t
t
E
fl
Televisie
Dr. J. Buter
• Het vestigihgsbeleid
– en de groothandel
*
•
J.B.Booij
Levensverzekeriiig
in het eerste halfjaar 1958
*
Drs. J. C. Botterna en Drs. A. G. ter Hennepe
De Nederlandse industrie
in het tweedé kwartaal van 1958
*
Economische ontwikkeling
en levensstandaard
UITGAVE VAN HET NEDERIANDSCH ECO’NOMISCU INSTITUUT
S’
4eJAARGANG
No.2147
/
WOENSDAG 27 AUGUSTUS 1958
–
t.
.
S
1
••
Een bezoek
aan Leipzig
betaalt
zichzelf!
7.14September1958
LEIPZIG ER MESSE
De internationale markt voor consumptie- en
technische gebruiksgoederen
Gratis visum
–
Toegangskaarten, folders en nadere inlichtingen o. a. op’
reisgebied worden verstrekt door de vertegenwoordiging
voor Nederland:
Reisbureau Lissone-Lindeman 14. V.,
Pletterijkade 50, Den Haag, tel. 183290
en 25 bijkantoren
R. Mees &Zonen
Ban kiers en
A ssurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
–
‘s-Gravenhage
Delft. Schiedam. Vlaardingen
Albiasserdam
Adviezen inzake
levensverzekeringen
en pensioen contracten
Voor uitbreiding van haar
Interne Accountantsdienst
•
zoekt industriële onderneming
enige
assistenten
–
Huri werkzaamheden liggen grotendeels in de
omgeving van Amsterdam, doch daarnaast zul-
– len zij ook periodieke controlewerkzaamheden
in het buitenland moeten verrichten.
Vereist zijn: ten minste H.B.S.-opleiding en
enige vakopleiding; ook een nagenoeg afgestu-
deerd accountant kan worden geplaatst.
De voorkeur wordt gegeven aan assistenten met
bedrijfservaring en met de eigenschappen ver-
eist om’goede verstandhouding te onderhouden
met buitenlanders.
•
Brieven onder no. E.-S.B.
35-1,
Postbus 42, Schie-
dam.
ADVERTEER IN IT BLAD
658
E
C
0
N
0
MI
S
C
H-
STATISTISCHE BERICHTEN
– Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rolt erdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening.
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam 6.
‘Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechtî
worden’ beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
–
Losse nummers 75 ct.
Aangetékende stukken
in Nederland aan ht Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants,’Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel ‘1 of 3).
Advertentie-tarief
f. 0,30 per mm. Contract-tarieven op
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,60 per mm (dubbéle kolom). De administratie behoudt
zich’ het recht voor om advertenties zonder opgaaf van *
– redenen te weigeren.
‘MMISSIE VAN REDÂCflE: Ch. Glasz;
L.
M. Ko;ck; ILW. Lambera;
J. Tinbergen: J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
1
COMMISSIE VAfiÂDVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. F. Mertesij de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandepufte; A. J.
Vlencis.
—
‘-
S
–
–
•5
•
–
S
–
•-
S
S
Kjjkdichtheid voor diverse programma’s
(alle gezinsleden; in pCt.)
Kijkervaring
Genoten ondgrwijs
sinds
gezinshoofd
Alle
956
.0. m.o.
Rubriek
gezin-
nen
1957
of
e
1
erder
to.
a)
en
ho.
Journaal en weeroverzicht
66
65
71
.
62
61
66
52
46
54
46
41
49
57
47 56 50
,
42
–
52
Religieuze programma’s
40
37
39 39
34
38
Document, en educat. prog
50 43
49
43
49 46
Documentaire films
53
52
57
50 42
\52
Ballet,
opera,
klassieke
46
40 47
37
44
42
Reportages
…………..
Sport
…………………
61
51
62
49
50 54
54
49
55
47
50
51
Regelmatige
korte
pro-
muziek
…………….
Speelfilms
……………
58
54
63 50
49 56
Toneel
……………..
58
48 60 49
44
52
Quizen gezelsch. wedstr.
64
60
.
68 59
51
62
gramma’s
………….
Kleirskunst
……………
‘Variété, amusement, lichte
57
59 65 54
50
58
muziek
……………..
Jeugdprogramma’s
……
55
46
53
50
41
50
Alle programma’s
……..
55
1
50
57
50
46
1
52
a) waaronder ook lager technisch, lager landbouw- en lager nijverjseids-
onderwijs.
Televisie
Mi
De Nederlandse Stichting voor. de Statistiek, die in
september van vorig jaar een rapport uitbracht over de
Nederlandse televisiebezitters, hun kijkgew6onten en hun
opinies
1),
heeft Vrij spoedig nadien, ni. in juni jl.,een tweede
belangwekkende publikatie over deze . materie aan de
openbaarheid prijs gegeven
2
). Doordat de aan de studies
ten grondslag liggende enquêtes in verschillende perioden
werden gehouden – de informaties ten behoeve van het
eerste rapport werden ingewonnen in het tijdvak van 19 mei
tot 15 juni 1957, die voor het tweede van 2 februari tot
8 mairt 1958 — is, hoewel de rapporten qua opzet en
inhoud hier en daar aan-
zienlijk van elkaar verschillen,
op een aantal punten verge-
lijking in de tijd mogelijk.
Dit geldt uiteraard in de
eerste plaats voor het totaal
aantal, en de volgèns di,erse
criteria’ingedeelde, te1evisie
2
bezitters. Het blijkt, dat het
aantal geregistreerde toestellen
per 1.000 gezinnen toenam
van 39 in begin februari’l957
tot 76 per 1 december van
dat jaar – het tijdstip waarop
de steekproef werd getrokkèn
– en tot bijna 100 in april
ji. In de samenstelling der te-
levisiebezitters, onderscheiden
naar de produktieve functie
van het’ gezinshoofd, heeft
zich sedert de vorige enquête
een verschuiving voorgedaan:
het aantal toestellen bii week-
loners en personen zonder
werkkring is naar verhouding sterker gestegen- dan ‘dat
•
bij maandloners en zelfstandigen; de felevisiedichtheid bij
laatstgenoemde groepen is echter nog aanzienlijk. hoger
dan bij beide eerstgenoemde. Vergelijking in de tijd leert
vodrts o.a., dat zich in de houding ten aanzien van commer-
ciële televisie een wijziging hèeft voltrokken: tijdens de
eerste enquête gaf 26 pCt. der bezitters spontaan te kennen
véér en 35 .pCt. tegen reclame in de televisie te zijn; bij de
laatste enquête wâren de percentages resp. 36 en 28.
Uitvoerig zijn de hoofdstukken van het rapport, waarin
In ,,E.-S.B.” van 4 december
1957
schonken
wij
aan dit
rapport aandacht.
,,Televisie in Nederland –
1958,
een onderzoek naar opinies
en kijkgewoonten in opdracht van N.V. Thabur en Graetz.
K.G.”, ‘-Gravenhage
1958, 73
blz. + bijlagen, f.
15.
–
.
Blz.
Televisie,
door Drs J. H. Zoon . ……………..659
Het vestigingsbeleid en de groothandel,
door Dr. –
J. Buter
………………………………
660
Levensverzekering in het eerste halfjaar
\
l958
door J. B. Boojj ………………………
662
De Nederlandse industrie in het tweede kwartaal
van 1958, door Drs. J. C. Bottema en’Drs. A. G.
ter Hennepe …………………………..
665
A a n t e k e n i n g :
–
Economische ontwikkeling en levensstandaard 667
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
de kijkgewoonten zijn geanalyserd. Deze analyse brengt
o.a. aan het licht, dat ii25 pCt. der gezinnen het toestel
gedurende 91 pCt. of meer van de tijd dat de Nederlandse
zender uitzond, was ingeschakeld; dat 11 pCt. van alle
personen van twee jaar en ouder in televisiebezitteride
gezinnen naar meer dan 90 pCt. der programma-onderdelen
keek en dat dit percentage voor vrouwen van 30 jaar en
ouder zelfs 19 bedraagt. De belangstelling voor de diverse
programma-onderdelen-is met behulp van de kijkdichtheid
– het aantal werkelijke kijkers in procenten van het
aantal dat in de gelegenheid was te kijken – gemeten. Op
zeer overzichtelijke wijze zijn
cle resultaten van
uti onuer-
zoek in een dertigtal ta-
bellen, zowel voor ieder met
name genoemd programma-
onderdeel afzonderlijk, als
voor de rubriek als geheel en
dan met indeling der kijkers
volgens diverse criteria, vast-
gelegd.
Uit nevenstaand staatje, –
waarin enkele der vele gege-
vens uit deze tabellen zijn te-
zamen gebracht, kan de lezer
zich een globale indruk vor-‘
men van de voor diverse ru- –
brieken bestaande belangstel-
ling. Helaas konden wij de
leeftijdsindeling der gezinsle-
den niet vermelden, anders
had de lezer kunnen zien, dat
jeugdprogramma’s bij lieden
van 30 jaar en ouder een kijk-‘
dichtheid halen van niet min-
-der dan 44 pCt. Of dit verband houdt met het hoge gehalte
der uitzendingen dan wel met een zekere onvolwassenheid
der – volwassenen, vermogen wij niet te beoordelen. Het
omgekeerde van het zojuist genoemde verschijnsel doet zich
trouwens ook voor: kinderen kijken ni. naar programma’s,
die werden aangekondigd als zijnde voor hen minder geschikt,
evenveel als naar andere soortgelijke programma-onderdelen.
Een voor exploitanten van amusement buitenshuis wellicht
hoopvol perspectief biedt de wetenschap, dat lieden die
reeds enige tijd een televisietoestel in huis hebben minder
kijken dan degenen, die zich eerst kort tot de bezitters
mogen rekenen. Vooralsnog zal echier, geloven wij, het
voor genoemde exploitanten eventueel gunstige effect van
– het minder kijken der ervaren bezitters wel worden
gecompenseerd door de voor’hen nadelige invloed van de
snelle uitbreiding der totale kijkerschare. Z.
–
‘
Blz.
Boekbesprekingen:
–
Prof. Dr. M. J. H. Smeets: Inkoop van eigen
aandelen, bespr. door Tj. S. V&ser ……….
669
W. Bierfelder: Wege undIrrwege mathematischen
Denkens in Wirtschaftstheorie und Unternh-
mungspolitik,
bespr. door Dr. J. H. C. Lisman
669
Geldt en kapitaalmarkt, door Drs, J. C. Brezet…
670
Notities:
,,Super market’s”- in Engeland ……………661
Recente publikaties ……………………..670
Statistieken …………………………….671
659′
Een groot aantal takken •van de agrarische
en voedselvoorzieningshandel ondervindt moei-
lijkheden bij het totstandkomen
van vestigings-
besluiten, die
in de plaats zouden moeten komen
van
de tot nu toe bestaande
erkenningsreglemen-
ten. De weerstanden bij de Regering tegen vesti-
gingsbesluiten voor deze takkn van handel zijn
dusdanig,
dat dit in enkele gevallen heeft geleid
tot afwijzing van aanvragen om vestigingsbeslui-
ten, terwijl in een aantal andere gevallen grote
onzekerheid bestaat over het al
of niet totstand-
komen van deze besluiten. Op enkeje aspecten van
dit vraagstuk wordt in dit artikel de aandacht ge.
vestigd.
Met name wijst schrijver op de – z.i. bij
uitstek gunstige – ervaring, die is
opgedaan met
het gevoerde vestigingsbeleid op basis van de
erkenningsreglementen. Op de vraag, waarom de
Commissie Adviezen Vestigingsregelingen van de
S..E.R. en de Regering tot dusver zo
weinig –
ge.
neigd
zijn
hun medewerking te verlenen, luidt
schrijvers antwoord, dat
hieraan alleen een on-
beredeneerd sentiment ten gröndslag kan liggen.
