Ecohomisch
m
Sta”tistische’
•
Berichten
Een krede terreinverkeiming
*
Prof. Dr P. P. van Berkum
Transformatie van risicomijdend in
risicodragend kapitaal
*
$
Dr A. W. Luyckx
Winkelplanning
*
•
Dr K. H. Stanislaus
Structuur en organisatie van het
Zwitserse bankwezefi
*
Ir.
J.
W. R. Thomson
ProMemen rond de hoogconjunctuur
U.TGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONOMISCH INSTITUUT
40e JAARGANG
No 2008
WOENSDAG 7 DEÇEMBER
1955
•
istrt1fl
Amsterdam
KAS-ÂSSOCIAT1E N.VP.
Open bewaring van effecten
en schatkistpapier
PA
F
PA
VA
N.V. SLA ENBURG’S BANK
Rotterdam – Amsterdam – Den Haag Dordeht
Haarlem – Schiedarn – Amersfort – Maas
»
1uis
Vlaardingen – IJssehnonde – titrecht – Arnhem
–
AGEIyTSCHAPPEN:
Zevenbergen – Viaxen – Middelharnis/Soznmelsdijk
Vrijhoeve-Capelle – Zwijndrecht
R. Mees & Zobnen
Bankiers en
J
.Assurantie-makelaars
•
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage
Delft – Schiedam
–
Vlaardingen
Albiasserdam
Adviezen inzake
______ •
Levensverzekeringen
•
. en Pensioencontracten
OZA LiD
Elk bedrijf heeft te maken met
het probleem van reproductie.’
Door het OZALID lichtdruk-
procédé betaat er.thans »een
veelheid van mogelijkheden
en materialen, aangepast aan
de zeer uiteenlopende eisen
van het moderne bedrijfsleven.
Het zal voor U zeker interë»s-
sant zijn een inzicht te krijgen,
in wat speciaal» voor onder-
nemingen als die van U werd
gemaakt. Onze medewerkers
zullen U gaarne van deskundig
advies dienenWendt U. zich
daarvoor tot
DE ATLAS
DELFT
»•
TSLEFOON 25371
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel; postcheck-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
No 1977 en no 2000: f 2,—.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties –
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
7December
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1075
Een brede terreinverkenning
De Franse publicist André Siegfried schreef na een
studiereis in de Verenigde Staten voor de Figaro van
6 Maart 1952 een van de altijd nog zeer zeldzame critische
artikelen over public relations. Toepassing hiervan in
moderne gesystematiseerde vorm in Europa, zo meende
hij, was alleszins aanvaardbaar, doch alleen na en
,,sérieuse adaptation” van de Amerikaanse methoden, die
voor ons wereiddeel te veel zijn gebaseerd2p een ,,psychor
logie simplifiée” en een ,,technique hypertrophiée”.
Een belangrijke bijdrage tot zo’n ,,sérieuse adaptation’
heeft Dr M. Weisgias in een dezer dagen verschenen
bdek
1)
geleverd. Het eerste en grootste gedeelte daarvan
behandelt de grondslagen van public relations, verdeeld
over hoofdstukken betreffende de actualiteit, het wezen
en de plaats, het arbeidsveld, de middelen en de Organisa-
tie. Wij ontlenen hieraan het volgende. De’ structuur-
ontwikkeling van onze moderne samenleving toont vier
belangrijke facetten: 1. de doorwerking van de moderne
democratie, waarin de publieke opinie van zoveel belang
is; 2. de vooruitgang van de techniek, in het bijzonder van
de communicatiemiddelen,. leidt tot massavorming op
economisch en politiek gebied; 3. de toenemende erken-
ning van de eigen plaats van de mens in de onderneming
en 4. de moderne visie op de plaats van de onderneming in
het maatschappelijk geheel, d.w.z. de onderneming is een
deel van de sociale gemeenschap en is voor haar welzijn
mede verantwoordelijk.
De nog toenemende decentralisatie en specialisatie kan
zo licht leiden tot negatieve spanningen tussen de vele
sectoren in de maatschappij en in de ond’rneming. Daar-
tegenover ‘kan een systematische en tactische bevordering
van de horizontale en verticale contacten bijdragen tot
wederzijds begrip als basis voor mogelijk vertrouwen en
waardering, anders gezegd tot harmonische betrekkingen.
Dat betekent niet een statische toestand, doch laat alle
ruimte voor een dynamische ontwikkeling, waarin samen-
werking even goed als wedijver past, doch zonder negatie-
ve en destructieve spanningen, die een gezond groeiproces
belemmeren.
Ter bereiking van die harmonische betrekkingen tussen
sectoren van de maatschappij en een onderneming moet
men beginnen zich te bezinnen op de eigen positie van
een instelling of onderneming in het grote geheel, omgeven
als zij is door een netwerk van publieke meningen, waar-
van zij direct of indirect in grote mate afhankelijk is. De
‘) Dr M. Weisglas: Public relations, eers terreinverkenning. Uitg. Elsevier,
Amsterdam 1955, 200 blz., f8,90.
moderne public relations activheit, gericht op harmo-
nische betrekkingen gebaseerd op begrip, dient op een
goede systematiek te berusten. Dr ,Weisglas betoogt, hoe
daaraan vier vragen ten grondslag liggen: a. welke
publieksgroepen zijn voor het lichaam, dat public relations
enst, van betekenis?; b. welke is de in deze groepen
heersende, opinie jegens dit lichaam?; c. in hoeverre vindt
deze opinie haar grondslag in het gevoerde .beleid en/of
in de wijze waarop dit beleid wordt uitgedragen?; d. in
hoeverre bestaat er aanleiding om op grond hiervan dit
beleid en/of de voorlichting hierover te wijzigen?
Deze punten uitwerkende, behandelt de schrijver de
verschillende publieksgroepen, binnen en buiten de onder-
neming, die voor haar van belang zijn en de verschillende
middelen tot contact met die groepen. Het belangrijkste
principe voor goed public relations werk is, dat dit in
wezen tot de welbegrepen taak en verantwoordelijkheid
van de topleider behoort. Indien hij een deel van het werk
aan een specialist delegeert of deze als adviseur bij de
beleidsvorming betrekt, blijft rechtstreekse samenwerking
tussen topleider en specialist vereist.
Interessante punten zijn verder de aan zo’n specialist
te stellen eisen, zijn taak, de leefregéls van public relations
en de voor- en nadelen van een externe adviseur of een
eigen specialist in de onderneming. Zakelijk ingestelde
lezers zullen,misschien een voorbeeld wensen van zijn
plaats in een middeigroot of groot bedrijf, van hetaantal
en de soort’ van zijn medewerkers, alsmede een cijfer-
voorbeeld van het vaste en variabele deel van het public
relations budget, kortom hier en daar meer feitelijke
formuleringen. Dat geldt niet voor het tweede gedeelte
van het boek met een aantal voorbeelden van public re-
lations werk in de Nederlandse practijk, ten dele zeker uit
de practijk van de schrijver. Het hoofdstuk betreffende het
bedrijfsleven moge de aandacht van vele directies hebben!
De ondertifel van het boek, nl. ,,Een terreinverkenning”,
betekent allerminst een beroep op clementie, maar wel
een aanbod van een ervaren gids aan lezers, die geen of
alleen wat kennis-in-slagzinnen van public relations
hebben. Zij kunnen zich moeilijk een betere propaedeuse
wensen, die bij de toenemende belangstelling voor public
relations in het bedrijfsleven te rechter t,ijd een breed
inzicht als basis voor ‘die belangstelling kan geven. Voor
meer ingewijden is de methode van de terreinverkenning,
de systematiek en de probleembehandeling in’ grote lijn,
de moeite van het kennisnemen ten volle waard.
Rotterdam
– G. DE BRUYN.
terreinverknning,
Transformatie van risicomijdend in risico-
dragend kapitaal, door Prof. Dr P. P. va
Berkum
……………………………
Winkeiplanning,
door
Structuur en Organisatie van het Zwitserse bank-
wezen, door Dr K. H. Stanislaus
………..
bedrijfsleven:
de hoogconjunctuur,
Aantekening:
Quitte of dubbel…. en de fiscus
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J.
Statistieken:
Overzicht van de opbrengst der Rij ksmidde.
len
……………………………….
COMMISSIE VAN REDACTJE. C. van den Berg; Ch.
F. de Vries. Redacteur-Secretajis: A. de Wit.
CÔMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGI.È
J. van Tichele,i; R. Vane
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
Redacteur-Secretiris: J. H. Zoon.
1076
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7December 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Prof Dr P. P. VAN BERKUM, Transformatie van risico-
mijdend in risicodragend kapitaal.
Bij wetsontwerp van 21* November ji. is door de Rege-
ring de oprichting van een stichting tot voorziening in de
behoefte van industriële ondernemingen aan risicodragend
kapitaal – Industrieel Garantiefonds genaamd – aan-
gekondigd. Het garartiefonds heeft een tweeledig doel.
Het moet enerzijds risicodragend kapitaal vexsch’affen,
inzonderheid aan de kleine en middengrote industrie, die
moeilijk toegang tot dè’kapitaalmarkt heeft, en het moet
anderzijds gelden aantrekken uit de risicomijdende sfeer
en dit door het verlenen van garanties naar de industrie
overhevelen. De organisatie en’ werkwijze is opgebouwd
op de garantie als aanvullende figuur. De leiding van het
fonds zal er op dienen te letten, dat slechts die transactiës
ten laste van het fonds komen, die zonder garantie niet
tot stand zouden komen. Schrijver onderwerpt allereerst
de doelstelling en de Organisatie en werkwijze van het
fonds aan een beschouwing. In zijn beoordeling merkt hij
o.a. op, dat het een zwak punt in de hèle opzet is, dat
blijkbaar geen betrouwbare gegevens bestaan over de
bestaande behoefte aan risicodragend kapitaal in de
sector, die hetwetsontwerp speciaal op het oog heeft.
Resumerend stelt hij vast, dat de binnenkort te verwachten
verwezenlijking van het transformatiefonds zeker niet
gelukkig is ,,getimed’: verschillende factoren hebben nI.,
ook in de regionen van de kleinere en midden-bedrijven,
tot betere financiële verhoudingen bijgedragen, terwijl de
‘strijd tegen de inflatie dwingt tot het afremmen van de
credietexpansie en de investeringen. Slechts in het licht
van de overweging, dat het garantiefonds moet worden
gezien als een instelling van lange duur en van structurele
aard, terwijl de daartegen indruisende afrenimende
maatregelen een tijdelijk en conjunctureel karakter be-
zitten, zal tot een’gunstiger oordeel kunnen
d?en
besluiten.
Dr A. W. LUYCKX, Winkelpianning.
Schrijver schetst in grote trekken de situatie van de
winkelsamenstelling, zoals deze in het algemeen in onze
steden wordt aangetroffen. Van een statische toestand is
echter zelden sprake. De steden zijn dynamische orga-
nismen geworden, die voortdurend aan veranderingen
onderhevig.zijn, waaraan de detailhandel zich moet aan-
passen. De vestiging van het winkelbedrijf moet, tegen
woordig vooral, ‘planmatig worden ingepast in het beeld
van de stadsontwikkeling. Teneinde het aantal winkels
te berekenen, dat in een bepaalde woonwijk behoort te
komen, gaat men in de practijk van de planning uit van
twee maatstaven, nl. de spreidingscijfers van het bestaande
winkelapparaat en een min of meer gewenste winkel-
dichtheid. Men dient zich daarbij bewust te zijn, dat niet
meer dan, een zéer.vaag, globaal en theoretisch idee wordt
verkregen van het winkelapparaat, dat door de tegen-
woordige maatschappelijke verhoudingen wordt geëist.
Nog meer moet men zich realiseren, dat de maatschappe-
lijke ontwikkeling in vrijwel geen’enkel opzicht stilstaat,
zodat het ideale beeld spoedig zal zijn verstoord. Dit zou
niet zo erg zijn, indien het winkelapparaat
zic
j
h
op een-
voudige wijze zou kunnen aanpassen. Doordat’ de ge-
meentelijke verordeningen een te grote verstarring van de
aanvankelijke opzet bewerkstelligen en de toegepaste
bouwwijzen veelal elke flexibiliteit missen, is aanpassing
in de meeste gevallen vrijwel uitgesloten. ‘Hierdoor wordt
de natuurlijke groei, die de beste waarborgen biedt, dat
een winkelcentrum ook op den duur aan de behoeften
der consumenten blijft voldoen, onmogelijk gemaakt.
Flexibiliteit, zowel bij de planning als bij de bouw van
winkêlpanden, schijnt een noodzakelijke voorwaarde om
de nieuwe wijken .bewoonbaar te maken en op den duur
ook te houden.
