat, bijv. via research en voorlichting. Sommigen willen
haar daarom een recht op een deel van de opbrengst geven.
) Hinc illae lacrimae, zeggen sommigen.
6)
Dit neemt niet weg, dat het
bij
het bepalen van pachtver-
schillen tussen percelen nuttig kan zijn te weten, welke de
invloed is van de kwaliteitsverschillen op het produktieresultaat.
De kwaliteit van de grond wordt door een groot aantal factoren
bepaald: samenstelling, profielopbouw, hoogteligging, bodem-
Gezichtspunt no. 1: bescherming van het inkomen van de
pachter. –
Dit is vastgelegd in art. 3, lid 3 van de Pachtwet, dat een
redelijke vdrhouding eist tussen pachtprijzen en bedrijfs-
uitkomsten
bij
een
behoorlijke
bedrijfsvoering (waarbij de
redelijke belangen van de verpachter mede in acht moeten
worden genomen). Aan deze gedachte kan inhoud worden
gegeven door de toepassing van de werkclassificatie op de
arbeid van de boer. Dat klinkt velen onaangenaam in de
oren, maar het is geen onredelijke methode. Bij de kost-
prijsberekeningen, die als basis voor het garantiebeleid
hebben gediend, werd een soortgelijke methode toegepast.
Voor
1958
werd bijv. voor een gemengd bedrijf van 10 ha
een beloning voor de boer vatsgesteld van f. 6.750; voor
akkerbouwbedrijven van 50 ha f. 8.650 enz. De moeilijk
–
heid is echter, dat het vasthouden aan deze minimum-
inkomens in vele gevallen geen ruimte laat voor enige
pacht. Het garantiebeleid geeft immers geen volledige
waarborg, dat de ondernemersinkomens niet beneden deze
– grenzen dalen. Gebeurt dit, dan moet een compromis
worden gevonden. Velen zijn de mening tjegedaan, dat
de oplossing moet worden gzo’-t
bij
een lagere waardering
van de arbeid der medewerkenu bç.:nsicden;
ci7:
‘lo-
ningen zouden, als element der kostprijsberekeningen, in
het verleden teveel zijn opgeschroefd, ten koste van de
berekende ruimte voor de netto-pacht. Vele anderen dènken
daar heel anders over; zij zien deze beloningen als sociale
verworvenheden, waaraan terwille van het pachtbeleid niet
mag worden getornd.
Intussen lost de werkclassificatie ook de vraag niet op,
hoe een surplus boven ondernemersinkomen en minimum-
pacht (zie hieronder) moet worden verdeeld over pachter
en verpachter. Daarvoor worden wel eens vuistregels aan-
bevolen, die dan het, in landbouwkringen heersende, rechts-
• gevoel zouden weerspiegelen. Een verdeling van drie (voor
de pachter) op één (voor de eigenaar) is wel eens ter sprake
geweest. Die verdeling is niet dwaas en heeft het voordeel
tot concrete rekenschema’s te leiden, maar zij i& niet bij.
zonder gefundeerd. De vraag rijst, of de regel van 3 : 1
ook op negatieve surplussen zou moeten worden toegepast.
Met zekerheid valt daarover niets te zeggen.
Gezichtspunt no. 2: b?scherming
van de belangen van
d
verpachter.
Het spreekt vanzelf, dat de bruto-pacht in de eerste pla’ats
de kosten van het grondgebruik moet goedmaken: de.
publiekrechtelijke lasten, de rente over het slijtende deel
der investeringen, het onderhoud en de afschrijving. Dit
is de minimum-pacht. Maar deze schijnbaar eenvoudige
regel kan alreeds tal van discussies uitlokken. De opvatting,
dat de grond een eeuwigdurend produktiemiddel is, mag
dan niet worden aangehangen; het blijkt toch moeilijk om
een onderscheid fe maken tussen ,,the original and in-
destructiblèpowers of the soil” en de bestanddelen, waarop
moet worden afgeschreven. Behalve technische slijting
(klink, moeheid) ware rekening te houden met economi-
sche slijting, omtrent welker betekenis de opvattingen uit-
eenlopen. De een vindt voorts, dat herkaveling eens en
voorgoed heeft plaatsgevonden, de ander ziet de verbete-
ring van de verkaveling als een voortdurend proces, waar-
(vervolg noot 6)
structuur, bemesting, waterbeheersing, verkaveling, bereikbaar-
heid t.o.v. de bedrijfsgebouwen enz. De invloed van deze onder-
scheiden factoren op het produktieresultaat tracht men vast te
stellen door zgn. polyfactoranalyse.
14-9-1960
901
mee
bij
de afschrijvingen rekening moet worden gehouden.
Onderhoud en verbetering zijn, speciaal bij de bedrijfsge-
bouwen, moeilijk te scheiden. Ernstige’ meningsvershillen
doen zich juist omtrent deze gebouwen voor. Welhaast
iedereen is van mening, dat er in Nederland te veel boeren
op te kleine bedrijven zitten, en dat er dus ook te veel boer-
derijen zijn, maar lang niet iedereen wil dit verdisconteren
in de afschrijvingsbedragen. Sommigen menen, dat een te
veel aan
boerderijen
best te verhelpen zou zijn, en als de
Overheid dat niet wil, zij de extra-kosten per ha maar door
de gemeenschap moet laten betalen. Anderen gruwen van
een geforceerde verkleining van de boerenstand, maar zij
zijn het ook niet eens met de financiële manipulaties (ï.C.
differentiële subsidies aan kleine bedrijven), die de bijzon-
dere lasten van de versnippering op de gemeenschap moe-
ten afwentelen. Voorts kan het feit, dat veel gebouwen
groter en onpraktischer zijn dan nodig is, tot uiteenlopende
visies op de afschrijvingen leiden. Tenslotte is er verschil
van inzicht omtrent de toekomstige bouwwijzen, waarop
de vervangingswaarden moeten worden afgestemd. De een
denkt veel optimistischer over de kostenbespari9g’en die
moderne bouwwijzen meebrengen dan de ander. Het gevolg
van al deze meningsverschillen is, dat ieder afschrijvïngs-
bedrag, hoe ook gekozen, een compromis in zich bergt.
In weerwil van deze verwikkelingen staan we bij het
bepalen der kosten van het grondgebruik nog op betrek-
kelijk vaste bodem. Dat verandert bij de vraag, welke netto-
pacht de eigenaaIZ behoort toe te vallen. Wat zijnde ,,rede-
lijke belangen van de verpachter?”. Een vast deel van het
gezamenlijke surplus van grondeigenaar en ondernemer;
buy, een vierde? Of meer? Of misschien Veel minder? Wie,
op het voetspoor van Ricardo, H. George en vele anderen,
de pacht ziet als een functieloos inkomen, vindt weinig
aanleiding de pachter en de yolkshuishouding met netto-
pachten te belasten; zij zouden dan slechts een soort
sociaal doel dienen, of, indien dit doel niet kan worden
aangewezen, bloot staan aan de ,,single tax”. Maar deze
opvatting miskent een aantal functies van de netto-pacht,
die hieronder nog aan de orde komen. Uit deze functies
vloeien indicaties voort omtrent de mate, waarin de grond-
eigenaar in het netto-resultaat behoort te delen.
ezièhtspunt no. 3: instandhouden van het instituut van
de pacht.
Dit mag eigenlijk wel voorop worden gesteld. Bij een te
geringe netto-pacht kan van de belegger niet worden ver-
wacht, dat hij zijn vermogen in landerijen en boerderijen
steekt. Een goed ding, zullen sommigen denken, want dan
kan de boer, bij de lage koopprjzen die zullen gaan heersen,
zijn eigen hoeve kopen – en is een eigengeërfde boer niet
een solider wervel in de ruggegraat van de maatschappij dan
een pachter? Misschien wel, maar het gevaar dreigt, dat
niet iedere aspirant-boer over voldoende eigen vermogen
beschikt, zodat zijn bedrijfsuitrusting lijdt onder de finan-
ciële eisen, die de hoeve stelt. Dat verhoogt de produktivi-
teit bepaald niet. En ook is het niet denkbeeldig, dat de
noodzaak om het gehele bedrijf te financieren zal leiden
tot een voorkeur voor kleinere bedrijven en dus tot versnip-
pering. Tenslotte zou een verschrompeling van de netto-
pachtpnijs, die het institui.it van de pacht aantast, tot een
eigenaardige afwijking leiden tussen intrinsieke pacht (het
surplus voor de eigenaar-gebruiker) en de betaalde pacht.
De helft van het Nederlandse areaal is thans in handen van
eigenaars-gebruikers. De intrinsieke pacht laat zich welis-
waar niet vaststellen, maar een al te groot écart geeft een
902
spanning die zich met name uit, indien de eigenaar-gebrui-
ker, op leeftijd gekomen, zijn bedrijf wil gaan verpachten.
Reeds uit dezen hoofde is een zekere netto-pacht ge-
wenst, al kan zij, wellicht, bescheiden zijn. Er zijn echter
andere funties van de pacht, die tot een hcgere pachtprijs
môeten leiden dan die, welke hier in het geding is.
Gezichtspunt no. 4: behoud van het agrarisch gebruik van
de grond.
Te lage netto-pachten
drijven
de grond uit de landbouw.
Dit lèidde de S.-E.R. tot een
zijner
hoekstenen van de
pachtopbouw: op de marginale gronden moet een zekere
netto-pcht (bijv. f. 10 of meer) worden betaald.
Tegenover dit zeer redelijk argument kan
,
worden ge-
steld, dat het in combinatie met de wens tot een flinke
pachtdifferentiatie (zie hieronder) leidt tot een hoog pacht-
peil, dat zonder meer niet door de pachters kan worden
opgebracht. M.a.w.: de landbouwsteun komt niet alleen
bij de slecht-renderende bedrijven terecht, maar bij alle
bedrijven, en vloeit dan door naar de grondeigenaar. Dit
leidt sommigen tot de conclusie, dat de eigenaar der
marginale gronden de netto-pacht wel moet ontvangen,
maar dat de gelden niet door de pachter moeten worden
betaald, doch door de Overheid. Dat betekent dus een
gedifferentieerde pachttoeslag uit de Schatkist. De last komt
dan te liggen bij de gemeenschap en vormt de prijs voor het
in produktie houden van deze gronden.