Het
vestigingsbeleid
eiide
groothandel
Bij het vervangen van de Vestigingswet Kleinbedrijf
1937 door de Vestigingswet Bedrijven 1954 is de werkings-
sfeer van de wet uitgebreid tot het gehele bedrijfsleven met
uitzondering van de landbouw, de visserij, het bank- en
verzekeringswezen en het verkeer. Deze uitbreiding is mede
gemotiveerd met het oog op de eventuele vervanging van
de zgn: erkenningsreglementen door vestigingsbesluiten.
Deze erkenningsreglementen, die zijn vervat in verorde-
ningen, die door de produktschappen zijn overgenomen
van hun voorgangers, de voormalige bedrjfschappen voor
de voedselvoorzieniig, hebben vooral toepassing gevonden
iii een aantal takken van handel in de agrarische en voedsel-
voorzien ingssector.
Op basis van deze erkenningsreglementen wordt voral
sinds de bevrijding voor een groot deel van de agrarische
en voedselvoorzieningshandel een vestigingsbeleid gevoerd,
dat voor de betrokken takken van handel van grote bete-
kenis is. Dit beleid, dat aanvankelijk door de vakgroepen
en thans, hetzij door de ingestelde bedrijfschappen, hetzij
door daartoe krachtens een beschikking van de Minister
van Landbouw ingestelde commissies wordt voortgezet,
komt overeen met dat bij kleinhandel en ambacht.
Er worden eisen gesteld aan handelskennis en/of vak-
bekwaamheid en/of aan kredietwaardigheid. Daartoe zijn
door’ een aantal bedrijfstakken opleidingsmogelijkheden
geschapen door middel van schriftelijke ‘en/of mondelinge
cursussen. In vele gévallen worden de betrokkenen ook in
het bezit gesteld van een erkenning uitsluitend op basis
van de ervaringen, die zij in de praktijk hebben opgedaan.
Bij de voorbereiding en het tot standkomen van de
Vestigingswet Bedrijven heeft niemand kunnen vermoeden,
dat de plaatsgevonden formeel-administratieve wijzi-
ginen wel eens zouden kunnen leiden tot een geheel ander
beleid, dan tot nu toe is gevoerd.
Na daarover adviezen te hebben gevraagd van de daar-
voor ingestelde Commissie Adviezen Vestigingsregelingen
van de Sociaal-Economische Raad, is reeds een tweetal
aanvragen om vestigingsbesluiten, nl. Voor de pootaard-
appelhandel en voor de exporteurs van strovlas afgewezen.
Voor een aantal andere bedrijfstakken is het beraal nog
gaande en de Staatssecretaris van Economische Zaken
heeft het in overleg met de Minister van Landbouw, Visserij
en Voedse1vooziening nuttig geacht, het advies van de
Commissie Adviezen Vestigingsregelingen te vragen ovet
een aantal richtlijnen, betrekking hebbende op het vesti-
gingsbeleid ten aanzien van de betrokken takken van
handel. Deze richtlijnen zijn gepubliceerd in het Mede-
delingenblad van de Sociaal-Economische Raad van 22
juli ji.
Zonder in dit artikel uitvoerig op deze richtlijnen in te
gaan, willen wij de aandacht vestigen op één aspect, dat
èn in deze richtlijnen èri ook in de reeds door de S.-E.R.-
commissie uitgebrachte adviezen volledig is jenegeerd. Dit
is namelijk de ervaring, die lot nu toe is opgedaan met het.
sindr de bevrijding in de betrokken takken van handel
gevoerde vestigingsbeleid op basis van de erkennings-
reglementen. Deze ervaringen zijn – ondanks de neiging
bij sommige buitenstaandets vest ig ingsregelingen op niet
on-geestige, doch wel ondeskundige wijze te ridiculiseren –
bij uitstek gunstig. Dit is niet alleen een subjectieve op-
vattiiig, die bij de betrokken branche-organisaties aan-
wezig is, doch dit kan ook dooi- objectieve maatstaven
worden geadstrueerd.
Bij het beoordelen van vestigingsregelingen wordt veelal
eenzijdig de nadruk gelegd op de belemmeringen, die deze
regelingen met zich brengen voor degenen, die zich in een
bepaalde bedrijfstak willen vestigen. Daarbij wordt niet
alleen vergeten, dat het stellen van werkelijke
minimumeisen
van deskundigheid geen reële belemmering vormt voor
personen, die zich enigszins willen bekwamen voor het
beroep, dat zij gaan uitoefenen. Ditzelfde geldt immers ook
voor het overgrote deel van andere beroepen zonder dat
daarvoor altijd een vestigingsregeling nodig is.
Men vergeet ook, dat vestigingsregelingen voor de
betrokken takken van handel daarnaast
de mogelijkheid
scheppn
zich op eenvoudige wijze voor te bereiden op een
vak, voor welk vak zonder de basis van een vestigings-
regeling geen opleidingsmogelijkheid zou bestaan. Niet ten
onrechte kan daarom worden gesteld, dat een doelmatige
vestigingsregeling het toetreden van nieuwe enigszins op
hun taak voorbereide ondernemers bevordert, terwijl het
ontbreken van véstigingsregelingen en daarmede samen-
660
hangende opleidingsmogelijkheden het toetreden van deze
elementen belemmert en de. deur openzet voor onverant-
woorde vestigingen. Dit met als gevolg grote schade niet
alleen voor de betrokkenen zelf en ook niet alleen voor de
,,Super markets” in Engeland
Zelfbedieningswinkels zijn in Engeland een
vertrouwd verschijnsel geworden; er zijn er, naar
,,The Economist” van 23 dezerweet te melden, on-
geveer4.500 en iedere maand komen er rond 70 bij.
Uit deze gestadige ontwikkeling heeft zich
een dynamisch verschijnsel los gemaakt, de ,,super
market”, waaronder wordt verstaan een zelf-
bedieningswinkel op het gebied van voedings-
middelen en schoonmaakartikelen met een ver-
koopruimte van minstens 2.000 vierkante voet.
Volgens deze maatstaf gemeten zijn er in Enge-
land 175 – waarvan ongeveer de helft wordt
geëxploiteerd door de coöperatieve beweging -,
een aantal, dat iedere maand met minstens
5
toeneemt. Het zijn deze ,,super markets”, zegt
,,The Economist” , .that are beginning to
cause the dramatic lowering of prices to the
consumer that one might expect from a major
technological upheaval”.
De belangrijkste kostenverlaging bij de ,,super
market” wordt gevonden onder de loonkosten.
Hoewel zeifbediening reeds rationalisatie en
specialisatie mogelijk maakt, kunnen de poten-
tiële kostenverlagingen op ,,super market”
–
schaal eerst ten volle worden gerealiseerd. Als
gevolg van ,,economies of scale” hebben ,,super
markets” hun loonkosten tot beneden
5
pCt. van
de omzet kunnen verlagen, terwijl de kleinere
zelf bed ien ingswinkels slechts
4
â 1 pCt. van de
in toonbankwinkèls bij een omzet van ca. £ 600
per week gebruikelijke 7
t
8 pCt. hebbeii kunnen
afschaven.
Ondanks de lagere detailhandelsprijzen zijn de
bruto-winstmarges in de ,,super markets” hoger.
Dit verschijnsel doet zich, zegt genoemd blad, in
alle zeifbedieningswinkels voor, maar in de
kleinere zaken is’ dit een gevolg van impuls-
aankopen, terwijl de winkelier ii een ,,super
market” ,,can break into the food trades with
higher
1
distributive margins…. and can fix his
eyes on the green pastures of ,,non food” goods
– which offer glittering prizes in higher margins”.
De grote omvang van de ,,super markets”
brengt ook nadelen met zich. Zo schijnt het
aantal krui meld iefstallen in dit soort winkels sterk
toe te nemen. Belangrijker dan dit lek is de stijging
van het vereiste vaste kapitaal. Heel vaak moet de
eigenaar van een ,,super market” grote bedragen
– gemiddeld £8 per vierkantë voet verkoopruimte
—’uittrekken voor verbouwing, decoratie,
1
ver
–
lichting enz. van reeds bestaande gebouwen.
W.
betrokken bedrijfstak, maar tevens voor leveranciers en
afnemers.
Voorts dent in dit verband te
,
worden bedacht, dat een
verantwoorde vestigingsregeling, ondanks het geheel andere
karakter hiervan, kartelvorming vootkomt. Dit blijkt als
men een
vergelijking
treft tussen de agrarische en voedsel-
voorzieningshandel, waarin kartelregelingen tot hoge
uitzonderingen behoren, en andere takken van handel, waar
dergelijke regelingen veelvuldig voorkomen.
Dit ligt voor de hand. Indien ondernemers in een bepaal-
de bedrijfstak zich bedreigd voelen door een onredelijke
concurrentie van ondeskundige en daarom onverant-
woordelijke ondernemers, gaan zij middelen beranien
hiertegen iets te doen. En niet ten onrechte. De Regering
zal daarom ook in verschillende gevallen moeten kiezen
tussen het handhaven van een verantwoord en krachtens
de ervaring gunstig werkend yestigingsbeleid met de thans
bestaande levendige concurrentie en het laten vervallen
van vestigingsregelingen met als gevolg ôf het beperken
van de concurrentie door daartegen gerichte privaatrech-
telijke afspraken ?f waar dit niet mogelijk blijkt, het bevor-
deren van een chaotisch distributie-apparaat met grote
schade voor de afzet in binnen- èn in buitenland.
Ten slotte nog een andere opmerking. Het regerings-
beleid in Nederland dient voor een belangrijk deel gericht
te zijn op het bevorderen van de eigen verantwoordelijk-
heid van het georganiseerde bedrijfsleven. Wanneer bedrijfs-
organisaties tot de conclusie komen, dat het continueren
van een vestigingsregeling gewenst is en zij daarvoor de
verantwoordelijkheid willen aanvaarden, dan past het in
het kader van een dergelijk beleid, datde Regering derge-
lijke initiatieven steunt. Tenzij deze steun niet in overeen-
stemming zou zijn met het algemeen welzijn of met de
rechtmatig gerichte belangen van andere groepen van de
bevolking. Dit laatste is echter noch in de tot nu toe door
de Commissie Adviezen Vestigingsregelingen uitgebrachte
adviezen, noch in de door de Regering geformuleerde
richtlijnen genoemd. Dit kan ook moeilijk, omdat voor
een dergelijke stelling de gronden ontbreken.
Vraagt men nu, waarom dan èn de Commissie van de.
S.-E.R. èn de Regering tot nu toe zo weinig geneigd zijn
hun medewerking, te verlenen, dan moeten wij daarop
antwoorden, dat hieraan alleen een onberedeneerd senti-
ment ten grondslag kan liggen, dat men in het bijzonder
ten opzichte van de handel meent te kunnen laten gaan.
Wij kunnen althans moeilijk een andere verklaring vinden
voor het doen beëindigen van waardevolle activiteiten van
de betrokken’ bed rij fsorganisaties, die volledig door het
bedrjfleven zelf worden gefinancierd. Steeds meer komt.
de vraag op, of de betrokken takken van handel er goed
aan doen prat te gaan op het bewaren van hun zelfstandig-
heid door als vrijwel enige uitzonderingsgroep van de
Nederlandse bevolking hun activiteiten volledig zelf te
bekostigen. Wie, niet uit de staatsruif eet, kan kennelijk
ook niet de steun van de Staat verwachten.
Hoe anders is het te verklaren, dat de Regering, daarbij
gesteund door de betrokken S.-E.R.-commissie, zonder reke-
ning te houden met in het verleden opgedane ervaringen
en zonder zich ,te beroepen op het algemeen welzijn con-
structieve initiatieven van het bedrijfsleven zelf afwijst?
Initiatieven, die zijn gebaseerd op en volledig in overeen-
stemming zijn met de nog niet lang geleden tot stand
gekomen vestigingswetgeving.
‘s-Gravenhage.
.
Dr. J. BUTER.