Dr K. H. STANISLAUS, Structuur en organisatie van
het Zwitserse bankwezen.
Het Zwitserse bankwezen lag eeuwenlang in handen
van particuliere bankier Eerst .in het midden van de
negentiende eeuw ontstonden bankinstellingen van be-
tekenis voor het financiële en economische leven van de
Zwitserse Bondsstaat.
Schrijver geeft ‘n overzicht van de diverse soorten bank-
instellingen van Zwitserlajd – de grote banken; de
kantonnale banken; de locale banken en spaarbanken;
de boerenleenbanken; de particuliere banken; de Natio-
nale Bank en de overige banken – van de functies, welke
zij in het economisch leven vervullen, en van hun Organi-
satie en structuur. De toporganisatie, die de belangen van
alle Zwitserse banken gezamenlijk behartigt, is de in 1912
opgerichte ,,Schweizerische Bankiervereinigung”.
–
SOMMAIRE
Prof Dr P. P. VAN BERKUM, Transformation de
capitaux immobilisés en capitaux engagés.
Par le projet de bi du 21 novembre dernier le Gouverne-
ment a annoncé la création d’une fondation – dé-
nommée ,,Industrieel Garantiefonds” (Caisse de Garantie
industrielle) ‘- pourvoyant aux besoins de capitaux
engagés des entreprises industrielles. L’auteur traite des
buts,.de l’organisation et de la façon de fonctionner de
cette Caisse de Garantie. Ii est d’avis que la réalisation
de’ cette Caisse, réalisation â laquelle on peut s’attendre
sous peu, ne vient certainement pas â un moment heureux,
eu égard aux meilleures conditions dans la vie industrielle
et ‘â la lutte contre l’inflation, lutte ui exige un freinage
del’expansion des crédits et des investissements.
Dr A. W. LUYCKX, Plânning de Za composition de
l’ensemble des magasins.
–
L’auteur donne une vue d’ensemble de la composition’
du commerce de détail telle que l’on la rencontre le plus
souvent dans les vjlles. Cette composition est rarement
statique, car les changements qui s’accomplissent dans
les villes influencent également la dite composition. La
création des commerces de détail doit être adaptée avec
du .planisme au développement d’un centre urbain. En
ce faisant l’on doit bien se rendre compte de ce qui’il y a
beaucoup de facteurs susceptibles de nuire â la situation
idéale. La flexibilité lors du planning ainsi que lors de la
construction des immeubles devant servir de commerces
de détail, semble être une condition indispendable pour
rendre et garder habitables les nouveaux quartiers. –
Dr K. H. STANISLA US, Structure et organisation des
ban ques suisses.
Sont tout d’abord exposées dans le -présent article
l’origine et les fonctions des banques suisses. Ensuite
passent la revue successivement: les cinq grandes banques;
les banques cantonales; les banques locales et les caisses
d’épargne; les, cajsses de crédit agricole et les banques
privées.. Finalement ii est traité de la
–
,,SchWeizerische
Nationalbank” et de l’Association des Banquiers suisses.
7 December 1955
ECONOMISCH-STATISTISCIIE RËRÏcHTErS
1071
,
Transformatie van risicomijdend in risicodfagend kâpita1
Die geduldig zijn haasten niet. Deze spreuk beloont
het vertrouwen van degenen, die jaar in jaar uit hebben
gewacht op wat bij wetsontwerp van 21 November jlt’
door de Regering wordt aangekondigd: de oprichting
van een stichjing tot voorziening in de behoefte van
industriële ondernemingen aan risicodragend kapitaal.
De kbrte benaming luid’t: Industrieel Garantiefonds:
Tijdens zijn ambtsperiode heeft Minister Van den
Brink meermalen ‘de bedoeling te kennen gegeven – een
dergelijk fonds in het leven te roepen, waarvan de taak
zou moeten zijn een deel van de risicomijdende besparin-
gen om te zetten in risicodragende deelnemingen. -Her-
haaldelijk toch werd de mening geuit, dat het welslagen
van onze industriële expansie, ten gevolge van de een-
zijdige dirigering van de besparingen naar de institutionele
beleggers, dreigt te stagneren, wanneer niet met spoed
voorzieningen ten deze zouden worden getroffen. Ook
Minister Zijlstra heeft bij verschillende gelegenheden te
kennen gegeven, dat- dit probleem hem bezig houdt..
Laatstelijk geschiedde zulks in de vijfde industrialisatie-
nota. Hij stelde daarin de oprichting van een industrieel
transformatiefonds op korte termijn in het vooruitzicht.
Deze toezegging heeft hij inmiddels gestand gedaan.
Het wetsontwerp en de toelichting daarop, maken een
doorwrochte indruk, waarbij de beschrijving van de
financieel-technische details, die met deze materie salnen-
hangen, een ruime.plaats inneemt. De gekozen constructie
heeft’ kennelijk eerst na- veel wikken en wegen haar eind-
vorm gekregen. . Voor niet-dëskundigen is het vaktech-
nische onderdeel zeker geen lichte lectuur. Tot op zekere
hoogte brengt een creatië als de onderhavige iets geheel
nieuws op het gebied van de credietverlening, dat, zoals
de M. v. T. vermeldt, zijn gelijke in geen ander land kent,
zodat bij de opzet er vp geen gebruik kon worden ge-
maakt van elders opgedane ervaringen. Gegeven deze’
situatie wordt het wenselijk geacht bij de geste van het
fonds de eisen van de practijk te laten praevaleren en dus
niet op alle punten thans reeds een definitief standpunt
in te nemen.
Doelstelling.
Het garantiefonds heeft een tweeledig doel. Het moet
enerzijds risicodragend kapitaal verschaffen, inzonder
–
heid aan de kleine en middengrote industrie, die moeilijk
toegang tot de kapitaalmarkt heeft, en het moet ander
–
zijds gelden aantrekken uit de risicomijdende sfeer en dit
ddôi het verlenen van garanties naar de industrie over
–
he’èlën. * ,
Het ‘trekt de aandaht, dat het fonds vooral wordt
gezien als éen instrument tot vermindering van de
rnôeilijkheden, ‘elke zich vooç een bepaalde categorie
van kapitaalvragers voordoen, nl. van de groep klein- en
middenbedrijven, die men zonder grote fouten te’ maken
kortweg als de familie-ondernemingen kan typeren.
Door zich op deze sector te oriënteren en de werkings-
sfeer te begrenzén distancieert het wetsvoorstel zich op
tactische wijze van .het omstreden vraagstuk van het al
dan niet bestaande tekort aaii risicodragend kapitaal om
zich. geheel te concentreren op een punt, ten aanzien
waar.van men van oü’ds gemeend heeft, dat er in de struc-
tuur’van het bankwezen in ons land een lacune bestaat,
welke in onze tijd, zelfs door instellingen als Herstelbank,
participatiemaatschappij of middenstandsbanken niet
geheel is opgevuld. Gedoeld wordt op de moeilijkheden,
welke dit type ondernemingen ondervindt bij veikrijing
van’ voldoeflde permanent beschikbare middelen in’ dé’
vorm van premier-risque of ‘aandelenkakit’aat In sameii
–
hang met de industrialisatiepolitiek meent mendaaÉonii
;
dat het moment gekonien is steun te verlenen aan dè’
zwakke pôsitie van jongere en hiinder sterk ontwikkelde
bedrijven, die uit een oôgpunt van kapitaalacqüisitie
gehandicapt zijn.
Gememoreerd wordt
de
‘oor’sprong, velke. ude en,
gevestigde ondernémingen hebben bij hetverkrjgen van
risicodrageid kapitaal. Zij kunnen ‘aan hun krachtige
winstpôsitie gemakkelijk ruime bedragen voor bedrjfs-,
doeleindeii ontlenen en voor het ontbrekende bij goede
cohjunctuur een beroep op
de
beurs doen. Jonge en nie’e
ondernemingen hebb’en geeii van beide mogelijkheden.
Voor déze’ bestaat als het ware een drempel, die zij niet
kunnen overschrijde’n. De geringe omvang van hun
interne besparingen vôrmt een rem op de expansie.
Mochten zij qua formaat al het stadium van beursrjpheid
hebben bereikt, dan valt het hun uiterst moeilijk de terig-
houdendheid van beleggers’ te oveçwinnen, wier anihio
meestal niet uitgaat naar .nieuw en riskant beleggings-
materiaal.
-Voor zulke in, hun normale expansie geremde gevallen
is het garantiefonds in de eerste plaats bestemd. Daar-
nevens zal het alternatief ook’ dienstig kunnen.zijn tot
;
het
scheppen ‘an voorzieningen in ruime kring, naarmate de
schaarsteverschijnselen op, de markt voor, risiçodragerid
kapitaal zulks nodig maken. Die eventuele, ruimere
werkingssfeer zal evnwel niel mogen betekenen,,dat een,
te groot deel van de garantiecapaciteit van het fonds, ten
goede van enkele ondernemingen komt,. . Te dien, einde:;
is ‘bepaald,. dat het fonds. slechts ‘zal medewerken aan
financieringstransacties meteen omvang van ten hoogste
f 1 mln per geval. In uitzonderinggevallen zal men tot
f2,5 mln mogen gaan.
-. ‘ .
‘Hoe het zij, het ligt niet in de bedôeling de interventie-.
politiek zover uit te strekken, ,dat hierdoor in aan-.
m
merkehjke ate invloed op de verhouding tussen risico
dragende en risicomijdende besparingen in totaal zal
worden uitgeoéfend. Hiervoör zoudeh trou’wens’heel wat
meer middelen nodig zijn. Deze uitspraak van de M. v.T.
is kenmerkend vodr ‘de fasé van hoogcônjunctuir,
waariii wij ons ,sin’ds énkçlé jaren bevirdèn, én ‘die, als.
bij toverslag an de klachten uit de direct na-oorlogse
periodé over het strudtiirele gebrek aan risicodragend.’
kapitaal e’en einde heeft genaakt. Ookin ande’re landen,,
o.a. in Amerika, heeft men
y
a
ren, dat de feitelijke
sitiiâtie ter kapitaalhiarkt’ iii sterke mate’ i’an .conjunc-
turele aspecten ‘-afhankelijk i. ‘Zoals de’ Regeiing” de,,
moeilijkheden than’wil aanpakken vers’chuift”het ond&r-
havige probleem ‘van het macro-economisché naar ‘hèt,,
micro-economische vlak, d.w.z. naar een veel beperkter
sector van het bedrijfsleven. – .
De wisselende ‘interpretatie van het erkeljke (of
vermeende) tekort aan’ risicodragend kapitaal is wel de
voornaamste reden géweet, Waarom zo lang met dé”
indiening van ‘het wetsvoorstel is getalmd. Het’ gebrek’
aan voldoende kwantitatieve ‘ gegevens’ over d& samen-‘
stelling van de besparingen, de uiteenlopende opvattig’en”
over de organisatorische opiet van het garantie-instituut
werkten eveneens vertragend. –
In kwantitatief en macro-economisch opzicht is volgens
de M.v.T. niet komen vast te staan, dat de vrees voor een
1678
ECONOMISC’H-SÏATISTISCHE BERICHTEN
7December
1955
,,
t
,
–
tdkort aan risicodragend kapitaal door de feiten •be-,
vestigd is. Want hoewel veel geld in de industrialisatie is
gestoken, is van -een overmatig gebruik van leninggeld
gee’n sprake. Ten gevolge van de bijzonder gunstige
conjunctuur is de interne financiering in omvang sterk
toegenomen, hetgeen de bedrijven veel minder afhanke-
lijk van de kapitaalmarkt heeft gemaakt. Studies van het
planbureau hebben uitgewezen, dat een relatieve terug-
gang aan de zijde .der risicodragende besparingen niet
waarneembaar. is. Ontkend wordt, dat de, omvang er,
van tekort zou schieten om de voor Nederland wenselijk
omvang van industriële investeringen te realiseren. Wel is
er sçhaarste aan nieuwe op de kapitaalmarkt aangeboden
particuliere besparingen. Zonder op de oorzaken daarvan
nader in,te gaan, wordt deze smalle marktpositie niet van
cirect zorgelijke aard geacht. Zij kan echter gemakkelijk
tot spanningen leiden, daar zij de fluctuaties in de be-
h0efte aan kapitaal niet steeds soepel zal kunnen op-
vangen. Momenteel is de entourage van de kapitaal-
markt door het binnenvloeien vah grote bedragen uit
aandelenverkoop naar
•
het buitenland tijdelijk veel
rooskleuriger geworden. .Die toestand kan veranderen.
branisatie en werkwijze.
c,
,
De Organisatie is opgebouwd op de garantie als aan-
vullënde financieringsfiguur. De leiding van het fonds
zal er op dienen te letten, dat slechts die transacties ten
laste van het fonds komen, die zonder een garantie niet
tot stand zouden kunnen komen, zodat het er uitsluitend
9111
gaat additioneel het aanbod van risicodragend geld
te vergroten.
