Eco homissch
tische
Bertchten
De invloed van transportkosten
op. goederenprij zen
*
Dr. N. Cramer
Publiek S.-EJL-moen
*
Drs. L. Brakel
De produktiviteitsontwikkeling in
West-Europa per land nader beschouwd
K. J. Bordewijk
Herstel van liet grondstoffenprijspeil
vertraagd
*
G.
C.
A. Mulder, B.Sc.,Ps.D.
– Surinaamse kanttekeningen
UITGAVE VAN HETNEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITtJUT
44e JAARGANG
No. 2183
–
WOENSDAG 13 MEI 1959
InTokio…
Osaka.n
heeft de
Nationale Handelsbank n.v.
eigen kantoren.
Voor de ont.iikkeling van
Uw zaken en contacten met
JAPAN
FA
rr4rrJP4
L
is de Bank die ih het land
zelf ruime ervaring heeft het
aangewezen intermediair.
Nor
Dat is de
Nationale
Handelsbank nrv.
gevestigd
te
Amsterdam sinds 1863
‘S-GRAVENHAGE
–
AMSTERDAM
–
ROTTERDAM
PENSIOEN-RISICO
biedt een nieuwe verzekering
van weduwenpéisioen.
De algemene weduwen- en wezen-
wet geeft in vele gevallen een
weduwe slechts gedurende een
korte periode recht op een wette-
lijke uitkering. Pensioen-Risico stelt
voor werkgevers de mogelijkheid
open een tijdelijk weduwenpensioen
van f. 1 326,- per jaar voor de echt-
genoten van hun werknemers te
verzekeren, ingaande zodra de wet-
telijke uitkering wordt gestaakt en
eindigende uiterlijk bij het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar.
De premie voor deze verzekering
is verschuldigd tot de SO-jarige
leeftijd van de echtgenote van de
verzekerde werknerneren bedraagt:
f. 15,- per jaar per verzekerde, in-
dien de uitkering wordt beëindigd
bij hertrouw van de weduwe;
f. 25,- per jaar per verzekerde, in-
dien de uitkering bij her
–
trouw blijft
doorlopen of wordt toegekend, om-
dat de wettelijke uitkering wégens
hertrouw wordt beëindigd.
–
II
374
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr.’ J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.
fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1
of 3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom).’De administratie behoudt
zich •het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weieren.
De invloed, van transportkosten
op goederenprijzen
De ,,Internationale vereniging van spoorwegmaatschap-
pijen” .(U.LC.) heeft onlangs een studie
1)
gepubliceerd
over de invloed van transportkosten op de prijs van goe-
deren. Aanleiding tot dit onderzoek was, dat bij de behan-
deling van aanvragen om tariefwijziging meermalen de
veronderstelling werd geuit, dat inwilliging vati een dergelijk
verzoek grote. invloed zou hebben op de produktiekosten
en daardoor op de kosten van levensonderhoud. Hoewel
bij dit
0nderzoek,
waarbij België, Frankrijk, Nederland,
Oostenrijk, West-Duitsland en Zwitserland waren betrok-
ken, vereenvoudigende veronderstellingen moesten worden
gemaakt, kunnen op de resul-
conclusies worlen gegrond.
Het onderzoek omvatte een
viertal punten. In de eerste
plaats werd het aandeel der
totale
binnenlandse transport-
kosten in de waarde der ver-
voerde goederen bepaald. Dit
bleek in 1955 naar land te
variëren vân 3,7 tot 6,6 pCt.;
dat van de kosten van het
vervoer per spoor bewoog
zich tussen 0,6 en 2,8 pCt.
Voorts is het aandeel der
vervoerosten in ae prijzen
van 32 produkten, waarvan het transport een belangrijk
deel uitmaakt van het totale vervoer, berekend. Daarbij
werd verondersteld, dat deze produkten slechts éénmaal
en geheel per spoor werden vervoerd. De in neven-
staande tabel weergegeven uitkomsten, die naast het
binnenlandse vervoer ook betrekking hebben op het
importvervoer op het parcours van het importerende land,
doen zien, dat het aandeel der vrachtkosten daalt, naarmate
de prijs der goederen hoger ligt.
Een derde punt van onderzoek vormde de invloed der
tuinsportkosten bij verschillende op elkaar volgende trans-
porten van grondstoffen, halffabrikaten en eindprodukten.
Daar de berekening voor zuiver industriële produkten
uiteraard zeer gecompliceerd is, werd het onderzoek beperk t
tot een produkt van de landbouwindustrie, nl. bietsuiker.
1)
,,L’incidence des frais de transport sur le coût de la
production des marchandises”, ,,Bulletin de 1’UIC” decem-
ber 1958.
Blz.
De invloed van transportkosten op goederenprijzen,
door Drs. P. Breedveld …………………..
375
Publiek S.-E.R.-moen,
door Dr. N. Cramer . …..
376
De produktiviteitsontwikkeling in West-Europa
per land nadr beschouwd,
door Drs. L. Brakel
378
Bij dit produkt is het transport ni. van grote betekenis om
1 ton suiker bij de consument af te leveren moet ca. 12
ton suikerbieten, brandstoffen en huipstoffen worden
vervoerd. Het aandeel van het werkelijke vervoer per spoor
in de suikerprjs bleek te variëren van 2,4 pCt. in België
tot 6,6 pCt. in West-Duitsland. In het theoretische geval,
van uitsluitend spoorvervoer in alle geledingen zoü het
vrachtkostenaandeel liggen tussen
5,7
pCt. voor Oosten-
rijk en 8,2 pCt. voor Zwitserland. Aangezi&n zelfs in dit
extreme geval het vervoer nog geei 10 pCt. van de prijs,
uitmaakt, kon worden geconcludeerd, dat het percen-
tage voor alle andere nro-
dukten van de landbouw-
industrie, die in de gezins-
huishoudingen worden ver-
bruikt, daar beneden zal
blijven.
Een belangrijk sluitstuk
vormde de beantwoording van
de vraag, welk deel van het
gezinsbudget aan goederen
en transportkosten wordt uit-
gegeven. De berekening werd
uitgevoerd voor een aantal
voedingsmiddelen en voor
steenkolen, tezamen ca. 20
tot 50 pCt. van de gezinsuit-
gaven voor die goederen en diensten, waarvan de prijs een
vervoerskostenelement bevat. Verondersteld werd wederom,
dat deze goederen slechts éénniaal werden vervoerd en dat
het vervoer geheel per spoor plaatsvond. De vervoerskosten
van deze goederen vormden, aldus berekend, slechts
0,37 â 1,17 pCt. van de totale gezinsuitgaven. 0p grond
hiervan konden de totale vervoerskosten worden geraamd
op maximaal 1
lt
3,5
pCt. der gezinsuitgaven. De vaak
gehoorde mening dat transportkosten een groot deel der
produktiekosten en gezinsuitgaven vormen wordt dus door
de feiten niet gesteund. Tariefwijzigingen van vervoer-
ondernemingen kunnen slechts geringe sociaal-econo-
mische repercussies meebrengen. Aan, de invloed van de
vrachtprjzen op de produktiekosten en de iezinsuitgaven
kan dus geen motief worden ontleend om in internationaal
verband bijzonder toezicht uit te oefenen op de vorming van de vrachtprjzen.
Maarn.
P. BREEDVELD, econ. drs..
Blz.
Herstel van het grondstoffenprijspeil vertraagd,
door K. J. Bordewijk ……………………
381
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B
. Sc.,
Ps.D ………………………… …
384
Mededelingen voor economisten ……………386
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …..
387
taten toch enkele algemene
Aandeel der transportkosten Produktengroepen
–
in de prijzen der produkten
1955/1956
Voedingsmiddelen en brandstoffen
â
7
pCI. â
6
pCt.
bederfelijke waren
.
……………….
minder dan 2 pCt.
4
â 14
pCt,
4
lt
pCt.
Grond- ei1 hulpstoffen
landbouwprodukten
……………….2
tuinbouwprodukten
………………..1
katoen,
wol
……………….. . …..
.
0,5 pCt.
olie
……………………………..
kolen
……………………………
kunstmest, dieselolie, benzine
1
â
7
pCt.
10
â 25
pCt.
…….
bouwmaterialen
………………….
E.G.X.S.-produkten
grondatoffen
…………………….
10
â 20
pCt.
halffabrikaten
…………………….
1,4 â
7
pct.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. GIasz L. M.
Koyck;
H. W.
Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMJ4ISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
AU1UKKLH1 VOURW11OUDEN
.
375
Schrijver betreurt het dat van openbaarheid bij
de vaststelling van het onlangs verschenen advies
van de Sociaal-Economische Raad inzake het in
de nabije toekomst te voeren
algemeen sociaal-
economisch beleid, ondanks een daartoe strekkend
verzoek, wederom geen sprake is geweest. Wan-
neer de debatten openbaar zouden worden, zou
de ,,nimbus”, welke Prof. Oud aan de Raad bij
de Algemene politieke beschouwingen over de
Rijksbegroting 1959 had toegekend in zijn stelling
dat niet de Regering doch de S.-E.R. ons land
regeert, verdwijnen en de verhouding tussen volks-
vertegenwoordiging en S.-E.R. worden gesaneerd.
Het volharden in de afwijzing heeft schrijver aan-
leiding gegeven tot het samenstellen van dit ar-
tikel, dat een, zij het parlementair gestelde, ver-
maning inhoudt,
welke – omdat
zij al eens eerder
is vernomeïi – naar schrijver meent misschien
wat vervelend of droog zal klinken en daardoor
onwillekeurig het karakter kreeg
van een publiek
S.-E.R.-moen!
Publiek
S.-E.R.-MOEN
• Onlangs is het lang verbeide advies van de Sociaal-
Economische Raad inzake het in de nabije toekomst te
voeren algemeen sociaal-economisch beleid verschenen.
Het werd door het demissionaire kabinet-Beel voor publi-
katie vrijgegeven, nog geen week nadat het door de Raad
in een besloten vergadering was vastgesteld. Er bestaat
dus ditmaal geen aanleiding v6or de klacht, dat de publi-
katie te lang wrd opgehouden. Maar van openbaarheid
bij de vaststelling van het advies is wederom geen sprake
geweest. Men is niet ingegaan op een daartoe strekkend
verzoek, dat op
5
november 1958 in de Tweede Kamer naar
voren is gebracht. Staatssecretaris
Schmelzer
verklaarde
zich toen wel bereid, deze vraag op zeer korte termijn in
het kabinet aan de orde te stellen. Maar tot een positieve
uitkomst heeft die toezegging niet geleid.
Nimbus.
1och heeft het Kamerlid
Den Uyl
voor de openbaarheid
van beraadsiaging, bij die gelegenheid, een interessant
argument aangevoerd. .Hij verwachtte namelijk, dat daar
–
door aan de Sociaal-Economische Raad een ,,nimbus” zou
worden ontnomen, welke Prof.
Oud
aan de Raad bij de
Algemene politieke beschouwingen over de Rijksbegroting
1959 had toegekend, in zijn striemende stelling, dat niet
de Regering doch de S.-E.R. ons land regeert. De geheim-
zinnigheid, welke het vaststellen van adviezen tot dusver
omgaf; maakte dit college – volgens Drs.
Den Uyl –
in
feite machtiger dan het behoorde te wezen. De nuances in
de verschillende standpunten der leden, zoals die zich
zelfs bij een unaniem advies voordoen, werden hierdoor
immers versluierd. Een advies werd mede daardoor in de
parlementake discussie a.h.w. een gegeven grootheid,
waaraan nauwelijks viel te tornen. Bovendien werden de
S.-E.R.-leden in de mogelijkheid tot publieke verant-
woording van hun inzichten belemmerd. Wanneer hun
debatten openbaar zouden worden, zou die ,,nimbus”
verdwijnen en dus de verhoüding tussen volksvertegen-
woordiging en S.-E.R. worden gesaneerd.
De Staatssecretaris is op deze motivering toen nauwelijks
jngegaan; hij kon dit gemakkelijk doen omdat hij zelf in
het algemeeft veel voor openbaarheid voelde. Maar zijn
vôorkeur is thans – hoe dan ook – niet gehonoreerd.
Dat de inhoud van het onderhavige advies rijkelijk genu-
anceerd is, blijkt wel uit de tekst; zelfs de getalsverhoudin-
gen zijn hierin enigermate aangegeven maar hoe de ver-
schillende groeperingen maatschappelijk zijn samengesteld,
is niet vermeld. Nu zal de publieke verantwoording daar-
door weliswaar niet geheel achterwege blijven. Verschil-
lende vakorganisaties hebben zich immers gehaast aan
het advies, congressen te zullen wijden. Maar de bûiten-
staander vraagt zich allicht af of deze voorlichting niet
evenwichtiger had kunnen geschieden in een openbare
raadsvergadering, waarin hoor en wederhoor mogelijk
zou zijn geweest.