6Î
In het eerste halfjaar 1958 is
vôor
f. 14,2
mln.
minder aan nieuwe verzekeringen tot stand geko-
men dan gedurende dezelfde tijd een jaar.
eerder.
Deze achteruitgang is een gevolg van de sterke”da-
ling van de renteverzekering; waardoor deze soort
verzekering,
welke doorgaans zowel in absolute
zin
als relatief
het
belangrijkste aandeel in de pro-
duktie op haar naam heeft staan, door
de kapi-
taalverzekering is overvleugeld. Gedurende de
eerste zes maandin van dit jaar werd voor ruim
f: 41
mln.
meer aan premie ontvangen dan
ge.
durende hetzelfde tijdvak in 1957; de uitkeringen
stegen met
f. 12,4 mln. Geconcludeerd wordt, dat
in het licht van de huidige omstandigheden de
ontwikkeling van de levensverzekering in het ver-
streken halfjaar zeker,reden tot tevredenheid
geeft; –
door de – zij
het
lichte -. teruggang in de pro-
duktieresultaten is het evenwel vooralsnog
éen
open vraag of 1958 uiteindelijk toch nog een beter
beeld zal
opleveren dan het recordjaar 1957.
Produktie.
Statistische gegevens, die door het secretariaat van de
Nederlandse Vereniging ter Bevordering van het Levens-
verzekeringwezen” (N.V.B.L.) aan de hand van de door
de binnenlandse maatschappijen uitgebrachte jaarverslagen
zijn verzameld en waaraan deswegen een semi-officieel
karakter kan worden toegekend, tonen aan dat
i
in- het jaar
1957 de toevoer aan nieuwe verzekeringen met f. 4.458,6
mln, bijna f. 4,5 mrd. heeft bedragèn
1).
Daarmede is
ten opzichte van 1956, in welk jaar de produktie mèt een
bedrag van f. 4.047 mln. .voor het eerst in de geschiedenis
van het Nederlandse levensverzekerihgwezen de grens
van f. 4 mrd. werd overschreden, een bruto-vooruitgang
van
f.411,5
mln, geboekt, terwijl er
tegelijkertijd
een
nieuw produktie-record werd gevestigd. Het totale bedrag,
waarvoor men aan het eind, van 1957 zijn toekomst-
belangen aan het particuliere levensverzekeringbedrijf
heeft toevertrouwd, bedrâagt ruim f. -29,4 mrd. tegen
f. 26,6 mrd. ultimo 1956.
Uit de verslagen van de Verzekeringskamer over 1955
en 1956 blijkt, dat in die jaren 93,4 pCt. van de totale
verzekeringsportefeuille betrekking had op posten, die
o’p het leven van hier te lande woonachtige personen zijn
gesloten. Aangenomen mag worden, dat voor 1957 een
zelfde percentage zal gelden. Daarvan uitgaande betekent
dit, dat’het Nederlandse volk per -31 december 1957 voor
een totaal bedrag van f. 27,5 mrd. verzekerd was, tegen
f. 24,9 mrd. pereinde
1956.
Bij een bevolking van 11.095.000
inwoners per 31 december 1957 komt dit er op neer, dat
het gemiddelde verzekerd bedrag per hoofd f. 2.479 groot
is, d.i. een stijging van f. 207 ten opzichte van het voor
1956 gevonden gemiddelde van f. 2.272. Ter vergelijking
diene, dat aan het einde van het vooroorlogse recordjaar
1938 ht gemiddeld per hoofd van onze bevolking ver-
zekerde bedrag slechts f. 488 beliep.
De hierboven aangehaalde produktiecijfers ‘hebben
betrekking op de verzekeringen, die door de
59
hier te
lande werkzame Nederlandse maatschappijen in binnen-
en buitenland zijn afgesloten. Naar schatting bètreft
ongeveer 6 pCt. van de produktie verzekeringscontracten,
– /
) De Verzekeringsbode van 11 jüli 1958, nr. 28,
‘662
Levensverzekèring
‘in het –
eerste halfjaar 1958
die tot stand zijn gekomen in een aantal andere bedrijfs-
gebieden, waar de Nederlandse, maatschappijen, daartoe
door de officiële instanties van de betrokkèn landen-ge-
machtigd, hun activiteiten op het terrein der levensverzeke-
ring mogen ontplooien. Die bedrjfsgebieden zijn in volg-‘
orde van hun
belangrijkheid:
België, Indonesië, Suriname
en Ned. Antillen, -Frankrijk, Zuid-Afrika, Canada en
Denemarken. – -,
Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek houdt zich
met het’ verzamelen van prodiktiecijfers bezig. Daarom-
trent verstrekt het maandelijks een opgave, meestal tegen
het eind van de maand, volgend op de periode, waarop de
gegevens betrekking hebben. Dank zij deze maandelijkse
publikatie is het mogelijk de ontwikkeling van-de levens-
verzekering op de voet te volgen. Aan de C.B.S.-produktie-
cijfers echter ligt een
,
andere wijze van samenstellen ten
grondslag. Zij betreffen uitsluitend de hier te lande afge-
sloten nieuwe ‘verzekeringen van de binnenlandse èn
buitenlandse maatschappijen.
Het logische gevolg van de twee afwijkende methoden
van berekening is evenwel, dat er niet te vermijden ver-
schillen onistaan. Of het mogelijk is bij het samenstellen
een zodanige grondslag te kiezen, dat er in de van twee
verschillende kanten komende gegevens en grotere mate
van uniformiteit o,ntstaat, onttrekt zich aan onze beoor-
– deling. De
wenselijkheid
daarvan kan niettemin worden
uitgesproken. Aansluiting bij het pas veel later verschij-
nende verslag van de Verzekeringskamer zou verkregen
kunnen worden, wanneer dezelfde weg wordt gevolgd
en dezelfde methode wordt toegepast, welke bij dit officiële
lichaam usance is. Dan kan niet voorkomeh, wat bijv.
ten aanzien van 1957 het geval is, dat het C.B.S. op een
eindproduktiecijfer komt van f. 3.933,9 inin., d.i. dus het
– bedrag van de alleen hier te lande bij
–
– binnen- en buiten-
landse maatschappijen gesloten verzekeringen, doch het
op grond van de verslagen derNederlandse maatschappijen
gevonden produktiecijfer van de hier en elders tot stand
gekomen verzekeringen een bedrag van
f.
4.458,6 mln.
aanwijst, m.a.w. f.
525
mln, of ruim een half miljard hoger.
Wanneer wij aan de hand van de gedurende de eerste
zes maanden van 1958 vërshenen produktie-opgaven van
het C,B.S. een opstelling maker van de in die periode
-,
S
geboekte resultaten en deze vergelijken met wat in de eerste
helft van 1957 werd bereikt, dan valt er in het groeitempo
van de levensverzekering een teruglopende tendens te
constatetn. Zelfs in die mate, dat de produktie bij die van’
het vorige jaar is achtergebleven. Zoals uit tabel 1 blijkt
heeft het daar aanvankelijk niet naar uitgezien. Want in
het eerste kwartaal werd met f. 931,4 mln, een produktie
geboekt, welke die van het vorige jaar in dezelfde periode,
toen de produktie f. 892,4 mln. bedrôeg, met f. 39 mln.
overtrof. In het tweede kwartaal heeft zich echter een
inzinking geopenbaard, welke tot gevolg had, dat de
aanwas aan nieuwe verzekeringen, in dat tijdvak f. 924,9
mln. bedragende, f. 53,2 mln, onder het produktiepeil
van het tweede kwartaal van 1957 bleef. Het uiteindelijk
resultaat is derhalve, dat er in de eerste zes maanden van 1958
voor f. 14,2 mln,
minder
aan nieuwe verzekeringen is tot
stand gekomen dan gedureiide dezelfde tijd een jaar eerder.
Medio 1957 vertegenwoordigden de nieuwe verzekerings-
contracten een totaal bedrag van f. 1.870,5 mln., halverwege
1958 echter f. 1.856,3 mln.
TABEL 1
Produki’ieverloop eerste halfjaar 1957-1958
(in miljoenen guldens)
verschil
periode
1957
1958
1958
t.o.v.
1957
279,4
284,7
+
5,3
288,6
313,9
– +
25,3
324,4
332,8
+
8,4
le
kwartaal
892,4
931,4
+ 39,0
januari
…………………..
februari
…………………..
maart
.
…………………….
april
……………………
320,9
312,9
–
8,0
334,5
289,0
–
45,5
………………..
juni
…….
322,7
..
323,0 +
0,3
mei
…………*……………
2e
kwartaal
978,1
..
924,9
-53,2
totaal eerste halfjaar
1.870,5 1.856,3
–
14,2
Bij het levensverzekeringbedrij( , wordt onderscheid
gemaakt tussen verzekeringen die door particulieren tegen
de daarvoor geldende. zgn. individuele premietarieven
worden aangegaan en verzekeringen die in groepsverband
worden gesloten, t.w. personeelsverzekeringen, waarvoor
een gereduceerd tarief wordt toegepast. Deze collectieve
verzekeringen vormen een voornaam bestanddeel van de
produktie resp. van de totale verzekeringsportefeuille.
Blijkens het laatste verslag van de Verzekeringskarner, die
in haar jaarlijkse rapport afzonderlijke cijfers publiceert
betreffende individuele en collectieve verzekeringen, be-
stond in 1956 de produktie voôr, 54,1 pCt. uit individuele
en voor 39,5 pCt. uit collectieve verzekeringen. Per ultimo
1956 bedroeg het aandeel in het totale verzekerde bedrag
van ,,individueel”
54,2
pCt. en van ,,collectief” 34,7 pCt.
Een dergelijke splitsing wordt door het
C.B.S.
in zijn
produktie-overzichten niet gemaakt. Onwillekeurig rijst de
vraag of dit evenals in andere landen, bijv. België, West-
Duitsland, de Verenigde Staten, ook te onzent niet door-
voerbaar zou zijn. Bij onze Zuiderburen geeft het Minis-
terie van Economische Zaken, onder welks controle het
Belgische levensverzekeringbedrijf staat, jaarlijks een
statistisch overzicht uit, waarin de cijfers voor de individuele
en collectieve verzekeringen aparte rubrieken vormen. In
West-Duitsland kan men bp dit punt gedetailleerde infor-
maties in het ,,Jahrbuch” vinden, terwijl het ,,Institute
of Life Insurance” te New York in zijn publikaties grote
hoeveelheden statistisch materiaal over alles wat de levens-
verzekering Taakt pleegt op te dienen.
‘Onderscheiden naar de drie hoofdbranches kapitaal-,
rente- en volksverzekeringen zijn in tabel 2 de cijfers
opgenomen, die gelden voor de op individuele en collec-
tieve basis
tezamen
afgesloten verzekeringen, waarbij het
dus niet mogelijk is na te gaan, welk gedeelte daarvan op
de ene en welk gedeelte op de andere soort verzekering
betrekking heeft.
TABEL 2.
Produktie per branche
(eerste halfjaar)
1
verschil
1957
1958
1
1958
t.o.
1957
1958
1
1
.
branche
1957 v.
(in procenten
(in miljoenen guldens)
van het
totaal),
kapitaaWerzekering
.
823,1
–
868,0 + 44,9
44,0
46,8
renteverzekering
………
856,3
923,1
853,8 -69,3
49,4
46,0
volksverzekering
……..
..
124,3
134,5 + 10,2
6,6
7,2
totaal ………………1.870,5
1.