•De verschaffers van het kapitaal worden gezocht in de
rangen van de institutionele beleggers. Evenwel is ge-
daht aan de mogelijkheid ook zulk kapitaal te mobili-
seren, dat in beginsel wel bereid is zekere risico’s te aan-
‘aarden, doch aarzelend is in die richting te gaan. De
garantie moet de
–
betrokken beleggers of instellingen dan
over die aarzeling heenbrengen. –
Er zijn tweeërlei soort garanUes. In de eerste plaats
een rechtstreekse garantie voor de volle 100 pCt van
hoofdsom c.q. aflossingen en rentebedragen voor geld..
leningen van de in aanmerking komende institutionele
beleggers. Door het aflopen van de geldlening is hiermede
een tijdelijke transformatie tot stand gebracht. In de
tweede plaats worden beperkte garanties afgegeven,
teneinde het in priqcipe wél töt risiëodragende uitzetting
bèreid zijnde aan$ôd tot daadwerkelijke participatie te
bewegen, in welk geval blijvende transformatie tot stand
is gekomen. De béprking ligt in de conditie, dat aan de
1aatte categorie . uitsluitéiTd dividendgaranties (en dus
niet voor de hoof,dsom zelf) worden verstrekt tot een
maximum van 5pCt”s jaars en voorten hoogste 10jaren.
Voor het entameren, voorbereiden en afwikkelen zal
de stichting garantiefonds zich bedienen van twee finan-
cieringsinstituten, die de vorm krijgen van N.V.’s.
De aandelen hiervan (serie A) zullen voor minstens
90 pCt in handen zijn van hetgarantiefonds. De testerende
aandelen zijn preferent (serie B) en kunnen door derden
worden genomen. Van de eventuele winst der dochter-
instellingen komt
5
pCt aan het aandelenkapitaal en de
gehele overwinst aan het fonds. Het eerste financierings- –
instituut, waarover de Herstelbank het beheer zal voeren,
zal -tussenkomst verlenen bij deelnemingen boven de.
f 100.000, het tweede, dat onder beheer van de Midden-
standsbank komt, zal participaties behandelen, welke
kleiner zijn. Bij het deskundige bankenapparaat berust
derhalve primair de ,beoordeling van de te financierii
projecten, de crediet-technische regeling. en het toezicht;
Het fonds behoudt zich echter voor, wat de beperkte
garanties betreft, ook rechtstreeks met de aanvragers
van deze garantie in contact te treden en zakei te doen.
Als motief voor dit ietwat vreemd aandoende gedecen-
traliseerde beheer wordt genoemd het tegengaan van een
wellicht te ver gaande concentratie bij de ingeschakelde
banken en teneinde de schijn van monopolie uit te sluiten.
Het wetsontwerp wijkt hier bewust af van het als bijlage
bij het wetsontwerp gevoegde uitstekende advies van de
Hoofdcommissie voor de Industrialisatie, dat voor – het
overige vrijwel geheel gevolgd is.
Noch het fonds noch het ingeschakelde bankenapparaat
verschaffen derhalve zelf crediet. De uitsluitende taak is
garanties te verlenen, welke credieten mogelijk maken
door het verbreden van het risicodraagvlak van de ge-
financierde onderneming. Hiertoe stelt het fonds zijn
eigen middelen in de waagschaal. In zoverre wijkt deze
garantiefiguur niet af van het uit,hçt credietverkeer
bekende type. Om aan het garantiefonds de nodige
financiële draagkracht te, geven is met de Amerikaanse
autoriteiten overeengekomen, dat in eerste aanleg
f 30 mln ter beschikking zal worden gesteld, later zo
nodig aan te vullen tot fl00 mln. Daarnaast is de mogelijk-
heid geopend een eventueel ongunstig exploitatieresultaat
wegens verliezen, in hoofdzaak ontstaanuit, rente- en
dividendreserves, bij wijze van voorschotten ten laste
van de rijksbegroting te brengen. De ratio hiervan is,
dat een zo groot mogelijk deel van de middelen van het
fonds voor garantie-obligo zal kunnen dienen, teneinde
eveiituele verliezen op de hoofdsommen yin de deel-
nemingen op te vangen. De werkingssfeervan het fonds
wordt zodoende groter, zonder dat de Schatkist een niet
te begrenzen offer brengt. De limiet van de garantie-
obligo’s zal nl. de omvang van het Vrij beschikbare
stichtingsvermogen niet te boveV mogen gaan, terwijl
ten aanzien van de dividendgaranties is bepaald, dat uit
dezen hoofde per jaar niet verder dan, tot f 1 mln mag
worden gegaan.
Gehoopt wordt, dat met deze enkéle tientallen mil-
lioenen guldens, die uitsluitend als garantie dienen, een
veel groter bedrag aan credietverlening kan worden ge-
activeerd. De grootte van het vermenigvuldigingseffect
zal ten deze afhangen van de mate, w’aarop beleggers op
het geconstrueerde bredere risicodraagvlak reageren
door in- ruimere. omvang ook gelden zonder garantie te
verstrekken. –
Uit de samenstelling van het stichtingsbestuur, nl. drie
ambtelijke bestuursleden en ten hoogste twee leden uit
het bedrijfsleven, volgt, dat de toekenning van de garan,
ties en de beslissende zeggingschap over het te voeren
beleid bij de Staat blijft berusten, hetgeen, gelet op de
samenhang met de industrialisatiepolitiek en de belangen
van ‘s Rijks Schatkist, niet onlogisch mag worden
genoemd.
Beoordeling.
De maatstaven om te beoordelen, -welke projecten
nietn welke wel voor financiering do6r middel van
garanties in aanmerking komen, bieden niet veel houvast
en zullen gemakkelijk tot arbitraire beslissingen kunnen
leiden. Als criteria, welke moeten worden aangelegd,
worden genoemd: voldoende belangrijkheid van algemeen
economisch standpunt en behalve bedrijfseconomische
rentabiliteit dok overwegingen van meer algemene strek-
7December.
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1079
king (welke?). Vast moet staan, dat zonder de gevraagde
garantieverlening het project niet tot stand kan komen.
Tegen te grote risico’s zal worden gewaakt en steeds zal
een gedeelte van het kapitaal zonder garantie aanwezig
moeten zijn. Ten aanzien van de rendements- of dividend-
garanties wordt geëist, dat de ondernemingen, waarvoor
deze garanties bestemd zijn, in aard en opzet gezond
moeten zijn, hoewel zij in de aanloopperiode mogëlijk
nog geen rendement afwerpen. Er worden dus nogal
wat condities gesteld. De hoofdzaak is en blijft: de
projecten moeten levensvatbaar zijn, doch aan zulke
projecten en aan ondernemers, die ze tot een succes
weten te maken bestaat nog altijd meer gebrek dan aan
risicozoekend kapitaal. Het zal dus voorlopig met het
gevaar voor uitputting van het gârantiefonds wel loslopen.
Het is een zwak punt in de hele opzet, dat blijkbaar
geen betrouwbare gegevens bestaan over de bestaande
behoefte aan risicodragend kapitaal in de sector, die het
wetsontwerp speciaal op het oog heeft. Deze sector van
de kleine en middengrote industrie is in Nëderland zeer
omvangrijk en gevarieerd. Hoe liggen hier de kapitaal-
behoeften? Hier hd een enquête bij een voldoende aantal
representatieve gevallen indicaties kunnen geven. In het
als bijlage toegevoegde advies van de Hoofdcommissie
voor de Industrialisatie, dat van September 1952 dateert,
wordt ,,zonder nader onderzoek” geconcludeerd, dat het
aanbod van risicozoekend kapitaal tegenover de vraag
vrijwel in het niet zinkt. Vat men onder dit aanbod echter
ook de ingehouden winstmiddelen samen, dan is de uit-
spraak van de commissie intussen geheel door de feiten
achterhaald. Indien zij al voor 1952 oging, dan is het
garantiefonds te laat aan de start gekomen.
Het garantiefonds beperkt zich tot garanties, welke tot
vergroting van permanent beschikbare middelen in de
vo!rm van aandelenkapitaal kunnen leiden. Vooreerst
houdt dit een beperking in naar de rechtsvorm, en wel
tot de N.V., vervolgens sluit het garanties voor geld-
lening op middellange of lange termijn uit.
Wat dç beperking tot de N.Y. betreft lijkt het rationeel,
dat alleen een ondernemingsvorm, welke in haar wezen
op continuïteit is gericht voor overdracht van permanent
toevertrouwde middelen in aanmerking komt. Van de
andere kant beschouwd, dient er begrip voor te bestaan,
dat slechts dan een ondernemer voor kapitaalsvergroting
middels de ‘garantieverlening zal voelen, als hij op het
hem conveniërende moment zijn Vrijheid kan hernemen.
Een kenner van deze materie wijst op het niet te verwaar-
lozen psychologische bezwaar, dat de garantie mogelijk
als een cachet van minderwaardigheid wordt gevoeld
1).
Hoewel het wetsontwerp geen bepaalde modus aangeeft,
zal aangenomen moeten worden, dat, gegeven de opzet
om de staatsinterventie voor de betrokken onderneming
een tijdelijk karakter te verlenen, voor haar mogelijkheden
zullen worden geopend, door geleidelijke terugkoop van
de aandelen ten laste van de winst, deze aandelen a.h.w.
in te v
2
rdienen. De geretourneerde aandelen kunnen dan
van de kapitaalrekening worden afgeboekt, of, wegens
de inmiddels toegenomen credietwaardigheid, bij parti-
culiere relaties of op de normale kapitaalmarkt worden
‘) Vgl. Prof. Dr A. B. A. van Ketel, De garantie als aanvullende financierings-
figuur, blz. 20.
ondergebracht. Ook voor het welslagen van het fonds
is het een levensbelang;- dat de onder garantieverband
tot stand gekomen participaties na enige tijd al dan niet
met kapitaalverlies weer kunnen worden afgestoten;
de beschikbare garantiecapaciteit wordt dan intensief
gebruikt.
De afwezigheid tot verschaffing van garanties voor
niet-permanente middelen in de vorm van geldleningen
valt te betreuren. In de kringen van de kleinere N.V.’s
is men om begrijpelijke fiscale redenen en uit zeggen-
schapsoverwegingen niet zelden vôor deze credietvorm
eerder geporteerd dan voor kapitaalvergroting dooi
aandelenuitgifte. De onderhandse industriële lening met
niet te lange looptijd is na de oorlog hier en daar door
institutionele beleggérs gepousseerd, doch wegens de
daaraan verbonden moeilijk te taxeren bedrijfsrisico’s is
de omvang van deze transacties miniem gebleven. Juist
op dit gebied zou het garantiefonds een poging hebben
kunnen doen dit ènigszins gestagneerde credietbedrijf
weer ôpgang te brengen.
Resumerend volgt uit het bovenstaande, dat de binnen-
kort te verwachten verwezenlijkirg van het transformatie-,
fonds zeker niet gelukkig is ,,getimed”. Het ïhoet proble-
matiek worden geacht, of er in de kringen van de be-
drijven, waarvoor het is bedoeld, aan zulk een tusseii
schakel nu nog wel voldoende behoefté bestaat. Mocht
zij voorshands van geringe omvang blijken, dan ware
het beter geweest een minder ingewikkeld apparaat te
stichten als in het voofgaande werd beschreven.
Enkele jaren hoogconjunctuur met ruime mogelijk
7
,
heden tot zelffinanciering, de verbetering van het, indus-
triële klimaat o.a. door afschaffing van de dividënd
restricties en de speculatiewinstbelasting, grote aanwas
van kapitaalmarktliquiditeiten als gevolg van de verkoop
van aandelen naar de vreemde, zijn alle factoren geweest,,
welke ook in de regionen van de kleinere en midden-
bedrijven tot betere financiële verhoudingen hebben bij-.
gedragen. Slechts voor die bedrijven, welke, niet in het
minst als gevolg van te hoge belastingdruk, gêen kans
zagen genoeg middelen uit de winst te vergaren om en
snelle expansie bij te houden, zal het garantiefonds van
direct nut kunnen worden. Grote belangen zijn hier niet
mee gemdeid.
Momenteel worstelt de wereld ‘met welvaartszorgen.
De strijd tegen de inflatie dwingt tot het afremmen van
de credietexpansie en van de invèsteringen. Het oprichten
van een in de expansionistische lijn passend industrieel
garantiefonds en de terzelfdertijd ‘âfgëkondigde liquidi-
teitsverkrappende maatregelen in ons land, o.a.