Anderen erkennen het argument als zodanig niet. Zij
zien geen bezwaar in de onttrekking van de marginale
gronden aan de landbouw (Thurlings). Er ligt achter deze
kwestie uiteraard weer een reeks andere controversen,
waarop hier niet behoeft te worden ingegaan.
Gezichtspunt no. 5:
produktiviteitsverhoging door de pachter.
De vraag, hoe een boer reageert op hoge en lage pachten
is een moeilijke. Er is hierover weinig bekend, zodat tegen-
gestelde opvattingen naast elkaar staan. Een eerste benade-
ring: aangezien de pacht vaststaat (d.w.z. afhangt van de
kwaliteit en de ligging van de grond, en niet van de winst)
beïnvlodt zij het gedrag van de ondernemer, dat op winst-
maximering is gericht, niet. Teeltplan, inspanning e.d. zijn
ongevoelig voor de pachtprijs, behalve in zoverre de door
de pacht verkleinde winst de financieringsmogelijkheden
vernauwt. Door deze laatste oorzaak heeft pachtverhoging
per saldo een schadelijke werkmg op de produktiviteit: zij
remt het aanschaffen van een betere uitrusting.
Doch agrarische deskundigen zien dit ook wel anders.
,,Lage pachten, luie boeren” schijnt in landbouwkningen
een bekend gezegde te zijn. Dit zou er op wijzen, dat som-
mige boeren niet streven naar een maximaal, maar naar
een gegeven inkomen. Hoge pachten zouden aanzetten
tot scherper opletten bij de keuze van het teeltplan, de
werkwijze ed. Te hoge pachten zouden de boer echter
verleiden tot een vlucht in speculatieve gewassen of tot de
intensieve bebouwing. Ergens zou een optimale pachtprjs
liggen. Het is moeilijk te zeggen, wat hier van waar is.
Het ziet er naar uit, dat de toenemende rationaliteit van de
Nederlandse ondernemer het op de duur winnen zal. Lage
pachten zijn dan in zoverre te prefereren (ook en met name
voor de betere gronden) dat zij bijdragen tot de financie-
ringsmogelijkheden voor een bedrijfsuitrusting die steeds
hogere eisen stelt, en waar de toekomst van onze landbouw
in sterke mate van afhangt. Maar de voorstanders van
hogere pachten zullen verontwaardigd vragen: moet de
grondeigenaar dat betalen?
Groningen.
J. PEN.
14-9 1960
r
Door een studiegroep van het ,,Departement voor
toegepaste economie van de Vrije Universiteit te
Brussel” is een prognose opgesteld betreffende de
Belgische economie in de jaren 1965, 1970 en 1975.
Volgens deze prognose zal het aanbod op de
ar-
beidsmarkt van 1955 tot 1975 dalen met ca. 81.000
personen. In verband hiermede pleiten de opstel-
lers van de prognose voor overheidsmaatregelen om
de overgang van arbeidskrachten uit bedrijfstak-
ken met lage naar
bedrijfstakken
met hoge produk-
tiviteit te vergemakkelijken; Voorts breken zij een
lans voor het treffen van maatregelen die tot doel
hebben het totale aanbod van arbeidskrachten te
vergroten. ,De gemiddelde jaarlijkse groei van het
bruto nationaal produkt gedurende genoemde ja-
ren wordt becijferd
op
2,7 pCt. Er worden geen
belangrijke veranderingen verwacht
in
het aandeel
dat de consumptie van gezinnen, het verbruik door
de Overheid en de bruto kapitaalvorming in het
nationaal produkt vertegenwoordigen. Wèl
worden
belangrijke verschuivingen binnen deze sectoren
voorspeld. De uitvoer zal naar schatting toenemen
van B.fr. 161 mrd. in 1953-1957 tot B.fr. 361 mrd.
in 1975 en de invoer van B.fr. 151 mrd. tot B.fr.
350 mrd.
(in
prijzen van 1958).
Een voorspelling
van cle
economische toestand
1b • •..
van iieigie
Inleiding.
Sedert een drietal jaren houdt de ,,Groupe d’Etudes de
laComptabilité Nationale”
1)
zich bezig met het bestu-
deren van de economische ontwikkeling in België op lange
termijn. Zij heeft onlangs een studie het licht doen zien,
die kan worden beschouwd als de meest gedetailleerde
prognose die ooit in België is gemaakt
2).
In de veronder
–
stelling, dat ook de Nederlandse lezer er belangstelling
voor zal hebben, zal in het onderstaande enige aandacht
aan deze voorspelling, betrekking hebbend op .de jaren
1965, 1970 en 1975, wofden geschonken.
Het valt niet te verwonderen, dat er in België thans.
grote belangstelling bestaat voor de economische toekomst.
De totstandkoming van de Euromarkt, het sanerings-
programma voor de steenkolenmijnen en voor de Natio-
nale Maatschappij dr Spoorwegen, het schoolakkoord,
dat in een paar jaar in een veelvoud der uitgaven voor
de opleiding en het wetenschappelijk onderzoek voorziet,
en tenslotte het losmaken van de banden met de Kongo
3),
zijn factoren die de Belgische ecoiomie aanzienlijk zullen
beïnvloeden. In de genoemde studie wordt de wens uitge-
sproken, dat bij het treffen vén maatregelen inzake deze
en andere vraagstukken, zal worden uitgegaan van een
samenhangende raming der economische ontwikkeling in
haar geheel:
Methode.
De prognose is gebaseerd op de volgende veronderstel-
lingen:
Deze studiegroep behoort tot het ,,Departement voor
toegepaste economie van de Vrije Univërsiteit te Brussel”
(IiWLBEA).
,,Perspectives de l’économie beige”, Cahiers Economiques
de Bruxelles, no. 6, februari 1960, biz. 301-343.
De heer R. de Falleur, lid van de ,,Groupe d’Etudes”,
zal binnenkort een uitvoerige studie publiceren, waarin nader
zal worden ingegaan op de invloed die de Belgische economie
zal ondergaan van het zelfstandig worden van de Kongo. Deze
invloed wordt vaak overdreven voorgesteld. De auteur berekent,
dat, bij een tôtaal verbreken van de banden met de Kongo,
maximaal 3 pCt. van het bruto nationaal produkt verloren zal
gaan. In een later artikel hopen wij op het bedoelde onderzoek
terug te komen.
– met betrekking tot buitenlandse gebeurtenissen:
er komt vr 1975 geen wereldoorlog of een ernstige
economische depressie;
de wereldeconomie blijft sneller groeien dan de Bel-
gische;
de Gemeenschappelijke Markt komt tot stand in een
tempo zoals vastgelegd in het Verdrag van Rome;
– met betrekking tot de Belgische economische politiek:
zoals in het verleden, zal de Overheid geen absolute
voorrang aan de expansie verlenen; anderë doelstellingen,
in het bijzonder het streven naar stabiliteit der prijzen,
zullen vaak de voorkeur krijgen;
door de verwezenlijking van de Gemeenschappelijke
Markt zal de Regering evenwel genoodzaakt zijn meer
aandacht te schenken aan de economische ontwikkeling.
De prognose is als volgt opgezet. Voor de jaren 1965,
1970 en 1975 is een raming gemaakt van het aanbod op
de arbeidsmarkt alsmede van de verdeling ervan over
enkele sectoren. Vervolgens is, rekening houdend met deze
raming, voor dezelfde jaren het bruto nationaal produkt
4)
berekend. Daarna is een schatting gemaakt van de compo-
nenten van de binnenlandse vraag en van de toeneming
van de kapitaalgoederenvoorraad. Tenslotte is de in- en
uitvoer becijferd, die nodig zal zijn om deze toeneming
te financieren en beleggingën in het buitenland mogelijk
te maken.
De werkgelegenheid.
Het aanbod van, arbeidskrachten zal een belangrijke
vermindering ondergaan. Als oorzaak hiervan kan worden
gewezen op twee factoren
5),
t.w. de lage geboortecijfers
in constante prijzen en overeenkomstig de definities van
de O.E.E.S. Voor alle voorspellingen werd als basis het reken-
kundig gemiddelde van de jaren 1953 tot 1957 gekozen.
Voor meer bijzonderheden zij verwezen naar L. Derwa:
,,Essai de prévision de la quantité de travail en 1960, 1965,
1970, 1975″, Cahiers Economiques de Bru,elles, no. 4, juli
1959, blz. 511-527.
.14-9-1960
.
903
‘Vereenigd
Bezit van
1894″
vormt in
feite een.
deskundig
same nge stelde
aandelen-
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver.
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ruim 175 zorgvuldig
geselecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V. VEREENIGD
BEzIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
in de oorlogsjaren, waardoor het aanbod ..tot 1965 met
2 pÇt. zal dalen (voor de jaren 1965 tot 1975 wordt geen
noemenswaardige daling van de beroepsbevolking ver-
wacht) en de arbeidstijdverkorting met ongeveer 10 pCt.
in de loop van twintig jaar. In totaal zal het aantal werk-
uren tussén 1953 – 1957 en 1965 met ca. 7,5 pCt. en tussen
1965 en 1975 met ca. 4,5 pCt. dalen.
Tabel 1 geeft een overzicht van de voorspellihgen inzake
de verdeling der beroepsbevolking over verschillende
sectoren.
TABEL 1.
De werkgelegenheid in enkele sectoren
(in 1.000 personen)
Sectoren
1953
1957
1975
Aandeel in totale
werkgelegenheid
in pCt. in
1953.57
1975
3.508
3.427
100,0
100,0
Enkele Sectoren waarin de werkgelegen-
1.312
921
37,5
26,9
Totale werkgelegenheid
………….
349
184
99
54
heid
zal
afnemen
……………..
155
77
4,4
2,3
100 69
2,8
2,0
413
370
11,8
10,8
landbouw
…………………….
144
116
4,1
3,4
steenkolenmijnen
………………..
151
105
4,3 3,0
spoorwegen
……………………
handel
………………………
huishoudelijk personeel
…………..
282
405
8,0
11,8
leger
…………………………
Overheidsdiensten
…………………
182
245
5,2
7,1
administratie
………………….
100
160
2,8
4,7
onderwijs
……………………..
Overine
ectoren (saldo)
………….