-14,2
100,0
100,0
Bij nadere beschouwing van deze tabel
blijkt,
dat de
vooruitgang, welke ten opzichte van 1957 zowel de kapitaal-
verzekering (f. 44,9 mln.) als de volksverzekering (f. 10,2
mln.) hebben geboekt – samen f. 55,1 mln. – volledig
teniet is gegaan door de opvallend grote achteruitgangÇ
welke de renteverzekering (f. 69,3 mln.) vertoont. Hierin
schuilt een aanwijzing dat het publiek bij het streven
naar bezitsvorming door middel van de levensverzekering
een duidelijke voorkeur voor de kapitaalverzekering,
m.a.w. voor het creëren van vermogen aan de dag heeft
gelegd, terwijl de vorming van inkomen langs de weg van
de renteverzekering in dit eerste halfjaar
blijkbaar
minder
bëlangstelling heeft genoten. Het feit, dat bij de levens-
verzekeringmaatschappijen het verstrekken van hypo-
thecaire geldleningen veelal in combinatie met eën kapitaal-
vèrzekering geschiedt, heeft ook tot de verdere groei van
deze soort verzekering bijgedragen. Waarschijnlijk heeft
voorts de collectieve sector van het bedrijf, welke voor-
namelijk ‘uit renteverzekeringen (pensioenvobrzieningen)
bestaat, een veer moeten laten, waaraan de omslag in de
conjuncturele omstandigheden met de daarmede gepaard
gaande terugvallende bedrjvigheld in verschillende onder-‘
nemingen niet vreemd is.
Door deze ontwikkeling is de renteverzekering, welke
doorgaans zowel in absolute zin als relatief het belang-
rijkste aandeel in de produktie op haar naam heeft staan,
door de kapitaalverzekering overvleugeld. Er werden in de
eerste helft van 1958 merendeels kapitaalpolissen afge-‘
sloten (f. 868 mln. of 46,8 pCt. tegen f. 823,1 mln, of
44 pCt. vorig jaar). Op de tweede plaats komt de rente-
verzekering (f. 853,8 mln. of 46 pCt. tegen f.923,1 mln, of
49,4 pCt. vorig jaar). Als steeds wordt de derde plaats
ingenomen door de volksverzekering, in wélke tak van
het bedrijf een opmerkelijke vooruitgang werd genoteerd
(f. 134,5 mln, of 7,2 pCt. tegen f. 124,3 mln, of 6,6 pCt.
vorig jaar).
Premie-ontvangsten.
Onder auspiciën van de reeds eerder genoemde Neder
–
landse Vereniging ter Bevordering van het Levensver
–
zekeringwezen worden elke drie maanden kwartaal-
overzichten, ,,De Teistrook” geheten, gepubliceerd, waarin
behalve de door het C.B.S. verzânielde produktiecijfers nog
enkele andere van essentieel belang zijnde gegevens zijn
opgenomen, die het mogelijk maken zich al tijdens het
663
lopende boekjaar over de gang van zaken bij het
binnen-
landse
bedrijf van de
Nederlandse
verzekeringsonder-
nemingen te oriënteren. In tegenstelling tot wat bij de
produktie-overzichten het geval is, zijn hierbij de buiten-
landse maatschappijen derhalve buiten beschouwing
gelaten.
Ten aanzien van de premie-ontvangsten (f. 414,2 mln.)
blijkt, dat in de eerste zes maanden van dit jaar ruim
f. 41 mln. méér in de vcirm van premiestortingen bij het
levensverzekeringbedrijf is gespaard dan in
1957
gedu-
rende hetzelfde
tijdvak
(f. 372,9 mIfl.). Zoals de op de
laatste vijf jaar betrekking hebbende
cijfers
uit tabel 3
laten zien, ligt dit spaarsurplus ongeveer op hetzelfde
niveau als in 1956 ten opzichte van
1955
het geval was en
is de matige toeneming, die in 1957 bij
vergelijking
met
1956
moest worden geconstateerd, slechts van incidentele
aard geweest.
TABEL 3.
Premie-ontvangsten
(iii miljoenen guldens)
Premie-ontvangst
Toeneming t.O.v. het
jaar
eerste halfjaar
voorgaande jaar
1954
294,8
28,3
1955
320,7
25,9
1956
364,2
43,5
1957
372,9
8,7
1958
414,2
41,3
Uitkeringen.
De uitkeringen, die de maatschappijen op grond van het
overlijden van de verzekerden dan wel wegens het bereiken
van de expiratiedata van de betreffende polissen hetzij
als kapitaal (uitkeringen van bedragen-ineens) hetzij in de
vorm van rente (periodiek inkomen) in het eerste semester
van 1958 hebben verricht, bereikten een hoogte van f. 120,1
mln, of f. 12,4 mln. meer dan vorig jaar (f. 107,7 mln).
Het maandgemiddelde steeg daardoor van f. 18 mln, tot
f. 20 mln. In welke verhouding de verschillende uitkerings-
rubrieken tot elkaar staan, valt uit tabel 4 af te lezen.
TABEL 4
Uitkeringen aan polishouders en begunstigdén
1957
1958
Uitkering eerste
halfjaar
in mln.
Ct
in mln.
.
guldens
in P .
1–
gu1dens
–
wegens overlijden .
17,8
16,5
20,7
17,3
‘
op de aQoopdata
41,5
38,5
48,1
40,0
aan diverae Soorten
,ente
48,4
45,0
51,3
42,7
totaal
107,7
1000
120,1
J
100,0
Aparte vermelding verdient, dat in de eerste helft van
1958 van 2.254 polissen de verzekerde bedragen opeisbaar
werden, omdat degenen, die volgens die polissen waren
verzekerd reeds binnen een tijdsverloop van – twee jaar,
nadat de posten tot stand waren gekomen, kwamen te
overlijden, ondanks de medische waarborgen, die ten
tijde van het afsluiten van de verzekeringscontracten door
de maatschappijen waren gesteld. Op die polissen ont-
vingen de verzekeraars in totaal f. 162:363 aan premiën.
Daartegenover staat een betalingsplicht der maatschappijen
van f. 3.054.070, welke uitkering bijna het 19-voudige
vormt van wat aan premiën is gestort,
cijfers,
die de bete-
kenis van de risicodragende functie van het levensver
–
zekeringbedrjf nog eens extra onderstrepen. –
De hiervoor geldende cijfers over de afgelopen vijf jaar
zijn vermeld in tabel
5,
welke alle betrekking hebben op
de ervaringen, die het levensverzekeringbedrjf heeft
opgetekend ter zake van polissen, die – tegen alle ver-
wachting in – ten gevolge van overlijden van de ver-
zekerden reeds binnen twee jaar na de ingangsdatum tot
uitkering kwamen.
TABEL 5.
Door overlijden binnen twee jaar vervallen p’olissen
eerste helft van
1
aantal polissen
vaTens(
2.592
170.952
2.016.282
2.374
118.912
1.961.760
1954
……………
2.512
209.884
2.367.883
1955
……………
1956
…………….
2.131
215.471
2.162.134
1957
……………
1958
……………
2.254
162.363
3.054.070
Beleggingen.
Op welkewijze de belegging van het levensverzekerings-
vermogen van het binnenlands bedrijf in de eerste helft
van 1958 heeft plaats gehad en welke mutaties zich in de
periode van 1januari tot en met 30 juni 1958 hebben voor-
gedaan, is in tabel 6 aangegeven. De activa vertegen-
woordigden ultimo 1957 een balanswaarde van f. 6.353,2
mln., welke waarde door een toeneming van f. 314,5 mln.
in zes maanden tijd is gestegen tbt f. 6.667,7 mln.
Van alle beleggingsobjecten vormen de ,,leningen op
schuldbekentenis”, voor welke
wijze
van beleggen het
levensverzekeringbedrijf een grote voorliefde koestert,
veruit de belangrijkste. Eind 1957 maakte de onderhandse
lening met f. 3.243,6 mln.
51,05
pCt. van het totaal der
beleggingen uit. Medio 1958 is dit percentage door een
stijging van f. 194,3 mln, zijnde bijna 62 pCt. van het
gehele beleggingssurplus, toegenomen tot 51,56 pCt.
(+ f. 3.437,9 mln.).
14
Ook de hypothekenportefeuille vertoont een groei.
Zij steeg van f. 1.235 mln. per 31 december 1957 met
f. 68,1 mln, tot f. 1.303,1 mln, zes maanden later. Het per
ultimo 1957 geldende percentage van 19,44 wijzigde zich
in
19,54
per 30 juni 1958.
TABEL 6.
Belegd kapitaal
Balanswaarde
Stij
.. ging
In procenten
t
of
per per
Soort belegging
31-12- 30-6-
I
daling
per
per
1957 1958
31-12-
30-6.
1957
1958
(in miljoenen guldens)
..
475,9
+
17,3
7,22
7,14
hypotheken
…………….
1.235,0
1.303,1
+
68,1
19,44 19,54
effecten
…………………
558,7
568,2
+
9,5
8,79
8,52
leningen op schuldbekentmsis
3.243,6
3.437,9
+
194,3
51,05
51,56
vaste eigendommen
………458,6
schatkistbiljettenenpromeasen
1,2
.
2,8
+
1,6
0,02
0,04
inschrijvingen
Grootboek en
649,8
630,0
–
19,8
10,23
9,45
Schuldregisters
………..
84,4
+
3,5
1,27 1,27
polisbeleningen
………….80,9
overige beleggingen
………
.
25,4
165,4
+
40,01
1,98
2,48
totaal
…………….
1
6.353,2
1
6.667,7
1
+314,51100,0
1100,0
Het in effecten belegde bedrag onderging wel een ver-
meeidering van f.
9,5
mln. (f.
558,7
mln. per 31 december
1957 en f. 568,2 mln. per 30juni 1958), doch daartegenover
staat, dat de inschrijvingen’ op Grootboek en Schuld-
registers een teruggang van f. 19,8 mln, laten zien (f. 649,8
mln, aan het einde van het vorige jaar, f. 630 mln. halver-
wege 1958). Relatief liep het effectenbezit achteruit, ni.
van 8,79 pCt. tot 8,52 pCt. Van 10,23 pCt. tot 9,45 pCt.
was dit ten aanzien van de
Inschrijvingen
Grootboek en
Schuldregisters het geval.
Het belang bij vaste eigendommen is weliswaar in de
berichtsperiode toegenomen door een stijging van f. 458,6
mln, tot f. 475,9 mln., wat neerkomt op een vooruitgang
664
De Nederlandse industrie
in het tweede kwartaal van 1958
De indruk, die een terugblik op het tweede kwartaal
van 1958 op de waarnemer achterlaat, is dat met het vieren
van de teugels van de bestedingsbeperking de recessie-
geest enigszins op de achtergrond begint te geraken.
De oorzaken hiervan zijn zowel van psychische alsvan
zakelijke aard. Men zal de betekenis van de eerstgenoemde
niet moeten onderschatten; voor een herstel is véôr alles
vertrouwen in de toekomst noodzakelijk. De zakelijke
aanleidingen tot de opleving, die zich in enkele sectoren
van het bedrijfsleven hebben vborgedaan, waren geen ver
–
rassing. Zij hielden verband met noodzakelijke aanvulling
van voorraden en een minder straf beleid van bestedungs-
beperking. Hun psychologische nevenwerking was echter
van niet minder grote betekenis.
Inmiddels behoort de overspanning van de conjunctuur
voorlopig tot het verleden. Dit blijkt onder andere uit de
situatie op de arbeidsmarkt, welke ten opzichte van het
vorige kwartaal weinig verandering onderging, en het
,,verbleken” van vele zwarte lonen.
De geringe verandering van het werkloosheidscijfer
mag een indicatie zijn dat de conjunctuur zich op een lager
niveau stabiliseert. Er zijn echter meer tekenen die’in deze
richting wijzen. Ondanks de nog steeds
nijpende
woning-
nood wordt de verkoop van woningen geleidelijk moei-
lijker. Ten dele is dit een gevolg van de moeilijkheden op
de kapitâalmarkt, waardoor de, hypotheekrente hoog
opliep, doch dit kan naar ons gevoelen niet de enige
oorzaak zijn. Wij menen dit te kunnen stellen, daar het
ook bij de verhuur van nieuwe woningen steeds moeilijker
wordt vlot gegadigden te vinden, die bereid zijn de voor
deze woningen geldende• huren te betalen. Opvallend is
vôorts dat de rubriek ,,Aangeboden inwoning” in onze
plaatselijke dagbladen meer keus biedt dan jarenlang het
geval is geweest.