I
in de
vorm van de getemporiseerde vervroegde afschrijving
en de versnelde invorderin an de vennotschapsbelas-,
ting, is op het eerste gezicht een ongelukkige coïncidentie.
Slechts in het licht van de overweging, dat het garantie-
fonds moet worden gezien als een iiistelling van lange
duur en van structurele aard, terwijl de daartegen in-
druisende afremmende maatregelen een tijdelijk en
conjunctureel karakter bezitten, zal tot een gunstiger
oordeel kunnen doen besluiten. Er is dan ook aanleiding
tot het uitspreken van de ho op, dat dit stuk industrialisâtië-
wetgeving zijn waarde zal mogen bewijzen.
Tilburg.
P. P. VAN BERKUM.
1080
ECONO,MISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 December
1955
Winkeiplanning
in de samenstelling van de winkelstraten, die tot een stads-
centrum, een city behoren.
**
*
•’.
De. betekenis van dè vestigin
‘
gsplaais.in dedetailhandeI
i..an,fundamnte1e aard.,Men mog’eals ondernemer in
de’ldeinhandel over nog zulke goede kwaliteiten beschilç-
kin, deze zullen nauwelijks tot hun recht kunnen. komen,
indien men.daarnaast nietde beschikking heeft overeen
adequate yestigingsplaats. De keuze van een goede vesti-
irgsplaats en alle pröblemen die hiermede samenhangen
meten voor.de ,detaillist&ndan• ook onderwerpen zijn,
di, i de. eerste. plaats de aandacht verdienen.
Moge het .belang vaiÏ de winkelker bij de plaats vin
ves,tig.ing min of meer vanzelfsprekend zijn, wellicht nog
duidéljker is de ‘keerzijde van deze medaille, te weten’de
betekenis,, die. dit vraagstuk heftvoor’ de consument.
Pat
hij in d,e. onmiddellijke nabijheid van zijn woonstede
l?epaa!de winkels wenst is een algemeen bekend feiL Min-
4er;..bekend,is 1de. wijze, waarop zich de wensen van de
çdrisurnenten. in het algemeen uitkristalliseren.
Het is dit aspect van de koopgewoonten van het publiek,
dataan .de .behandeling van de winkelplanning vooraf
Iioetgaan,, wil-men met vrucht de beginselen daarvan
aâu,en analyse kunnen onderwerpen
‘Eiiian blijkt in de eerste plaats; dat in’de koopgewoon-
ten .va.q de consumenten met betrekking tot de plaats,
waar zij bepaalde aankopen plegen te verrichten, een zeer
grote regelmaat:valt waar te neffien. Ten gevolgè van deze
regelmaat hebben de ‘winkelzaken de neiging zich te rang-
schikken tot een geordend geheel van verkooppunten:
Uitéraard betekent dit niet, dat ieder sameristel van
/ winkels zich ontwikkelt in de richting van één standaard-
sfiodl; met nadruk zij hièrop de aandacht gevèstigd. Naar
gelang van’ de koopgewoonten, die Lch manifesteren in
eeii bèpaalde bevolkin’gsagglomeratie, zal namelijk be-
h6efté.bestaan aân een aantal winkelcéntra van verschil-
lende isaiientélling, die
1
in hun tbtaliteit en adequaat»-
appraat’vormen om aan de behoeft&n van de consumeh-
t’ën te’ voldoen:
”Hoeel in het algemeen nog slechts weinig cijfermate-
riaâl omtrent de samenstelling van de winkelcentra is
verzameld, levert het op dit gebiçd beschikbare documen-
tatiémateriaal reeds voldoende bewijs, dat van een type-
rende regelmaat in de samenstelling van de winkelcentra
sjrake” is.
Ter illustratie .hiervan een. enkel voorbeeld van de
sarnenst
y
lling van enige bekende winkelstraten in de drie
grootste gemeenten van Nçderland.
(1
.’.,..,
Aantal winkels per artikeigroep
(in percenten)
Amsterdam
Rotterdam ‘s.Gravenhage.
.
.
.
Spuislraat/Ve-
-“t
Artikeloe’
Kalverstraat
Lijnbaan’
.
nestraat/Hoog-
tt’,
straat/Passage
Vdin’g’en genotmidde
i
……………
–
7
‘
,
Kleding en schoeiel
….
53
48
•
‘
50
Woninginrichting en buis-
–
–
–
houdelijke artikelen, ..
,
.
6
..,
Ii
.
.
11
Culturele behoeften a)
..
‘
24
22
‘
20
Overi8e artikelen
……
10
.
14
12
Totaal
……………..
100 100
100
a) Deze categorie omvat hier: boeken, muziekinstrumenten, foto’s, kunstartikelen,
atitiquiteiten, postzegels en bloemen.
Bovenstaande cijfers geven ongetwijfeld reeds een goede
indruk van de regelmaat, die kan worden waargenomen
Toch moet men, wil men tot meer, algeieen geldende
nörmen kunnen komen, nog dieper op de aard van de
winkelgoederen inhun betrekking tot de consumenten in-
gaan; en dan moet men zich realiseren, dat men de goede-
ren in grote lijnen in twee groepen kan verdelen, tewetei
,,shopping goods” en ,,convenience goods”.
Ten aanzien van de ,,shopping goods” kan worden aan-
genomen, (a) dat het geldbedrag, hefwelk met de aan
schaffing er van gemoeid is, over het algemeen Vrij aan-
zienlijk is, (b) dat deze goederen niet dagelijks door de
consument worden gekocht en (c) dat er als regel enige
tijd verloopt tussen het opkomen van de idee tot aankoop
en de uitVoering daarvan.
Tot
de ,,shopping goods”.
behoren
i
o.a. dames- en herenmode-artikelen, schoeisel,
sieraden, bont, e.d. Daarentegen vertegenwoordigen de
,,convenience goods” (levensmiddelen,, drogisterij-arti-
kelen, eenvoudige manufacturen en huishoudelijke arti-
kelen) als regel een geringere.waarde en worden zij meer
veelvuldig aangeschaft.
Indien men de hierboven gegeven cijfers aan de hand
van deze, van, de, Amerikaan Copelând ‘) afkomstige
indeling beziet, komt men tot de conclusie dat blijkbaar
dus het karakter van de. grotere winkelcentra in. hoge
mate wordt bepaald door het sterk overheersen yan zaken,
die ,,shopping goods” ten verkoop aanbieden. In contrair
tegenstelling tot deze winkelcentra staan dan die centra,
die als regel uitsluitend zijn samengesteld uit winkels,
die een assortiment voeren van ,,convenience goods”.
Het zijn de betrekkelijk kleine buurtcentra, waarin de
winkelsin artikelen voor dagelijks gebruik de boventoon
voeren.
Tussen deze beide uitersten in kan men verder . nog
centra, aantreffen met een meer, gemengde samenstelling
wat betreft ,,convenience goods” en ,,shopping goods”.
Als regel is deze samenstelling na een evolutieproces tot
stand gekomen. De ontwikkeling is meetal van dien
aard, dat een oorsprpnkelijk centrum van ,,convenience
gopds” door een uitbreiding van het verzorgingsgebied
steeds meer mogelijkheden is gaan bieden voor winkels
van goederen met een ,,shopping” karakter..
,Wat hun ruimtljke vorm betreft, kunnen bij deze
centra van ,,gemengde” samenstelling twee modellen
worden onderscheiden; enerzijds ziet men de wjnkels
dicht bij elkaar gegroepeerd rond een pleintje bf kruispunt
en ih enkele delen van aanliggende str’aten en anderzijds
treft men. de winkels dan in de vorm van een lintbe-
bouwing. Veelal vindt deze lintbebouwing plaats in de
toevoerwegen naar het, stadscentrum.
In enkéle grote trekken is hiermede de situatie, van de
winkelsarnn stelling geschetst, zoals deze in het algemeen
in onze teden wordt aangetroffen; van een statische toe-
stand is evenwel zelden sprake. In de, huidige tijd zijn de
steden dynamische oraismen geworden, onderhevig aan
voortdurende veranderingen. Wijzigingen in de grootte en
samenstelling vaff de bevolking, in de omvang van handel
en nijverheid, het bestuursapparaat en het verkeer, oefenen
voortdurend hun invloed uit op het stadsbeeld. En het is
wel vanzelfsprekend, dat bij deze veranderingen ook de
5)
Copeland, M.T.: ,,Principles of Merchandising”, 192′
“
De verdere categorieën
die tegenwoordig wel worden onderscheiden, zoals ,,speciality goods”, ,,impulse
goods” en ,,service goods” worden hier buiten beschouwing gelaten.
7December
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
detailhandel, evenals trouwens het ambacht, zich voort-
durend moet aanpassen. Zo ziet men dan ook, dat sojns
binnen betrekkelijk korte tijd bepaalde woonstraten zich
omvormen tot winkelstraten, terwijl anderzijds van ouds-
her bestaande winkelstraten plotseling hun betekenis als
winkelstand zien verdwijnen, of dat het ene winkelcentrum
een ander overvleugelt en hierdoor de samenstelling er
van wijzigt.
Geen enkel winkelcentrum ontkomt op de duur aan de
krachten, die inwerken op zijn samenstelling en voort-
durende aanpassing zal dan ook noodzakelijk zijn. Met
een enkel voorbeeld, dat wij samenstelden aan de hand
van adresboeken, moge deze ontwikkeling nog even wor-
den geïllustreerd. Wij kozen hiervoor de meest bekende
winkelstraat van Nederland, de Kalverstraat te Amstér-
dam.
Aantal winkels per artikelgroep in de Kalverstraat te
Amsterdam
(in percenten)
Artikelgroep
1850 1900
1950
voedings- en genotmiddelen
22
20
7
30
33
53
Woninginrichting
en
huishoudelijke
12
16
6
Kleding en schoeisel
…………….
20
18
24
artikelen
……………………
Culturele behoeften
…………….
Overige artikelen
16
13
10
Totaal
300 300 100
Veel commentaar behoeft aan deze cijfers niet te
worden toegevoegd, de ontwikkeling spreekt voor zich-
zelf. De voedings- en genotmiddelen en in mindere mate
de woninginrichting en huishoudelijke artikelen hebben
plaats gemaakt voor artikelen met een meer uitgesproken
,,shopping” karakter. De groei van Amsterdam in de
loop van deze eeuw heeft blijkbaar geleid tot een meer
speciaal ,,shopping”-centrum en andere centra hebben
de verkoop van de verdrongen artikelgroepen overge-
nomen.
Het voorbeeld van de Kalverstraat zij hier overigens
slechts vermeld, als dat van een oude winkelstraat, die
zijn betekenis heeft kunnen handhaven door de tijden
heen en desondanks van samenstelling is veranderd.
Uiteraard geeft dit geen beeld van de sterke en snelle
wijzigingen, die vooral tegenwoordig in een winkelcen-
trum kunnen optreden.
**
*
En nu moet vooral sinds de laatste oorlog de vestiging
van het winkelbedrijf planmatig ingepast worden in het
beeld van de stadsontwikkeling, dat wil zeggen: zij moet
plaatsvinden in e’n van te voren geprojecteerde samenstel-
ling en op vooraf door de gemeentelijke diensten bepaalde
plaatsen. Hierbij komt dan nog, dat meer dan vroeger de
aldus geplande woon- en winkelwijken als regel worden
beschermd door een geheel van gemeentelijke verorde-
ningen, die aanpassing aan de door de natuurlijke groei
gestelde eisen onmogelijk maakt of belemmert.’
Teneinde het aantal winkels te berekenen, dat in een
bepaalde woonwijk behoort te komen, gaat men dan in
de praktijk van de planning van twee maatstaven uit:
de spreidingscijfers van het bestaande winkel-
apparaat;
een min of meer gewenste winkeldichtheid, be-
rekend aan de hand van een redelijk geachte omvang van
de omzetten, die een winkelier nodig heeft om tot een
,,normaal” bestaan te komen en met gebruikmaking van
de resultaten van de budgetstatistieken
Men kan nog verder gaan en een en ander zelfs in for-
1081
(Advertentie)
cenl.rtun voor
Indiistrievestiging In Twente1
LMELO
–
Tel. 05490-5361
mules vastleggen, zoals bijv. geschiedt in de ,,Studie
betreffende de winkelfrequentie en de winkelspreiding”
2).
Maar men blijve zich toch vooral bewust, dat afgezien
van de feitelijke tekortkomingen van deze zuiver kwanti-
tatiëve benaderingswijzen – waarop in het kader van deze
beschouwing niet zal worden ingegaan – niet meer dan
een zeer vaag, globaal en theoretisch idee wordt verkregen
van het winkelapparaat, dat door de tegenwoordige
maatschappelijke verhoudingen wordt geëist.