Mede om die reden moet worden betreurd, dat de open-
baarheid nog niet tot regel is verheven. Dit volharden in
de afwijzing lokt a.h.w. een, zij het parlementair gestelde,
vermaning uit, welke – omdat zij al eens eerder is verno-
men – misschien wat vervelend of droog zal klinken en
daardoor onwillekeurig het karakter krijgt van :een publiek
S.-E.R.-moen!
Openbaar lichaam.
De Sociaal-Economische Raad is in 1950 gedacht als
een openbaar lichaam in de zin van de toenmalige artt.
152-1
54
der Grondwet. Maar reeds voordien, in het Voor-
lopig Verslag der Tweede. Kamer op wetsontwerp nr. 873
inzake de Bedrjfsorganisatie, werd de klacht geuit, dat aan
de eis van openbaarheid vrijwel niet was gedacht.’ Slechts
ten aanzien van de financiën der bedrijfslichamen was
enige publiciteit voorgeschreven. ,,Zeer vele leden” betoog-
den derhalve, dat de vergaderingen, waarin de verorde-
ningen zouden worden behandeld, openbaar dienden te
wezen. De Memorie van Antwoorçl vreesde echter, dat
hierdoor aan de openhartigheid der discussies afbreuk zou
worden gedaan. De Regering wilde daarom aanvankelijk
volstaan met het publiceren van ontwerp-verordeningen,
opdat de betrokkenen althans intijds hun bezwaren naar
voren zouden kunnen brengen. Doch de Tweede Kamer
hield vol. Bij het mondeling overleg tussen de toenmalige
376
Staatssecretaris van Economische Zaken en de Commissie
van Voorbereiding werd zij bevredigd. In een derde nota
van wijzigingen werd voorgesteld, dat de Raad over ont-
werp-verordeningen in het openbaar zou beraadslagen en
beslissen – tenzij dringende redenen zich daartegen zouden
verzetten.
Adviserende taak.
Maar de S.-E.R. kreeg een tweeledige functie. Behalve
bestuursorgaan van het georganiseerde bedrijfsleven, werd
hij ook adviesorgaan ex. art. 80 Grondwet der Regering.
En hoe het nu met de behandeling der a’dviezen moest
gaan, werd destijds wettelijk niet geregeld. in zijn ver-
gadering van 15 mei 1951 stelde de Raad echter zelf een
regeling vast, waarin openbaarheid van beraadsiaging bij
de vaststelling van, door de Regering gevraagde, adviezen
geheel werd uitgesloten. De Raad vreesde ni., dat de Rege-
ring anders terughoudendheid zou betrachten met het
vragen van adviezen. En hij achtte het ook geen fraaie
figuur, dat de Regering van de inhoud van een – aan haar
uit te brengen – advies in eerste instantie uit de dagbladen
zou moeten kennis nemen. –
Dit standpunt is noch principieel noch praktisch houd-
baar gebleken. In de eerste plaats had art. 41 der wet de
Ministers, tenzij het landsbelang zich daartegen naar hun
oordeel zou verzetten, de verplichting opgelegd in bepaalde
gevallen advies te vragen. Een, in het openbaar vergade-
rende, adviesinstantie was bovendien in het Nederlandse
staatsrecht geen onbekende figuur; men herinnere zich
enkel de Volksraad uit het voormalige Nederlands-Indië.
In de tweede plaats was het niet juist, dat de Regering de
adviezen, bij een openbare behandeling,
ity
de dagbladen
zou moeten leien. De Ministers hadden toegang tot de
Raad; hun waarnemers konden tot in. de commissie-
vergaderingen doordringen: lang voordat het eindadvies in
openbaarheid kon komen. De bezwaren van de Raad, aan
hoffelijkheid ontleend, deden derhalve’ ietwat oudbakken
aan. Zij herinnerden aan de argumenten, welke vôôr 1848
werden aangevoerd om het Adres van Antwoord der
Tweede Kamer op de Troonrede in een besloten vergade-
ring vast te doen stellen; motieven, waarop
Thorbecke
zich zulk een ironische aantekening permitteerde: ,,Dewijl
het vreemd, dewiji het niet beleefd ware, dat het publiek
eer dan de Kroon, het antwoord, Haar te geven, vernam”.
Ook praktisch bleek het standpunt onhoudbaar. De
Raad maakte er zelf inbreuk op ten aanzien van
onge
vraagde
adviezen; zo werd in 1954 de nota betreffende het
vraagstuk van eventuele loonsverhogingen in het openbaar
besproken. Voorts werd het vaste praktijk van de S.-E.R.
om een preadvies van zijn Organisatie-commissie omtrent
de instelling van een produkt-• of (hoofd-)bedrjfschap in
een openbare vergadering te behandelen, alvorens het eind-
oordeel aan de Minister werd uitgebracht. De praktijk bleek
sterker dan de leer!
Parlementaire kritiek.
De regeling van 1951 heeft dan ook van meet af aan, en
van zeer verschillende kanten, kritiek ontmoet. Reeds het
eerste S.-E.R.-advies inzake de loon- en prijspolitiek deed
het Kamerlid
Nederhorst
(in ,,Socialisme en Democratie”
van april
1951)
betreuren, dat een belangrijk middel om
het hoogste publiekrechteljke bedrijfsorgaan nader tot
de gewone man te brengen, ônbeproefd was gelaten. En
op 7 november van datzelfde jaar 1951 kritiseerde de
liberale fractieleider
Oud,
dat de S.-E.R. over de omstreden
ROTTERDAMSCHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
kwestie van het Toezicht op het Kredietwezen nict in het
openbaar had gedebatteerd.
Bij de beoordeling van deze kritiek is het van belang op
te merken, dat de Regering in de meeste gevallen achteraf
wel tot publikatie der adviezen is overgegaan. Maar
bevrediging’ wekte dat niet. Als er getalmd werd met
publikatie, lokte dit vragen van Kamerleden uit (vgl.
vragen-Andriessen
dd. 23 januari 1953 betreffende de ad-
viezen inzake huur en werkgelegenheid). En bij het advies
omtrent het vraagstuk van de ,,Equal pay”, moest het
,,De onderneming”
– het orgaan van het Centraal Sociaal
Werkgeversverbond dd. 23 juli 1953 – van het hart, dat
,,de telkens terugkerende geheimzinnigheid ten aanzien
van de stemmenverhouding in de Raad een ernstige leemte”
was. Erkend moet worden, dat het bestuur van de S.-E.R.
zijn best heeft gedaan om aân dergelijke kritiek tegemoet
te komen. Maar voldoening werd niet geschapen.
Nieuwe regeling.,
Onder de permanente percussie van parlement en pers
is de oude regeling van 1951 ten slotte bezweken. Op 18
november 1957 aanvaardde de S.-E.R. een nieuwe regeling
met betrekkiig tot de openbare behandeling van adviezen,
welke in oktober 1958 door de Regering werd goedgekeurd.
Deze wijziging maakte een openbare behandeling mogelijk:
wanneer de adviesaanvrager eigener beweging zou
mededelen tegen een openbare behandeling geen bezwaar
te hebben;
wanneer de adviesaanvrager op verzoek van het
dagelijks bestuur van de S.-E.R. alsnog toestemming tot
openbare behandeling zou geven.
Het onttrekt zich aan de waarneming of in het jongste
geval door de S.-E.R. om een openbare behandeling al of
niet is gevraagd. Vermoedelijk is dit niet gebeurd. In elk
geval heeft de Regering er eigener beweging geen behoefte
toe gevoeld terwijl de aandrang welke uit de Tweede Kamer
op haar werd uitgeoefend, geen resultaat heeft gehad.
Naar de motivering kan men slechts gissen.
Eis van democratie.
Is het misschien zo, dat de gevoelens van onbehagen,
waarvan het recente ,,E.-S.B.”-artikel van Dr.
W. Drees Jr.
377
–
-S
4,
De gemiddelde jaarlijkse
produktiviteitsgroei
bedraagt voor
België
2,6 pCt.
;
een verdere groei
van ca. 2 pCt. per jaar is niet
onwaaschijn1jk.
Voor Noorwegen, met een zelfde groeipercentage,
is een relatief sterke stijging van de gemiddelde
produktiviteit, zeker mogelijk. Het Verenigd Ko.
ninkrijk heeft een relatief laag groeipercentage,
t.w. 1,8 pCt. per jaar. Het gevaar dat dit land
binnen niet al te lange tijd achterop raakt is
geenszins denkbeeldig. Het toekomstige tempo van
de produktiviteitstoename in Frankrijk
–
groei-
percentage 4,3 – is niet te voorspellen. Voor
West.Duitsland
–
met eveneens een groeipercen-
tage van 4,3 – zijn de vooruitzichten gunstig. De-
nemarken valt met een groeipercentage van 0,5
uit de toon. Italië zal zijn gemiddelde produktivi-
teit – groeipercentage 4,0 – in de toekomst naar
alle waarschijnlijkheid
verder kunnen verbeteren.
De relatieve Nederlandse positie ten slotte is alles.
zins gunstig (groeipercentage
3,2).
Gezien in het
licht van de economische structuur van ons land
zou een afzwakking van de ontwikkelingscurve
evenwel geen verwondering wekken.
Mijn artikel betreffende de ontwikkeijng van de gemid-
delde produktiviteit in West-Europa eindigde ik met een
overzicht
1)
van de gemiddelde jaarlijkse produktiviteits-
groei. De groeicoëfficiënten, zoalsdaarin vermeld, luidden:
België 2,6; Nederland 3,2; Noorwegen 2,6; Verenigd
Koninkrijk 1,8; Frankrijk 4,3; West-Duitsland 4,3;
Denemarken 0,5 en Italië 4,0. Alvorens tot de voorgenomen
landenbespreking over te gaan, nog enkele algemene
opmerkingen.
In eerste instantie zij er op gewezen, dat internationale
structuurverschillen in de afzonderlijke takken van voort-
brenging diversiteiten in de hoogte van de gemiddelde
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 29 april
1959,
tabel 4 op blz. 337.
10
produktiviteits-,
ontwikkeling
in Wèst-Europa
• per land’
• nâder beschôuwd
produktiviteit kunnen veroorzaken. Dientengevolge 1e-
houdt ook dit onderzoek een globaal karakter en mogen
– uit dien hoofde – geen vergaande conclusies
worden getrokken met betrekking tot de arbeidsproduk-
tiviteit in de onderzochte landen.
Vervolgens moeten wij, hetgeen voor alle landen in
meerdere of mindere mate geldt, bij de beoordeling van de
groeifactoren er rekening mede houden, dat zich in 1948
en volgende jaren de laatste fase van het na-oorlogse her-
stel voltrok
2).
In dit verband dienen in het bijzonder Mar-
shail-hulp en verbetering van de buitenlandse economische
betrekkingen door middel van O.E.E.S. en E.B.U. niet
2)
Dit uiteraard voor zover deze jren zijii opgenomen.
(vrvo1g van blz. 377)
inzake het ,,Centraal Planbureau, Sociaal-Economische
Raad en democratie”, getuigenis aflegde, in het regerings-
apparaat weerklank vinden? Dan wordt het begrijpelijk,
waarom men de S.-.E:R. in zijn uitingsmogelijkheden wil
beperken. Want in dat artikel treedt een duidelijke voor-
keur ,voor ambtelijke adviezen boven die van het georga-
niseerde
bedrijfsleven
aan het licht.
‘Zulk een waardering is een ieder – de Regering niet
uitgezonderd – gaarne toegestaan, mits men’ bedenke, dat
de adviezen van de S.-.E.R. berusten op de wet en dat die
wet moet worden nageleefd. Dat is een eis van democratie.
Nu kan men uiteraard gaan ijveren
voor
inperking van
die wettelijke bevoegdheden. Maar of men daarbij een
beroep kan doen op de democratie, is een andere vraag.
Het is althans niet zonder meer duidelijk, waarom de
Regering zoveel democratischer handelt als zij vaart op het
kompas van aan ‘haar ondergeschikte aiiibtenaren dan
wanneer zij de adviezen van het georganiseerde bedrijfsleven
mede tot uitgangspunt van haar beslissingen neemt. De
inschakeling van; los van de Regering staande, advies-
instanties is immers juist bepleit al een poging tot demo-
cratisering van de Uitvoerende Macht, met haar sterk
toegenomen invloedssfeer.
Als Dr.
Drees Jr.
betoogt, iat de S.-.E.R. slechts een
378
deel van hèt Nederlandse volk – alleen de producenten –
vertegenwoordigt, dan is dat op zich zelf genomei, niet
helemaal onjuist, doch dan is er wel plaats voor een tweetal
kanttekeningen.
In de eerste plaats stèlt Dr.
Drees
de zgn. kroonleden
kennelijk wat achteloos terzijde en verliest hij voorts uit’
het oog, dat ook de overige leden er niet zitten als manda-
tarissen van hun organisaties. ,,De leden van de Raad”, zo
‘luidt art. 22, ,,stemmen zonder last of ruggespraak”.