Hoewel het een gezonde ontwikkeling mag worden
genoemd dat in het laatste jaar veel spanningen uit ons
(vervolg van blz. 664)
van f. 17,3 mln., doch in relatieve zin valt er enige achter-
uitgang te constateren, ni. van 7,22 pCt. tot 7,14 pCt.
Wat de polisbeleningen betreft, per 31 december 1957
hadden de maatschappijen aan de betrokken polishouders
in totaal f. 80,9 mln. bij wijze van voorschot op toekom-
stige uitkeringen ter leen verstrekt. Dit bedrag was per
30 juni 1958 met f:
3,5
mln, opgelopen tot
L
84,4 mlii.,
doch verhoudingsgewijs bracht dit geen verandering teweeg.
Het percentage handhaafde zich op 1,27, waaruit het streven
van de vèrzekeringnemers blijkt eenmaal afgesloten
polissen zoveel mogelijk onbelast te laten.
In het licht van de huidige omstandigheden geeft de
ontwikkeling van de levensverzekering in het verstreken
halfjaar zeker reden tot tevredenheid, al moet daarbij wel
de aantekening wrden geplaatst, dat door de -. zij het
lichte – teruggang in de produktieresultaten bij verge-
lijking met vorig jaar het vooralsnog een open vraag is of
uiteindelijk 1958 toch nog een beter beeld zal opleveren
•
dan het recordjaar 1957.
Rotterdam.
‘ J. B. BOOIJ.
– economisch leven zijn weggenomen, heeft de’ gang van
zaken in het nabije verleden toch enkele minder prettige
cönsequenties voor het bedrijfsleven.
Het merkwaardige beloop van de bestelpolitiek, die
het gevolg was van de bestedingsbeperking – en waarin de
Overheid voorging – stelt menig bedrijf thans voor grote
moeilijkheden. Na eeri periode van zeer geringe opdrachten
– met als gevolg Mwel een geringe bedrijfsbezetting ôf
oplopende voorraden – komen thans stootsgewijs nieuwe
orders binnen’. Voor zover men niet uit voorraad kan
leveren staat de bedrijfsleiding van sommige bedrijven
thans voor de vraag hoe zij op korte termijn aan deze
plotselinge vraag kan voldoen. Daarbij staat steeds de
dreiging op de achtergrond, dat buitenlandse concurrenten
maar al te, gaarne de leemten zullen opvullen, indien onze
industrie te kort mocht schieten. Wij menen te weten dat
dit in sommige sectoren van de textielindustrie en de
“metaalnijverheid een vrij dringend vraagstuk is. –
Ook op ander terrein heeft de bestedingsbeperking in
ongunstige zin gewerkt. Wij denken hierbij aan de op-
schorting van de investeringsaftrek. Door haar globale
aard heeft deze matrege1 in vele gevallen ook investeringen
getroffen, welke uit een structureel oogpunt van grote
betekenis
zijn.
Het is niet te ontkennen, dat de overspan-
ning van de conjunctuur in 1957 de Overheid tot ingrijpen
noopte; het ware echter luister geweest, indien de maat-
regelen tot beperking van de investeringen waren gericht
geweest op die sectoren van het economisch leven, waar
van een auidelijke overinvestering sprake was. Weliswaar
zou een dergelijke wijze van ingrijpen bij velen grote
weerstanden hebben opgeroepen en ook niét steeds feilloos
zijn uit te voeren, doch zij is altijd te verkiezen boven de
nu gevolgde globale gedragslijn, waarbij bij voorbaat
vaststaat dat het economisch leven zal worden geschaad.
Het stemt tot voldoening dat de Overheid de investerings-
aftrek met ingang van 1januari1959 wederom zal invoeren.
Ongetwijfeldzal dit de investeringslust ten goede komen.
De gang van zaken in het nabije verleden heeft overigens
een onverwachte en gunstige invloed gehad op de eff i-
ciency van ons bedrijfsleven. De overspannen conjunctuur- ‘
heeft er wel toe geleid dat men lichtvaardig besloot tot
vernieuwing van outillage. Lange levertijden en hausse-
meitaliteit hebben in het verleden bedrijfsleiders en afde-
lingschefs er soms toe verleid bij vervanging van outillage
en uitbreiding bij hun directies te ,,majoreren”. Het is ons
in enkele gevallen gebleken, dat in de periode van beste-
dingsbeperking het bewustzijn is gegroeid dat op dit punt
grote bezuinigingen mogelijk zijn, waardoor inkoop-
afdelingen in haar bestelpolitiek wat kritischer zijn gewor-
den. Vele bedrijven zijn bij de vervanging van hun outillage,
waaronder wij ook verstaan gereedschappen en kleine
inventaris, minder voortvarend geworden dan voorheen
wel het geval is geweest.
Richten wij thans de aandacht op de cijfers
1
):
1)
Alle in dit overzicht genoemde cijfers zijn, tenzij anders
is vermeld, ontleend aan of berekend met behulp van publi-
katies van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
665
VoIume-indexjjfers van de indust;iële produktie excl. de
bouwnijverheid
1957
1
1958
cijfers
1
cijfers
1
cijfers
128
121
februari
119
124
113
119
maart
………….
126
123
125 124
136
129
128
127
125 130
januari
………….
129
april
……………
122
125
mei
……………
juni
……………
september
124
–
juli
……………
augustus
………..
oktober
133
november
……….’
127
.
125
december
115
Uit deze cijfers blijkt, dat de bedrijvigheid, welke in het
eerste kwartaal sterk was gedaald, in de verslagperiode
in Vrij belangrijke mate toenam. Hierbij dient men in
aanmerking te nemen, dat in het tweede kwartaal door
seizoensfactoren de industriële activiteit steeds in gunstige
zin wordt beïnvloed. De hier gesignaleerde toeneming
gaat echter boven de ssizoensbeweging uit. Het peil van
het overeenkomstige kwartaal van 1957 «’erd nagenoeg
bereikt.
Ten aanzien van de ontwikkeling van de bedrijvigheid in
een aantal bdrijfstakken merken wij het volgende op.
De gang van zaken in de
chemische industrie
was over
het geheel genomen gunstig. De bedrijvigheid nam verder
toe. Het produktie-indexcijfer (exclu;ief de aardolie-
produkten) bedroeg in de verslagperiode 137 tegen 132 in
hetzelfde tijdvak van 1957. Vermeldenswaard is de opening
van een fabriek voor de produktie van synthetische glyce-
rine. Dit bedrijf is het eerste van zijn soort in Europa.
Van de
textielindustrie
zijn alleen de produktie-index-
cijfers van april en mei bekend. Deze zijn belangrijk lager
dan in de overeenkomstige maanden van 1957. Onze
indruk is, dat in juni in verschillende sectoren de situatie
enigszins verbeterde. Vooralin de wolindustrie nam het
aantal opdrachten sterk toe Bij een aantal bedrijven was
men zelfs genoodzaakt in ploegen te werken teneinde tijdig
aan de vaak korte levertijden te kunnen voldoen. Ver-
meldenswaard is de steun, die de Nederlandse Regering
aan de ylassers zal gaan geven naar aanleiding van de
scherpe concurrentie, die de vlasteelt ondervindt van
de goedkope Russische vlasexport. Er zal een subsidie
aan de vlassers worden verleend van f. 160 per .verwerkte
hectare vlas.
De prod uktie-in dexcij fers van de
metaalindustrie
ver-
toonden in het tweede kwartaal een opwaartse beweging.
In juni werd het peil van dezelfde maançl van 1957 over-
troffen. De toeneming van de bedrijvigheid in deze bedrijfs-
tak is vooral te danken aan de grote bedrijvigheid in de
grondstoffenbedrijven. De vergroting van de capaciteit
van ,,Hoogovens” met een vierde oven, welke in het
nabije verleden plaatsvond, droeg hiertoe in belangrijke
mate bij. –
De produktie van de ijzergieerijen gaf echter een verdere
daling te zien.
De hoge graad van bedrijvigheid op de grote
scheeps-
werven
hield ook in het tweede kwartaal.aan. De totale
in aanbouw zijnde tonnage bereikte aan het einde van
• juni een recordhoogte. De gang van zaken bij vele werven
in Friesland en in Groningen was echter minder gunstig
als gevolg vah de slechte situatie in de kustvaart. Nieuwe
opdrachten worden natnvelijks mçer gegeven.
In de onderstaande iabel geven wij enkele cijfers met
betrekking tot de scheepsbouw in de eerste twee kwartalen
van 1958. –
Produktie Nederlandse scheepsbouw a)
(in B.R.T.)
1958 –
le kwartaal
I
2e kwartaal
Begonnen
…………………….
162.063
145.503
Te water gelaten
……………….
132.161
119.199
voltooid
………………………
124.896
116.328
In aanbouw einde van het kwartaal
695.364
724.864
a) Ontleend aan Lloyd’s Register of Shipbuilding Returns.
Het aantal
woningen
met de bouw waarvan werd begon- –
nen nam in de verslagperiode aanzienlijk toe en lag op
het zeer hoge peil van het eerste halfjaar van 1957. Het
aantal gereedgekomen woningen was eveneens zeer groot;
daardoor nam het aantal dat in aanbouw wa§ slechts
weinig toe.
Aantal woningen begonnen, voltooid en in aanbouw
1
Begonnen
Voltooid
In aanbouw
Ie kwartaal
1957
…………….
2e kwartaal
1957
…………….
le halfjaar
1957
…………….
3e kwartaal
1957
…………….
4e kwartaal
1957
…………….
1957
le kwartaal
1958
……………..
2e kwartaal
1958
…………….
le
halfjaar
1958
……………
23.281
25.341 19.208
21.906
98.044
101.269
48.622 41.114
101.269
20.312
15.849
21.124
26.159
100.460
90.113
84.783 88.397
90.113
14.575
24.050
20.056
23.203
84.336 85.245
38.625
43.259 85.245
De particuliere bouw onderging na de inzinking in het
eerste kwartaal van 1958 een opleving. Het aantal woningen
voor particuliere rekening, met de bouw waarvan in het
tweede kwartaal werd begonnen, was zelfs iets groter dan
in het vergelijkbare tijdvak van 1957. Het aantal woningei,
te bouwen in opdracht van particulieren waarvoor in hêt
jongste verleden Vergunning werd verleend, was echter
naar verhouding gering, zodat wij ons afvragen of en in
hoeverre deze opleving in de particuliere bouwactiviteit
blijvend zal zijn.
De toegenomen activiteit in de bouwnijverheid had tot
gevolg dat in vele sectoren van de
bouwmaterialenindustrie
de afzet een stijging vertoonde. Niettemin is de situatie
in deze bedrijfstak in het algemeen nog verre van roos-
kleurig. De voorraden, welke weliswaar in de verslag-
periode bij de meeste bedrijven daalden, liggen nog aan-
zienlijk boven het peil dat als normaal wordt beschouwd.
Zo kwam de totale op de tasvelden aanwezige voorraad
metselbaksteen op het einde van juni 1958 overeen met
ongeveer twee maanden produktie, terwijl deze normaliter
ongeveer de produktie van één maand bedraagt.
De bedrijvigheid in de
voedings- en genotmiddelenindustrie
was blijkens de prod uktie-in dexcij fers groter dan in het
vergelijkbare tijdvak van 1957.-In laatstgenoemde periode
beliep het gemiddelde produktie-indexcijfer 117, terwijl
het voor het tweede kwartaal van dit jaar 121 bedroeg.
De export van gedistilleerd vertoonde een teruggang.
Voornamelijk werd dit veroorzaakt door de sterke daling
van de afzet naar Brits-West-Afrika. Voorts vond enige
teruggang plaats van de uitvoer van gezoete dranken naar
Engeland.
De uitvoer van bier daarentegen gaf een belangrijke
666
tijg1ng te zien. In het binnënland echter vond enige
ter’uggang van de afzet plaats.