1.914 2.101
54,6 61,3
Uit deze tabel blijkt, dat de werkgelegenheid in de
,,overige sectoren”, die zowel sectoren met grote expansie-
mogelijkheden als sectoren met een stabiele of zelfs licht
dalende werkgelegenheid omvatten, met ongeveer 190.000
arbeidskrachten zal toenemen. Deze toeneming met ca.
10 pCt. betekent, wanneer rekening wordt gehouden met
de verwachte arbeidstijdverkorting van eveneens 10 pCt.,
per saldo een onveranderd aantal werkuren. Het even-
tueel voeret van een meer actieve expansiepolitiek zal
dus waarschijnlijk worden bemoeilijkt door een tskort
aan arbeidskrachten. Uit dit tekort zouden nadelige gevol-
gen kunnen voortvloeien voor het tot ontwikkeling brengen
van nieuwe industrieën. De opstellers van de prognose
pleiten derhalve voor overheidsmaatregelen om de over-
gang van arbeidskrachten uit bedrijfstakken met lage
naar bedrijfstakken met hoge produktiviteit aan te moedi-
gen en te vergemakkelijken. Zij breken voorts een lans
voor het treffen van maatregelen die tot doel hebben het
totale aanbod van arbeidskrachten te vergroten, zoals
* bewuste immigratiepolitiek, wijziging van de pensioen-
wetgeving waardoor het blijven werken na de pensioen-
gerechtigde leeftijd wordt aangemoedigd
6)
en bevordering
van de vrouwenarbeid.
Het bruto nationaal produkt.
De ,,Groupe d’Etudes” is bij haar schatting van de
toekomstige groei van het bruto nationaal produkt als
volgt te werk gegaan. Allereerst werden voor vier sectoren
afzonderlijk voorspellingen gedaan, nl. voor de landbouw,
de huisvesting, de Overheid en het huishoudelijk personeel.
6)
In het programma van de nieuwe Regering Eyskens wordt.
een eerste stap in deze richting ondernomen; het ligt ni. in de
bedoeling de pensioengerechtigde leeftijd voor ambtenaren te
verhogen.
9.04
14-9-1960
1
Voor de dverige sectoren, wier toegevoegde waarde ca.
80 pCt. van het bruto nationaal produkt tegen factor-
prijzen uitmaakt; werden twee alternatieve econometrische
functies van het Cobb-Douglas-type aangewend. De ene
werd o5gesteld door J. Waelbroeck
7)
en verklaart de
ontwikkeling in België van 1948 tot
1957;
de andere
danken wij aan een groep deskundigen ‘an de E.G.K.S.
en heeft betrekking op een langere ,periode, doch geldt
niet voor België in het bijzonder maar voor alle ontwik-
kelde landen. Al naar de eerste of de tweede formule
wordt gebruikt, komt men tot een jaarlijkse groei van het
bruto nationaal produkt van 3,2 of 2,5 pCt. De keuze
van de leden der ,,Groupe d’Etudes” is
1
gevallen op een
cijfer dat daar tussen ligt, nl. 2,7 pCt., hetgeen neerkomt
op 2,2 pCt. per hoofd der bevolking.
TABEL 2.
Het bruto nationaal produkt naar enkele sectoren
(toegevoegde waarde tegen factorkosten; in mrd. B.fr. van 1958)
Aandeel in het
1953-
Cern.
S
ijging
bruto nat, pro-
Sectoren
1957
1975
dukt
jaar
195357
1
1975
mrd. fr
.
–
pCt.
pCt.
41,5
1,25
6,7 5,0 60,7 1,5
9,2
7,3 44,5
0,9
7,6
5,4
Huishoudelijk personeel
6,1
.
4,9
-1,1
1,3 0,6
Landbouw
……………..32,4
Andere sectoren
/
365,5
676,0
3,1
75,2 81,7
Overheid
………………..44,9
Huisvesting
……………37,0
steenkolenmijnen
……..
24,5
16,1
-1,5
5,0
1,9
cokes en gas
…………
1,8
..
2,8
2,2 0,4 0,4
elektriciteit
…………..
6,8
23,3
6,3
11,4
2,8
petroleum
…………..
1,4
4,7 6,2
0,3
0,6
..
..
46,9
1,6
7,1
5,7
..
..
28,4
3,2
3,1
3,4
energié
……………..34,5
ijzer en staal
…………..15,2
saldo
………………
.
15,8
600,7
3,3
65,0 72,6
Bruto nat, produkt
………
..
485,9
827,6 2,7
100,0 100,0
Het is interessant deze prognose te vergelijken met het-
geen in het verleden door de Belgische economie werd
verwezenlijkt (tabel 3).
TABEL 3.
Toeneming van het bruto nationaal produkt en van
de produktiviteit in het verleden en in de toekomst
Gemiddelde groei per jaar (in pCt.)
1910 tot 1948
1
1948 tot 1957, ( 1953-57 tot 1975
Bruto nationaal pro-
dukt
………….
.
+ 0,8
+ 3,7
+ 2,7
Aantal gewerkte uren
– 0,6
0
– 0,5
Produktiviteit per ge-
werkt uur
-t- 1,4
‘t-, 3,7
.
-t’ 3,2
De componenten van de
vraag. ‘
Er worden geen belangrijke veranderingen verwacht in
het aandeel dat de consumptie van gezinnen, het verbruik
door de Overheid en de bruto kapitaalvorming van het
bruto nationaal produkt uitmaken
8),
maar binnën deze
sectoren zijn wèi belangrijke verschuivingen waarschijnlijk.
Wat de overheidsconsumptie betreft, zal het onderwijs,
dat in de periode 1953-1957 26 pCt. van’ het totaal uit-
Zie J. Waelbroeck: ,,Le rythme d’expansion de l’économie
beige de
1948 â 1957″,
Cahiers Economiques de Bruxelles, no.
2,
1959,
blz.
321-341.
.1
Tenminste wanneer rekening wordt gehouden met de waar-
schijnlijke ontwikkeling der relatieve prijzen.
maakte, in 1975 35
pCt. opeisen; daar-
entegen zal het aan-
deel van de lands-
SPAAR MODERN
verdediging van 33
spaar
in
‘AANDELEN pCt.
tot
24
–
pCt.
9
dalen.
Inzake het
De
*
particuliere
ver-
INTERUNIE»
bruik wordt een da-
.
ling
der
uitgaven
spaarregeling vertelt
*
voor ,,primaire be-
.
–
U hoe.,
*
hoeften” verwacht:
Parkstraat 3o, Den Haag
het aandeel van de
voedingsmiddelen
(advertentie)
daalt, in constante
–
prijzen, van 29,1 pCt.
tot 25,4 pCt. en dat van de kosten
voor huisvesting van 13,3 pCt. tot 9,3 pCt. Een’aanzien-
lijke stijging wordt verwacht van de uitgaven voor ,,duur
–
zame consumptiegoederen” en voor toerisme in
het
buitenland.
TABEL 4.
Verdeling der uitgaven van de gezinshuishoudingen
m
vÇj
NU
In pCt. van het
0
-c,
totaal
.
.n
Q
0
;,E
o
1953-57
1975
105,2
160,2
2
3
1
29,1
25,4
19,2
26,3
1,6
5,3
4,2
‘
7,3 12,4
2,7
.2,0
.
2,0
Dranken
…………………
43,2
‘75,0
2,8.
11,9 11,9
Tabak
…………………
48,2
58,3
1,0 13,3
9,3
Verlichting en verwarming
.
17,9-
31,1
2,8,
4,9 4,9
Meubels
………………
9,4
4,0
1,2
–
1,5
Duurzame
consumptiegoede-
..4,3
ren, cxci. meubels en auto’s
13,4
44,6
.
6,2
3,7
.7,1
Voeding
……………….
Huishoudelijk personeel
..
6,1
4,9
-1,1
1,7
08
Onderhoud
…………..
10,8
23,2
3,9
3,0
:3,7
Kleding
………………..
Huisvesting
………………
Hygiënische en medische zorg
20,5
40,8.
3,5 5,7 6,5
Openbaar vervoer
……….
9,6
..
14,3
2,0
2,7 2,3
Particulier vervoer
……….
13,8
42,9
5,8 3,8 6,8
Ontwikkeling en onispanning
27,9
42,8 2,4
7,7 6,8
5,8
11,5
3,6
1,6 1,8
Uitgaven van Belgen in het
..
5,1
..
14,9
00
09
Financiële diensten
………..
buitenland
…………..
Uitgaven van buitenlanders in
België
…………….
-5,2
-9,4
3,0
Overige rubrieken
……….
8,9
16,4
3,1
2,5
.
2,6,
Statistische vereffening
. . . .
–
..
..
10,4
–
–
1,7
Totaal
.
……………..
362,0
i’öö
–
ïöö
De toeneming der investeringen zal parallel lo’pn met
die van het nationaal produkt. Men vrwacht nochtans
dat de aanwas van de kapitaalgoederenvoorraad geringer
zal zijn dan die van het bruto nationaal produkt, nl.
53 pCt. tegen 69 pCt. in twintig jaar. De groei zal echter’
verschillend zijn vöor ‘de onderscheidene sectoren, t.w.’
22 pCt. voor de huisvesting, 63 pCt. voor de landbouw,
71 pCt. voor de Overheid en 92 pCt. voor de overige
economische sectoren.
Tenslotte wordt in de studie de verwachting uitgesproken
van een snelle toeneming van de buitenlandse handel als
gevolg van de totstandkoming van de Gemeenschappelijke
Markt. De uitvoer zal naar globale schatting toenemen
van Bfr. 161 mrd. in 1953. 1957 tot B.fr. 361 mrd. in
1975 en de invoer van’B.fr. 151 mrd. tot B.fr. 350 mrd.
(prijzen van
1958).
In relatie tot het bruto natiônaal
produkt van ‘genoemde jaren betekent dit een groeiend
aandeel hierin, t.w. van .33,1 pCt. tot 43,6 pCt. voor
de uitvoer en van 31,1 pCt. tot 42,3 pCt. voor de invoer.
Brussel.
H.
GLEJSER.