In de tweede plaats ziet hij toch wel over het hoofd, dat
het hier om het begin van een ontwikkeling gaat. Wie stelt,
dat de’ S.-E.R. nog niet op de meest democratische wijze
wordt samengesteld, heeft daarmee nog niet bewezen,
dat dit op ondemocratische wijze geschiedt of dat verbete-
ring zou zijn uitgesloten. Het feit, dat ons kiesrecht gedu-
rende de vorige eeuw voornamelijk op de belastingbetaler
was afgestemd, is toch nimmer aanleiding geweest om de
volksvertegenwoordiging maar te sluiten of af te schaffen.
Het streven werd gericht op uitbreiding van het kiesrecht!
“Voor beide bovengenoemde factoren – het verbod van
last en ruggespraak en het beperkte kiesrecht – heeft de
negentiende eeuw intussen wel een ander sluitstuk toege-
past: de openbaarheid van beraadslaging!
Schevningen’
Dr. N. CRAMER.
47i
te worden vergeten. Mijn coëfficiënten zijn dan ook voor
de meeste landen hoger dan die, welke Clark berekende.
Ten slotte zij opgemerkt, dat in de volgende analyse
behalve de algemene in het vorige artikel
3)
reeds behan-
delde invloeden op de gemiddelde produktiviteit tevens de
specifiek per land geldende omstandigheden zullen worden
betrokken. De zelfde landenvolgorde als tot nu is – met
uitzondering van Nederland – aangehouden. De be-
schouwing over ons eigen land bewaarde ik tot het laatst.
België.
De industrialisatie van dit land is reeds van relatief
oude datum. De verdeling van de factor arbeid over de
verschillende produktiesectoren is vermoedelijk sinds einde
1947 – helaas ontbreken meer recente gegevens – verder
ten nadele van de landbouw veranderd. Een enigszins
omvangrijke overschakeling van arbeidskrachten van
landbouw naar industrie zal derhalve niet mogelijk zijn.
Het gemiddelde stijgingspercentage van België ad 2,6
slaat dan ook geen opvallend goed figuur. Desalniettemin
is 2,6 pCt., gemeten aan Clarks percentages, niet slecht.
Zelfs niet, wanneer wij het Belgische cijfer in verband met
het na-oorlogse herstel iets verlagen. Na 1950 bedraagt de
Belgische produktiviteitsgroei 2,3 pCt. Absoluut gezien
zijn de bruto-investeringen niet bijzonder hoog. Wel valt
sinds 1948 een regelmatige
stijging
te constateren, t.w. van
B.fr.
55,3
mrd. ) in 1948 tot B.fr. 82,9 mrd. in 1956.
Dit, gepaard gaande met een relatief geringe toename van
het aantal werkenden, moge een voldoende verklaring ijn
voor de produktiviteitsontwikkeling bij onze zuiderburen.
Een verdere groei van ca. 2 pCt. per jaar mag m.i. voor de
toekomst als niet onwaarschijnlijk gelden. Demografische
ontwikkelingen spelen voor de toekomst in België geen
rol van betekenis. Gezien de economische structuur – ik
doel speciaal op de sterk ontwikkelde industrie – behoeft
het niveau van de Belgische produktiviteit geen verwon-
dering te wekken.
Noorwegen.
De overschakelingsrnoge1jkheden voor de factor arbeid
zijn in Noorwegen nog relatief groot. De bevolkings-
toename heeft m.i. geen overwegend belang. Het groei-
percentage ad 2,6 is voor Noorwegen, gezien de nog sterke
agrarische structuur van dit land, zeker t.o.v. Nederland,
Italië en West-Duitsland, niet overdreven groot te noemen.
Een verklaring hiervoor kan worden gezocht in de snelle
expansie van produktie en consumptie gedurende de eerste
helft der jaren vijftig met de hierop volgende officiële rem
op de verdere ontwikkeling. Het in absolute zin hoge niveau
der bruto-investeringen steeg sinds 1953 dan ook matig
(in 1957 waren deze slechts ruim 15 pCt. hoger dan in 1953).
Bij een gezond houden van de economie moet voor
Noorwegen in de toekomst een verdere relatief sterke
stijging van de gemiddelde produktiviteit zeker tot de
mogelijkheden behoren. Het hoge niveau van de gemiddel-
de produktiviteit is m.i. voornamelijk te danken aan de
grote betekenis van de scheepvaart voor ‘s lands economie.
Het Verenigd Koninkrijk.
De mogelijkheden tot overschakeling van de factor
arbeid zijn in het Verenigd Koninkrijk minimaal. Het
relatief lage groeipercentage (1,8) kan ten dele hierdoor
Zie ,,E.-S.B.” van 6 mei 1959.
De bedragen betreffende investeringen zijn steeds tegen
constante prijzen opgenomen.
worden verklaard. Bovendien is de bevolkingsgroei gering.
De stijging van het aantal arbeidenden moet, gezien de
stabiliteit van de beroepsbevolking, gezocht worden in
toeneming van het percentage economisch actieven. Het
opvoeren der produktiviteit hangt voornamelijk af van
verdere mechanisatie, rationalisatie, specialisatie en de
hiertoe noodzakelijke geestelijke eigenschappen,, zoals
spaarzin, ondernemingsgeest e.d.
Ondanks bovenomschreven structurele positie is 1,8
pCt. per jaar, zowel t.o.v. België als t.o.v. dè door Clark
berekende groeipercentages laag. De ontwikkeling wordt
nog iets ongun’stiger, indien wij, evenals voor België, de
jaren 1948 t/m 1950 uitschakelen: Het groeipercentage
bedraagt dan ca. 1,6 pCt. Ook zou het produktiviteits-
niveau in het hoog geïndustrialiseerde Verenigd Konink-
rijk hoger kunnen liggen. Het feit, dat de gemiddelde
produktiviteit van meerdere continentale landen die van
Groot-Brittannië benadert en in enkele gevallen reeds
overschrijdt, terwijl er reden voor is aan te nemen dat in
verschillende van deze landen de gemiddelde produktiviteit
relatief nog vrij sterk zal stijgen, geeft voor het Verenigd
Koninkrijk te denken. Wellicht spelen behoudzucht en
voorliefde voor traditie, welke industriële vernieuwingen
en rationalisatie in de organisatievormen niet bevorderen,
in deze een belangrijke rol. Hiermede hangt wellicht eén
tweede verklarende factor samen, t.w. het verhoudings-
gewijs lage absolute niveau der, bruto-investeringen. De
stijging der investeringen, die ongeveer conform verloôpt
aan de toename der Bèlgische investeringen, is klaarblijke-
lijk onvoldoende vdor een krachtige groei. Voorts kunnen
verstarrende voorschriften van dé vakverenigingen en
gebrek aan arbeidsdicipline produktiviteitsverbetering
belemmeren. Het gevaar, dat ‘s werelds oudste industriële
natie binnen niet al te lange tijd achterop raakt, is derhalve
geenszins denkbeeldig. –
Frankrijk.
Dit land is nog sterk agrarisch georiënteerd. Overschake-
lingsmoeilijkheden van landbouw naar industrie zijn dan
ook ruimschoots aanwezig. Dit proces voltrekt zich bij
wijze van spreken voor onze ogen. Overbekend is immers
de ontvolking van- de weinig produktieve Franse berg-
streken. Een opvallende bevolkingstoename of stijging van
het aantal actieven ontbreektechter.
Frankrijk deed gedurende de na-oorlogse jaren daar-
entegen veel ter vernieuwing en uitbreiding •van zijn
industrie. De scherpe stijging van de Franse.gerniddelde
produktiviteit is indit licht niet onbegrijpelijk
5)•
Anderzijds
strookt de geringe omvang van de bruto-investeringen
weinig met deze ontwildceiing. De laatste jaren ken-
merken zich echter door een sterke stijging der bruto-
investeringen; deze waren in 1957 ruim 40pCt. hoger dan
in 1953. De produktiviteitsverbetering is in dit licht beter
te begrijpen.
Een zwakke stee is evenwel, dat deze ontwikkeling mede
te danken is aan inflatie en bescherming. Indien de recen-
telijk afgekondigde saneringsmaatrge1en, die zowel
infiatoire financiering als protectie in de ban dedën, daad-
werkelijk worden uitgevoerd, is het dan ook zeer dé vraag,
of in de nabije toekomst de ontwikkeling van de Franse
produktiviteit haar huidige tempo kan handhaven. Zulks
is m.i. uitsluitend mogelijk, indien het Franse volk bereid
is beperkingen in de consumptieve sfeer voor langere tijd
Tevens zij er aan herinnerd, dat slechts gunstige jaren
(1953-1957) werden onderzocht.
/
.11
379
–
S
te aanvaarden. Het toekomstige tempo van de produktivi-
tëitstoenameis gezien een en ander, naar mijn mening
zeer problematisch en niet te voorspellen. Het niveau van
de Franse produktiviteit is overigens, gezien ‘s lands eco-
nomische structuur, zeker niet ongunstig en staat m.i. niet
achter bij de ôverige onderzochte landen.
West-Duitsland.
– Naast Frankrijk vertoont West-Duitsland de snelste
ontwikkeling (4,3 pCt. per jaar). Deze snelle groei hangt
evenwel îauw samen met het na-oorlogse herstel, dat tot
,ver in de jaren vijftig de Westduitse economie kenmerkte.
M.a.w. de gemiddelde produktiviteit was aan het begin
van de waarnemingsperiode 1948-1957 relatief laag,
hetgeen de snelle groei ten dele verklaart. Het na-oorlogse
herstel is voor West-Duitsland moeilijk te elimineren, aan-
gezien, zoals gezegd, de invloed hiervan zich tot diep in
de jaren vijftig deed gelden. Voorts bood de economische
structuur mogelijkheden tot overschakeling van de factor-
arbeid. Bovendien nam het arbeidspotentieel sterk toe als
gevolg van de stroom van Oostduitse vluchtelingen. De
toename van de factor arbeid gecombineerd met omvang-
rijke en’ snel stijgende investeringen deden de produktie
en de gemiddelde produktiviteit snel toenemen.
• De±e gunstige ontwikkeling zal bij gelijkblijvende om-
standigheden – mede gezien het nog grote getal der
agrariërs – in de toekomst, zij het in een minder snel
temj,o (de laatste jaren zwakte dit reeds af), naar alle
waarschijnlijkheid voortduen. Het produktiviteitsniveau
is nog Vrij laag. De geringe produktiviteit van de West-
duitse landbouw speelt hierin m.i. een belangrijke rol. Een
verdere overschakeling van de factor arbeid zal de relatieve
positie van West-Duitsland zeker kunnen verbeteren. Er is
• dan ook geen enkéle reden om aan te nemen, dat de West-
duitse produktiviteit in de niet-agrarische sectoren t.o.v.
het overige West-Europa belangrijk zoü achterstaan.
Denemarken.
Dit land valt in feite het meest uit de toon.- Ondanks het
sterke agrarische karakter van het land blijft Denemarken
in zijn produktiviteitsontwikkeling – met een groei-
percentage van
0,5
per jaar – bij alle overige landen
sterk achter. Schakelen wij het jaar 1951 uit en bezien wij
de stijging sinds 1952, dan bedraagt de jaarlijkse groei nog
slechts ca. 0,8 pCt. Een tweetal factoren kan deze, niet
direct voor de hand liggende, gang van zaken verklaren.
In de eerste plaats is de produktiviteit van de Deense land-
bouw dusdanig hoog, dat de zuigkracht van de industrie
minder effect sorteert dan elders. Desalniettemin zou een
sterkere stijging van de industriële produktie te verwachten
zijn geweest. Dit mede gezien de vele afzetmoeilijkheden
waarmede de Deense landbouw in de loop der jaren te
rworstelen had. Dat dit niet geschiedde is mi. voor een
•belangrijk deel te wijten aan de vooral op consumptie
gerichte overbestëdingen, waaraan de Deense economie
‘omstreeks de jaren 1953 en 1954 was blootgesteld en de
hierop volgende officiële rem op de bestedingen. Het niveau
– der bruto-investeringen veranderde sinds 1950 slechts
1
weinig. In 1954 werd een hoogtepunt bereikt. Hierna trad
Jeen daling op tot
1956.
Laatstgenoemd jaar kon 1954
evenwel niet evenaren. De bestedingsbeperkende maat-
liege1en vormden uiteraard een weinig gunstig klimaat voor
”een sterke uitbreiding van de industriële investeringen.
Denemarken zal zijn produktiviteit mi. eerst dan kunnen
‘verbeteren wanneer het de consumptie ten gunste van
1
no6dzakeljke investeringsactiviteiten in bedwang weet te
380
houden. Kapitaalinvoer kan een helpende hand bieden.
Dat de Deense produktiviteit t.o.v. de andere West-
europese landen tot voor kort gunstig was, kan worden
verklaard uit de reeds genoemde hoge produktiviteit van
de landbouw.
Italië.