–
De gang van zaken in de sigarenindustrie was weinig
bevedigend. Een aantal bedrijven was genoodzaakt
personeèl te ontslaan of tot verkorting van de wrktijd
over te gaan. In een enkel geval wrd het ontslag veroor-
zaakt door een verdere mechanisering van het produktie-
proces. Te verwachten is dat iii de komende jaren nog een
relatief groot aantal werknemers als gevolg hiervan over-
bodig zal worden. Deze meçhtnistie heeft voorarnçlij1ç
betrekking op de vervaardiging van de ‘zgn. boiknak
sigaren (sigaren met een boogvormig vuurèinde).
– De situatie in de zuivelindustrie gaf geen verbetering te –
zien. Vooral de export ondervindt nog steeds grote moej-
lijkheden,
De toestand in de
schoenijdusirie
v&rbeterde enigszins.
Vooral de export ontwikkelde zichgunstig. In de
Ieder-
industrie
viel nog weinig vooruitgang te constateren. De
bedrijvigheid in de
rubberindustrie
lag op een vrij belangrijk
lager peil dan in het tweede kwartaal van
1957.
J.C. BOTTEMA.
‘s-Gravenhage.
A. G. TER HENNEPE.
Economische ontwikkeling en levensstandaard
Een vergelijking tussen drie larden
Teneinde de levensstandaard van diverse volkeren te
vergelijken is het – schrijft Prof. Dr. H. Fraustaedter
vanuit Santiago de Chile in ,,Wirschaftsdienst” van juni
jI. – leerzaam na te gaan hoe de kosten van levenson-
derhoud in deze landen zijn samengesteld. De kosten, –
die de mens in ieder geval moet zien te dekken, zijn die
voor voeding, kleding en huisvesting. Blijft er na dek-
king van deze kosten weinig of niets over om andere
behoeften te bevredigen dan kan de levensstandaard van
het betreffende land laag worden genoemd. Een verge-
lijking als hierboven bedoeld is slechts zelden mogelijk:
doorgaans ontbreekt in 6ffici6e statistieken het mate-
riaal daartoe.
Fraustaedter nu, heeft voor een drietal landen, i.c.
Chili,-de Verenigde Staten en West-Duitsland, wat ver-
gelijkingsmateriaal verzameld. Wat deze drie landen be-
treft, merkt hij het volgende op. Chili bevindt zich wel-
iswaar aan het begin van een industrialisatieproces,
maar is vergeleken met de andere Latijnsamerikaanse
landen ver gevorderd. In -grove trekken komen de Chi-
leense verhoudingen echter wel met die in de meeste
andere Zuidamerikaanse Staten ovei-een. De Verenigde
Staten zijn van de drie landen in kwestie het verst voort-
geschreden: zij staan aan het begin van de – voor zover
wij thans kunnen beoordelen – laatste fase der indus-
triële ontwikkeling, ni. de automatisering. WestDuits-
land ten slotte neemt een interessante tussenpositie in.
Aan het einde van-de oorlog kon het nauwelijks nog
als sterk geïndustrialiseerd land worden beschouwd; in
amper tien jaren tijds echter heeft het zijn plaats onder
de industrielanden weer ingenomen. West-Duitsland ,,hat
also einen sehr schnellcn tJbergang von einer Entwick-
lungsstufe zur anderen durchgemacht”, zegt Fraustaed-
ter.
In de hierna volgende tabel val’t direct op, dat in de
samenstelling van de kosten van levensonderhoud tussen
de drie landen een opmerkelijk verschil bestaat: in Chili
nemen de uitgaven voor voeding, kleding en huisvesting
niet minder dan ca. 80 pCt., in West-Duitsland iets meer
dan
60
pCt. en in de Verenigde Staten iets meer dan
de helft der totale kosten van levensonderhoud voor hun
rekening, –
Aandeel van enkele verbruikscategorieën in de kosten
van levensonderhoud
(in pCt.)
Chili
Ver. Staten
West-Duitsland
1950
1956
1950
1
1956
1
1950
1
1956
31,0
31,9
46,4
41,9
13,9 10,2 13,6 11,2
17,8 12,2
10,5
9,7
(niet
gesplitst)
5,4
•6,3
12,4 13,4 6,3
7,2
10,4 12,6
2,1
4,1
5,2
6,3 6,5 8,8 9,3
–
13,4
9,2
10,8
–
100,0 100,0 100,0 100,0
Voedingskosten.
–
Terwijl het aandeel der voedingsmiddelen in de kosten
van levensonderhoud ir de Verenigde Staten en West-
Duitsland in
1956
ruim 30, resp. ruim 40 pCt. bedroeg,
maakte het in Chili meer dan
50
pCt. van alle vrbruiks-
uitgaven uit. In de agrarische overschotgebieden van–
Zuid-Amerika ligt deze verhouding iets gunstiger. Merk-
waardig is, dat het aandeel der voedingsmiddelen in de
doorsnee ,Latijnsamerikaanse hüishouding van
1950
tot
1956
ongeveer evenveel isgestegen als het in West-Duits-
land is gedaald. In Chili, dat een agrarisch land is, moet
de verbruiker dus niet alleen een groter, maar ook een
stijgend deèl zijner uitgaven voor agrarische produkten
aanwenden. ,,Diese Tatsache”, zegt Prof. Fraustaedter,
,,entspricht deralgemein gültigen Beobachtung, dasz die
hochentwickelten Industrielander heute Gebiete mit eine
Uberschiiszwirtschaft sind wo dem Individuum Nah-
rungsmittel im Uberflusz zur Verfiigung •stehen”, ter-
wijl de bevolking in de minder ontwikkelde agrarische
landen vaak honger lijdt. – –
Ter verklaring van dit verschijnsel wijst ook genoemd
auteur op de primitieve wijze, waarop in de onderont-
wikkelde landen de landbouw wordt uitgeoefend. Veel-
al treft men er monocultuur en roofbouw aan. Hoewel
de lagere lonen en de fiscale bevoordeling van de land-
bouw in principe compenserend zouden kunnen werken,
komt hiervan in feite weinig terecht doordat bïjv. de
vervoersmogelijkheden te gering zijn. De inefficiënte
Categorie
Voeding
……….
Kleding
………..
Voning
Verwarming, licht, gas
Meubelen, huishoud.
gerei
Vervoersmiddelen – – –
Vorming,
45,0
51,9
15,0
17,1
20,0
14,3
7,5
(niet gesplitst)
6,4
1
7.Sa)
ontspanning
(niet gesplitst)
Diversen ————6,1 –
9,2
Totaal ———- -‘
100,0
100,0
a) Schatting van Fraustaedter.
667
wiJze van bebouwing, het ontbreken Van een infrastruc-
tuur en de vele tussenschakels, die zich juist op het ge-
bied der levensmiddelenvoo’rziening’bevinden, zij alle zijn
factoren, die als oorzaken van het hoge aandeel der voe-
dingsmiddelen in de kosten van levensonderhoud in on:
derontwikkelde landen kunnen worden aangewezen.
Kledingkosten.
Ook het aandeel der uitgaven voor kleding ligt in
Chili aanmerkelijk hoger dan in de beide andere lan-
den, hoewel de industrialisatie in de textiel- en sèhoenen-
sector aldaar reeds ver is voortgeschreden. Het is vol-
gens Fraustaedter karakteristiek voor de neo-kapitalis-
tische landen van het Zuidamerikaanse continent, dat
hun industrialisatieproces juist op het gebied van textiel
en kleding is begonnen. De oorzaak hiervoor moet wor-
den gezocht in de beide wereldoorlogen toen de leve-
ranties uit de buitenwereld werden onderbroken. De
toentertijd nog zuiver agrarische landen werden gedwon-
gen een eigen industrie dp te bouwen, die althans die
goederen kön voortbrengen, waaraan grote behoefte be-
stond. Aldus werden gedurende de tweede wereldodriog
talrijke katoen-, kunstzijde- en schoenfabrieken opge-
richt. Als gevolg van de oorlogsomstandigheden moes-
ten de bènodigde machines dââr worden gekocht, waar
zij toevallig te krijgen waren. Hierdoor kon deze sector
der Zuidamerikaanse industrie een voor een deel slechts
weinig homogeen en daardoor niet rationeel machine-
park aanschaffen, waarmede ten dele thans nog wordt
gewerkt.
Afgezien van deze industrie bestonden er in de Zuid-
amerikaanse landen geen grootscheepse industrialisatie-
plannen. Met begrippen als ,,vestigingsfactoren”. en
,,marktanalyse” werd bij het opbouwen van de indus-
trieën destijds doorgaans niet gewerkt – eerst na de
oorloZ zijn zij binnen de sfeer
,
der belangstelling geko-
men – en daardoor ontstonden zowel produktie-eenhe-
den met een te geringe, zoals de Chileense schoenen-
industrie, als met te grote capaciteit, waarvan de ka-
toenverwerkende industrie in Brazilië een voorbeeld i.
Dergelijke nationale industrieën kunnen zich alleen hand-
haven, indien zij door tarieven tegen buitenlandse con-
currentie’ worden beschermd. Het is, zegt Fraustaedter,
kenmerkend, dat de industrieën van tijd tot tijd an de
bescherming die zij genieten, misFruik maken, hetzij
door inferieure produkten af te leveren, hetzij doôr extra
hoge winsten te maken. Ook in de kledingsector speelt
een vaak inefficiënt distributiesysteem met .te veel tus-
senschakels en te veel dwergbedrijfjes een grote rol. Daar-
door wordt het distributieproces duurder, hetgeen in de
kosten van levensonderhoud tot uitdrukking komt.
Huisvestingskosten.
De kosten voor huisvesting zijn in Zuid-Amerika nog
altijd zeer hoog. Niet alleen in steden, die in Amerikaans
tempo groeien, zoals Sao Paulo, heerst een aanzienlijk
woningtekort, maar ook in kleinere plaatsen is hetzelf-
de verschijnsel waar te nemen. De huren stijgen dan
ook. De in de Chileense statistiek tot uiting komende da-
ling der huisvestingskosten heeft volgens Prof. Frau-
staedter betrekkelijk weinig waarde. De laatste cijfers
hebben nl. betrekking op een te kleine en niet vol-
doende representatief te achten bevolkingsgroep, waar-
in bovendien relatief- veel eigenaren van woonhui-
zen zijn’ begrepen. Deze huizen konden tegen bijzonder
gunstige voorwaarden worden opgetrokken en zijn dan
ook zeer goedkoop. Vergelijking van de huisvestings-
kosten in Chili met die in West-Duitsland en Amerika
doet zien, dat ook het aandeel van deze vèrbruiksca-
tegorie in de kosten van levensonderhoud in eerstgenoemd
land groter is dan in de beide andere. Bovendien is de
tendentie in Chili eerder op- dan neerwaarts gericht.
De sleutel tot een aangenamer leven.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeérd, dat
in Zuid-Amerika nog altijd 90 pCt. van de kosten van
levensonderhoud in beslag wordt genomen door voeding,
kleding, huisvesting, verlichting, verwarming en vervoer.
In feite moet de Zuidanierikaanse arbeider op voeding
en kleding bezuinigen om met zijn inkomen rond te ko-
men. Ieder mens wil echter nog wel iets meer dan voe-
ding, kleding en huisvesting alleen. ,,Gerade die Befriedi-
gung der dariiber hinausgehenden Bedürfnisse macht
das Leben erst lebenswert und stelt• einen wirklichen
Ansporn bei der Arbeit dar”. In West-Duitsland en de
Verenigde Staten js een toenemend aandeel der uitgaven
voor meubelen en huishoudelijke artikelen in de ruim-
ste zin waarneembaar. Dit betekent niet, dat in deze
landen de prijzen voor dergelijke goederen bijzonder
sterk stijgen, maar dat hiervoor, door het dalen van het
aandeel van voeding, kleding en huisvesting, grotere
bedragen vrijkomen, die het leven kunnen veraangena-
men. De verbruiker kan nieuwe meubelen, huishoude-
lijke apparaten, televisietoestellen e.d. kopen en meer
uitgeven voor vorming en ontspanning. In de Zuidame-
rikaanse landen echter, blijven voor deze goederen en
diensten, die tot de vanzelfsprekende componenten van
de Europese en”Amerikaanse levensstandaard behoien,
‘geen middelen over. Daardoor komen echter een afzet-
markt en talrijke industrialisatiemogelijkheden niet tot
ontwikkeling. In vele opzichten is er dan ook sprake van
een circulus vitiosus.