14-9-1960
905
De Venezolaanse petroleumindustrie
• In 1912, dus iets minder dan 50 jaar geleden, is de
petroleumproduktie in Venezuela op commerciële basis
begonnen. De expansie van de Venezolaanse petroleum-
industrie kwam in de eerste helft van de jaren twintig goed
op gang. In 1938 nam Venezuela, na de Verenigde Staten
en de Sowjet-Unie, de derde plaats in onder de produktie-
landen. Terwijl de petroleumproduktie in de Sowjet-Unie
in de tweede wereldoorlog achteruit liep, steeg die in
Venezuela als gevolg yan de grote behoefte aan petroleum-
produkten voor de geallieerde oorlogvoering. In 1945 was
Venezuela reeds op een na de grootste petroleumproducent
ter wereld. Het is de grootste olie-exporteur, daar slechts
een gering deel van de produktie bestemd is om in eigen
behoeften te voorzien. Behalve de Verenigde Staten zijn
Aruba. en Curaçao en voorts een aantal landen van het
Amerikaanse continent belangrijke afnemers. In Europa
zijn Groot-Brittannië, Nederland en West-Duitsland de
voornaamteimportlanden van Venezolaanse olie. Welis-
waar is de positie van Venezuela op de Europese markt ten
gevolge van de verscherptë concurrentie van het Midden
Oostên relatief achteruitgegaan, absoluut is echter de Vene-
zolaanse petroleumexport naar ons werelddeel toegenomen.
De totale raffinagecapaciteit van Venezuela bedraagt thans
ca. 900.000 vaten per dag. De Shell heeft enige jaren ge-
leden naast de oude raffinaderij te San Lorenzo een zeer
moderne raffinaderij te Cardin opgericht, waarvan de
capaciteit 300.000 vaten per dag bereikt heeft.
Bezien van Nederlands standpunt heeft de Venezolaanse
petroleumindustrie wel een zeer bijzondere betekenis.
Immers, zij levert voor een belangrijk deel de ruwe olie,
welke in de grote raffinaderijen op de Nederlandse Antillèn
wordt verwerkt. Tevens is Venezuela het voornaamste
produktiegebied van de Koninklijke/Shell Groep. Dit
concern heeft aldaar zeer belangrijk pionierswerk verricht.
De ,,Compania Shell de Venezuela”, een dochtermaat-
schappij te Caracas, is op een na de grootste petroleum-
producent in Venezuela. Bovenaan de lijst staat de ,,Creole
Petroleum Corp.’], een dochtermaatschappij van de Stan-
dard Oil Co. of New Jersey”, welke ongeveer 40 pCt. der
totale produktie controleert. Als derde komt de Mene –
Grande Oil Co.”, een dochtermaatschappij van de ,,Gülf
Oil Corp.”. Bij deze maatschappij
zijn
ook de Koninklijke/
Shell Groep en de Standard Oil Co. of New Jersey” –
elk voor 25 pCt. van het kapitaal – geïnteresseerd. De
vierde plaats wordt ingenomen door de Socony Mobil
Oil Co. de Venezuela”. Het gezamenlijke aandeel van deze
Grote Vier” in de totale Venezolaanse olieproduktie
bedraagt ca. 80 pCt. Naast deze vier zijn er nog 16 andere
petroleummaatschappijen in Venezuela werkzaam, waarvan
sommige pas in de laatste jaren met de produktie zijn
begonnen.
In de.jaren vijftig stond de Venezolaanse petroleum-
industrie in het teken van een krachtige uitbreiding. Deze
snelle expansie werd ongetwijfeld aanzienlijk bevorderd
door de uitstekende samenwerking tusen de Venezolaanse
Overheid en de daar te lande werkende buitenlandse
petroleummaatschappijen. Blijkens nevenstaande tabel is
_de produktie van ruwe oliè van 1953 tot 1957 met niet
minder dan 56 pCt. gestegen.
In 1958 werd de expansie onderbroken. Hierbij dient
echter te worden aangetekend, dat het hoge cijfer voor
Produktie van ruwe olie in Venezuela
(in 1.000 ton)
–
953
…………………………
92.26!
1954
………………………….
98.586
1955
…………………………..
112.379
956
…………………………
128.923
1957
…………………………
145.315
1958
…………………………
138.636
959
…………………………
146.573
Bron.
,,Petroleum Press Service”.
1957 verband hield met de buitengewoon grote vraag naar
olie als gevolg van het Suez-conflict. In dit licht bezien
is enige terugslag in 1958 als natuurlijk te besc}.ouwen.
Voorts was onder invloed van de economische recessie
de vraag naar petroleumprodukten bij het toenemende
aanbod achter gebleven. Hierdoor werd de concurrentie
verscherpt en de prijsstructuur ondermijnd. Een storende
factor was voorts de in de Verenigde Staten ingevoerde
petroleumimportrestrictie, waarbij slechts voor de invoer
uit Canada en Mexico eeni.iitzondering werd gemaakt.
De Amerikaanse invoerpolitiek gaf de Venezolaanse
petroleumindustrie aanleiding krachtige pogingen in het
werk te stellen de uitvoer naar andere landen te vergroten.
Zij is hierin geslaagd; het recordpeil van 1957 werd in het
afgelopen jaar opnieuw bereikt. Het herstel van de pro-
duktie en van de export in
1959
betekende echter geens-
zins, dat de Venezolaanse petroleummaatschappijen van een
voorspoedig jaar konden spreken. Als gevolg van de hevige
concurrentie op de internationale petroleummarkt kon de
uitvoer nI. slechts door middel van belangrijke prjscon-
cessies op peil worden gehouden.
Oppervlakkig bezien zou men verwachten, dat de grote
raffinaderijen op Aruba en Curaçao, alwaar oals gezegd
een aanmerkelijk deel van de Venezolaanse ruwe olie wordt
verwerkt, van deze prijsdaling konden profitererL Men
dient evenwel te bedenken, dat ook de prijzen voor de
petroleumprodukten terugliepen en dat de raffinagecapa-
citeit in alle wereiddelen sinds geruime tijd eën belangrijke
uitbreiding ondergaat. Voor de raffinaderijen, die ertoe
moesten bijdragen het verstoorde evenwicht tussen vraag
en aanbod te herstellen, daalde de bruto raffinaderijmarge,
d.i. de opbrengst der produkten verkregen uit één barrel
ruwe olie verminderd met de voor één barrel ruwe olie
betaalde prijs. Uit deze marge moeten de transportkosten,
alle directe en indirecte verwerkingskostenen de afschrij-
vingen worden betaald. Inkrimping van de marge noopt
tot efficiencymaatregelen. Zo is men sinds enige tijd bezig
de raffinaderij op Curaçao te moderniseren teneinde haar
concurrentiepositie te versterken.
De rentabiliteitspositie der in Venezuela zelfwerkende
petroleummaatschappijen werd bovendien in ongunstige
zin beïhvloed, doordat de Venezolaanse Overheid bij
decreet van 19 december 1958, met terugwerkende kracht
tot 1 januari 1958, een belastingverhoging invoerde. In
feite komt deze maatregel hierop neer, dat, terwijl het
aandeel van de fiscus in de winst der maatschappijen voor-
dien 52 á 53 pCt. bedroeg, dit thans zal schommelen tussen
58 en 66 pCt., een belangrijke toeneming van de belasting-
druk derhalve. Deze herziening van de verdeling van de
inkomsten tussen de flcus en de petroleummaatschappijeri
hield verband met de opvattingen van de tegenwoordige
906
14-9-1960
president van Venezuela, de heer Rômulo Betancourt,
welke werden uitgewerkt in
zijn
in ballingschap geschreven
boek: ,,Politica Y Petroleo”. Hierin kwam hij tot de
conclusie, dat de buitenlandse petroleummaatschappijen
veel te grote bedragen op haar investeringen verdienden
en dat de Schatkist derhalve aanspraak kon makeii op een
grotei deel van haar winsten.
Ofschoon de nieuwe Venezolaanse Regering radicaal en
nationalistisch georiënteerd is, heeft
zij
tot nu toe niet
gestreefd naar nationalisatie van de petroleumindustrie.
Wel houdt de herziening van haar petroleumpolitiek in,
dat er in de toekomst geen petroleumconcessies meet zullen
worden verleend. Er werd tevens einde april jl., naar Argen-
tijns voorbeeld, een nationale petrolëummaatschappij op-
gericht. Dë nieuwe maatschappij zal belastingen betalen
én zij zal aan dèzelfde wètten en regelingen onderworpen
zijn als de particuliere maatschappijen. Zij zal geen mono-
polie bezitten, doch normaal moeten concurreren met de
particuliere ondernemingen. Dat de Venezolaanse Regering,
ôndanks haar nationalistische instelling, over voldoende
werkelijkheidszin beschikt om de ,,noodzaak van een ge-
matigde houding in te zien; blijkt ook uit het door haar
ingenomen standpunt inzake het loonconflict, dat rees bij
het aflopen van de collectiéve arbeidsovereenkomst tussen
de 43.OQO leden tellende vakverenigingen en de petroleum-
maatschappijen.
Tijdens de, op 19 september 1959 begonnen, besprekingen
over een nieuwe c.a.o. hebben de vakverenigingen een
groot aantal zeer vèrgaande eisen gesteld inzake verhoging
der arbeidslonen en verbetering der sociale voorzieningen.
Behalve een loonsverhoging van 20 pCt. verlangden zij
o.a. 30 dagen dubbel doorbetaalde vakantie per jaar en
overwerkbetaling voor de reisduur van en naar het werk.
Bepaalde vormen van vrije-tijdsbesteding, Jn
het bijzonder gedurende de week-ends, kunnen
aanleiding geven tot verhoogde absentie tijdens
de daarop aansluitende werkdagen. Dit is geble-
ken uit een – in ,,Mens en Onderneming” van
september 1960 gepubiicerd – onderzoek,
ingesteld door Dr. M. J. W. de Groot, weten-
schappelijk medewerker van de afdeling Statistiek
van het Nederlands Instituut voor Praeventieve
Geneeskunde. Dr. De Groot vond namelijk bij
de bewerking van het materiaal van de diagnose-
statistiek, dat de merkwaardige topin de zomer
vati 1957 in het seizoenpatroon van verzuim-
meldingen met als etiket ,,ziektewet-ongeval”
voor een groot deel moet worden toegeschreven
aan huidverbrandingen als gevolg van verblijf
op strand, heide en plassen tijdens sommige
met fraai zomerweer begunstigde week-ends.
Met deze statistische vastelling is – in elk geval
theoretisch – weer een facet toegevoegd aan
de steeds actueler wordende vraag inhoeverre
de arbeidstijdverkorting zal kunnen worden
gecompenseerd door een toeneming van de
arbeidsproduktiviteit.