Dit land is van de onderzochte landen veruit het meest
agrarisch. Het onderontwikkelde Zuid4talië verklaart
zulks; De mogelijkheden voor het vinden van meer produk-
tieve werkzaamheden dan agrarische zijn derhalve in
principe ruimschoots aanwezig. Daar de Italiaanse autori-
teiten niet alleen over ontwikkelingsplannen beschikken,
doch deze ook naar vermogen in praktijk brengen, behoeft
de snelle ontwikkeling van de Italiaanse produktiviteit
geen verwondering te wekken. Een snelle stijging van de
investeringen omstreeks 1950
6)
, begunstigd door buiten-
landse hulpverlening, markeerden de produktie- en
produktiviteitsverhoging. Deze ontwikkeling kan in de
toekomst zeker worden gecontinueerd. De gemiddelde
produktiviteit zal t.o.v. het overige West-Europa in de
toekomst naar alle waarschijnlijkheid verder kunnen ver-
beteren.
Nederland.
De ontwikkeling ën de relatieve positie van de Nedër-
landse gemiddelde produktiviteit
7)
gedurende de laatste
jaren mogen voor ons land zonder meer als gunstig worden
betiteld. De regelmatige verschuiving van arbeidskrachten
van de landbouw naar de industrie, alsook de toename van
de factor arbeid, boden hiertoe in principe de mogelijk-
heden. Dat deze mogelijkheden tot werkelijkheid werden,
ondanks de afwezigheid in Nederland van belangrijke
natuurlijke hulpbronnen, is met name te danken aan de
discipline, die ons volk, niet alleen op het gebied van de
consumptie, doch evenzeer met betrekking tot de arbeids-
verhoudingen toonde, zodat voldoende besparingen voor
een verdere verbetering en uitbouw van onze welvaarts-
bronnen mogelijk werd. Bovendien ontbrak het de bij het
industrialisatieproces betrokken leiding gevende figuren
niet aan de noodzakelijke ondernemerscapaciteiten of
energie, zodat de ontwikkeling in goede banen kon worden
geleid.
De internationale produktiviteitsvergelijking wees uit,
dat de relatieve Nederlandse positie alleszins gunstig was.
Bezien wij deze positie ten slotte in het licht van de eco-
nomische structuur.
Voor verdere overschakeling blijkt niet al te veel ruimte
over te zijn. Nederland heeft zich tot industrieland
8)
ontwikkeld. Afzwakking van de ontwikkelingscurve be-
hoeft derhalve geen verwondering te wekken. Immers
naarmate ons land in sterkere mate is geïndustrialiseerd,
nemen de extra groeimogelijkheden af. T.a.v. het recente
verleden dient voorts niet te worden vergeten, dat ge-
durende 1957 meerdere spanningen in onze economie
voelbaar werden. Het ontstaan van zgn. bottle-necks, met
name op de arbeidsmarkt, zal de produktiviteit geenszins
hebben bevorderd.
Onze gunstige gemiddelde produktiviteit behoeft met
het oog op de reeds ver voortgeschreden industrialisatie,
De produktiviteitsgroei is na 1950 ca. 4,3 pCt. per jaar.
Rekenen wij van 1950 af, zo verandert het groeiper-
centage nauwelijks.
S)
De dienstensector blijft i.v.m. handel, scheepvaart en
havenverkeer een zeer belangrijke rol spelen. In deze sector
heeft ons land kennelijk een relatief hoge produktiviteit.
01
Uit het hieronder afgedrukte
overzicht van de
grondstoffenmarkten
blijkt,
dat het grondstoffen-
prijspeil zich van de daling in 1957
niet heeft her-
steld. De positie van• lood, aluminium, katoen,
maïs, koffie, cacao en suiker dient op het ogenblik als zwak te worden
aangemerkt. De
nieuwe Inter-
nationale Suikerovereenkomst heeft de stabiliteit
van de suikermarkt nog niet hersteld. Daarentegen heeft de Internationale Tinovereenkomst hiermede
wel succes gehad.
Stijgingen,
zoals van de note-
ringen van koper, zink, tin, natuurrubber en wol,
hebben het prijspeil van de grondstoffen voor
verdere daling behoed.
Er zijn momenteel echter
nog belangrijke
krachten werkzaam, die het herstel
van de
prijzen
vertragen. Als zodanig worden ge-
noemd: de plaats gehad hebbende uitbreiding van
de produktiecapaciteiten, aanwezige voorraden en dreiging van verkopen daaruit en het praktisch be-eindigen van de strategische aankopen. Een gesta.
dig groeiende vraag, vooral van de geïndustriali-
seerde landen, zal nodig zijn om deze krachten te
overwinnen.
Herstel
van het
grondstoffçnprj speil
vertraagd
J
4
Na de sterke prijsdaling in de loop van 1957 is het prijs-
peil van de grondstoffen tot een betrekkelijke rust gekomen.
In 1958 en de eerste maanden van
1959
heeft de Britse
index van Reuter zich, met grote stabiliteit, op een in
vergelijking met vroeger jarn laag niveau bewogen. Achter
deze stabiliteit waren echter belangrijke wijzigingen bij de
afzonderlijke grondstoffen verborgen. De non-ferrometalen
en rubber hebben voor de positieve, de textielvezels, voe-
dings- en genotmiddelen voor de negatieve resultaten ge-
zorgd.
Het herstel van de Amerikaanse conjunctuur, dat in de
tweede helft van het vorige jaar intrad, is tot nu toe niet
voldoende geweest om een duidelijke opleving op de grond-
stoffenmarkten te doen ontstaan. Ook van de conjunctuur
in Europa kan nog niet worden gezegd, dat een ondubbel-
zinnig herstel van de groei, van de industriële produktie
voor de stagnatie heeft plaats gemaakt.
Hoewel niet als enige factoren, hebben de verminderde
afzet en de lagere marktnoteringen een rol van betekenis
gespeeld bij de beperking van de produktie van vele grond-
stoffen tussen
1956/57
(lopende van! juli tot en met 30
juni) en
1957/58.
De produktie was voor bijna alle bélang-
rijke grarien, vezels en non-ferrometalen lager. Evenzo
daalde de produktie van cacao. In verschillende gévallen,
bijv. bij rijst, cacao en kopra, en in mindere mate bij jute,
droeg de daling van de produktie bij tot een omslg van
de markt. Bij deze grondstoffen was de handel in 1957/58
geringer dan in 1955/56 of
1956/57.
In tegenovergestelde richting ging de produktie van
suiker, koffie en lood, en tot op zekere hoogte ook van
rubber. De produktiestijging vergrootte in 1957 de druk
op de betrokken markten. Bij suiker en koffie was de uit-
breiding van de produktie de oorzaak, die ten grondslag
lag aan de prijsdaling. De handel bleef gedurende 1957/58
namelijk op peil.
Over het algemeen genomen was de handel in grond-
stoffen in 1957/58 aanmerkelijk kleiner dan in 1956/57.
Uitzonderingen waren o.a. maïs, koper en lood.
(vervolg van blz. 380)
alsmede gez)en het belang van onze dienstensector, geen
verwondering te wekken. Integendeel, een slechtere positie
zou reden tot bezorgdheid geven. Dit, alsmede de snelle
groei van de beroepsbevolking, mag ons land behoeden
voor zelfgenoegzaamheid i.v:m. het bereikte. Het is dan
ook te hopen, dat hoger vermelde discipline en onder-
nemerscapaciteiten ook voor de toekomst in ons nationaal
economisch bestel hoofdrollen zullen blijven vervullen.
Ten besluite nog een opmerking over de ontwikkelings-
coëfficiënten van Clark. Clark geeft een groeipercentage
over de periode 1938-1954 voor de totale economie, groot
2,1. Daarna, over de periode 1936-1954, voor de produk-
tiviteitsgroei excl. landbouw een percentage ad 1,5. Deze
beide cijfers zijn in tegenspraak met de door hemzelf
gegeven beschouwingen. Een en ander was voor mij aan-
leiding Clarks cijfers te controleren. Aan, de hand van
O.E.E.S.- en. CB.S.-reeksen betreffende resp. de indus-
triële produktie en het nationaal inkomen en gegevens
over de in 1930 gehouden voikstelling was het mogelijk
over de periode 1930-1954 de groei van zowel industriële
als gemiddelde produktiviteit te benaderen. De uitkomsten
luidden: jaar1ijkse groei gemiddelde produktiviteit 0,7,
industriële produktiviteit 1,1. De door Clark genomen
perioden waren bij gebrek aan gegevens t.a.v. het aantal
arbeidenden in de basisjaren slechts na schattingen tebe-
cijferen. Dit voert mij tevens tot een tweede bezwaar tégen
Clarks tabellen. Hij geeft de produktiviteitsontwikkèling
per man-uur. M.i. ontbreken voor een dergelijke ffauw-
keurige berekening voldoende gegevens. Er wordt derhalve
een schijn van exactheid gesuggereerd, die in feite niet te
bereiken is. De resultaten van mijn berekeningen voor
Clarks perioden luidden: gemiddelde produktiviteit 0,9,
industriële produktiviteit 1,5.
‘s-Gravenhage.
L. BRAKEL, ee. drs.
381
r
–
•
,4
,
-,
.•
:
Grondstoffen (indexcijfers: 1955156 = 100)
Wereldproduktie
Wereidhandel
1956/57
1
1957158
1956157
1
1957/58
107
102 106
109 107 109
99
108 105
100
118
112
85
100
91
aluminium
…………….
104 102
114
96
rubber (natuur)
98
99
101
97
112
116
121
141
.
11
90
126
111
koper
………………….
lood
………………….
zink
……………………
wol
………………….
108
104
93
tin
……………………96
96
.
96
82
cacao
………………..
110
.
95
108
98
rubber (synthetisch)
……….
katoen
………………..95
..
.
00
106
95 95
jute
…………………99
tarwe
………………..
99
116
99
koffie
…………………90
105
.
98
117
98
rijst
……………………
105 104
121
150
maIs
…………………..
suiker
……………….
104
111
112
111
De ontwikkeling van het verbruik was in 1957 en 1958
zodanig, dat zelfs, waar de produktie werd beperkt, het
aanbod de neiging vertoonde bovenmatig te worden. Hier-
van was een uitbreiding van bijna alle grondstoffenvoorra-
den het gevolg. Belangrijke’ uitzonderingen waren tarwe
en katoen, doch doordat de overblijvende overschotten
nog zeer groot waren, had de inkrimping tussen 1957 en
1958 in deze gevallen weinig invloed op de markt.
Het produktie-overschot bij koper veranderde vorig jaar
door vrijwillige produktiebeperkingen• en stakingen (Chili,
Noord-Rhodesië, Canada) in een klein tekort; doordat
het verbruik niet zo sterk terugliep en de Amerikaanse
oorlogsvoorraad op grond van prijsgarantiecontracten be-
paalde hoeveelheden moest opnemen. Boven de koper-
markt hangen thans onzekerheden als arbeidsconflicten in
Chili en onrust in Afrika. De geïntegreerde Amerikaanse
koperproducenten verhoogden de prijs in 1959 van 29 tot
30 en vervolgens tot 31,50 dollarcent per pound.
Terwijl de overschotten bij zink wat verminderd konden
worden, verscherpte de situatie zich bij lood aanmerkelijk,
daar de produktiebeperkingen geen gelijke tred met het
verbruik hielden.
Nadat een plotselinge prjsval in september 195.8 tin
beneden de minimumprjs (f 730 per long ton) van de
Internationale Overeenkomst had gebracht, is de notering
toén de beheerder van de buffervoorraad zijn aankopen
staakte, weer spoedig tot bovn dit peil gestegen. Nederland
en Engeland waren tot invoerbeperkingen van Russisch
tin overgegaan en de drastische exportrestricties onder de
Internationale Overeenkomst begonnen merkbaar te wor-
den. Rusland zegde later toe niet meer dan een bepaalde
hoeveelheid in het Westen op de markt te zullen brengen,
zodat de invoerbeperkingen konden worden opgeheven.
De prijs steeg vervolgens tot £ 780 per long ton, waarbij
de Raad de buffervoorraad-beheerder kan toestaan uit de
buffervoorraad, die 21500 long ton bedroeg, te verkopen.
Deze toestemming werd onlangs verleend. Het met behulp
van een speciaal fonds, dat voor de additionele ondersteu-
ning.van de tinmarkt was ingesteld, aangekochte tin is
inniddels reeds geheel verkocht.
Bij aluminium hebben de Amerikaanse en Canadese
produktiebeperkingen in 1958 onvoldoende resultaat gehad,
omdat in andere landen de stijging van de produktie voort-
duurde. Dit jaar wordt nog weinig verandering in de over-
sçhotsituatie verwacht, daar de laatste fabrieken van de
–
derde grote uitbreidingsronde sinds de tweede wereldoorlog
voltooid zullen worden, terwijl de aankoopcontracten van
dit metaal door de Amerikaanse Regering aflopen. De
voorraden zijn echter wel tot een minder grote omvang
gedaald.