In dit verband is het kenmerkend, dat de uitgaven
voor vervoer, wier aandeel in de Verenigde Staten al
hoog is en in Duitsladd stijgt, in Chili weinig zijn ver-
anderd. In West-Duitsland bezitten tègenwoordig vele
employés’en arbeiders een motorfiets of een kleine auto,
om van de situatie-in de Verenigde Staten maar niet te
spreken. In Chili echter hebben de uitgaven voor ver:
voermiddelen alleen betrekking op het gebruik van Open-
bare vervoermiddelen, zoals autobussen en trams.
• Volgens Fraustaedter moet men uit het voorgaande
de conclusie trekken, dat de neo-kapitalistische landen in
Zuid-Amerika hun economische politiek dienen te con-
centreren op opvoering van de produktiviteit op het
gebied van voeding, kleding en huisvesting, opdat de
verbruikers in deze landen deze behoeften goedkoper
zullen kunnen bevredigen. Eerst indien het aandeel van
deze verbruikscategorieën in de totale kosten van levens-
onderhoud geringer is geworden zal koopkracht voor de
produkten van een nationale verwerkende industrie en
voor andere ëconomische sectoren beschikbaar kunnen
komen en een werkelijk omvangrijke industrialisatie
mogelijk maken. Daarbij dienen,- zegt Fraustaedter, de
landen die met industrialisatie bezig zijn, ook die wegen
te volgen, die een hogere levensstandaard bereikbaar
maken, zoals serieproduktie en rationele arbeidsmetho-
den.
De geïndustrialiseerde landen in Europa alsmede de
Verenigde Staten dienen de hierboven beschreven fei-
668
ten en ontwikkelingstendenties te onderkennen en er
in hun betrekkingen met de nog niet ontwikkelde landen
rekening mede te houden. Zij moeten deze landen in
de eerste plaats van die kapitaalgoederen voorzien;,die
voor ,,die Errichtung ihrer wirtschaftlichen Infrastruk-
tur unentbehrlich sind”. Alleen dan zullen de onderont-
wikkelde landen in de gelegenheid worden gesteld de
levensstandaard hunner volkeren langzaam op te voe-
ren en afzetmarkten voor verbruiksgoederen te vormen.
Alleen op die wijze zullen zij werkelijk belangrijke
economische partners der industrielanden worden. De
wel geuite, mening, als zouden deze laatste door de in-
dustrialisatie der onderontwikkelde landen hun afzet-
markt voor verbrtiiksgoederen verliezen, is volgens Frau-
staedter niet juist. ,,Nirgends besteFit ein groszerer Kon-
sumgüterhandel als zwischen hochentwickelten Indus-
trielândern mit, ihrem hohen Lebensstandard, der erst
einen kaufkriiftigen Absatzmarkt schafft”.
en wordt gewoon, dus duur, belast. De eerste 100 pCt. zijn
dan echter toch maar geen inkomen; en had de N.V. 10 pCt.
agioreserve dan zal de eerste 110 pCt. geen inkomen zijn
(terugbetaling van gestort kapitaal zô, dat het aandeel zelf
verdwijnt). Pas echter op bij aanmerkelijk belang.
Maar in welke situatie een N.V. of een aandeelhouder
zich ook bevindt, de uitvoerige inhoudsopgave helpt haar
of hem terstond aan de voor haar of hem licht brengende
bladzijden.
Een terminologisch bezwaar. Mag de situatie, behandeld
inB.N.B. 1957-20, aangeduid worden als fiscaalrechteljke
amortisatie der aandelen? Mij dunkt de term neutralisatie
(kortweg) der aandelen juister. Er is niets specifiek fiscaals
aan; en een amortisatie of formele intrekking is er soms
wel en soms niet. Op blz. 23 kon art. 3 Wet Herkapitalisatie
1957, dat van veel belang is, nog niet aan het woord komen.
Amsterdam.
Ti. S. VISSER.
Prof: Dr. M. J. H. Smeets: ,,Inkoop van eigen aande1en’.
N.V. Uitgeverij F.E.D., Amsterdam 1958, 64 blz.,
f. 3,90. Verschenen als deel 10 van de Fiscale Studie-
serie.
Wie beseft, dat de oude Hellenen nog al eens warhoofdig
waren, zou zich kunnen voorstellen dat hun mythe van
Kronos die zijn eigen kinderen op at, een poëtische af-
beelding is van de naamloze vennootschap welke eigen
aandelen inkoopt. Deze sterk hypothetische interpretatie
staat natuurlijk niet in het rustig degelijke werkje van de
Tilburgse fiscalist. (,,Werkje” slaat op de omvang, nog geen
100 cc, van deze F.E.D.-uitgave).
Drie hoofdstukken: oriëntering, gevolgen bij de N.V.,
gevolgen bij de aandeelhouders. Oriëntering eerst in drie
richtingen: bedrijfseconomisch, civielrechtelijk, – fiscaal-
rechtelijk. Gevolgen bij de N.V.: besproken worden inkoop
beneden pari en boven pan; het laatste kan verschillend
uitwerken naarmate de N.V. al dan niet een agioreserve
heeft en ook naarmate ingekocht wordt ter (fiscaalrechte-
lijke) amortisatie of ter belegging. Besproken ook worden
enkele aparte situaties bij de N.V.: ze ,,verzilvert” eigen
dividend, claim, bonus; ze koopt certificaten in van eigen
aandelen; enz. Gevolgen bij. de aandeelhouders: de aandeel-
houder kan
zijn:
particulier, sterfeljk ondernemer, lichaam,
en kan anderzijds al dan niet hebben een aanmerkelijk
belang. Voorts valt ook aan deze kant te letten op de N.V.:
heeft deze een agioreserve? Kocht ze in beneden pan? Ook
wordt terloops herinnerd aan art. 36 (1) 2e I.B.
Reeds uit deze opsomming blijkt dat ,,alles” behandeld
is. Voor welk publiek? Voor de meer dan 20.000 besloten
N.V.en. En dan, vermoed ik, vooraf voor de cursisten van
de Tilburgse postdoctorale consulentenopleiding. Voor
raadslieden dus.. –
Het onderwerp is op zijn beperkt terrein van aanzienlijk
belang. Hoe vaak gebeurt het bijv. dat aandeelhouders,
prille erfgenameri of niet, in eerlijke geldnoöd zitten, terwijl
hun N.V. voldoende liquide is. Hoe dan geld over te hevelen
zonder dat het fiscaal dwaas duur komt? Van veel belang
is hier het arrest, gepubliceerd (in de ,,fiscale N.J.”) B.N.B.
1957-20: wat boven pari betaald wordt geldt als inkomen
Wilhelm Bierfelder: Wege und Irrwege mathematischen
Denkens in
Wirtschaftsiheorie
und Unternehmungs-
politik. Marktwirtschaft und Verbrauch, Nr. 8, Schrif-
tenreihe der Geselischaft für Konsumforschunge.V.
Nürnberg 1958, 109 blz.
In dit boekje geeft de schrijver een aantal gedachten
over wiskunde (en statistiek) in verband met de econo-
mische problematiek. Het is een filosofisch getint betoog,
dat op zichzelf wel te waarderen valt, maar dat toch niet
diep gaat en weinig nieuws brengt. De titel van het werkje
doet meer. verwachten dan hetgeen -ten slotte geboden
wordt.
In twee inleidende paragrafen behandelt de schrijver
Wiskunde en Statistiek (geschiedenis, object, methode,
– systematiek), om daarna in de derde paragraaf iets over
hun onderlinge betrekkingen en plaats in het geheel der
wetenschappen aan te geven. Pas in de vierde paragraaf
(blz. 42), getiteld ,,Mathematik und Wirtschaftstheorie”,
onderverdeeld in ,,Betriebswirtschaftslehre”, ,,Volkswirt-
schaftslehre” en ,,Soziologie”, komt men op economisch
terrein. Zo heel veel nieuws zal de econoom hier echter
niet vinden. De beschouwing over de mathematische
behandeling van het verband tussen kosten, opbrengst en
winst levert geen nieuwe gezichtspunten en is een beetje
vieux jeu. Overigens lijkt het mij, dat hier meer van te
zeggen valt dan de schrijver doet (continuiteit van de
functies bijv.).
De inhoud van het onderdeel ,,Langfristige Planung als
Element der Unternehmungspolitik” (bijna 11 blz.) zal aan
elke econoom wel bekend zijn. De lineaire programmering
wordt in 2/
2
blz. afgedaan.
Een drietal kleine paragraafjes: ,,Perspektivistische
Schulen in der Theorie von Wirtschaft und Gesellung”,
,,Ein ontologischer Exkurs” en,,Zusammenfassung und
Ausblick” besluiten het boekje. –
De typografische verzorging is goed, afgezien van enige
drukfouten in de – sporadisch voorkomende – wiskundige
gedeelten.
Al fnet al een boekje dat op zichzelf enige verdienste
heeft en behoorlijk leesbaar is, maar dat een behandeling
van dit intetessante onderwerp geeft, die naar mijn mening
diepgaander zou kunnen zijn.
‘s-Gravenhage.
–
Dr. J. H. C. LISMAN.
669
De geidmarkt.
De. laatste dagen van de 21 augustus eindigende juli/
augustus kaspercentage-periode gingen op de geidmarkt
in alle rust en zonder enige verkrapping voorbij. De banken
hadden kennelijk reeds daarvôér voldoende tegoed bij De
Nederlandsche Bank aangehouden, om zonder ,,tours de
force” aan het vereiste gemiddelde kaspercentage over de
verstreken periode toe te komen.
Even kalm en ruim bleef de markt in de eerste dagen
van de augustus/september periode. Geen invloed ging
derhalve uit van de verhoging van het verplichte kaspei-
centage van 9 tot 10 – het hoogste tot dusverre toegepaste
percentage – waardoor het gemiddelde geblokkeerde
bedrag aan bankliquiditeiten moet toenemen van ca.
f.
450 mln, tot ca. 1500 mln. Ook voor deze onbewogenheid
is een verklaring te vinden.
Het aflopen van enige honderden miljoenen guldens aan
•oud schatkistpapier in de laatste dagen van augustus zal
ni. aan de banken zoveel middelen toevoeren, dat zij er
niet over piekerden, ditmaal direct op de 22e reeds met het
hamsteren van liquide middelen te beginnen. Overigens
kwam de verhoging van het kaspercentage voor heii bepaald
niét overwacht; de laatste weken was er door velen hierover
reeds vrij hardop gefluisterd. Vooral de voortdurende
stijging van de officiële deviezenvoorraad vormde hiervoor
eengerede aanleiding, gegeven het feit, dat de politiek der
monetaire autoriteiten is aan de banken de eer te gunnen,
hiervan een deel (gratis) mee te financieren.
Hoewel de Schatkist, met een tegoed van blijkens de
laatst gepubliceerde weekstaat f. 399 mln. bij de Centrale
Bank, goed in de contanten zat, vormde het binnenkort
vervallen van grote bedragen schatkistpapier voor haar
toch een zorgje. Vermoedelijk in dit verband kondigde de
Agent tegeh 25 augustus een nieuwe
inschrijving
aan op
schatkistbiljetten. Evenals op 7 augustus betreft deze 2, 3
en
5
jaarsbiljettèn, met een gefixeerde rentevoet van 3
1
/
2
tesp.
/8
resp.