Nog meer moet men zich realiseren, dat de maatschap-
pelijke ontwikkeling in vrijwel geen enkel opzicht stilstaat.
De dynamische krachten in het economisch leven, waar-
van enkele belangrijke aspecten zullen worden genoemd,
hebben tot gevolg, dat het ideale beeld – voor zover men
daarvan overigens kan spreken – spoedig verstoord kan
zijn.
In de eerste plaats zullen verschuivingen plaats-
vinden in de
koopkracht.
Niet alleen dat bij de bevolking
van een woonwijk de koopkrachtverhoudingen in de loop
van de tijd nogal eens anders komen te liggen dan men
aanvankelijk heeft gemeend te mogen voorzien, ook het
bestedingspatroon is niet onveranderlijk. Zeker in de
tegenwoordige tijd is in het laatste opzicht menige mutatie
waar te nemen. Het is düidelijk, dat aan dergelijke veran-
deringen het distributie-apparaat zich moet (kunnen)
aanpassen.
Verder moet rekening worden gehouden met
nieuwe
koopkrachtdrainage
en koopkrachttoevloed van elders,
die bijv. kunnen optreden ten gevolge van oude klanten-
bindingen, het niet samenvallen van woon- en werkgebied,
bezorgsystemen van winkels uit andere buurten en wijzi-
gingen in de verkeerssituatie:
Is dit een tweetal wijzigingen aan de kant van de consu-
ment, van de kant van de winkelier laat zich eveneens een
aantal dynamische facetten onderkennen.
Zoals hierboven reeds aangeduid, gaat men bij het
vaststellen van het aantal winkels veelal bij de bepaling
van omvang en aantal noödzakeljkerwijze uit van
een
,,normaal” bedrijf.
Maar in dit opzicht moet men zich wel
realiseren, dat de ondernemers, die in deze winkels gaan
werken, niet stuk voor stuk een te berekenen eenheid
vormen.
Er zijn goede en slechte ondernemers: de eersten zullen
zeker streven om boven het voor hen berekende ,,normaal”
bestaan uit te komen. Waarschijnlijk zullen deze onder-
nemers vroeg of laat vastlopen tegen de ruimtelijke orde-
ning, die hen aan banden legt. De laatsten daarentegen
zullen het hun door de planners toegedachte niveau niet
kunnen bereikn en evenzeer het ideaal beeld verstoren.
In de
distributietechnieken
komen voortdurend
wijzigingen voor; men behoeft in dit verband bijv. slechts
te zien naar het zelfbedieningssysteem. Een andere uiting
hiervan is de parallelisatie, die vooral, doch zeker niet uit-
sluitend, op het gebied van de levensmiddelen valt waar te
nemen, terwijl aan de andere kant in een aantal branches
de specialisatie in toenemende mate een rol blijft spelen.
Hoe dit alles zich in de toekomst zal ontwikkelen is
thans beslist niet te overzien, maar het is wel zeker, dat in
het distribu tiesys teem vele tendenties zijn waar te nemen,
die wijzen op een grote dynamiek in de naaste toekomst.
‘)Uitgave van de CentraW Directie van de Wederopbouw en volkshuisvesting.
1082
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7December 155
Gemiddelde oppervlakte van de winkel
Alle hierboven genoemde factoren betekenen even
zovele mogelijkheden en waarschijnljkheden, dat de
opzet, welke men voor een winkelagglomeratie heeft ont-
worpen, na verloop van korte tijd zeker niet meer aan de
verwachtingen beantwoordt. En nu zou dit op zichzelf nog
niet eens zo ernstig zijn, indien het winkelapparaat zich op
een eenvoudige wijze aan deze veranderde omstandig-
heden kan aanpassen. /
Maar erger is, dat moet worden vastgesteld, dat dit in
de meeste gevallen vrijwel uitgesloten is. Nog afgezien
van het feit, dat de gemeentelijke verordeningen een te
groté verstarring van de aanvankelijke opzet bewerk-
stelligen, moet worden vastgesteld, dat ook zonder dat,
de toegepaste bouwwijzen veelal elke flexibiliteit missen.
Zoals de winkelwijken éénmaal gepland zijn, moeten
zij altijd blijven, aangezien er meestal geen kans bestaat,
dat er ook maar één winkel bijkomt; de woonhuizen
kunnen nl. vrijwel nooit – zoals vroeger môgelijk was –
in winkelruimten worden veranderd.
Elke natuurlijke groei van een winkelwijk wordt op
deze wijze onmogelijk gemaaki., uiteraard de goede uit-
zonderingen in dit opzicht niet te na gesproken. En het
is de aanpassing aan deze natuurlijke groei, die de beste
wâarborgen biedt,dat een winkelcentrum ook op den duur
aan de behoeften van de consumenten blijft voldoen.
En nu hiermede toch de technische aspecten van de
winkelvestiging ter sprake komen, moet worden gewezen
op een andere onvolmaaktheid van de tegenwoordige
winkelpandenbouw: de overmaat van uniformiteit. Men
behoeft geen insider te zijn om in te zien, dat de sigaren-
winkelier en de woninginrichter, de slager en de textiel-
handelaar, de kruidenier en de rijwielhandelaar, ieder
geheel andere eisen aan hun bedrijfsruimte moeten stellen.
In een recente publicatie van het Economisch Instituut
voor de Middenstand (,,Bedrjfsuitrusting in Ambacht
en Detailhandel”) worden op dit punt de volgende con-
crete cijfers gepubliceerd uit de landelijke steekproef-
enquête 1953.
Landelijk
Branche
gemiddelde in m’
slagerij
……..
29
Melk/zuivelhandel
……………………………
24
Bakkerij…………………………………..
24
.
3,0
……………………………
drijf
Kruideniersbe
………………………….
31
86
Handel
in
groenten en
fruit
…………………..
33
Handel
in
tabaksartikelen
…………………….
23
Rijwielkleinbedrijf
….
Textielhandel
……..
………………………………………………….
36
Handel in drogisterij-artikelen
………………….
42
woninginrichting
…………………………..
.
Het is aan de andere kant natuurlijk duidelijk, dat aan
een dergelijke heterogeniteit bezwaarlijk geheel kan wor
–
den tegemoetgekomen, zonder het gewenste kostenpeil al
te zeer aan te tasten, doch een tussenweg zal in het
belang van de productiviteit in het middenstandsbedrijf
noodzakelijk zijn.
**
*
Uit het voorgaande moge de conclusie worden getrok-
ken, dat men bij stadsplanning – die uiteraard niet kan
worden gemist – zich, met betrekking tot het vaststellen
van het winkelapparaat, bewust is van de begrensdheid
van zijn kunnen. Het winkelapparaat heeft een Vrij grote
mate van armslag nodig, om zich steeds weer te kunnen
aanpassen aan de behoeften van de consument. In de
eerste plaats lijkt liet gewenst om door middel van studies
met betrekking tot de dynamiek van het winkelapparaat,
het inzicht in deze problematiek te vergroten, teneinde
meer houvast te kunnen geven voor winkelplanningen.
Maar zelfs al zou op dit terrein gedegen researchmateriaal
ter beschikking staan, dan nog zal dit nooit voldoende zijn
om zich hierop
volledig
te kunnen baseren. Er zal altijd
ruimte moeten worden gelaten om niet te voorziene lacu-
nes later aan te vullen. Flexibiliteit zowel bij de planning
als bij de bouw van de winkelpanden schijnt een nood-
zakelijke voorwaarde om de nieuwe wijken bewoonbaar
te maken en op den duur ook te houden.
‘s-Gravenhage.
Dr A. W. LUIJCKX.
Structuur en organisatie van het Zwitserse bankwezen
Ontstaan en functies.
De
Amsterdamsche Wisselbank
bestond reeds in 1609.
Daarentegen werd de eerste bankin Zwitserland pas in 1701
door Nikolaus Malacrida in Bern opgericht. Eeuwenlang
lag het Zwitserse bankwezen in handen van particuliere
bankiers. Pas in het midden van de negentiende eeuw, toen
de industrialisatie en de in het rotsachtige Zwitserland
bijzonder kostbare aanleg van spoorwegen grote kapitaal-
investeringen vergde, ontstonden – soms door het samen-
gaan van enkele bankiers, soms door oprichting van
nieuwe banken met staatsgarantie – bankinstellingen
van betekenis voor het financiële en economische leven
van de in 1848 opgerichte Zwitserse Bondsstaat.
In tegenstelling met Nederland, waar de banken zich
voornamelijk met de financiering van internationale han-
delstransacties bezighielden, lag het zwaartepunt van de
Zwitserse banken oorspronkelijk op de industriefinancie-
ring. Langzamerhand hebben zich echter ook de Zwitserse
banken, mede door verschillende grote concentraties in
de bankwereld, tot algemene handelsbanken ontwikkeld,
die thans alle bankzaken behandelen. De enormeinveste-
ringsbehoefte gedurende de industrialisatieperiode maakte
het noodzakelijk, dat naast het particuliere kapitaal ook
de Overheid hiervoor in belangrijke mate middelen ter
beschikking stelde. Zij deed dit door bemiddeling van de
kantonnale banken, die aan de beantwoording van dit
doel merendeels hun ontstaan te danken hebben. In
verband met de indeling van Zwitserland in kantons valt
van begin af een decentralisatie in het banksysteem waar
te nemen, dat alleen door de grote banken, en dan ook
nog maar voor eèn zeker gedeelte, wordt doorbroken.
De grote banken.
De vijf grootste banken, die ook in het internationale
verkeer de meeste bekendheid genieten, zijnin volgorde
van hun belangrijkheid:
Schweizerischer Bankverein (op-
gericht 1872 te Bazel),
Schweizerische Kreditanstalt
(1856
Zürich), Schweizerische Bankgesellschaft
(1912 Zürich),
Schweizerische Volksbank
(1869 Bern) en
Leu & Co.
Hun
balanstellingen bereiktçn per ultimo 1952 tezamen
29 pCt van het balanstotaal van alle Zwitserse banken
1).
1)
De activa van alle Zwitserse banken beliepen einde December 1952 ruim
fr. 30 mrd of ongeveer 115 gedeelte van het Zwitserse nationale vermogen.
7 December
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEi
1083
Leu & Co.
is de kleinste van de vijf grote banken, maar
tegelijkertijd ‘de oudste. Zij werd in 1755 als staatsbank
van Zürich opgericht en ziet dus in dit jaar op haar
200-jarig bestaan terug. Terwijl de overige banken over
een aandelenkapitaal beschikken, vormt de
Schweizerische
Volksbank
een coöperatie, waarbij de Bondsstaat grote
belangen heeft. Zij bezit de meeste vestigingen in Zwitser-
land. Vier andere grote banken hebben voor of gedurende
de tweede wereldoorlog opgehouden te bestaan. Dit waren
de Schweizerische Diskontbank, Comptoir d’Escompte de
Genève, Basler Handelsbank
en
Eidgenössisch Bank.
In
laatstgenoemde bank •werd in belangrijke mate door
Franse aandeelhouders deelgenomen. Dè lopénde zaken
van de
Basler Handelsbank
werden in 1945 door de
Schweizerischer Bankverein,
van de
Eidgenössische Bank
door de
Schweizerische Bankgesellschaft overgenomen.
Van de grote Zwitserse banken zijn de
Schweizerischer
Bank verein
(in de ,,Gründerjahre” met behulp van Duits
kapitaal opgericht) en de Schweizerische Kreditanstalt
de
enige geweest, die in de loop der jaren in verband met
dringend nodig geworden saneringsmaatregelen hun
kapitaal niet behoefden aan te tasten.
Bankverein, Kreditanstalt
en
Bankgesellschaft,
ook wel
,,the big three” genaamd, omdat zij reeds vroeg de meeste
bankzaken op internationale basis behandelden, zijn naar
het voorbeeld van de Crédit Mibilier de France
opgericht.
In het begint verstrekten zij voornamelijk industrie- en
spoorwegcredieten, terwijl
Volksbank
en
Leu & Co.,
de
banken van de ,,kleine man”, zich meer met het verstrek-
ken van hypothecaire leningen bezighielden. lieden ten
dage zijn deze onderlinge verschillen practisch verdwenen
en de vijf grote banken behandelen thans met een uitge-
breid net van bijkantoren zônder uitzondering alle zich
voordoende bankzaken.
Voor de overneming en plaatsing van Zwitserse over-
heidsemissies boven fr.