Tegen het midden van 1958 begon de natuurrubbermarkt
sterker te worden door grote aankopen van de Oostbiok-
landen en verbeterde vooruitzichten voor de Amerikaanse
auto en de daarmede samenhangende bandenproduktie.
Onder de textielvezels zijn katoen en wol vorig jaar
belangrijk goedkoper geworden. Waarschijnlijk zullen de
katoenvoorraden in de produktielanden op 1 augustus
weer zijn toegenomen. De uitvoer van Amerikaanse katoen
is dit seizoen aanmerkelijk gedaald, hetgeen samenhangt
met het bestaan van grote voorraden in de invoerlanden,
met het grotere aanbod van landen buiten de Verenigde
Staten en met de beperking van de textielproduktie in een
aantal Westelijke landen. Door geleidelijke verlaging van
de exportprjs hoopt de Amerikaanse Regering de ruwe-
katoenproduktie elders af te schrikken, zodat de Verenigde
Staten mogelijk zelf een,grotere afzetmarkt zullen krijgen.
Van 1 augustus
1959
af zal de directe verkoop uit voorraden
van de Commodity Credit Corporation, waarbij de expor-
teurs werden uitgenodigd voor deze voorraden prijzen te
betalen, die
64
dollarcent per pound lagen beneden de steun-
prijs van de boeren, worden gestaakt. Exporteurs zullen
katoen op de binnenlandse markt moeten kopen en deze
tegen de lagere exportprjs moeten verkopen, waarbij het
verschil wordt gecompenseerd door
,
een claim op de
regeringsvoorraden katoen van overeenkomstige waarde.
Dit systeem heeft het voordeel van het terugvoeren van
de export in de normale handeiskanalen, zoals het ook
werd toegepast bij tarwe en andere granen. Bij katoen
stond dit systeem tot dusver ten achter bij het directe
verkoopprogramma. De subsidie zal worden verhoogd
van
64
tot 8 dollarcent per pound en kan verder worden
verhoogd. Daar bovendien de steunprjs volgend seizoen
zal dalen is hiermede een verdere verlaging van de export-
prijs van Amerikaanse katoen mogelijk geworden.
Aan de aanmerkelijke prijsdaling van wol in het,yorige
jaar is een einde gekomen. Bij merinowol is deze daling
sterker geweest dan bij crossbredwol. De belangrijkste
oorzaak van de prijsdaling was de vermindering van de
vraag. In Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika ondersteunde
men de prijs door stabilisatieschema’s. Het verbruik van
wol begint.weer geleidelijk aan in verschillende landen
(Engeland, Verenigde Staten en België) toe te nemen, zodat
het dieptepunt van januari 1959 is overschreden.
De prijs van jute kon zich verbeteren wegens gebrek
aan goede kwaliteiten uit de laatste oogst. Een nieuwe factor
in de jutevoorziening zou China kunnen worden, welk land
vorig jaar 1 mln, balen produceerde en de produktie binnen
vijf jaar tot
24
mln, wil opvoeren. Bovendien zal India
binnenkort een beperkt exportoverschot kunnen hebben.
Voor de koffie- en cacaolanden is de situatie in het alge-
meen niet gunstig. De Latijnsamerikaanse koffie-overeen-
komst, die op 30 oktober 1958 in werking trad, bracht een
exportbeperking tot het gemiddelde van de jaren 1954-1957,
doch had niet het resultaat waarop was gehoopt. De onver-
kochte wereldvoorraderi dreigen dit seizoen met 14 mln.
ton toe te nemen. De Robustakoffie uit Afrika echter is
juist dit jaar in prijs gestegen, speciaal de Oegandakoffie,
hetgeen wijst op de vraag naar deze soort, waarvoor te
Londen een
termijnmarkt
bestaat. Op de cacaomarkt
bracht een plotselinge wijziging in de februari-obgstschat-
ting van een fekort naar een surplus, een prijsdaling teweeg.
Vorig jaar zijnde prijzen te Londen zowel voor kwaliteits-
als voor gewone thee gedaald. Sedert begin 1959 is er een
382
verbetering ingetreden, hoewel dit jaar een grotere pro-
duktie wordt verwacht. De grote voorraden in Engeland
in het b’egin van dit jaar waren een gevolg van vervroegde
verschepingen, zoals die ook voor de oorlog gebruikelijk
waren.
Het tarwe-aanbod in de wereld zal naar het zich laat
aanzien in het lopende seizoen sterk toenemen, zowel als
gevolg van een verwachte recordoogst in de Verenigde
Staten als ook van betere vooruitzichten voor de oogsten
op het Zuidelijk halfrond. De belangrijkste uitvoerlanden
(de Verenigde Staten en Canada) controleren echter de
wereldmarkt. Een bewijs van zijn monopoliepositie leverde
nog kortgeleden de Canadese Wheat Board door de prijs
af Fort William te verhogen met een bedrag, dat naar zijn
mening door de opening van de St. Lawrence Seaway op
de transportkosten zal worden bespaard. Dit voordeel
komt op die manier niet aan de verbruikers in Europa ten
goede.
In maart werden de onderhandelingen afgesloten over
een nieuwe Internationale Tarwe Overeenkomst per 1
augustus, die een flexibeler karakter zal dragen, o.a. door
–
dat de door de importianden gegarandeerde hoeveelheden
vervangen zullen worden door percentages van hun totale
invoer. De exportianden verplichten zich te voorzien in
de commerciële behoeften van de invoerlanden. De ver-
plichtingen zijn gebonden aan prijsgrenzen, waarvan het
maximum Can. $ 1,90 (oude overeenkomst Can. $ 2) en
het minimum Can. $ 1,50 per bushel bedraagt. Doordat
ook meer aandacht aan het probleem van de overschot-
ten zal worden geschonken, is Engeland bereid tot de
nieuwe overeenkomst als importiand toe te treden, terwijl
het de bedoeling is, dat bij de exportlanden Italië, Mexico
en Spanje naast Argentinië, Australië, Canada, Frankrjk,
Zweden en de Verenigde Staten voor zullen komen.
Het prijsverloop van maïs werd in sterke mate
door de zeer goede oogstschattingen in de Verenigde
Staten bepaald, waarbij komt, dat de maïsboeren in de
Verenigde Staten zich voor een gehele afschaffing van de
areaalbeperking hebben uitgesproken, waafdoor zij een
belangrijke daling in de steunprijs moeten accepteren.
Op de wereldsuikermarkt bestaat een aanhoudende druk
op de prijzen als gevolg van gunstige oogstverwachtingen,
toegenomen voorraden en stijgende eigen voorziening van
belangrijke invoerlanden. De wereldoogst belooft ook dit
seizoen het verbruik opnieuw te overtreffen. Ondanks de
exportbepeikingen van de Suikerraad onder de nieuwe
overeenkomst, die op 1januari1959 in werking trad, is de
marktprijs onder het minimum van de overeenkomst (3,15
dollarcent per pound) gedaald.
Ook de markten voor oliezaden, oliën en vetten neigden
in het algemeen tot prijsdaling, al waren er uitzonderingen.
De eigen voorziening nam in de belangrijkste deficitlanden
sterk toe. Een te groot aanbod van boter voerde tot een
prijsineenstorting op de internationale botermarkten. Het
gevolg was een dalend margarineverbruik in verschillende
landen, waardoor weer de oliën- en oliezadenmarkten
onder druk werden gezet. Het Amerikaanse aanbod van
oliën, vetten en oliezaden zal naar schatting dit jaar 15 pCt.
hoger zijn dan in het vorige jaar. Een uitzondering op de
prijsdaling heeft de groep harde oliën (kopra, kokosolie,
palmolie en palmpittenolie) gevormd. Bij kopra was er
een belâbgrjke oogstdaling wegens droogte op de Phiip-
pijnen. Doordat de margarine-industrie van harde op
zachte oliën overschakelde trad een scherpe prijsdaling bij
palmolie in ten opzichte van het maximum van november
1958;
anderzijds ontstond bij de zachte oliën een prijs-
stijging.
Groothandelsprjjzen van grondstoffen
(1954 tot heden; gemiddelden)
1954
1955
1956
1957
1958
april
1958 11959
Reuter’s index basis 18 sept.
488
494 485
460
414
415
414
coper, £/long ton
249
352
329
219
197
176:
235
,
97
106
116
97
73 73
70
1931
=
100
………..
78
91
98
82
66
62
73
ood, idem
…………..
dnk,
idem
…………….
719
740 788
755
733
731
783
tlurninium, Scent/pound
21,8 23,7
26,0
27,5 26,9
26,1
26,8
iatuurrubber, pence/”
20
33 28
26
23,4 22,6
28
32,2
28,4
24,4
24,8
24,4
23,7
22,0
in,
idem
…………….
128 107
113
125
89
94
81
102
98
103 114 106 115
114
:acao, Sh/Il2pounds
440
291
206
237
337
339
280
catoen,
idem
………….
wol,
idem
…………….
cofüe, Scent/pound
78,7
57,1
58,1
56,9
48,4
52,2
37,50
ute,
£/long ton
……….
arwe, $cent/60pounds
181
177 176 172
168
167 174
flaTs. $cent/56pounds
160
141
145
130
126 134 125
uiker, Scent/pound
..
3,26
3,24
‘
3,47 5,16
3,50
3,45
2,80
copra,
£/long ton
…….
75,3
67,6
1
66,4
64,9
1
74,5
1
70,4
98
De ongerustheid van verschillende grondstoffenlanden
over teruglopende omzetten en prijsschommelingen is aan-
leiding geweest tot de opstelling van het rapport ;,Trends
in International Trade”, dat ter beoordeling aan de Rege-
ringen van het G.A.T.T. in oktober 1958 werd voorgelegd.
Het rapport spreekt zich vooral uit voor een matiging van
de protectionistische agrarische importpolitiek in hoogont-
wikkelde landen, teneinde de niet-geïndustrialiseerde ge-
bieden betere afzetmarkten en de nodige exportinkomsten
te geven, die zij voor de financiering vân hun invoer en
uitvoering van hun ontwikkelingsprogramma’s nodig heb-
ben. Deze matiging zou ook van belang zijn voor de
economisch hoogontwikkelde landen zelf, omdat zij op
expanderende afzetmarkten zijn aangewezen.
De associatie van bepaalde overzeese gebieden met de
Europese Economische Gemeenschap sluit volgens het
genoemde rapport het gevaar in zich, dat een teruggang
van de Europese vraag naar tropische produkten uit de
niet tot de E.E.G. behorende gebieden zal ontstaan.
De zes landen van de E.E.G. bleken de vraagstukken,
die zich hierbij kunnen voordoen, bereid in het G.A.T.T.
tezamen met de belanghebbende landen te onderzoeken.
Kortgeleden zijn voor cacao, koffie, thee, bananen, suiker,
tabak, oliezaden, katoen, harde vezels, hout, aluminium
en lood de resultaten van het onderzoek gepubliceerd. De
meerderheid van de betrokken werkgroep in het G.A.T.T.
kwam tot de conclusie, dat door de invoeging van de over-
zeese gebieden in de Gemeenschappelijke Markt de handel
in cacao, koffie, banen, tabak, thee, oliezaden, plantaardige
oliën, tropisch hout en aluminium het meest geschaad
zal
worden. De E.E.G.-landen zelf echter achten deze vrees
,,onrealistisch en abstract.”.
De nadelen van de teruggang op de grondstoffenmarkten
voor de landen die grondstoffen exporteren vonden ook
aandacht in het ,,Commodity Survey” 1958, dat op de in
maart 1959 géhouden zevende zitting van de Commissie
voor de Internationale Grondstoffenhandel van de Ver-
enigde Naties werd voorgelegd. In dit rapport komt ook
duidelijk naar voren, hoe belangrijk de verkopen uit de
overtollige voorraden landbouwprodukten van de Ameri-
kaanse Commodity Credit Corporation gedurende 1957/58
zijn geweest. Ofschoon deze verkopen zijn bedoeld om de
gewofie handel aan te vullen door het scheppen van een
additionele vraag, heeft in een aantal gevallen vervanging
van de normale commerciële transacties plaatsgevonden
met als gevolg verstoring van de markt.
383
Surinaamse kanttekeningen
(Eerste kwartaal 1959)
Uit de inmiddels bekend geworden statistische gegevens
over 1958 blijkt, hoe belangrijk de bauxietexpôrt voor Su-
riname wel is. Het feit, dat dit het enige artikel van belang
was, dat ten gevolge van de internationale recessie een flinke
teruggang te zien gaf, en dat ten gevolge hiervan de gehele
Surinaamse economie gedurende 1958 onder druk stond,
is tekenend voor de nog steeds bestaande eenzijdige econo-
mische basis.
De exportcijfers (in
Sf.
mln.) waren:
1956
1957
1
1958
45,5 52,0
48,8
3,6 4,2
4,4
(28) Bauxiet
……………
…..
(04)
Rijst
………………..
3,4 2,7
3,7
(63) Triplex, e.d.
………..
…..
Overige export
..