/8
pCt. per jaar. Bij de voiige inschrijving
was de oogst relatief schraal, ni. f. 77 mln. ingeschreven
en (volledig) toegewezen. Ook voor de huidige inschrijving
heerst in marktkringen niet bepaald de verwachting, dat
de schapen zich in drommen iullen laten jagen in deze
hokken, waar zij voor lange tijd opgesloten zullen zitten.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt heerste gedurende de verslagweek
een uitgesproken vriendelijke stemming. Deze betrof in de
eerste plaats de internationale fondsen, welke zich wederom
• ‘in vraag van buitenlandse zijde (o.a. van Amerikaanse
beleggingsmaatschappijen) mochten verheugen. Voorts
ontbraken in deze sector uiteraard de geruchten. niet. Zo
werden voor Philips gunstige kwartaalcijfers verwacht, ter-
wijl wat Unilever betreft, de introductie van dit fonds op
de Westduitse effectenbeuren nog maar een kwestie van
tijd zou zijn. Bij A.K.U. werd het ‘oversch
–
ijden van de
200-koers gevierd, nadat Philips reeds enkele weken geleden
de 300-brug niet onopgemerkt had gepasseerd.
Op de achtergrond van dit alles stond vermoedelijk het
feit, dat Wallstreet zich flink hield,, ondanks de anti-infia-
toire wind, die nu weer uit de Federal Reserve-hoek waait
en die de afgelopen week een tweede Reserve-bank tot
discontoverhoging aanleiding gaf.
•
Ophet Damrak waren gedurende de verslagweek ook
670
sommige prima binnenlandse aandelen vast gestemd. Ook
hier werden uiteraard allerlei motieven voor de koeisstijging
als herkapitalisatie, fusie en terugbetaling uit de koker
opgediept, dis afgezien van hun juistheid of onjuistheid, in
elk geval van de aanwezigheid van een behoorlijke dosis
optimisme getuigden.
Op de obligatiemarkt deed de verhoging van hèt kas-
percentage door De Nederlandsche Bank bij sommigen
even de vraag rijzen, of hierdoor het proces van rentedaling
niet, althans tijdelijk, in zijn tegendeel zou verkèren. Al ras
bleek echter, dat de invloed van deze wijziging gevoegelijk
op 0,0 kon worden gesteld.
Degenen, die van grote getallen houden, deed het goed
te vernemen, dat de Nederlandse levensverzekeringsmaat-
schappijen het eerste halfjaar van
1958
f. 300 mln. nieuw
belegden, waarddor de totaal-stand van hun beleggingen
kwam op f. 6.667 mln. Voor de effectenbeurs was er hier
echter weinig reden tot juichen, aangezien van voornoemde
f. 300 mln, slechts een povere f. 10 mln, in effecten werd
gestoken, en het overgrote deel ging naar de grote concur-
renten van het effect, nl, de onderhandse lening en de
hypotheek.
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2 jan.
15 aug. 22 aug.
(1953
=
100)
1958
1958
1958
Algemeen
……………………………
168
205 209
Internat.
concerns
…………………
237
290
298
Industrie
………………………………
126 150
154-
Scheepvaart
…………………………
117 136 138
Banken
…………………………………
106
124 124
Indon.
aand.
…………………………
64
87
88
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
8. 147,30
8. 167,10 f.
170,70
Unilever
………………………………
311%
369
1
/2
380
Philips
…………………………………
230
1
/4
314 323
A.K.TJ.
…………….. . …………………
142’/2
195
1
/1
200
3
/4
Kon.
N.
Hoogovens
………………
241
329 331
Van
Gelder
Zn .
…………….. …….
.
170 178 183
1
/2
H.A.L.
…………………………………. 132%
136½
141
Amsterd.
Bank
…………. .. … . … …..
191½
226 225
H.V.A.
…………………………………
34%
106
108½
Staatsfondsen
2½
pCt. .N.W.S.
……………………
59%
62
62½
3½
pCt.
1947
…………………………
8ST’
91
914
3
1
/4
pCt.
1955
1
……………………… 81%
881K.
,
881/4
3 pCt.
Grootboek
1946
……………
80’%
89
7
/S
–
89
3
/4
3 pCt. Dollarlening
…………………
90
92
1
/2
92½
Diverse obligaties
3% pCt. Gem. Edam 1937 VI
84
91%
91%
3
1
/4
pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411f111
797s
8514
85%
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
84½
90%
91
3½
pCt.
Philips 1948
………………
90
–
93•
94%
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
….,.
80
84% 85%
6 pCt.
Nat.
Woningb.len. 1957
104%
108
1
/2
109
1
4
Ncw York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
………..
439
,506
508
-5. C. BREZET.
RECENTE PUBLIKATIES
A. D. J. Brantenaar: Oost-Afrika, enige aspecten van de
ontwikkeling van een tropisch gebied met bj/zondere
verwijzing naar de factor transport.
Proefschrift Ne-
derlandsche Economische Hoogeschool, Rotterdam
1958, 186 blz., f.
8,50.
–
E. E. Easton and B L. Newton: Accouiiting and analysis
of
financial data.
McGraw-Hill Book Company,
London 1958, 449 blz., T. 32,15.
,1
f
J. R. Hicks: The future of the rate cf interest.
Manchester
Statistical Society 1958, 20 blz., f. 4,95.
Hoffrneyer: Dollar shortage and the structure of United
States foreign trade.
Ejnar Munksgaard
;
Copenhagen,
North-Holland Publishing” Company, Amsterdam
1958, 218 blz., f. 20,00.
National Bureau of Economic Research, New York: A
critique of the United States In come and Product
Accounts.
Studies in income and wealth, volume
twenty-two. Princeton University Press, Princeton
1958, 582 blz., f. 48,40.
A: G. Papandreou: Economics as a science.
Lippincott
Company, New York
1958,
146 biz., f. 15,45.
R. Ferber and H. G. Wales: Motivation and market be-
haviour.
Richard D. Irwin, Homewood, Illinois 1958,
450 blz., f.28,15.
G. Moore: Manujacturing management. Revised edition.
Richard D. Irwin, Homewood, Ijlinois 1958, 856
‘blz., f. 30,10.
A. K. Rice: Productivity and social organization.
The
Ahmedabad Experi’ment. Technical innovation, work
organization and management. Tavistock Publica-
tions Ltd., London 1958, 278 blz., f. 21,00.
A. Smith Jr.: Managing geogrcrphically decentralized
companies.
Harvard University School of Business’
Administratin 1958, 185 blz., f.
15,45.
PRODUKTIE-INDEXCIJFERS
1)
(1953 = 100)’)
–
•
.
Omschrijving
Jaar-
gemiddelden
1956
1
1957
.
mei
.
iuni
april
mm
uni.
&antal arbeidsdagen in de
betrokken maand’)
•
234
234
23
24 21+ 23
224
23 &Igemene indexcijfers van
de nijverheid’)
……
Algemene
produktie-
123
126
125
136 125
124
128
130
Gemiddelde
dagpro-
123
126
128 133
137 127
134
133
[ndexcijfers
per bedrijfs-
/
klasse:
Bouwmaterialen
en
aardewerk
115
122 126
143
136
112 124
131
Chemische
nijverheid
index
…………..
(cxci.
aardoliepro-
duktie’)
……….
123
133
131
136
128
132
133
138
Leder-
en
rubbernij-
–
120
125
128
134
120
116
118 118
102 106
96
110
100
109 110 109
Metaalnijverheid
139 137
140
152
137 137 142
144
dukten)
………….
118 130
128 144 127 125
131
verheid
………….
Textielnijverheid
112 112
110
118
103
104
101
Mijnbouw
……….
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie
……..
130
138 129 135 119
136 129
122
water
…………..
Voedings-
en
genot-
.
-.
middelenindustrie
113
116
110
124
118 113
126
125
‘) Bron: C.B.S.
‘) De wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
S)
Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dagen met uitzondering van de zon-
dagen, Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.
‘) Excl. bouwnijverheid.
‘) Berekend door het algemeen indexcijfer te delen door het verhoudingsgetal
van het aantal arbeidsdagen in de betrokken maand en het gemiddelde aantal arbeidsdagen van 234 in 1949.
t
C. C. Gotlieb and J. N P. Jiu,ne: High-speed data pro-
cessing.
McGraw-Hill Book Company, London 1958,
349 blz.,
f.
42,00.
An introduction to computer principles, program-
miiig methods and applications of data processing,
using a complex hypothetical machine, simular to
several existing machines as a model. Included is a
chapter dealing with the maintenance of data files.
G. Myrdal: Value in social theory.
A selection of essys
on methodology, edited by P. P. Streeten. Routledge
& Kegan Paul, London 1958, 269 blz., f. 19,20.
L G. Peck and R. M. Hazelwood: Finite queuing tables.
John Wiley and Sons, New York, 210 blz., f. 35,80.
F. Stephan and Ph. J. McCarthy: Sampling opinions.
An analysis of survey procedures. John Wiley &
Sons, New York 1958, 439 blz., f. 50,50.
Andrew Vazsonyi: Scientific programming in business and
industry:
Scientific techniques of management, clan-
fied by a mathematical language for business. John
Wiley & Sons, New York 1958, 467 blz., f.56,85.
Dr. M. K. Atallah: The long-term movement of the terms
of.trade between agricultural and industrial products.
Netherlands Economic Institute, Rotterdam 1958,
76 blz., f. 9,00. /
Mark Blaug: Ricardian Econornics. A historical study.
Yale University Press 1958, 269 bid., f. 21,65.
A scholarly review of Ricardo’s theories and their
interpretation and alternation by his disciples McCul-
loch and Miii, with attention to the dissenting doc-
trines and criticisms of Malthus, Bailey and others.
A. Bonné: Studies in econoinic development;
with special
reference to conditions in the underdeveloped areas
of Western Asia and India. Humaniies Press, New
York 1958, 319 blz., f. 28,15.
W. Braddock Hickman: Corporate bond quality and in
vestor experience.
A Study by the National Bureau
of Economic Research, New York. Princeton Uni-
versity Press, Princeton 1958,
525
blz., f. 42,10.
King,nan Bre,vster, 7r.: Antitrust and Anzerican business
abroad. This
book is a coiprehensive study of the
antitrust laws of the United States as applied-to
American commerce with foreign nations McGraw-
Hill Book Company, London 1958, 488 biz., f. 53,00.
James Daniel (editor): Private investment: the key to int er-
national industrial development.
A report of the San
Francisco Conference sponsored by Time-Life inter-
natiohal and Stanford Research, Institute. McGraw-
Hill Book Company, London 1958; 238 blz., f. 22,75.
J. S. Duesenberry: Business cycles and economic growth.
MacOraw-Hili Book Company, London 1958, 335
blz., f. 30,30.
Haberler: Prosperity and depressiön.
A technical analy-
sis of cydical movements. This new edition repre-
sents its author’s current views and at the same time
preserves work not otherwise readily accessible.
George Allen & Unwin Ltd., London 1958, 482 blz.,
f. 16,80.
/
t
S
–
–
t
671
:
Met Rem:ngton is Uw keus onbeperkt
,1,d11
jgØJ
want
Rem i ngton maakt ze alle!
(f
&IltIMIII1II1ll(//P’1
–
..-
Of U nu een electronische machine of een administratiesysteem
nodig heeft een boekhoudmachine of schrijf en telmachines
;1:orsl::
advies van de
::
doel
alleen
lilt
dat aan te bieden wat U
in
Uw geval nodig heeft.
i fi
ll
/
De Remington expert put uit een arsenaal van bijna een eeuw
‘Id
•
ervaning om Uw problemen te analyseren en op te lossen.
Vet
ng,
Welke betere garantie oudt U kunnen wensen …
!
/
Jaarbeursstand no.
2052
r
‘f
FAKKELDRAGERS DER EFFICIENCY
Amsterdam, Arnhem, Eindhoven, Enschede, Groningen, Den Haag, Leeuwarden,
–
Maastricht, Roermond, Rotterdam, Utrecht.
/
r