5
mln hebben de grote banken
reeds in 1897 het Kartel! schweizerischer Banken
gevormd,
waarin ook de
Kantonaibank von Bern
als representante
van de overige kantonnale banken, tevens voorzitster van
het kartel, en de Groupement des Banquiersprivés genevois
zitting hebben. Indien andere dan de grote banken aan
een overheidsemissie deelnemen, moet de lening het
bedrag van fr. ‘8 mln overschrijden.
De kantonnale banken.
Terwijl, zoals gezegd, de vijf grote banken ultimo 1952.
van de totale balanstelling van alle Zwitserse banken
29 pCt voor hun rekening namen, stonden de 27 kanton-
nale banken met 38 pCt verreweg aan de top
2).
De kan-
tonnale bank van
Bern
werd in 1834 opgericht. De jongste
is de kantonnale bank van
Vaud,
die van 1917 dateert.
De kantonnale banken zijn staatsbanken, ‘waarvan het
kapitaal door de betrokken kantons gefourneerd wordt.
Samen met andere banken, waarin de Overheid een
meerderheidsbelang heeft, beheersen de Zwitserse Bonds-
staat, de kantons en gemeenten 42 pCt van het totaal der
balanstellingen van de Zwitsersè banken. De roep naar
naasting van het bankwezen, die in sommige landen
van tijd tot tijd gehoord wordt, heeft met het oog op deze
structuur in Zwitserland begrijpelijkerwijze geen weer-
klank kunnen vinden.
‘) Recente statistische publicaliesvan de Zwitserse Nationale Bank maken een
keuze Uit slechts 52 banken met een totale balanstelling vsn fr. 27.149 mln per 31 Au-
gustus 1955. Hiervan bedroegen de balanstellingen van de vijf grote banken fr 10.027
mln, van de 27 kantonnale banken fr. 13.309 mln en van 13 locale en 7 spaarbanken
samen fr. 3.813 mln. In de onderlinge verhouding tussen de grote banken en de
kantonnale banken valt derhalve t.o.v. ultimo 1952 nauwelijks enige verandering
vast tc stellen.
(Advertentie)
De kantonnale banken van
Zug
en
Vaud
hebben de
juridische vorm ener N.V. aangenomen, waarbij dç
meerderheid van de aandelen eigendom van de kantons is.
Het karakter van staatsbank wordt behalve door de
storting van het kapitaal door de kantons tevens door de
benoeming van het bestuur door de kantonnale regerin-
gen, door een staatsgarantie voor de aangegane verplich-
tingen en door uitkering van de winst aan de kantons
gedocumenteerd. Deze winst draagt dikwijls tot een
evenwichtige begroting van de kantons bij. Om historisch
verklaarbare beweegredenen is de staatsgarantie voor de
kantonnale bank van
Vaud,
voor dé
Crédit Foncier
Vaudois
alsmede voor de
Caisse Hypothécaire du Canton
de Genève
beperkt. De
Crédit Foncier Vaudois
en de
Hypothekarkasse des Kantons Bern
zijn overheidsinstel-
lingen, diep zich uitsluitend met het verstrekken van
hypothecaire leningen bezighouden. HierdoQr komt het,
dat de kantonnale banken van
Bern
en van
Vaud
in minde-
re mate dan de overige kantonnale banken hypothecaire
credieten verstrekicen.
Overigens worden door de kantonnale banken alle
bankzaken bedreven. Hierbij staan de belangen van het
betrokken kantbn op de voorgrond. De aan ‘de banken
toevertrouwde gelden bestaan voornamelijk uit spaar-
deposito’s en uit gelden, waartegenover de specifiek
Zwitserse kasobligaties worden afgegeven. Uit deze pos-
ten putten de banken hun voornaamste middelen voor het
verstrekken van hypothecaire credieten. De rekening-
courant gelden worden in de eerste plaats voor het be-
schikbaar stellen van kortlopen& credieten ‘gebruikt.
Voor de behartiging van hun belangen bij overheids-
emissies hebben de kantonnale banken in 1907 het
Verband schweizerischer Kantonalbanken
opgericht – een
tegenhanger van het om soortgelijke redenen in het leven
geroepen Kartel! schweizerischer Banken.
Daar de
Kan-
tonalbank von Bern
als grootste kantonnale bank lid van
beide kartels is en tevens daarin de leiding heeft, gaat van
deze maatregel een coördinerende invloed op de emissie-
politiek der Zwitserse banken uit. Speciaal voor de
emissie van pandbrieien bestaat een
Pfandbriefzentrale
schweizerischer Kan tonalbanken.
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
T R A N S A C T I E S
260 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
1084
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 December
1955
Locale banken en spaarbanken.
Van de ongeveer 400 verschillende hankinstellingen, die
Zwitserland rijk is (met inbegrip van bij banken, kantoren,
correspondentschappen en zitdagen zelfs 3.800 of 1 bank
op 1.240 inwoners), zijn er 118 spaarbanken, 88 hypQ-
theekbanken en 82 overige locale banken. Hun balans-
tellingen beslaan ongeveer 27 pCt van het balanstotaa’
der Zwitserse banken. Een belangrijk structureel verschil
is tussen deze drie soorten bankinstellingen niet aan te
wijzen, daar zij in de meeste gevallen de hun toevertrouw-
de gelden in de vorm van spaardeposito’s en kasobligaties
aannemen en in hypothecaire credieten omzetten.
Een locale bank fieemt echter pas dan het karakter van
een hypotheekbank aan, als minstens 60 pCt van haar
balanstelling uit binnenlandse hypothecaire vordëringen
bestaat. Slechts in dat geval ontvangt een hypotheekbank
bij een uitgifte van obligaties korting op de zegelkosten,
zoals deze eveneens aan de kantonnale banken wordt
toegestaan. In tegenstelling met de overige locale banken
bestijken de hypotheekbanken een ruimer gebied, soms
zelfs tot buiten de grenzen van Zwitserland.
De spaarbanken goeien soms tot locale banken uit,
wier omvang groter en wier zaken veelzijdiger zijn dan
van de oorspronkelijke spaarbanken. Zij vormen in zekere
zin kleine handelsbanken, die echter hun zaken tot een
bepaald gebied (gemeente of district) beperken. In som-
mige gevallen werden ook kantoren in andere gemeenten
opgericht, die echter in hetzelfde kanton gelegen zijn.
De Zwitserse Bankwet kent geen bepalingen, die de
spaarbanken de belegging van hun gelden in staatsobliga-
ties of eerste’hypotheken voorschrijft. Deze vrijheid vormt
een zekere compensatie voor het feit, dat in Zwitserland
nietalleen de spaarbanken, doch alle overige banken —
met uitzondering van de particuliere banken, die geen
balansen publiceren – spaardeposito’s mogen accepteren
en van deze gelegenheid ook gretig gebruik makeii.
De locale banken zijn in twee organisaties, de
Verband
schweizerischer Lokalbanken, Spar- und Leihkassen
te
Zürich en de Revisionsverband bernischer Banken und
Sparkassen
te Bern samengesloten. Dez ..,bonden beharti-
gen de belangen van hun leden en oefenen tevens een
controlerende functie uit. De hypotheekbanken alsmede
Leu & Co.
en de
Schweizerische Volksbank
hebben hun
gemeenschappelijke belangen in de
Pfandbriefbank schwei
–
zerischer Hypothekarinstitute
geconcentreerd.
Daar verreweg de meeste Zwitserse banken met het
spaarkapitaal van hun cliënten werken, wordt er in
Zwitserland generlei behoefte aan de oprichting van een
Rijkspostspaarbank gevoeld. Het grote aantal banken
maakt dit ook nauwelijks nodig. Evenmin behoeft de
Staat op deze wijze gelden aan te trekken, aangezien de
Overheid, zoals wij eerder gezien hebben, reeds 42 pCt
van het balanstotaal der Zwitserse banken rechtstreeks
controleert.
meeste gevallen beschikken de boerenleenbanken niet
over eigen gebouwen, terwijl zij ook geen personeel in
vaste dienst hebben.
De leden zijn voor de door de bank aangegane ver-
plichtingen hoofdelijk aansprakelijk. Deposito- en spaar
–
gelden worden van iedereen aangenomen. De boerenleen-
banken verstrekken echter credieten uitsluitend aan leden,
waarbij borgstellingen, onroerende goederen, maar ook
roerende goederen, zoals vee en gereedschappen, tot
onderpand kunnen dienen. Blancocredieten worden
slechts aan rechtspersonen gegeven. Zoals alle coöperatie-
ve banken zijn ook de boerenleenbanken sinds geruime
tijd wettelijk verplicht geen werkzaamheden uit te oefenen,
welke tot het terrein van de handelsbanken behoren.
Belegging van de liquide middelen in effecten is slechts
‘aan het overkoepelend orgaan, de
Verband schweizerischer
Darlehenskassen (System Raij’feisen)
in St Gallen toege-
staan. Over deze organisatie wordt ook het gehele giro-
verkeer geleid, terwijl zij tevens samen met
1
de
Fédération
Vaudoise des Caisses de Crédit
in Lausanne een contro-
lerende functie uitoefent.
De particuliere banken.
De bankier die zijn ontstaan aan de behandeling van
wisselzaken te danken heeft om daarna tot de financiering
van het goederenverkeer over te gaan, werd in de loop
der jaren in Zwitserland evenals in andere landen door de
grote banken meer en meer teruggedrongen. Voor de
credietverstrekking van belangrijke omvang ontbraken
hem dikwijls de middelen, zodat hij zich ten slotte hoofd-
zakelijk aan dd behandeling van èffectenzaken yvijdde.
De persoonlijke aansprakelijkheid van de firmanten met
heel hun vermogen, zoals deze bij de wet is vastgesteld,
maakt de oprichting van particuliere banken minder aan-
trekkelijk. Een particuliere bank verliest haar karakter als
zodanig, indien zij de juridische vorm ener naamloze
vennootschap, ener commanditaire vennootschap op
aandelen of ener vennootschap met beperkte aansprake-
lijkheid kiest.
Particuliere banken, die ook in het buitenland bekend-
heid genieten, zijn o.a. in Genève:
Hcntsch & Cie.,
Ferrier, Lullin & Cie., Lombard, Odier & Cie., Pictet &’
Cie.;
in Basel:
La Roche & Co., A. Sarasin & Co.;
in
Zürich: Julius Baer & Co., Orelli im Thalhof.
Thans-vofmt
het vermogensbeheer met inbegrip van beleggingen en
herbeleggingen in binnen- en buitenland de voornaamste
bron van
inkomsten
van de 73 nog bestaande particu-
liere banken
3).
Deze zijn van de op de overige banken
rustende verplichting hun balansen te publiceren vrij-
gesteld. Zij hebben zich in 1934 samengesldten tot de
Vereinigung Schiveizerischer Privatbankiers.
Daarnaast is
speciaal met het oogmerk gemeenschappelijke emissies te
plaatsen opgericht de reeds eerder genoemde
Groupement
des Ban quiers privés genevois.
De boerenleenbanken.
Aan de totale balanstelling van de Zwitserse banken
per ultimo 1952 van ruim fr.
1
30 mrd hebben de 1.000
boerenleenlanken (Raiffeisen) met fr. 1,1 mrd of 3,7 pCt
slechts een betrekkelijk klein deel. Toch zijn zij op het
gebied van de agrarische credietgeving, vooral in de kleine
gemeenten, van een niet te onderschatten betekenis. Pas
laat, namelijk in 1900, werden de eerste boerenleenbanken
in Zwitserland opgericht. Hun Organisatie op coöperatieve
grondslag brengt met zich, dat de administratie- en
overige kosten zeer laag kunnen worden gèhouden. In de
De Nationale Bank.
De in 1907 opgerichte
Schweizerische Nationalbank is
in de eerste plaats circulatiebank. Daarvoor telde Zwitser
–
land niet minder dan 36 circulatiebanken. De Bank ver-
gemakkelijkt het binnenlandse’ betalingsverkeer (voor
het buitenland wordt deze taak door de
Schweizerische
Verrechnungsstelle
overgenomen) en controleert de geld-
circulatie. Krachtens de wet van 23 December 1953 be-
horen tot haar taak o.a. de discontering van binnenlandse
‘) In het jaar 1949 waren er nog 91 particuliere banken bij de
Eidgenössisc/ze
Bankencommission
geregistreerd.
7 Decemb
‘
er 1955
ECONOMIS”CH-STATISTISCHE BERICHTEN
1085
wissels, chèques en shatkistpapier met een looptijd van
hoogstens drie maanden, de aan- en verkoop van schat-
kistpapier alsmede van binnenlandse wissels en chèques
met een looptijd van hoogstens drie maanden, de behan-
deling van het giro-, ierrekenings en incassoverkeer, aan-
en verkoop van goud voor, eigen en voor vreemde reke-
ning, medewerking bij het plaatsen van overheidsemissies
én de uitgifte van bankpapier, waarvan minstens 40 pCt
v&n’ het in omloop zijnde bedrag door goud gedekt moet
zijn
4).