5,4 4,9
4,3
Totaal
……………
57,9
63,8
61,2
Nog altijd blijft Suriname B, B met R
1),
ofwel Bauxiet,
Bos met Rijst, en een verbreding van deze economische
basis dient wel de eerste zorg te zijn voor de nog komende
jaren van het Tienjarenplan. De teruggang van rijst in
1957 was een gevolg van de toen heersende uitzonderlijke
droogte, welke
tijdelijk
zelfs import noodzakelijk maakte.
Voor de produkten van Bruynzeel ziet het er thans, na
een regelmatige stijging gedurende de afgelopen jaren,
minder gunstig uit, daar de belangrijkste klant, Cuba, met
grote moeilijkheden te kampen heeft en vrijwel geen de-
viezen voor de import beschikbaar heeft. De nog steeds
bestaande onzekerheid op de aluminiummarkt maakt het
– moeilijk voorspellingen voor de bauxietexport te doen.
Het eerste kwartaal van 1959 doet echter vermoeden, dat
het peil van 1958 ongeveer gehandhaafd kan blijven.
Volgens de voorlopige cijfers van het A.B.S. daalde de
invoer van
Sf.
73,1 mln, tot
Sf.
71,4, welke daling zich
hoofdzakelijk in de investeringssector afspeelde. Tekenend
was ook de teruggang van minerale brandstoffen van
Sf.
7,2 mln, naar
Sf.
6,1 mln., hetgeen een teruggang van
bedrijvigheid illustreert. De totale invoer van gebruiks-
artikelen bleef ongeveer gelijk, waarbij echter wel een
teruggang geconstateerd werd in de voor Nederland zo
belangrijke exportartikelen zuivelprodukten en eetbare
oliën, welke beide met 10-20 pCt. daalden. Dit is geen
tijdelijke teruggang, doch weerspiegelt de toenemende
industriële verwerking van agrarische produkten voor
binnenlands gebruik. Deze, in het bijzonder door het
Tienjarenplan geëntameerde invoervervangende industrieën
beginnen dus hun effect reeds te krijgen. De in oprichting
1)
B. B. met R. is een populair Surinaams gerecht bestaan-
de uit bruine bonen en rijst.
(vervolg van blz. 383)
Op het ogenblik zijn er nog belangrijke krachten werk-
zaam, die het herstel van de prijzen vertragen. Als zodanig
kunnen worden aangemerkt: de plaatsgehad hebbende
uitbreiding van de produktiecapaciteiten, aanwezige voor-
raden en dreiging van verkopen daaruit en het praktisch
beëindigen van de strategische aankopen. Een gestadig
groeiende vraag, vooral van de geïndustrialiseerde landen,
zal nodig zijn om deze krachten te overwinnen.
‘s.Gravenhage.
K. J. nORDEWIJK.
384
zijnde melkfabriek is nog wel niet in bedrijf, doch de in
anticipatie daarvan sterk uitgebreide melkveestapel heeft
de verse melkverzorging van de hoofdstad Paramaribo
reeds belangrijk verbeterd. Momenteel is de toestand reeds
zodanig, dat bij afwezigheid van een fabriek regelmatig
hoeveelheden melk overtollig zijn en hoogstens als vee
voer kunnen worden gebruikt.
De reeds enige tijd in bedrijf
zijnde
cocosoliepers in Co-
ronië werd door het Planbureau aan een daartoe in het
leven geroepen coöperatie overgedragen. De capacitëit
van deze fabriek is 400.000 1 per jaar, of ongeveer 20 pCt.
van het binnenlands verbruik. De bij Paramaribo gebouwde
particuliere olieraffinaderij komt nu binnenkort in exploi-
tatie, en met deze beide industrieën kan ongeveer de helft
van de behoefte worden gedekt. In hOeverre deze Iökale
zuivel- en olie-industrie bedrijfseconomisch een succes zal
zijn, is echter nog niet uit temaken.
Bij de produktiegegevens van het A.B.S. valt het op, dat,
meer dan in de export tot uiting komt, de jongere indus-
rieën zich beter ontwikkelen dan de oudere:
Artikel
Eenheid
1
1956
1
1957
1
1958
Balata
270
181
122
Bauxiet
mln, ton
3,5
3,4 3,0
Goud
209 203
132
Suiker
ton
………….
1.000 ton
7,0
8,3 8,5
veevoeder
kg
………….
1.000 ton
…..
1,1
1,4
1,7
Rum
l.000hl
•
8
7
14
Bier
,
1.000hl
15 17 19
De dranken blijken een gèrede afzet te vinden, wat ook
het geval is met zgn. soft drinks, dus limonades, waarvan
alleen de indexcijfers worden gepubliceerd in verband met
concurrentieverhoudingen tussen de zeven bedrijven. Deze
waren (1954 = 100) resp. 118, 142, 168.
Dat het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud
daalde van 113 in het voorafgaande kwartaal tot 111 in
het laatste kwartaal van 1958 is uitsluitend veroorzaakt
door de daling van de prijs van houtskool. Daar echter,
mede door de sterke toename van het verbruik van gas
en elektriciteit, de betekenis van houtskool in de bestaande
reeks ruim overschat geacht moet worden, behoeft aan
deze daling geen grote betekenis te worden toegekend.
Land- en bosbouw.
Het steeds groter wordende rjstareaal heeft’ook dit jaar
goede exportvooruitzichten gewettigd, ondanks voorboden
yan de gevreesde Hoja Blancaziekte, die momenteel vooral
in Venezuela woedt. Dit laatste gaf de exporteurs een
gerede kans, goedkope kwaliteiten rijst en padi naar dat
land te verschepen. Het valt echter te betreuren, dat onder-
linge naijver tussen de exporteurs leidde tot wederzijdse
verdachtmakingen, die tot een voor Suriname onaange
naam schandaal leidden. Desondanks wist men echter in
Venezuela zoveel, te verkopen, dat voor dit doel door de
Surinaamse exporteurs ook rijst uit Brits Guyana m9est
worden betrokken.
De boomcultures hebben dit jaar veel te lijden van
droogte op het verkeerde moment. De bladstand van de
citrus en de koffie is slecht te noemén en ook de, cacao
staat er niet gunstig voor. Desondanks deelde de beer
Jamin tijdens zijn bezoek aan de Surinaamse ondehiemin-
gen van het Jamin-concern aan de pers mede, dat in 1959
vermoedelijk voor het eerst de opbrengsten de kosten
zullen dekken. In deze ondernemingen is in totaal Nf.
4
mln, geïnvesteerd. De proefaanplantingen van Van Gelder
Zonen zullen in de loop van 1959 tot 400 ha worden
uitgebreid. Men hoopt zelf zaadtuinen te kunnen aanleggen
teneinde onafhankelijk te worden van de aanvoer van
Pinus-zaad uit Centraal-Amerika. Een eerste proefzending
werd in Nederland met succes tot courantenpapier ver-
werkt.
De Rotterdamse Hoboken-groep toonde opnieuw be-
‘langstelling voor het beginnen van een bananencultuur op
grote schaal, in het bijzonder in het district Nickerie, waar
bananen een tweede gewas naast de rijst zouden kunnen
vormen. Indien de opzet slaagt is het de bedoeling, dat de
Oranjelijn speciale schepen hiertoe inzet.
Verkeer.
De uitbreiding van het wegennet wordt met kracht voort-
gezet. Het eerste gedeelte van de weg naar deBrokopon-
dodam, tot Phaedra aan de Surinamerivier, kwam gereed,
terwijl ook de Oost-West-verbinding snel vordert.
Het havenverkeer gaf echter wederom een teruggang te
zien en wel van 3.411 B.R.T. in 1957 tot 2.919 B.R.T. in
1958.
Sedert kort is Paramaribo opgenomen in een lijn-
dienst van de Dovar Line, welker onder Nederlandse vlag
varende schepen maandelijks vanuit New York Parama-
ribo aandoen. De werkzaamheden aan het vliegs,eld Zanderj
lopen ten einde. Daarmee is dit veld, met een hoofdbaan
van 10.000 voet, een van de beste zes vliegvelden in Latijns
Amerika en het enige aan de noordkust van Zuid-Amerika,
dat geschikt is voor straalvliegtuigen. –
Welvaartsplanning.
Het jaarverslag over 1957 van het Tienjarenplan, geda-
teerd december 1958, verscheen in het begin van dit kwar-
taal. Gezien de snelle ontwikkeling van Suriname en ht
tijdsverloop tussen feiten en publikatie van dit verslag,
kan in het algemeen volstaan worden met verwijzing naar
onze Kanttekeningen van de laatste jaren. Ter aanvulling
van het in onze vorige Kanttekeningen geschrevene
2)
willen
wij echter nog een vergelijking maken tussen de feitelijke
realisaties van de planjaren 1954-1957, inclusief de antici-
patieprojecten (dus niet de begrotingscijfers, die wij des-
tijds aanhielden), en, om het verschil niet tè groot te maken,
het totaal van de eerste drie planjaren, als vermeld in het
Tienjarenplan, oktober
1954.
Bij deze eerste drie planjaren
hebben wij bovendien de uitgetrokken bedragen voor het
vliegveld en het centraal hospitaal afgetrokken, omdat
deze projecten om diverse redenen naar latere planjaren
zijn verschoven.
Bestedings-
I
Realisaties
schema, drie jaarl
1954-1957
Direct produktief:
(in
bj.
mln.)
4,0
bosbouw
………………..
1,3 1,5
0,4
0,7
–
6,6
12,7
–
Indirect produktief:
industrie
…………………..2,4
mijnbouw
…………………1,6
luchtkartering
…………….
1,1
0,8
landbouw
…………………74
..
8,9
openb. nutsbedrijven
1,9
.
2,1
11,8
11,8
verkeer
…………………..8,8
Sociale séctor en diversen
9,0
..
7,4
–
9,0
.
7,4
2
)4ie,,E.5.13.” van
4
februari – 1959, blz. 92.
‘4
CURAÇAO
is
door
zijn
gunstig
belasting-
klimaat en zijn liberale deviezen-
voorschriften de ideale vestigings-
1
plaats voor:
‘4
effectenbeleggingsmaaschappijen
1
en’
octrooiexploitatiemaatschappijen.
Een brochure met vele bijzon-
derhden is. op aanvraag gratis
verkrijgbaar bij:
Neder!andsche Handel-Maatschappij,
Trustkantoor Curaçao N.V.’
P.O. Box 224, Willemstad (Curaçao);
in Nederland:
Vijzelstraat 32, Amsterdam-C.
(Ingezonden ,nededeling)
Ook uit deze vergelijking biijkt, dat de uitvoering van
het Tienjarenplan is achtergebleven ten opzichte van de
oorspronkelijke opzet, en dat deze achterstand voorname-
lijk ligt in de, direct produktieve sector. Aan een her-
schrjving, tevens versnelling, van het Plan wordt thans met
kracht gewerkt en er kan niet aan getwijfeld worden, dat
tijdens het aanstaande bezoek van de hoogleraren Lieftinck
en Goedhart naast zuiver financiële onderwerpen ook over
deze materie zal worden gesproken.
Ook bracht de heer H. C. Barton van de Economic
Development Administration te Puerto Rico op verzoek
van de Regering een rapport uit. Jammer genoeg geeft dit
rapport niets nieuws; het kan het best omschreven worden
als een compendium van de gedurende de laatste 15 jaren
opgestelde plannen en ideeën, verzameld in de terminologie
van Point Four. Met zijn constatering, dat er in Suriname
geen centraal kantoor voor economische planning is,
bedoelt hij vermoedelijk, dat de Stichting Planbureau
Suriname in het algemeen meer op sociaal dan op econo-
misch terrein werkzaam was, en dat van dit Planbureau
gezien de opzet weinig dirigerende invloed uitging.
Belangrijker was de reis van de Ministers van Financiën
en Opbouw, met het doel om enerzijds verdere financie-
ringsmiddelen te verkrijgen en anderzijds buitenlandse
geïnteresseerden te zoeken voor in Suriname aanwezige
ertsen anders dan bauxiet en goud. Aan deze reis werd,
als goodwill mission, veel publiciteit gegeven, zowel in
Suriname zelf als ook in de bezochte landen Nederland,
West-Duitsland en de ‘Verenigde Staten. In Nederland
werd bij de Nederlandsche Handel-Mij. een kortlopende
385
777
—
Al
lening verkregen, zulks in afwachting van verdere. finân-
cieringsmogelijkheden, ter dekking van het begrotings-
tekort 1959.
Met Krupp werdovereerigekomen, dt,technici van deze
maatschappij binnenkort een onderzoek ter plaatse zullen
aanvangen naar ijzerertsen.