14-9-196Q
De maatschappijen achtten de eisen der werknemers-
organisaties onaanvaardbaar en deden, in december, een
reeks teenvoorstellen. De Venezolaanse Regering verkeer-
de in een delicate positie. Verbetering van de situatie
der arbeiders behoort nl. tothaar voornaamste doelstel-
lingen op sociaal terrein. Anderzijds moest zij echter reke-
ning houden met het feit, dat de produktiekosten van de
Venezolaanse petroleumindustrie tot de hoogste ter wereld
behoren en dat de maatschappijen, vooral na de aderlating
door de fiscus, een ingrijpende loonsverhoging niet zouden
kunnen verdragen. Verdere
stijging
van de produktiekosten
zou onvermijdelijk tot verlies van afzetgebieden leiden, als
gevolg waarvan de maatschappijen tot produktiebeperking
zouden moeten overgaan. Dit laatste zou ernstige gevolgen
hebben voor de Schatkist. De door de petroleummaatschap-
pijen betaalde belastingen en royalties vormen immers de
voornaamste bron van staatsinkomsten. –
Hier kwam nog bij, dat de lonen in de petroleumindustrie
reeds aanzienlijk hoger waren dan in de overige sectoren;
nog groter wordende loonverschillen zouden tot algemene
arbeidsonrust leiden en de bestrijding van de inflatie be-
moeilijken. De Regering trachtte daarom de vakvereni-
gingen tot matiging van haar eisen te brengen; zij maakte
er geen geheim van, dat zij en algemene staking in de
petroleumiridustrie in geen geval zou dulden. Inmiddels
is tussen de grootste in Venezuela werkzame petroleum-
maatschappijen en de vakverenigingen een overeenkomst
tot stand gekomen. Deze kan als een soort compromis
worden beschouwd. De werknemers kregen in de meeste
sectoren loonsverhogingen van 10 á 12 pCt., alsmede een
maand betaalde vakantie met een toeslag van $ 60.
De betrekkingen tussen de huidige Regering en de
Venezolaanse petroleummaatschappijen zijn niet onbe-
vredigend. Dit is tot uiting gekomen door de medewerking
der olieconcerns aan een Venezolaanse lening. Het betrof
Venezolaanse schatkistwissels ten bedrage
y
an Bs. 300 mln.,
welke eerst met en disconto van 6 pCt. aan New Yorkse
banken werden verkocht en daarna werden overgenomen
door de leidende petroleummaatschappijen in Venezuela.
De maatschappijen hebben hiervoor Venezolaanse valuta
gekocht, ter betaling van haar belastingschulden over het
tweede kwartaal van 1960. In feite werd de Venezolaanse
Regering hierdoor tot vervroegde inning van petroleumin-
komsten in staat gesteld. De ,,Compania Shell de Venezu-
ela” verklaarde naar aanleiding van deze transactie, dat
haar deelneming mag worden uitgelegd als uitdrukking
van haar vertrouwen in de economische toekomst van
Venezuela. Anderzijds valt niet te ontkennen, dat de achter
–
uitgang en verdere bedreiging van haar rentabiliteits-
positie de houding der ,etroleummaatschappijen heeft
beïnvloed. Dit blijkt o.a. uit de beperking der investeringen
en met name der exploratiewerkzaamheden.
In verband met de toegenomen concurrentiestrijd op
de internationale petroleummarkt werden door Venezuela
pogingen in het werk gesteld tot samenwerking te komen
met de producenten in het Midden-Oosten. Venezuela
heeft daartoe te Caïro een ambassade opgericht met een
attaché voor petroleumaangelegenheden, die belast is met
het voeren van onderhandelingen met vèrtegenwoordigers
van de Verenigde Arabische Republiek inzake een Overeen-
komst ter regeling van de produktie en de olieprijzen.
In vakkringen wordt de kans, dat deze Venezolaanse
pogingen binnen afzienbare tijd tastbare resultaten zullen
opleveren, zeer sceptisch beoordeeld.
Santpoort.
Dr. M. vAJDA. –
907
‘;2
;’ ç,
*
–
.
j •l
–
r
”
7
5y’T
Perikelen bij dubbele claimemissies
Op donderdag 21juli1960 van 9.00 tot 16.00 uur stelden
de Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Rotter-
damsche Bank de inschrijving open op
f.
2 mln, certificaten
van aandelen in de Meelfabrieken der Nederlandse Bakkerij
tot de koers van
175
pCt. en op f. 2 mln.
43/4
pCt. 15 –
jarige obligaties, converteerbaar in certificaten van aan-
deel tot de kbers van 100 pCt. ten laste van de Meel-
fabrieken der Nederlandse Bakkerij. Conversieperiode
1 juli 1962 tot 30 juni 1965, conversiekoers 300 pCt. met
dien verstande, dat tegen inlevering van 1 obligatie van
f.
1.000 met bijstorting va_n f. 500 in contanten een certifi-
caat van aandeel van nominaal f. 500 wordt uitgereikt.
Uitgifte met voorkeursrecht voor oude (certificaat-)aandeel-
houders in de verhouding 1 op 3 voor de certificaten en
1 op 6 voor de obligaties. Als claim voor de certificaten
was aangewezen dividendbewijs no. 24, voor de conver
–
teerbare obligaties no. 25.
De claimhandel begon op vrijdag 15 juli 1960. Het
koersbeloop van de claims hceft het volgende beeld te
zien gegeven:
datum
claim no.
24
claim no.
25
cert. v. aand.
convert. obi.
vr.
1517
…………………….f.365
f. 130
ma
1817
…………………….f.270
f.
70
di.
1917
…………………….f.285
f.
70
wo. 2017
……………. ………
.f. 295
f.
65
.
do.
2117
…………………….f.277
f.
56
De prijs vân een certificaat van aandeel, te verkrijgen
door inschrijving met claims no. 24, bedroeg op basis van
de eerste claimprïjs (ad f. 365) 394 pCt. x f. 500. De prijs
van een certificaat van aandeel, te verkrijgen door inschrij-
ving met claims no. 25 en daarop volgende conversie,
bedroeg op basis van de eerste claimprijs (ad f. 130)
456 pCt. Een verschil dus van 62 pCt. (punten). Op de
laatste verhandelingsdag, dus vier beursdagen later, was
dit verschil tot 27 pCt. ingekrbmpen. Voor wie goed en
snel kon rekenen is hier, door verkoop van no’s 25 en
aankoop van no’s 24, gevolgd door de contratransactie,
in korte
tijd
met weinig risico goed geld te verdienen ge-
weest.
Gecompliceerde zaak.
Over deze gecombineerde emissie heeft grote verwarring
geheerst. In de puzzel, die Meneba (beursnaam voor ‘de
Meelfabrieken) met deze uitgifte hecft opgegeven, zijn zelfs
de meest ervaren beursexperts vastgelopen. En geen won-
der, want het was v66r het jaar 1960 nog nooit vertoond
dat een Nederlandse maatschappij een uitgifte van conver-
teerbare obligaties deed Smet recht van voorkeur voor
houders van (certificaten van) aandelen, waarbij de con-
versiekoers (ver) beneden de geldende beurskoers van de
(certificaten van) aandelen werd gesteld. De complicerende
factor van gelijktijdige uitgifte van converteerbare obli-
gaties en (certificaten van) aandelen en andere complicaties,
zoals het feit dat 6 claims no. 25 benodigd waren om één
converteerbare obligatie (na conversie 1 certificaat van
aandeel van nominaal f. 500) te verkrijgen en 3 claims
no. 24 voor één certificaat van aandeel van nominaal
f. 500 tegen de koers van 175 pCt., maakten de puzzel
tot een compleet doolhof. Daarin is gedwaald.
Onjuiste methoden.
In geen enkel periodiek zijn wij een juiste berekenings-
wijze van de claimwaarde tegengekomen. Er bestonden,
naar de financiële redacteur van de Telegraaf, de heer
P. A. Bloem, meldde, twee scholen. Die van hen die de
claimwaarde voor de certificaten van aandelen op de
klassieke wijze berekenden en die de claim voor de conver-
tibles als een extra gave (eventueel als wisseltje op de
koersvorming in de’ toekomst) beschouwden, en die van
hen die de claims van de obligaties meenden te’moeten
aftrekken van de koers van uitgang alvorens daarop de
klassieke claimberekening t.a.v. de claims voor de certifi-
caten van aandelen toe te passen. De eerste methode is
volkomen foutief. De tweede ook, maar haar uitkomst
wijkt minder af van de juiste.
De claimwaarde-bepaling.
Analyse.
De juiste ciaimwaarde – bepaling is samengesteld uit
een exacte berekening en een subjectieve waardering.
Om een basis voor de exacte’berekening van de theore-
tische claimwaarde te vinden moet men een of meer uit-
gangspunten nemen, waarmee ieder het in meerdere of
mindere mate eens moet zijn. De mate van onenigheid
vormt de subjectieve waardering die als correctie op de
exacte berekening kan worden toegepast.
Deze uitgangspunten zijn:
dat alle converteerbare obligaties te zijner
tijd
zullen
worden geconverteerd in certificaten van aandeel, zodat
conversiepariteiten kunnen worden berekend. Met dit
eerste uitgangspunt moet men het in dit geval eens zijn
omdat de claimwaardering in het heden speelt en dus
gebaseerd moet worden op de huidige waardering van
de certificaten,van aandeel, die het evenwicht der verwach-
tingen voor onbepaalde tijd fixeren.
dat men aan het obligatiekarakter van de convertible
geen afzonderlijke positieve of negatieve waarde toekent
op grond waarvan men bereid is meerof minder voor de
claims te betalen dan uit de conversiepariteit voortvloeit.
Dit fictieve uitgangspunt
is de
vader van de eventuele
correctie.
908
.
14-9-1960
t
t
De exacte berekening.
A. De meest concrete voorstelling van zaken is die,
waarbij meii nagaat hoe’ het een houder vergaat van 6 cer-
tificaten van aandeel (van nominaal f. 500) gekocht voor
de emissie, die ten volle gebruik maakt van zijn rechten
op inschrijving. Als prijs voor de oude certiflcater van
aandelen van nominaal f. 500 ex
4
div. 1960 is f. 2.500
aangehouden. Deze geldt in de week voorafgaande aan
de detachering van de claims (koers ca. 506 pCt.).