Het aandelenkapitaal van de Nationale Bank bedraagt
fr. 50 mln, waarvan fr. 25 mln geplaatst en volgestort.
Ongeveer 60 pCt van het kapitaal is in handen van de
kantonnale regeringen en kantonnale banken. De maat-
schappeljke zetel van de centrale bank is Bern, maar de
directie is in Ziirich gevestigd.
Daar de verstrekkiflg van langlopende credieten niet tot
4e werkzaamheden van de Nationale Bank behoort, werd
in 1914 de Darlehenskasse der Schweizerischen Eidge
nossenschaft
opgericht
5
die tot taak had in tijden van
economische depressie, vooral -in gvallen van grote
illiquiditeit, leningen aan bedrijven te verstrekken tegen
yerpanding van activa die slechts moeilijk realjseerbaar
waren. Deze bank werd in 1924 opgeheven, maar in 1932
opnieuw opgericht. Aangezien het bedrijfsleven net het
oog op de aanhoudende hoogeonjunctuur nauwelijks
meer een berôep op de bank behdeft te doen, ‘wordt de
op’heffing van de
Darlehenskasse
vrij algemeen bepleit.
Het garantiefonds van deze instelling bedraagt fr. 100 mln,
‘aaf van fr. 75 mln door de Zwitserse Bond en fr. 25 mln
door banken en verzekeringmaatschappjen werden ge-
fourneerd. De credieterlening mag het bédrag van fr.
200 -mln, in speciale gevallen met toestemming van het
Zwitserse parlement van fr. 300 mln, niet te boven gaan.
De aansprakelijkheid hiervoor berust uitsluitend bij de
Zwitserse Bond.
0
Overige banken.
–
De Zwitserse Nationale Bank neemt evenals De Neder-
landsche Bank en de centrale banken van 23 andere stacen,
deel in het kapitaal van de
Bank voor Internationale
Betalingen (Bank für Internationalen Zahlungsausgleich),
die in 4930 met een maatschappelijk kapitaal van
fr. 500 mln waarvan slechts fr. 125 mln gestort – als
instituut ter regeling en distribuering van. de Duitse
reparatiebetalingen als gevolg van de eerste wereldoorlog
(plan Young) in Basel werd opgericht. De resultaten van
dé BIB werden ook na de devaluatie van de Zwitserse
franc in 1936 steeds in goudfrancs gepulliceerd. De bank
bevordert de samenwerking tussen de aangesloten centrale
banken en schept tevens nieuwe mogelijkheden voor finan-
ci1e transacties op internationaal gebied. Hiertoe behoren
ook de werkzaamheden, die de bank sinds enige tijd voor
de E.B.U. en de K.S.G. verricht:
Als bijzonderheid dient te worden vermeld, dat de
Schweizerischer Bankverin
(Swiss Bank Corporation) en
de Schweizerische Kreditanstalt
(Crédit Suisse) over eigen
vestigingen in New York beschikken. Zij hebben tevens
investment trusts in Canada ôpgericht. Daarnaast bezit
de Schweizerischer Bank verein
een dochteronderneming
in Londen.
‘) In feite is de gouddekking sinds de oprichting steeds 100 pCI of hoger geweest.
•Anderzijds onderhouden verschillende buitenlandse
bankinstellingen eigen kantoren in Zwitserlând. Hiertoebe-
horen de Crédit Industriel d’Alsace et de Lorraine
in
Basel, The American Exprçss Co. Inc.
in Zürich,
Lloyds &
National Provincial Foreign Bank Ltd., Crédit Lyonnais
en
de Ban que de Paris et des Pays-Bas
in Genève en ten
slotte de Banco di Roma
en de
Banca Commerciale
Italiana
in Lugano.
Sinds Zwitserland tot de zeevarende naties is gaan be-
horen, is het land oôk een scheepshypotheekbank rijk.
Schweizerischer Bankverein, •Sch weizerische Kreditanstalt
en
Schweizerische Reederéi A.G.
hebbenin het jaar 1943
gçmeenschappelijk opgericht de
Schweizerische Schffs-
hypothekenbank A.G.
in Basel.
De Zwitserse Bankiersvereniging.
Naast de verschillende bankorganisaties, die reeds
eerder werden beschreven, zijn in de meeste grote Zwitser
–
-5e plaatsen zoals Zürich, Basel, Genève, Bern, Lausanne,
Neubhâtel, St Gallen en Chur, die tevens over een zelf-
standige effectenbeurs beschikken, locale bankverenigin-
gen, zgn. ,,Platsverbânde” te vinden. Deze stellen voor-
namelijk de rentetarieven volgens plaatselijk gebruik vast.
Banken en makelaars, die zich met effectenzaken bezig-
houden, moeten tevens lid zijn van de ,,Effektenbörsen-
verein”. De ‘toporganisatie, die de belangen van alle
Zwitserse banken gezamenlijk behartigt, vormt dein 1912
opgerichte Schweizerische Baiikiervereinigung
met haar
zetel inBasel. Op 31 Maart 1953 telde de vereniging 811
natuurlijké personen en 306 bankinstellingen tot haar
leden.
Om een felle concurrentiestrijd tussen de aangesloten
leden te voorkomen heeft de Zwitserse Bankiersvereniging
10 kartlovereenkomsten gesloten, die door ieder lid met
een termijn van drie maanden kunnen worden opgezegd.
Deze overeenkomsten betreffen de aanmelding van wissel-
protesten; rente voor giro- en chè,querekemngen, niet
ehter voor deposito’s, spaardeposito’s enz.; tarieven voor
open bewaarneming van effecten; voorwaarden voor
accreditieven, crediebrieven en telefonische, telegrafische
of schriftelijke, uitbetalingen aan particulieren; credite-
ringen en bijschrjvingen van rente; vergoeding aan
tussenpersonen bij openbare emissies; commissie voor
het incasseren van coupons, aflossingen en retrocessie;
minimumprovisie voor documentaire credieLen; accept-
credieten; incasso van wissels en chèques.
De vereniging doet tevens aanbevelingen aan haar leden.
Van betekenis was de in het jaar 1943 gedane oproep tot
een loyale houding tegenover de overige leden, zonder
daarmede echter de onderlinge concurrentie te bèperken.
Voor alle landen, waarmede Zwitserland door een inten-
sief kapilaalverkeer verbonden is, heeft de vereniging
speciale commissies ter bescherming van de belangen
harer. leden opgericht. Het affidavit-systeeni ter bescher
–
ming van de bona fide-houder van buitenlandse effecten
werd door de Zwitserse Bankiersvereniging gedurende de
laatste oorlog ontworpen. Ook het toezicht op de nako-
ming van de verplichting tot het bankgeheim, dat door
art. 47 van de Zwitserse Bankwet wordt gewaarborgd,
behoort tot de taakstélling van de Zwitsersé Bankiers-
vereniging.
Amsterdam.
,
– Dr K. H. STANISLAUS.
1086
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 December 1955
EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN
Problemen rond de hoogconjunctuur
1)
.
In colleges, waarin men zich in beginsel uitsluitend
bezig houdt met het sociale aspect van de werkgelegen-
heidsvraagstukken, heeft men eigenlijk het economische
aspect als een gegeven te aanvaarden, omdat dit op zich-
zelf genomen weer het specifieke werkterrein van andere
organisties en verenigingen is. Uit de aard der zaak is
een volkomen scheiding van de beide aspecten evenwel
onmogelijk en het is altijd moeilijk om overeenstemming
op social terrein te bereiken, wanneer partijen niet op
een geméenschappelijk economisch standpunt staan.
Door de grote spanningen op de arbeidsmarkt gaat het
psychologisch aspect zwaarder wegen. Hierdoor wordt
men in toenemende mate gedwongen het economisch en
sociaal mogelijke tegen het psychologisch nog haalbare
af te wegen, hetgeen economisch ongewenste gevolgen
kan hebben. De huidige situatie bergt dan ook potentieel
grote gevaren in zich. Veel zal dus afhangen van het ver-
krijgen van een zo objectief mogelijk inzicht in deze situa-
tie, ten dienste van het beramen van doeltreffende maat-
regelen en het bereiken van een basis voor het voeren van
een verantwoord sociaal beleid.
Er wordt gesproken van ,,over-full employment”. Dit is
eigenlijk een önmogelijke term en de uitdrukking ,,brimfull
employment”, die in Engeland in zwang komt, tekent de
situatie beter. Nog beter is het, te spreken van een grote
onbevredigde vraag naar arbeidskrachten.
De gevolgen zijn:
le. De concurrentie die werkgevers elkaar aandoen
om
beschikbaar komende arbeidskrachten voor de eigen on-
derneming te werven of zelfs van andere ondernemingen
naar zich toe te lokken. Niettegenstaantie het officieel vast-
gelegde loonplafond, worden op allerlei wijzen faciliteiten
geboden, al komen deze niet altijd in geld in het loon-
zakje. Woningbouw met halve en zelfs zonder rijksbijdrage
door ondernemingen is zeker sociaal nuttig, doch beschik-
baar stellen van een woning in deze tijd van woningnood,
werkt als werfmiddel.
Overwerk kan niet onbeperkt worden uitgebreid. Wat
echter te zeggen van betaalde reisuren voor arbeiders, die
vaak ver buiten de plaats van vestiging van het bedrijf
worden geworven en dagelijks over grote afstanden
worden vervoerd? Het toegestane wekelijkse aantal
,,werkuren” wordt hierdoor ver overschreden.
Zonder nog te spreken over ,,zwarte lonen”, spreken
de gegeven voorbeelden een duidelijke taal. Datdit alles
gebeurt is begrijpelijk. Blijkbaar is het nodig, anders zou
men het niet doen en niemand voelt zich gerechtigd of
in staat – ôok de Overheid niet – om hieraan op bach-
tige wijze paal en perk te stellen.
2e.
De toenemende ontevrèdenheid onder de arbeideri’
Nar mate het beeld van de beloningsverhoudingen, af-.
hankeljk van de geografische spreiding van de arbeiders,
een chaotischer beeld geeft, vallen allerlei vergelijkingen,
die men onderling kan maken, voor velen ongunstig uit
en wordt men ontevredener. Door afstemming op de
gunstigste voorwaarden wordt het tekort aan arbeids-
krachten ‘niet kleiner. Alleen een ongeremde looninfiatie
‘) voordracht gehouden voor de Afdeling voor Technische Economie van het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs op 28 October 1955. Deze voordracht zal
eveneens worden opgenomen in ,,De Ingenieur” van 9 December 1955.
ou er het gevlg van zijn. Dit stelt ook de bona-fid
werknemers-vakbondsleiders dikwijls voor een moeilijke
en ondankbare taak. /
3e.
De geringere prestatie per man.
De beste prestatie
wordt geleverd d’oor een tevreden werker. Niet alleen
ontevredenheid verlaagt de productiviteit, maar ook het
grote
verloop
waarmee vele ondernemingén te kampen
hebben. Dan zijn er de typische relatief grotere tekorten
aan vaklieden voor minder aangenaam gevonden werk-
zaamheden. De ‘onharmonische bezetting van de diverse
groepen verschillende soorten vaklieden, waarvan de aan-
tallen voor een vlotte uitvoering van het werk op elkaar
behoren te zijn afgestemd, werkt, vertragend.
4e. Het moeilijker worden van het
‘
op peil houden van
groepen arbeiders, die minder aangenaam gevonden werk
moeten i’errichten.
Deze mensen kunnen thans gewoonlijk
tegen minstens eenzelfde loon een aangenamere werkkring
vinden. Door werkclassificatie poogt men anderzijds
arbeid eveiiredig met de
scholing,
die èen vak vereist, te
belonen. –
Wegens de relatief grotere tekorten voor onaangenaam
werk, zelfs voor de volledig
ongeschoolde
beroepen, wordt
een zeer sterke druk omhoogt.a.v. het loonniveau voor
deze groep uitgeoefend, een druk, die tegen het beginsel
van hoger loon voor, hoge4 geschoolde arbeid ingaat.
Sprekend over hoogconjunctuur, komt ons door de
ondervindingen, die wij sedert de eerste wereldoorlog
hebben opgedaan, vrijwel automatisch het verschijnsel van
stijgende prijzen en schaarste aan goederen in gedachten.