Inzâke splijtbare materialen (kobalt) werd met Nederland
onderhandeld over een te sluiten overeenkomst tot explo-
ratie en exploitatie. Hierbij zal Nederland het onderzoek
bekostigen en een optierecht van 25 jaar krijgen. Een deel
van de bij exploitatie te ontvangen retributiën ‘zal aan Ne-
derland worden terugbetaald ter delging van de exploratie-
kosten. Over de grootte van dat deel is echter nog geen
overeenstemming bereikt. Verder werden o.a. besproken
en Rijkswet inzake belastingaangelegenheden, de aanleg
van kleine vliegvelden in het binnenland, havenverbetering
en de mogelijkheid van het brengen onder Surinaamse vlag
van een deel van de K.N.S.M.-vloot. Ter advisering inzake
nadere financieel-economische planning zullen in april de
hoogleraren P. Lieftinck en C. Goedhart éen bezoek aan
Suriname brengen. Daar de opdracht aan beide hoog-
leraren geheim is, valt momenteel moeilijk te zeggen i
welke richting hun rapport zal gaan. Verscheidene in-
stanties zijn doende cijfermateriaal ten behoeve van
dit rapport te’vergaren. Hoewel beide hoogleraren reeds
begin mei weer zullen vertrekken wordt niet verwacht
dat het rapport v66r begin augustus gereed zal zijn.
De directie van de Suralco besprak met de Regering de
mogelijkheden tot bespoediging van de uitvoering van het
Brokopondo-project, naar aanleiding waarvan werd be-
kend gemaakt, dat in’april met deze versnelling een aanvang
wordt gemaakt. De weg naar Affobakka, bij de stuwdam,
zal in maart 1960 gereed zijn en reeds dit jaar wordt be-
gonnen met de bouw van een vaste brug over de Suriname-
rivier juist beneden de toekomstige dam en van enkele
1’ouwdijken. Het aantal arbeiders steeg inmiddels tot 350.
Administratief werd het Brokopondo-gebied afgescheiden
van de bestaande districten en er werd een nieuw district
,,Brokopondo” gevormd. Reeds werd een aanvang gemaakt
met de bouw van een bestuurshoofdplaats in het oerwoud,
iets ten noorden van het damgebied.
De Regering hield uitvoerige besprekingen met de be-
woners van het te inunderen gebied en wist de meeste te
bewegen, zuidwaarts te verhuizen. Een kleine groep geeft
er evenwel de voorkeur aan, zich in het kustgebied te vesti-
gen, wat in de toekomst zeker aanpassingsmogelijkheden
zal veroorzaken. Het betreft hier, een deel der Aucaners,
dat het gezag van Granman Aboikoni niet erkent. Ten
behoeve van dit project dienen enkele terreinen ten zuiden
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Prof. F. de Vries Lezingen
,,The F. de Vries Lectures”, uitgaande van de
Professor F. de Vries Stichting, zullen dit jaar
gehouden worden in de Nederlandsche Economische
Hoogeschool te Rotterdam op 20 mei a.s. des mor
–
gens 11.30 uur en op 21 mei te 10.30 en 11.30 uur.
Spieker zal zijn Professor P. N. Rôsenstein-Rodan
van het Massachusetts’ Institute of Technolôgy,
Cambridge, Mass.; zijn onderwerp is: ,,Indivisi-
bilities and Economic Growth”.
Belangstellenden zijn hartelijk welkom.
386
van Paranam, een mijnconcessie van de Suralco, onteigend
te worden. Dit onteigeningsontwerp veroorzaakte span-_
ningen onder de betrokkenen, ,welke nog niet konden
wo’rden opgelost, ‘en welke momenteel een belangrijke
inzet zijn in de binnenlandse partijpolitiek.
Financiën.
Met ingang van 7 maart werden de bij verordening vast-,
gestelde koersen van buitenlandse valuta’s opgeheven en
de Surinaamse gulden gekoppeld aan de U.S.$ met een
vaste koersverhouding van 1,87 aankoop en 1,90 verkoop.
Sedertdien fluctueren de koersen van de overige valuta’s,
waarbij de koersverhouaingen op de Amsterdamse beurs
blijkbaar worden gevolgd. De verkoopkoers van de Nf
steeg inmiddels van 50,00 tot 50,32. Een en ander is een
direct gevolg van de gewijzigde situatie in Europa.’
Per 31 maart 1959 was de verkorte balans van de Cen-
trale Bank als volgt:
Debet
(in Sf. 1.000)
-;;
(in Sf. 1.000)
Goud, deviezenreke-
.
Bankbiljetten
17.318
ningen
..,,..,
Diverse saldi
28.865
490
Rek,-cour. saldi ‘Deviezenrekeningen
.
4.445
88
Effecten en hypo. Kapitaal
3.000
theken
,,,,,,,.,,
30
Reserves
3.050
Gebouwen
…,,,
292
Sluitrekeningen
2.367
Sluitrekeningen
591
30.268
‘
30.268
Sedert 1 januari steeg dus de bankbiljettencirculatie met
6 ton, hetgeen voor 2/3 uit deviezenrekeningen en voor 1/3
uit promessen/schatkistpapier werd verkregen. Gedurende
deze periode werden enkele deviezenmaatregelen vereen-
voudigd en werd de mogelijkheid geopend tot valuta-
termijntransacties.
Het nieuwe kantoor van De Surinaamse Bank kwam ge-
reed en zal in april officieel in gebruik worden genomen.’
De dan in Suriname aanwezige leden vân de’hoofddirectie
van de Nederlandsche Handel-Mij, zullen tevens ,bespre-
kingen voeren met de Surinaamse Regering. De Holland-
sche Bank-Unie
wijdde
het december-nummer van haar
,,H.B.U.-nieuws” aan Suriname, in welk nummer de
nadruk werd gelegd op enkele succesvolle Nederlandse
ondernemingen. Vervuurt’s Bank kan op een gunstig 1958
terugzien,met een toeneming van 10 pCt. zowel van de
bruto als van de netto baten;
Sf.
20.000 werd gereserveerd
en een dividend van 7 pCt. werd uitgekeerd. De Suri-
naamse Hypotheekbank had het moeilijker ten gevolge
van de vernauwing van de rentemârge. Nieuwe pandbrieven
konden niet worden uitgegeven, terwijl wel uitloting
plaatsvond, waardoor het arbeidsveld van de bank in-
kromp. De Eerste Surinaamse Verzekeringsmij. ,,De Na-
tionale”
,
breidde in 1958 haar ‘werkzaamheden verder uit,
waardoor de netto winst verdubbelde tot
Sf.
88.300, ter-
wijl de reserves stegen van
Sf.
347.200 tot
Sf.
428.400.
Met ingang van 1959 verscheen het maandblad ,,Econo-
mische Voorlichting Suriname” niet meer gestendild doch
gedrukt, hetgeen de leesbaarheid ten goede komt doch
niet de snelheid van uitgave. Het februarinummer ver-
scheen eerst in april. In afwachting’van het Rapport Lief-
tinck-Goedhart maakt Suriname zich thans op voor een
versnelling in het verbreden van de economische basis.
In dit verband kan ook een grotere belangstelling van het
Nederlandse bedrijfsleven voor Suriname wo’rden gezien.
Zo zal een bekende verifabriek in de loop van dit jaar een
dochteronderneming te Paramaribo vestigen.
Paramaribo.
G. C. A. MULDER, B.Sc., PaD.
–
Het is goed om er zo nu en dan aan herinnerd te worden
dat de scheiding tussen geld- en kapitaalmarkt die in deze
rubriek gemaakt pleegt te worden in de praktijk niet
altijd wordt volgehouden. Bij twee gelegenheden is dit de
laatste tijd nog weer eens duidelijk naar voren gekomen.
Het bdtreft in beide gevallen het aanhouden door de ban-
ken, die traditioneel in Nederland als typische geldmarkt-
instellingen beschouwd worden, van leningen die door
de Staat op de kapitaalmarkt zijn geplaatst. Paradoxaal
genoeg was het er in het eerste geval om te doen het restant
van een kortlopende staatslening in handen van de banken
te brengen, terwijl de tweede maatregel er juist op is ge-
richt om te voorkomen dat een steeds groter deel van een
andere kortlopende staatslening in de portefeuille van de
banken zal geraken.
In het eerste geval gaat het om de overneming door een
consortium van banken van het restant ($ 55 mln.) van
een 3/
4
pCt. lening die in 1947 door de Staat bij de Wereld-
bank werd geplaatst. De lening heeft een résterende loop-
tijd van nog geen zeven jaar en een gemiddelde looptijd
van ca.
43/4
jaar. Deze transactie heeft voor de Staat als
debiteur geen consequenties i.a.v. het tijdstip van af- *
lossing. Wel wordt een buitenlandse schuld omgezet in
een binnenlandse, zodat in de toekomst geen deviezen
voor rente en aflossingmeer nodig zijn. Het betreft hier
dus een door de banken gefinancierde kapitaalexport,
die men
als
een tegenwicht voor de kapitaalimport uit
hoofde van
bijv.
de verkoop van effecten naar het buiten-
land zou kunnen zien. Daar het percentage dat de banken
van de hun toevertrouwde middelen renteloos bij De
Nederlandsche Bank moeten aanhouden in verband met
de aankoop van de nodige deviezen verlaagd is van 10
tot 7, waardoor juist ongeveer de tegenwaarde van
$55
mln.
beschikbaar is gekomen, heeft het bankwezen dus een rente-
loze .vordering op De Nederlandsche Bank kunnen om-
zetten in een rentedragende vordering op de Staat.
Het tweede geval betreft de 3 pCt. staatslening 1962/64,
waarvan ruim f. 1 mrd. uitstaat. Het feit dat hier van een
kortlopende (looptijd maximaalruim
5
jaar), in-eens aflos-
bare lening sprake is, maakt de obligaties een geschikt
beleggingsobject voor banken, qua looptijd in dezelfde
mate als bijv. 5-jarige schatkistbiljetten.
Voor zover zij door de banken in portefeuille worden
genomen, vindt er een doorstroming van geldmarktmid-
delen naar de Nederlandse kapitaalmarkt plaats, hetgeen
bij de overneming van de Wereldbanklening niet het ge-
val is. De Staat streeft er nu naar om het bedrag dat van
de lening uitstaat in te krimpen en dus de aankoopmoge-
lijkheden voor de banken te verminderen, door de houders
de gelegenheid te bieden tot omwisseling in de 4
1
/
4
pCt.
25-jarige lening over te gaan, waarvan de uitgifte in de
verslagweek is aangekondigd. Anders gezegd, de Staat wil
een 3 pCt. lening met een middellange looptijd omzetten
in een
41/4
pCt. lening met een lange looptijd. Kennelijk
achten de monetaire autoriteiten de gevaren van het ver-
vagen der grenzen tussen geld- en kapitaalmarkt dermate
ernstig, dat zij het niet onaanzienlijke rente-offer op de
koop toenemen. Terwijl bij een gedwongen conversie
de debiteur rentekosten wenst te besparen, zal, voor zo-
ver thans ,,vrijwillige conversie” plaatsvindt, juist van
hogere rentekosten sprake zijn, althans gedurende de eerste
jaren. –
Wat de nieuwe staatslening betreft, behalve door ‘mid-
del van het omwisselen van obligatie- of sçhuldregister-
inschrijvingen van .de 3 pCt. lening 1962/64 zal hierop
ook in contanten kunnen worden ingeschreven; de inschrij-
vingskoers (evenals de .,conversiekoers”) is
981/4
pCt.,
het bedrag f. 200. mln., maar bij overtekening kan dit
worden verhoogd, evenals bij de jongste lening van de
Bank voor Nederlaridsche Gemeenten het geval was.
Opvallend is, dat de 3 pCt. obligaties 1962/64 na de
emissie-aankondiging hoger dan
981/4
pCt. zijn gaan
noteren. De verklaring hiervan is gelegen in het feit dat
inschrijvingen via de lening 1962/64 volledig toegewezen
zullen worden. Men zou dus van een soort ,,voorkeurs-
emissie” kunnen spreken, waarbij het agio boven de con-
versiekoers de waarde van de claim representeert.
In de obligatiesector trad onder invloed van de emissie-
aankondiging voor langlopende obligaties een reactie
op, maar de kortlopende obligaties trokken juist in koers
aan. In de aandelensector hebben zich ook tijdens de ver-
U kunt mede-ei
Door aankoop van aandelen van onze beleg-
gingsmoatschappij kunt ook U mede-
eigenaar worden van een deskundig
beheerd omvangrijk vermogen,
opgebouwd uit aandelen van
ruim 100 zorgvuldig geselec-
teerde Nederlandse, Ame-
VI
.
–
rikaanse’.en Canadese ondernemingen.
worden
Vraagt inlichtingen bij Uw
bankier of Uw commissionoir
In
effecten of bij de
Westersingel
84 – Rotterdam
387
slagweek forse koersstijgingen voorgedaan,
zulks ondanks
de daling van het New Yorkse koerspeil.
Staatsfondsen
1959
1959e
199
214
p(‘t.
N.W.S.
……………………
5914 6314
64
3½
pCt.
1947
…………………………
9O’
93A
92
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S
2 Jan. 1 mei 8 mei
pet.
155
1
……………………
87/,
9014
90′!!