Men verkrijgt nu het volgende overzicht van de positie
van de houder:
stukken
koers
betaald voor de stukken
na aankoop in de week voor de claimhandel
–
van de 6 stukken
6 cert. van aand.
500 pCt. (ex.
4
div. 1960)
f. 15.000
na inschrijving met de eigen claims
6 cert. van aand. reeds in bezit
…………. . ……………
f. 15.000
2 cert. van aand. ujtclajms no. 24
…. . ……………….
f
1.750
1 obligatie (norn. f. 1.000) uit claims no. 25
…….. ……..
f. 1.000
na conversie van de converteerbare obligatie
6 cert. van aand
…………………………………….
f. 15.000
2 cert. van sand. nieuw
… ………………………….
f.
1.750
1 ccii. van aand. uit conversie
……………………….
f.
1.500
9 cert. van asnd. 4054 pCt.
………………………….
f. 18.250
De claimwaarde van claim no. 24 + claim no. 25 is dus:
500 pCt. minus 4054 pCt. = 944 pCt.
Verrekening van-rente en dividend in de tussenliggende
jaren laten
wij
bewust achterwege (zie verder), evenals de
geringe kosten aan de transacties verbonden.
B. Men kan ook – eenvoudiger – stellen, dat de
emissie van f. 2 mln, certificaten van aandeel ad
175
pCt.
en van f. 1 mln. certificaten van aandeel (na conversie)
ad 300 pCt., neerkomt op één emissie van f. 3 mln, certifi-
caten van aandeel ad gemiddeld
2162/
pCt.; 500 pCt.
claim = 2162/
3
pCt. + 2 claims, dus 1 claim (no. 24 ±
no 25) = 944 pCt. (f. 472,20).
C. Nu moeten de afzonderlijke waarden van de claims
no. 24 en no. 25 worden bepaald.
Deze waarden volgen uit de onderstaande twee verge-
jijkingen:
1. obligatieclaim 25 + aandeelclaim 24 = 944 pCI. = f. 472,20.,.
IE. nieuwe prijs voor een certificaat van aandeel verkregen uit conversie na
inschrijving op obligatie = nieuwe prijs van een certificaat vsn aandeel
verkregen Uit inschrijving met claims no. 24, dus: f. 1.000 + 6 claims
no. 25 + f. 500 = f. 875 + 3 claims no. 24.
T.
cl. no. 24 + cl. no. 25 = f. 472,20 (6 x)
IE. 3 cl. no. 24-6 cl. no. 25 = F. 625
T. 6 cl. no. 24 + 6 cl. no. 25 = f. 2.833
H. 3 cl. no. 24-6 cl. no. 25 =
f.
625
-1-
9
cl. no. 24
=
f.
3.458
dus
t
cl. no. 24
= f. 384,20
1 cl. no. 2’5 = f.472,20— f. 384,20 = f.88
Of men nu van de certificaten van aandeel-claim no. 24
of van de converteerbare obligatie-claim no. 25 uitgaat,
in beide gevallen komt men – uiteraard – tot eenzelfde
koers van de certificaten ex claim no. 24 ex claim no.’ 25
(4div. 1960), ni. 4054 pCt.
Dit was het excacte deel van de berekening van de theo-
retische waarde van de claims. Voor andere uitgangs-
koersen blijft deze berekening, mutatis mutandis, dezelfde.
De subjectieve waardering.
De onverplichte verwisselingsmogelijkheid van de con-
vertibles gaat echter pas in op 1 juli 1962. Voornamelijk
het feit dat men 100 punten obligatiedekking heeft voor
zijn convertibles gedurende de periode tot aan de conversie
(uiterlijk 30 juni 1965) kan reden zijn dat men bereid is
een zekere extra premie voor deze koerssteunende drempel
te betalen. De grootte van die extra premie is een subjec-
jectieve zaak. Deze extra premie moet echter in de claim-
waardeberekening worden betrokken. Men kan dit doen
door de extra premie af te trekken van de bij conversie
verschuldigde bijbetaling. Hierdoor wordt de conversie-
koers lager dan 300 pCt. De verlaagde conversiekoers
substitueert men in de voorgaande berekeningen (op twee
plaatsen). De waarde van de obligatie-claim wordt dan
groter, die van de certificaat van aandeel-claim (niet
evenveel en niet rechtevenredig) kleiner. Als gevolg hier-
van is ook de koers van de certificaten van aandeel ex
claim no. 24 en ex claim no. 25, lager.
Rendementsverschil.
Een andere overweging bij de waardebepaling van de
claims, ni. dat het rendement in de obligatiefase van de
convertible niet gelijk is aan dat op de certificaten van
aandeel, speelt in dit geval geen rol van betekenis, omdat
die rendementen hier vrijwel gelijk
zijn
en het dividend
voorlopig wel op 12 pCt. gehandhaafd zal blijven.
Samenvatting en conclusies.
• De gelijktijdige emissie’ van aandelen en converteer-
bare obligaties met voorkeursrècht levert, vooral als de
conversiekoers ligt’ beneden de beurskoers van de aan-
delen na de emissie, en in meerdere mate als de emissie-
en conversiemodaliteiten niet zeer eenvoudig zijn, zelfs
voor de meest doorgewinterde beursexperts – die maar
weinig tijd hebben om zich in zo’n claimberekening te
verdiepen – gote moeilijkheden op.
• Voor het beleggend publiek, op een enkele uitzon-
dering na, blijft de zaak helemaal adacadabra.
• Dit bevordert noch de juiste koersvorming noch een
vlotte handel, noch de verbreiding van het effectenbezit.
• Wij raden daarom gelijktijdige emissies van aandelen
en converteerbare obligaties van hetzelfde fonds af.
• Kort na elkaar is geen bezwaar als men maar zorgt
dat de perioden van de claimhandel van beide soorten
claims elkaar niet overlappen, gezieri de ingewikkelde
interdependentie van de claims ‘die dan ontstaat.
• Voorts is het aan te bevelen dat emittenten
bij
elke
uitgifte van converteerbare obligaties met een conversie-
koers beneden beurskoers in het prospectus de wijze van
claimberekening aangeven en dat zij een lijstje van theore-
tische claimwaarden, corresponderende met een aantal
koersen van de aandelen cum en ex claim, bijvoegen.
Velsen-Noord.
J. G. NOLST TRENITÉ.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Bestuurlijke aspecten van grote ontwikkelingsplannen
Het Universitair Centrum voor Bestuurswetenschappen
in de vier noordelijke provincies zal in het komende
winterseizoen’ wederom in de provincies Drenthe, Fries-
land, Groningen en Overijssel een aantal discussiegroepen
organiseren naar gelang van de belangstelling. Het ligt
in de bedoeling, dat deze groepen onder leiding van Dr. J.
G. Steenbeek, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan de
Rijksuniversiteit te Groningen, in een vijftal avonden per
14-9-1960
.-
909
groep enige besiuurlijke aspecten van grote ontwikkelings-
• plannen in beschouwing nemen. Hierbij moet o.a. worden
gedacht aan de materie waarop het ontwikkelingsplan
,,Noorden des Lands” betrekking heeft.
Aan de deelneming zijn geen kosten verbonden. Aan-
meldingen onder verstrekking van de hierna gevraagde
gegevens – voor zover die althans op het Centrum niet
reeds bekend zijri worden gaarne ingewacht vôôr
15 oktober as.
Naam
Voorletter(s)
Werkkring
Opleiding
Avonden, waarop men regelmatig verhinderd zal zijn.
Stichting Studiecentrum
Bedrijfsbeleid
De najaarscursus van bcvenvermeld Studiecentrum zal
worden gehouden van: 7 november t/m 3 december 1960,
met een voorzetting van: 6 februari t/m 4 maart 1961.
Naast deze gebruikelijke cursus zal, evenals verleden
jaar, een reeks discussiebijeenkomsten worden georgani-
seerd van vier maal een week, verdeeld over zes maanden.
Deze cursus, welke is ontworpen voor diegenen voor
wie het totaal onmogelijk is om zich voor tweemaal een
maand uit het bedrijf vrij te maken, zal worden gehouden
op de navolgende data:
le deel 24 t/m 29 oktober 1960
2e deel 12 t/m 17 december 1960
3e deel 16 t/m 21januari 1961
4e deel 13 t/m 18 maart 1961
Voor nadere inlichtingen wende men zich tot het Bureau
van de Stichting Studiecentrum Bedrijfsbeleid, Ernst
Casimirlaan 15 te Arnhem. Telefoon 08300-3 22 46.
Stichting Studiecentrum voor Administratieve Automatisering
Zojuist is verschenen het cursusprogramma van de
Stichting Studiecentrum voor Administratieve Automa-
tisering, waarin voor het komende seizoen oa. de volgende
cursussen worden aangekondigd:
– eén oriëntatiecursus omtrent elektronische informatie-
verwerkende machines;
– een oiëntatiecursus omtrent niet-elektronische admini-
stratiemachines;
– een cursus ter opleiding tot programmeur van een
/ elektronische machine;
– een cursus ter opleiding van diegenen die belast zijn
of worden met het vooronderzoek dat noodzakelijk is
alvorens tot invoering van een elektronische informatie-
verwerkende machine kan worden overgegaan;
– een cursus waarin de automatisering van verzekenings-
bedrijven wordt behandeld.
Voorts zal in verschillende delen des lands een aantal
conferenties voor directeuren worden georganiseerd ten-
einde diegenen die- met de hoogste leiding van een bedrijf
belast zijn, nader vertrouwd te maken met een aantal
facetien vai de problematiek, die automatisering oproept.
Een volledig prospectus is verkrijgbaar bij het secre-
tariaat van de Stichting, Stadhouderskade 6, Amsterdam.
Geldmarkt.
Het aan de Nederlandse geidmarkt inhérente euvel –
wanneer men tenminste van een euvel mag spreken –
nl. dat de markt vaak wordt gekenmerkt door eenrich-
tingsverkeer, heeft zich de laatste weken weer eens doen
gelden. De markt is ruim; aan onderlinge transacties
tussen de banken is daarom nauwelijks behoefte. In het
verkeer tussen markt en Agent staat slechts de biljetten-
deur open. In de op 5 september eindigende week stroomde
hierdoor het niet onaanzienlijke bedrag van netto f. 54 mln.,
waarbij men in aanmerking moet nemen, dat in de vooraf-
gaande week het uitstaande bedrag met f. 92 mln, daalde.