(1953
=
100)
1959 1959 1959
3
pCt. Grootboek 1946
8814 91
90ff
Algemeen
……………………………
255
279 285
3
oCt.
Dollarlening
………………
9014′
94/8
9414
Internat.
concerns
…………………
375
403 416
.
4½
pCt.
Nederland
1958
………….
99fff
102f
101’/2
Industrie
……………………………
174
203 206
Scheepvaart
…………………………
151
147 147
Diverse obligaties
Banken
………………………………….
Indon.- aand
.
………………………….
138
103 167
118
167 119
3½ pct: Gem. Rotterdam 1937 VI
9014
95
9414
.
,
pCt.
Bk.v.Ned.Gent1954 11/111
91p,
87
87
Aandelen
‘
.
3½ pCt. Nederi. Spoorwegen
89 94
9414
Kon.
Petroleum
……………………
f. 183,20 f. 164,90
f.165,60
:
Hy
Bank
..
.::::
83
1
!2
4
,
5
6
pCt Nat
Woningb len
1957
110
111′!
111
/
s
A.K.TJ.
…………………………………
262
305
1
/4
313
Kon.
N.
Hoogovens
………………
341
467
.
500
New York
Van
Gelder
Zn .
……………………
193
21314*
221′!2
Aandelenkoersgemiddelde
H.A.L.
…………………………………
158′!!
151V2
14914
Dow Jones Industrials
588
625
623
Amsterd.
Bank
………………………
253′!!
293 293
.Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
13114
138
1381!2
*
ex dividend.
M. P. GANS
/
HOOGOVENS
Ii M U 1 D E N
De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
te Ijmuiden vraagt voor de afdeling
BEDRIJFSORGANISATIE
een bedrijfseconomisch geschoold
medewerker van academisch niveau
voor het verrichten van anlyserende en coördinerende werkzaamheden
op het gebied van de fysische standaards., Deze standaards vormen de
basis voor kostprijsberekening, variabele budgettering en technisch-
economische studies.
Daar de werkzaamheden in deze adviserende functie op een breed
terrein liggen in een technisch bed.ijf, zijn een algemeen technisch
Inzicht, een goed contact met mensen, initiatief en doorzettingsvermogen van veel belang.
Leeftijd tot 30 jaar; bij voorkeur bedrijfservaring.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met beschrijving van opleiding en levensloop worden,
vergezeld van een recente pasfoto en onder vermelding van ons nummer ESB 78, ingewaclit
bij de afdeling Personeelszaken Beambten.
Ter overnwne aangeboden
tegen eik aannemelijk bod:
Doelmatig Bedrijfsbeheer, jrg.
1 t/m IX geb., jaarg. X los.
E.-S.B., jrg. 1954 los, jrg. 1955,
’56 en ’57 geb., jrg. 1958 los.
Div. jrg. laatste jaren: The
conomist, Int. Spectator, F0-
reign Affairs, Occident, Olie.
Mndbl. v. Scheepvaart. &
Scheepsbouw, Tijdschr. v. Eft.
& Documentatie, In de Roos,
Baas boven Baas, Kantoorma-
chinegids, Maandschrift v. h.
Centr. Bur. v. Stat., Correspon-
dentieblad v. Hogere A.mbtena-
ren, alsmede diverse brochures
N.I.V.El., jaargang Voeding,
Punch, Saturday Ev. Post en Nieuwsbrief van Fabius. Br.
no. E.-S.B. 28-5, postbus 42,
Schiedam.
U reageert op
annorices in –
,,E.-S.B.”?
Wilt 1] dat dart steeds
kenbaar maken!
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde .Maandstaat op 30 april 1959
Abonneert U op
DE. ECONOMIST
MaandbÎad . onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen, -.
Prof.
G.
M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra,
Prof. F. J. de Jong.
Abonnementsprijs
f
22.50;
fr. p. post’
f
23.60; voor stu-
denten
f
19.—; fr. per post
1 20.10.
‘
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
388
Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen
. –
f
104.311.190,16
Nederlands
Schatkistpspier
.
489.300.000,
–
Ander Overheidspspier
35.344.243,04
Wissels
………..
78.827 425,46
Bankiers in Binnen- en
Buitenland
……
88.327379,82
Effecten, Syndicaten en
Waarden .
. . .
…
49.353.740,97
Prolongaties en Voor-
schotten tegen
Effecten,,
32.421.006,49
Debiteuren
…….
…
399.733.574,41
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)..,,
6.907 580,31
Gebouwen…….
…
5.000.000,
–
J I.LO’1.!LO.14U,OO
Kapitaal
………
/
49.000.000, –
Reserve
.
.
.
.
.
.
.
.
…
22.000.000, –
Bouwreserve
.
.
. . . …
1.000.000, –
Deposito’s
op
Termijn,,
413.124.822,-
Crediteuren
.
.
.
.
.
.
…
763.058.181,91
Geaccepteerde Wissels
,,
473.676,29
Door Derden
Geaccepteerd
– .,, .
22.680,81
Kassiers en genomen
Daggeldleningen
,,
5.000.000,-
Overlopende
Saldi
en
Andere Rekeningen,,
35.846.179,65
/1.289.526.140.66
Een werkelijk ideaal
verjaarscadeau voor iedere
waters portbeoefenaa r
is en blijft het prachtige boek,
gewijd aar(het
–
prinsessejacht
Be
roéne
Sr a*eck
boeiend geschreven
en luisterrijk geïllustreerd.
Prijs slechts f 9.50.
Verkrijgbaar”bij Uw boekhcuïde-
bar, dan we/ bij de uitgever
N.V. Koninklijke Nederlandsche
Boekdrukkerij H. A. M. Roelants
te Schiedam.
KWANTITEIT of
KWALITEIÏ?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspélien
wij U beslist niet
Wilt Uechter een indruk heb- –
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan zal het U interesseren dat tal-:
rijke grote ondernemingen re-.
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per.
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als• medium in
te schakelen. –
Advertenlie-afdeling
Postbus42 —Schiedarn
STAAT DER NEDERLANDEN
T1,
– p c t. LENING 1959,
uitgegeven krachtens de Leningwet
15
(S6- 348)
gewijzigd bij de wet van 25 juni 1958 (Stb. 314)
en de Leningwet 1959 (Stb. 69)
GROOT f. 200.000.000-
•. of zoveel meer als wordt deelgenomen met in-
levering van
schuldbewijzen/schuldregister-
inschrijvingen van de 3°/
s
Nederlandse
Staatslening per 1962-64.
Het recht wordt voorbehouden het bedrag van f. 200 mln.,
waarvan de storting in geld moet geschieden, te verhogen.
KOERS
VAN
UITGIFTE 9 8
1
/
4
0
/0
Schuldbewijzen aan toonder groot nominaal
f.
1000
en f.
100.
Schuidregisterinschrijvingen groot ten minste f.
100.000.
Looptijd ten hoogste 25 jaren
Delging in 25 gelijke jaarlijkse termijnen. Eerste aflossing
op i juli 1960; vervroegde gedeeltelijke of algehele delging
de eerste tien jaren niet toegestaan.
Jaarcoupons per 1 juli
INSCHRIJVING
op 20 mei 1959 van 9— 16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te
Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,
de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of
de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
te ‘s-Gravenhage.
Sçhuldbewijzen
/
schuidregisterinschrijvingen
van de
3
/o
Nederlandse Staatslening per
1962-64 worden tegen een koers van 98
1/4
OIo
in betaling genomen.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de
inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen worden ingediend
bij het Agentschap.
STORTING
op 1 juli 1959 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam
389
Debet
Kas, kassiers en daggeldieningen
f
164.158.814,54
Kapitaal
Nederlands schatkistpapier
,,
581.908.000,—
Reservefonds
Ander overheidspapier
90.978.800,—
3 pCt. Deposito-obligatiën
Wissels
102.912.190,36
per 1962
Bankiers in binnen- en buitenland
154.19.5 11,24
Deposito’s op termijn
Effecten en syndicaten
51.454.224,29
Crediteuren
Prolongatiën en voorschotten
Geaccepteerde wissels
tegen effecten
85.009.234,66
Door derden geaccepteerd
Debiteuren
703.874.831,23
Overlopende saldi en andere
Deelhemingen
(mci.
voorschotten)
15.199.293,87
rekeningen
Gebouwen, safe-inrichtingen en
inventar.issen
..
1.-
Amsterdamsche Bank
Geconsolideerde Maandstaat per
30 APRIL 1959
Credit
f
90.010.000,-
49.000.000,-
25.000.000,-
445.491.872,26
1.242.812.845,38
36.679.082,71
1.107.256,92
– ,,
59.593.843,92
7 1.949.694.901,19
f1.949.694.901,19
Uitgebreide gegevens omtrent de aard
van de vacatures worden op aanvraag
gaarne toegezonden door de dienst
van personeelzaken, tweede afdeling,
utrecht. Op enveloppe vermelden no. 16/3.
Voor: de dienst van economische zaken
de dienst van de exploitatie
de dienst van personeelzaken
het secretariaat
vraagt de
USCHE SPOORWEGEN
,
jonge academici
in aanmerking komen:
economen
ingenieurs
juristen
sociografen
sociologen
Ook zij die binnenkort het doctoraal-/ingenieurs-
examen hopen af te leggen kunnen reflecteren.
Leeftijd tot 31 jaar, in geval van ruime ervaring
tot 35 laar.
-ii-
N,V,’.NEDER-LAI
390
•
:1,
1
+ 4
r
2
•••
.+
/
– -•-
-‘-
‘-
•
_
–
+•-•
-.-
H;
j
Ok
re
IM
k
‘•___;-.
–
—–
–
f4
(V•t
PHILIPS ,+,TL”, MF
•
•
Starterloze Fluorescentielampen
De voortreffeljke eigenschappen van dej,TL’? M starterloze fluorescentielamp en de ,,TL” F lamp met
inwendige reflectielaag zijn thans in een lamp gecombineerd ,,TL’ MF
Het resultaat: eén starterloze lamp ,,boordvol” eigenschappen, die beslissend zijn voor een voordelige
exploitatie: starterloie schakeling, ‘wâardoor+ maximale bédrijfszekerheid: inwendige reflectielaag waardoor
stof en vuil praktisch geen invloed hebben op de verlichtingssterkte
Hierbij kunt U de talrijke ,,normale’ TL voordelen (sterk verhoogde hchtstroom) optellen
• Een economische, veantwo6rdè.’erlichting-installatje metongekend gunstig rendement is thans ook voor
•
•
uw
bedrijf breikbaar! •
• •
•
•
•
+
•
• .• •
– •
•
•
S
.
PHILIPS
:+P$lLt.PSi,T.L MF –
–
voor permanent hôôg rendement
• +
•
–
–
+
+
391
S
14
Deze topfunctionaris verdient een topsalaris
maar… kan hij ook bogen op eên voldoende
pensioenregeling?
Veelal niet! Hij moge dan al opgenomen zijn in de voor de overige werknemers ge-
troffen voorziening doch deze blijkt doorgaans te gering in verhouding tot zijn inkomen.
Hij ontvangt evenwel een zodanige beloning voor zijn arbeid dat hij geacht kan worden
financieel in staat te zijn zelf de toekomst vopr zich als ook voor zijn na te laten be-
trekkingen in geval van zijn vooroverljden veilig te stellen hetzij door zelf-sparen dan
wel door het aangaan van een levensverzekering.
In deze opvatting nu is een kentering gekomen en de oorzaken daarvan zijn niet ver
te zoeken. De zware tol die de fiscus speciaal van de hogere inkomens heft en de steeds
stijgende kosten van levensonderhoud zijn wel de voornaamste. Deze maken het voor
hogere functionarissen steeds moeilijker de benodigde gelden voor de verzekering van
hun toekomst af te zonderen.
In werkgeverskringen wordt er dan ook steeds meer toe overgegaan voor het onmis-
bare. leidinggevend e personeel
1
waarbij ook nog al eens in het geval van een naamloze
vennootschap de directie zelf wordt betrokken – een aparte pensioenregeling op té
zetten los van de voorziening voor de andere werknemers.
Ter waarborging van deze aanspraken nu verdient een verzekeringsovereenkomst
alleszins aanbeveling!
R. Mees & Zoonen zullen in hun hoedanigheid van assurantiemakelaars voor belang-
stellenden gaarne vrijblijvend een voor de werkgever, zijn staf en de fiscus aanvaardbaar
en ook practisch uitvoerbaar plan voor dusdanige regelingen uitwerken. De plaats van
de assurantiemakelaar immers is en blijft die tussen de vragers naar en de aanbieders
van verzekering vanwaar hij kennis van het vak en het bedrijf alsmede wetenschap
op het terrein van het recht, de fiscale en sociale wetgeving aan neutraliteit en
objectiviteit paart.
‘R.MEES& ZOOKEN
ROTTERDAM
– AMSTERDAM •
S-GRAVENHAOE
•
DELFT
–
SCHIEDAM -VLAARDINGEN
•
ALBIASSERDAM
392
I»