De buitenlandse geldmarktbeweginen
zijn
meestal
moeilijk te volgen. Men kan er zekérvaii zijn, dat uitzetting
in New York niet aantrekkelijk meer is. Ofschoon Londen
een hogere rente biedt, is de ,,swap” hoog, doch er blijft
toch een netto-opbrengst, die soms tot transacties leidt.
Nederlandse banken blijven dollardeposito’s, dus geld
voor een vaste termijn, aan het buitenland ter beschikking
stellen. In vele gevallen zijn Londense, kleinere, instellingen
de nemers, die’ de opgenoinen dollars waarschijnlijk weer
elders plaatsen.
Kapitaalmarkt.
Geruime tijd
reeds verwondert men zich in financiële
kringen. Waarom, zo vraagt men zich af, voorziet het
bedrijfsleven zich niet in veel groter mate van middelen
op de kapitaalmarkt. De expansie van het economisch
leven houdt onverminderd aan. De uitbreiding van de
industriële produktie is zelfs cumulatief. Het kan niet
anders of daarmede stijgt tevens de financieringsbehoefte.
Klaarblijkelijk zijn de winstmarges zo ruim en daardoor’
de mogelijkheid tot reservering zo groot, dat een onder-
neming slechts incidenteel een beroep doet op de kapitaal-
markt. Tegenover een nog getemperde vraag is het aanbod
ruim. Ten dele is dit uit het buitenland afkomstig. De
transacties in effecten, binnenlandse zowel als buitenlandse,
leverden het eerste halfjaar 1960 een bate op van f. 513 mln.
(in het overeenkomstige tijdvak 1959 f. 235 mln.) Het is
begrijpelijk, dat het aan de markt komende schaarse nieuwe
materiaal gretig aftrek vindt. De twee leningen Delft en
de lening Dordrecht waren een groot succes en ook de
nieuwe lening van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
werd ruim overtekend. De introductie van certificaten
Montecatini komt daarom wel op een gunstig tijdstip. Het
rendement van obligaties toont onder deze omstandigheden
meer weerstand dan men zou verwachten, doch het niveau
is sedert het begin van het jaar toch afgebrokkeld. Wat
de grote lijn der ontwikkeling betreft kan men echter zeg-
gen, dat uit de betalingsbalans blijkt, dat het binnenlandse
spaaroverschot dalende is. Het buitenlandse kapitaalver-
keer vormt echter tot nu toe een ruime compensatie.
Indexcijfer
‘aandelen.
4Jan.
2 sept. 9 sept.
(1953
=
100)
1969
11.
&
L. 1960a)
1960 1960
Adgemeen
•…….
372 438
—317
431
416
Intern, concerns
..,,.,..,
547
661
—462
621
596
Industrie
,.,.,…..,,,,,,,,
268 360
—231
357
346
Scheepvaart
.,.,,.,..,,,.,.
187 189
—149
173 176
Banken
,,.,…,,,…,,,,..,,
190
238
—177
238
233
Cultures, enz………….
154
160
—134
156
156
Bron:
ANP—CBS,
Aandelenkoersen.
–
Kon.
Petroleum
•,.,,.,..
f. 179,20
f. 128,80
f.
125,80
Unilever
•……,,..,,,,…,,.
809
855
825
Philips
,.,.,,……,,,,,,..
835½
1334½
1.267
A.K.U…………………….
514
554
531
910
–
.
–
14-9-1960
t
–
/
4Jan.
2 sept. 9 sept.
1960
H.
&
L. 1960a)
1960
1960
Kon. Ned.Hoogovens
.
900
930
.- 902
Van
Gelder
En.
………
270
339½
335
.
HAL.
… ……………………186
5
/,
148
150½
Amsterd. Bank
340
440 435
Ver. H.V.A. Mij-en …
166
151½
149
New York.
Koersgem. aand.
Dow Jones Industrials
679
325
614
Effectieve rendementen obligaties.
8jan.
0cm. looptijd
1960
3
pCt. Invest.
cert.
.
4
jr.
3,73
3,65
3,65
4
1
/4
pCt.
Ned.
1959
… 12½ jr.
4,48 4,41
4,40
3
1
/
4
pCt. Ned. 1955 1 . 17½ j.
4,31 4,20 4,25
a)
Zo
nodig herleid voor kapitaaiswijzigingen (emissies, bonus-
sen, enz.)
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koers-
vergelijking.
C. D. JONGMAN.
PRODUXTIE-INDEXCIJFERS
1)
(1953
l00
Omschrijving
Jaar-
d Id
gemi
e en
.
juni
1959
febr.
1960
mrt.
1960
april
1960
mei
1960
‘juni
1960
1958
1959
Aantal arbeidsdagen
3)
•
23+ 23+
24
23 25 22+ 22
23
Algemene indexcijfers van
de nijverheid ‘):
Algemene
produktie-
26
138
146
145 163
154 162
164
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen en lengte van
index
…………….
.
138
154
154 158 162
160
lndexcijfers
per
bedrijfs
klasse:
.
1.
Bouwmaterialen en aar-
dewerk …………
122
143
108
121
132 142
144
Chemische
nijverheid
(cxci
aardoliepro-
136
145
147
153 165
155
153
Leder- en rubbernijver-
de maand
3)
…………
120
137 146
140
147.
140
137
140
110 113 112 109
120 120
123 118
Metaalnijverheid
138
.
164
178
183
209
200
dukten)
…………
l29
144
143 152
‘176
152
146
heid
……………
Textielnijverheid
108
112
112
116
128
114
115
Mijnbouw
………..
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie ……..
141
151
136
168
172 154 153
148
water
…………..
Voedings-
en
genot-
middelenindustrie
118
120
1
127
108
127 127 137
9
Bron:
C.B.S.
‘) De wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
9
Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld. ‘) Exclusief bouwnijverheid.
9
Zie voor de berekeningswijze Statistische en econometrische onderzoekingen,
4cIe kwartaal 1958.
Abonneert 11
EP)
DE ECOIIOMIST
PRIJSLNDEXCIJFERS VAN HET LEVENSONDERHOUD VAN GEZINNEN
VAN HAND- EN HOOPDARBEIDERS
9
1951=100
Aard der gezsnsuitgaven
c>
C,
‘c`
C>
t
Voeding,
w.o.
…………………
122 126
125
125 123 122 125
brood, gebak en grutterswaren
..
72,4
120
122 122 122
124
124
124
aardappelen, groenten en fruit
55,5
140
158 159 149
135
126 143
suiker, koloniale waren en dranken
64,7
114
114 114
114
113
113
113
62,1
118 115 114 113
114
115
115
40,7
79
78 78
78
76
76
76
zuivelprodukten (excl. roomboter)
66,0
148
153
152 157
159
158
160
26,4
lii
111
III III III
III
III
1H
Woning,
w.o.
…… . ……. . …..
209,4
131
132
132 140
139 139
139
huur, water, onderhoud woning
79,1
155 156 156
176 176
177
177
woninginrichting en huisraad
72,6
101
101
101
101
lOO
101
100
verwarming en verlichting
57,7
138 139 139 139
136
136
137
IV
Kleding en schoeisel, w.o.
……..
129,7
86 89
87
81 87 87 86 84 86 84
84 84
84
82
schoeisel’
…………. . ……….
96 99 99 98
98
98 98
V
Hygiënische en
medische zorg excl.
..361,4
vlees,
vleeswaren
en
vis
………….
48,7
127
130
131
131
131
131
131
oliën
en
vetten
…………………
20,1
106
107
107
107
107
106
101
Il
Roken
………………………..
persoonlijke en gezondheidszorg excl.
28,6
142
147 147 148 148 149
149
VI
Ontwikkeling en ontspanning, w.o.
.
91,3
118
118 118
118
118 119
119
kleding
…………………………
ontwikkeling, ontspanrsingsverenig.
..102,2
57,4
115
115
115
115
116
116
III
…
…27,5
33,9
122
124
124
124
123
123
123
verpl. ziekenfonds, w.o.,
………….
reiniging
……………………….
VE Vrijwillige verzekeringen en maatschap-
verpl. ziekenfonds
……………..
62,7
115 117 117 119 118
117
118
verkeer
………………………..
Totaal
cxc!.
verpl.
sociale
verzeke-
pelijke verplichtingen
…………….
929,6
118
120
120
122
121
120
121
Verplichte sociale verzekeringen
….
40,8
246
254
252
256
254
253
25f
ringen en loonbelasting …………
970,4
124 126 126 127
126 126
127
Loonbelasting
…….
…………
29,6
104
113 112 118
115
113
lll
1000,0
123
126
125
127
126
126
127
Totaal excl. loonbelasting …………
Totaal ezel. A.O.W.
Nederland ….
118
121
121
122
121
121 122
Totaal
………………………
…
125 128
126
129 128 127
128
Totaal Amsterdam
……………..
.
124 128 127 129 128 127
129
Totaal Rotterdam
……………..
.
Totaal ‘s.Gravenhage
……………
.
125
128
127
130
129
128
129
‘) Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
3)
De indexcijfers geven het prijsverloop weer van het voor levensonderhoud
dienende pakket goederen en diensten zoals dat in 1951 werd aangeschaft door
gezinnen van hand- en hoofdarbeiders met een bruto-inkomen in dat jaar van
f. 3.000 – f. 5.000 en bestaande uit 4 personen. Voor de voedingsmiddelen geven
de indexcijfers van juni 1959 af het prijsverloop weer in 34 gèmeenten. De indexcijfers voor de niet-voedingsmiddelen hebben betrekking op het prijs-
verloop in 21 gemeenten. Dit geldt eveneens voor de indexcijfers van de’voed.ings-
middelen t/m mei 1959.
1)
Voorlopige cijfers.
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat
op
31
augustus 1960
Kas, Kassiers en Dag.
Kapitaal ………
f
49.000.000, –
geldieningen . .
f
109.166.978,18
Reserve ………..25.500.000,-
Nederlands
Deposito’s op Termijn,, 569.297.522,87
Schatkistpapier .
434.700.000 –
Crediteuren . . . . . . . .. 852.149.015,47
Ander Overheidspapier,, 125.985.545,9′
Geaccepteerde Wissels
3.294.461,47
Wissels ……… …
60.255.242,65
Door Derden
Bankiers in Binnen- en
Geaccepteerd . ,,
20.000,93
Buitenland……163.759.141,59
Overlopende Saldi en
Effecten, Syndicaters en’
Andere Rekeningen,, 37.755.628,54
Waarden…….67.692.857,14
Prolongaties en Voor
–
schotten tegen Effecten,,
49.651.852,16
Debiteuren . . . . . . … 513.599.684,82
Deelnemingen (mcl.
Voorschotten)..,,
7.205.326,83
Gebouwen………,
5.000.000,-
__
f1.537.016.629,28
f1.537.016.629,28
Maandblad onder redactie
van:
Prof.
P.
Hennipman,
Prof.
A. M.
de Jong,
Prof.
F.
J. de Jong,
Prof.
P. B.
Kreuk-niet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof.
G. M.
Verrijn Stuart,
Prof.
J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor
stu-
denten
f. 19.-;
fr. per
Post
f. 20,10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
14-9-1960
911
rN7
De Nijverheidsorganisatie TNO zoekt voor haar
ECONOMISCH-TECHNISCHE
AFDELING
te Delft een
ACADEMISCH GEVORMD MEDEWERKER
–
voor de verrichting van studies en marktverkenningen op gebieden die rechtstreeks of
zijdelings verband houden met de vele uiteenlopende aspekten van wetenschappelijk
onderzoek, welke in een grote speurwerkorganisatie worden behandeld.
Hoewel vnl. gedacht wordt aan een
ec.dr. of ec.drs.,
kan een functionaris met andere
academische achtergrond (buy. ir.) eveneens in aanmerking komen. Belangrijk is de beschikking over all-round bedrijfservaring, technische feeling, studie-
zin en het vermogen tot heldere rapportage.
–
Sollicitaties te richten aan de Economisch-Technische Afdeling TNO, Postbus 71, Delft.
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld, dan
te’vens het:
NETNUMMER
•
VERENIGING
VAN
NEDERLANDSE GEMEENTEN
‘
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten vraagt ten
behoeve van het
–
INSTITUUT VOOR BESTUURSWETENSCHAPPEN
enig&
STAFFUNCTIONARISSEN
• a. in de rang van
referendaris en
b. in de rang van adjunct-commies of
commies.
Salaris:
referendaris
f.’842,— – f. 1.080,— p. m.
•
commies B
f.
568,—
– f. 715,—p. m.
commies A
f.484,— – f. 63l,—p. m. –
adjunct-commies A f.462,— – f. 560,—p. m.
adjunct-commies
f. 406,— – f.
504,— p. m.
excl.
5,6%
A.O.W.-compensatie en 2½% huurcom- pensatie en vakantietoelage (4% van het jaarsalaris).
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Overigens zijn de gebruikelijke sociale voorzieningen voor
overheidspersoneel, zoals om. de. Pensioenwet 1922 en
de regelingen inzake ziekte-, verplaatsings- en studiekosten,
van toepassing.
De in de rang van referendaris aan te stellen functio-
naris zal zich primair ‘bezig dienen te houden met vor-
mings- en opleidingsvraagstukken,i die zich in de bestuurs-
dienst voordoen. In verband daarmede.zal hem naast een
ruime inwerkperiode de gelegenheid worden geboden zich
door het volgen van cursussen enz. de inhoud en opzet van
moderne opleidingsmethoden eigen te maken. Voor deze functie komen in aanmerking academici (juristen of eco-
nomen) of bezitters van het diploma GA.’ II met een aan-
tal jaren ruime ervaring in de bestuursdienst.
De werkzaamheden voor de in de rang van (adjunct-)
commies aan te stellen functionarissen zullen voornamelijk
bstaan uit het organiseren van conferenties en opleidin-
gen, alsmede het assisteren bij de uitwerking van de con-
ferentie-onderwerpen en de studiestof voor de opleidingen.
Voor deze functies wordt gedacht aan jonge academici
met enige jaren praktijkervaring of aan bezitters van vak-• diploma’s in de gemeente-administratie. Organisatorische
ervaring en belangstelling kan tot aanbeveling strekken.
Zij, die menen op grond van hun opleiding en ervaring
voor één van deze functies in aanmerking te komen, wor
–
den verzocht hun uitvoerige, eigenhandig en niet met
balipoint geschreven sollicitatie te richten aan de directie
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Paleis-
straat S te ‘s-Gravenhage (binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van dit blad).
II1
. . .
v
vT
T T T T T T TSVSTSTSTSTSVSVSTSVSVAVSTSVSTATSTSYSTSV.TAVSYAV.T
1
1 1
L’iT
TaTs
J_J_IiJ
:
Hfl7
.1It.INJIIlujjjg
:s
•âYÂ
vanaf
g
IVÂVâ
A
T
S
T
:1
I: T4T
L
1111111
III
11111
III 11111
1
I»•’4
rs
v
s.CÂ
T
S
T
CA
T
S
T
S
T
S
T
A
T
S
T
S
T
AVST.vs
,
s
,
ATA.svsvs
,
sv.
,
svs
v
svsysVa
T
s.S
T
ATS
T
SVS
T
S
U reageert op’
*
annonces in
Wilt U dat
dan steeds
kenbaar maken!
912
,14-9-1960
1
. . . en hun ato?
ere
VVV
“4
Ii
Een Ausjin, natuurlijk.’
Een auto waar zij samen trots op zijn. Een
sportieve wagen met een motor die gehoorzaamt
•
aan zijn wil. Een charmante lijn die haar ogen streelt.
Ruimte, luxe en bovenal.., stijl. De stijl van een
Austin – de auto van hun keuze.
ij
[ Jf
A55 CAM BRIDGE
Achter
elke
nÎe BMC
•
Uitvoering compleet met: • verwarming
0
voorruitontdooier en Zuchtverversing • zittin gen
met echt lederen bekleding •ruitensproeiers
C
dubbeltonie claxon 1 speciale veiligheidssloten
–
18.990.-
•
J!
r
_
Op aanvraag zenden wij U gratis een uitgebreide kleurenfolder, alsmeie de unieke Floriade-kaart, die in
vele kleuren een fleurig beeld neeft van dc rijke bloemen- en bloesempracht van Nederland.
R.S. Stokvis & Zonen N.V.
14-9-1960
-. .
.
913
I
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
1
.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. teL
221322
‘
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
• meer dan anderhalve
eéuw levensverzekering
Bij de
NEDERLANDSE SPAARBANKBOND
te
Amersfoort wordt ter assistentie van de Secretaris ge-
vraagd een jong
JURIST
• Gezocht wordt iemand met studiezin, behoorlijk
juridisch inzicht en •een goed taalgevoel. Enige
praktijkervaring vereist.
• Geboden wordt een interessante werkkring met
behoorlijke salariëring en pensioen voorziening.
Sollicitaties met vermelding van levensloop en voorzien
van pasfoto te richten aan het secretariaat, postbus 49,
Amersfoort.
Accountantskantoor BURGMANS
ROTTERDAM
heeft behoefte aan uitbreiding van zijn controle-staf.
S
Zij, die beschikken over een uitgebreide controle-ervaring
en/of met de accountantsstudie
(N.I.v.A.
of academisch)
ver gevorderd zijn, gelieven zich schriftelijk of telefonisch
te wenden tot ons kantooradres: Wijnhaven 70, Rotter-
dam (tel. no. 12 04 10).
In een eventueel daarop volgend mondeling onderhoud
zullen nadere inlichtingen omtrent de aan de onderhavige
functie verbonden mogelijkheden en vooruitzichten gaarne
worden verstrekt.
Zij, die het doctoraal examen in de
economische wetenschappen of
het ingenieurs examen aan een
technische hogeschool met gunstig
gevolg hebben afgelegd, kunnen
zich –
io
zij tenminste twee jaar in
de praktijk werkzaam zijn geweest –
voor 1 november 1960 schriftelijk
aanmelden bij de rector van deze
opleiding, Oude Delft 56 te Delft.
Het onderwijs zal gemiddeld ruim
een dag per week in beslag nemen.
Een brochure met nadere
gegevens kan aan bo’.’enstaand
adres worden aangevraagd.
Deze opleiding gaat uit van de
Rijksuniversiteit te Groningen, de
Universiteit van Amsterdam,
de Vrije Universiteit te Amsterdam,
de Nederlandsche Economische
Hoogeschool te Rotterdam,
de Katholieke Economische
Hogeschool te Tilburg en de
Technische Hogescholen te Delft en
Eindhoven, met medewerking van
een aantal organisatie-adviseurs.
INTERACADEMIALE
OPLEIDING
ORGANISATIEKUNDE
Inschrijving
voor de derde tweejarige cursus,
aan vangende in
januari 1961.
914
14-9-1960
ONDERliNGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.
WET
–
RISICO
»
Bedrijf s-w.a.-verzekering.
•
Motorrijtuigverzekering: w.a..dekking voor alle motorrijtuigen
f. 500.000,- per gebeurtenis
Ongevallenverzekering voor inzittenden van personenauto’s.
BRAND
– RISICO
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzekerd bedrag 2,1 miljard ‘gulden.
MOLEST
– RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag 8 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag 1,1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen in binnen-
en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen-
en
invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzekerd bedrag 1,3 miljard gulden.
Belegd vermogen 310 miljoen gulden.
Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West
Telefoon 134971
–
Postbus 8400
14-9-1960
915
Sluit uw verzekering hij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTTERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
—
I
IU
Per KLM vliegensviug
noor 5 conflnenten
De KLM staat altijd en overal voor haar
passagiers klaar. In Amsterdam zowel als
Abadan. De KLM vliegt over de gehele we-
reld. Haar routenet omvat 108 steden in 77
landen; met haar interlinepartners doet de
KLM niet minder dan 800 destinaties aan.
De luchtreuzen van de KLM zijn wereldver-
maarde, hypermoderne vliegtuigtypen: DC-8 jets, prop-jets Lockheed L-188 ea Viscounts,
DC-7C’s, Super Constellations.
OVf 1
–
Het Verre Oosten bereikt men per KLM zeer
IILM
snel: over de pooil Naar Canada en Noord-
Amerika vliegt men zeer goedkoop, dank zij
ROVAL DUrCH
•
de extra voordelige 17-daagse retours (van
MIUNII
4
1 October tot 31 Maart).
L
•.
_J
916
14-9-1960