Op dit moment is men geneigd te zeggen, dat de’prijs-
stijging nogal meevalt. Wat schaarste aan goederen betreft,
het hele economische beeld is veeleer dat van ruime
voorzieningsmogelijkheden. Het indexcijfer voor de
kosten van levensonderhoud heeft dit jaar geen . grote
schommelingen vertoond. Uit de cijfers in het Centraal
Economisch Plan
1955
blijkt zeker geen goederen-
schaarste.
Men kan zich afvragen, of deze thans zich niet expliciet
vertonende verschijnselen zich misschien wel impliciet
voordoen, m.a.w., of de krachten, die prjsopdrjvend
werken, niet worden gecompenseerd door andere, die de
prijzen zouden doen dalen. Er is een veelheid van oor-
zaken, die m.i. niet alle afzônderljk kunnen wordei
nagegaan. .
De statistisch geconstateerde stijging van de productivi-
teit van het productieproces maakt op zichzelfl!een over-
eenkomstige prijsdaling mogelijk. Blijkbaar hebben alle
overige oorzaken dit effect echter minstens gecompen-
seerd, zonder dat wij hier zonder meer van inflatie mogen
spreken. Dit begrip wordt trouwens de laatste tijd meer en
meer beperkt tot die veranderingen van het prijsniveau
welke uitsluitend worden veroorzaakt door autonome ver-
anderingen van de geidhoeveelheid. Zo er al sprake is van
een zekere mate van inflatie, dan heeft deze nog niet zeer
grote afmetingen aangenomen.
—De huidige hoogconjunctuur kenmerkt zich tot nu toe
in hoofdzak alleen door de grote schaarste ôp de arbeids-
markt, een verschijnsel, waarvan de gevolgen echter ernstig
7December 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1087
genoeg k)lnnen zijn om op het gevaar, der situatie te wijzen,
vooral t.a.v. de exportpositie.
De werknemers-vakbonden in het gerganiseerde ovei-
leg zien wel degelijk in, dat uiteindelijk een stabiele werk-
gelegenheid meer waard is dan eén tijdelijk maar wankel
vöordeel. Mogelijk is echter het aangeven en een duide-
lijke grens, omdat deze grens vooi iedere bedrijfstak een
andere zal zijn.
De op
.
ëxport aangewezen bedrijfstakken staan of vallen
met de concurrentiepositie op de buitenlandse markt.
Voor de niet op export aangewezen bedrijfstakken is er,
althans theoretisch, geen grens aan het loonniveau. Beide
soorten bedrijfstakken beconcurreren elkaar op de ar-
beidsmarkt, zodat bij een volkomen vrije loonvorming het
loon- en prijsniveau zeer snel en sterk zou kunnén stijgen,
waardoor Nederland zijn exportpositie zou verliezen.
Ook voor exportbedrjven geldt iTnmiddels door de grote
diversiteit voor iedere bedrijfstak en zelfs voor iedere
onderneming een andere grens, die bovendien zelfs geval
voor geval moeilijk is aan te geven. Tegelijkertijd wordt
door psychologische factoren een grens gesteld aan de
economisch vereiste differentiatie in de lonen. Men moet
dus ergens een algemene grens stellen.
Nu kan men zeggen: zou deze grens iets te hoog wor-
den gesteld, dan moeten als gevolg daarvan bepaalde
ondernemingen maar sluiten; hierdoor wordt dan tevens
de schaarste op de arbeidsmarkt verminderd. Alleen zij,
die uitsluitend zien naar de ontwikkeling op korte termijn,
kunnen met een dergelijke oplossing genoegen nemen!
Voor behoud van de Nederlandse welvaart is behoud van
een gezonde exportpositie onontbeerlijk., Dit belang wordt
in het artikel ,,Enige aspecten van de ontwikkeling van
de Nederlandse beroepsbevolking” van de heren Links en
Van Rijn in ,,E.-S.B.” van 30 Maart
1955
duidelijk aan-
getoond, o.a. door de volgende cijfers:
Nederland is voor
54
pCt op importen aangewezen,
Frankrijk slechts voor 14 pCt, Engeland voor 23 pCt en
West-Duitsland voor 15 pCt. Mede gezien de sterke aan-
was van onze beroepsbevolking, kunnen wij ons dus de
weelde niet veroorloven, als gevolg van een beleid op
korte termijn, mogelijkheden te verliezen, diè wij later
niet kunnen ontberen.
Als uitgangspunt van een. poging tot analyse van de
geschetste situatie neme men:
le. een grote onbevredigde vraag naar arbeidskrachten;
2e. geen merkbare schaarste;
3e. geen
sterk
stijgend prijsniveau en/of’inflatie.
Vragen wij ons af wat het doel is dat doof economische
activiteit wordt nagestreefd, dan geloof ik te mogen zeg-
gen, dat iedere producent vcor zichzelf tracht zijn pro-
ductie voortdurend geheel te verkopen.
Wordt’in een gesloten volkshuishouding de productie
voortdurend in haar geheel verkocht, dan mogen wij stel-
len, dat de nationale economie in evenwicht is. Zo niet, dan
zijn over de beschouwde periode de voorraden toegenomen
of afgendmen, naar mate de bestedingen minder of meer
bedroëgen dan de prjswaarde van de productie in dezelfde
periode. ‘
Alleen wanneer de productie volledig verkocht wordt,
is -het inkomen optimaal, omdat dan ook de winst als
inkomen wordt verkregen
2
).
,,Noemen
wij
dit optimale inkomen, dat verkregen kan worden,
het: potentiële inkomen
(Ipot),
dan mogen wij stellen
‘)
Het hierna tussen
aanhalingstekens volgende is onverkort weergegeven.
/
‘pot = Creëei + A
M,
waarin
Creget
de geidwaarde van de werkelijke bestedingen aan-
geeft en
A
M de geldwaardè van de variatie van de voorraden.
Nu
is
het potentiële inkomen tevens een maatstaf voor de geld-
waarde van de – bedreven productieve activiteit, zodat verband
bestaat tussen:
het voor een periode optimaal bereikbare inkomen;
de werkelijke bestedingen; ‘
de variatie van de marktvoorraden;
4
de productieve werkgelegenheid.
Voor een open volkshuishouding moet de invloed van de export
en import van goederen en diensten en.het kapitaalverkeer nog in
aanmerking worden genomen, zodat de formule dan wordt:
‘pot = Cpot
+
Imp
– Exp –
Kapimp
+ A
M.
‘De voorwaarde voor nationaal economisch evenwièht, dus de
toestand waarbij de nationale productie volledig per tij dseenheid
verkocht wordt,
is 6
M = 0.
Om tevens iedere invloed, die variatie van degeldhoeveelheid op
het prijsniveau zoû kunnen hebben, uit te shuiten, moet ook nog
Imp –
Exp –
Kapimp = 0.
In dit geval vallen monetair en economisch evenwicht samen en is
ook de betalingsbalans in evenwicht.
Deze voorwaarden zijn slechts geldig voor de stationnaire toe-
stand. Neemt
nl.
de productieve activiteit toe of af, dan gaat daarmee
toename of afname van de’ circulerende geldhoeveelleid gepaard.
Hierin kan zowel door kapitaalimport voorzien worden als door
binnenlandse geldcreatie. De formule geeft dus geen perfect beeld
van de werkelijkheid. Dit
is
van weinig belang, omdat zelfs voor de
eenvoudigste situatie, nl. de gesloten volkshuishouding, de formule reeds drie grootheden bevat waarvan er twee onafhankelijk kunnen
variëren, zodat er twee voortdurend gekend zoudenmoeten worden’
om de derde te kunnen berekenen. Daar het onmogelijk lijkt om
twee van de drie grootheden statistisch snel genoeg te kennen, moet
het uitgesloten geacht worden om langs deze weg een richtsnoer
te vinden voor het te voeren economische en monetaire beleid.
Om inflatie en deflatie te voorkomen moet de geldstroom aan-
gepast blijven aan de eisen die expansie van de productie stelt”.
Methoeveel en wanneer de geldstroom voor dit doel
zal moeten toenemen weten wij niet; wij weten alleen, dat
als gevolg van oppotting en geldvernietiging, de geld-
stroom inkrimpt en door ontpotting en geldschepping de
geldstroom uitzet.
Wellicht kunnen andere grootheden dan in de formule
voorkomen een iiidicatie geven, dat op een bepaald
moment in de economische ontwikkeling de geldstroom
stellig uitgezet of ingekrompen moet worden.
Al naar gelang het oppotten van geld door de
consu-
ment
ôf de
producent
wordt gedaan, blijft èf een gelijk-
waardige hoeveelheid goederen onverkocht, èf wordt zij
niet geproduceerd (dus verandering van de werkgelegen-
heid).
De moeilijkheid is, dat vraag naar crediet, geldcreatie
en ontpotting in het algemeen zullen optreden onder
omstandigheden, waarin de productie gemakkelijk geheel
wordt verkocht en de marktvoorraden afnemen. Geld-
creatie leidt dan tot een verhoogde consumptievraag, die
het ogenblikkelijke productie-aanbod overtreft, en tot
vraag naar arbeidskrachten. Anderzijds neemt men oppot-
ting en# geidvernietiging waar, wanneer het productieve
aanbod de consumptievraag overtreft met als gevolg stij-
gende marktvoorraden en ‘oVerschot aan arbeidskrachten.
Er is dan geen vraag naar crediet, terwijl juist nu geld
creatie in de richting van herstel zou ‘leiden.
In het aanvangsstadiumvan een periode van hoog-
conjunctuur zal dus het netto ontpottings- en geldcreatie-
overschot zodanig beperkt’ moeten worden, dat het blijft
binnen de grenzen, die variatie van de marktvoorraden
zonder prijsverhoging kunnen opvangen. In ‘een laag-
conjunctuurperiode is’ echter het afremmen van het netto
overschot van oppotting en geldvernietiging niet vol-
doende; het moet minstens gecompenseerd worden.
1088
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 December 1955
Voor zover geldcreatie en geldvernietiging ongehinderd
kunnen geschieden, zullen zij telkens op het verkeerde.
moment plaatsvinden en een conjunctuurbeweging *r-
sterken in plaats van verzwakken.
De werkgelegenheid isniet één ondeelbaar verschijnsel,
maar moet gesplitst worden in een produçtieve en een
consumptieve werkgelegenheid. Het verschil ligt overigens
uitsluitend in het effect, dat een bepaald emplooi op het
productie-consumptieproces heeft. Men denke zich als
uitgangspunt een toestand van evenwicht tussen productie
en consumptie, die ongestoord gecontinueerd kan worden
zolang de besparingen en investeringen elkaar, op welk
niveau dan ook, compenseren. Tot op het moment dat
een nieuwe productie-eenheid haar productie begint, ver-
oorzaken de daartoe benodigde investeringen tot een zelf-
de waarde consumptieve bestedingen door de arbeiders,
die aan de investeringsobjeéten werken. Bij de bedoelde
toestand behoort dus niet één bepaalde arbeidsgelegen-
heid; de totale arbeidsgelegenheid is mede afhankelijk van
de grootte van de besparingen die door de investeringen
worden gecompenseerd.
In de huidige toestand zijn de marktvoorraden m.i. nog
niet op een critiek laagtepunt aangeland. De verstoring
van het economisch evenwicht is waarschijnlijk nog net
binnen de toelaatbare grens. Ook inflatie komt nog niet
zeer duidelijk tot uiting.
Blijkens het zeer ernstige tekort aan arbeidskrachten
is de omvang der arbeidsgelegenheid in de productieve
sfeer en in de investeringsfeer, dus consumptieve sfeer,
tezamen van een grotere omvang geworden dan met de
totale beroepsbevolking overeenkomt.
In de na-oorlogse periode beschikte Nederland âan-
vankelijk nog maar over een zeer klein productie-apparaat,
zodat dit slechts voor een relatief klein aantal mensen
werkgelegenheid bdod. Naarmate het productie-apparaat
werd herbouwd en uitgebreid vonden daarin meer mensen
emplooi. Nog lange tijd konden de investeringen op een,
hoog peil wörden gehandhaafd, zonder een al te ernstig
tekort op de arbeidsmarkt, doch op dit moment is deze
grens overschreden. Er is dus reden, de toename van de
geldstroom te remmen en zelfs te verminderen om hier-
door de grote vraag naar arbeidskrachten ,te doen dalen.
Benadering van de omvang, ,die de inflatie heeft aan-
genomen, is niet meer primair belangrijk, omdat maat-
regelen, die de grote vraag naar arbeidskrachten doen
verminderen, vrij zeker een deflatoir effect zullen hebben.
Voor zover deze maatregelen ter vermindering van de
investeringsactiviteit effect hebben, volgt tevens een ver-
storing van het economisch evenwicht, als de besparingen
op dezelfde voet blijven doorgaarr. De marktvoorraden
zullen toenemen en de werkgelegenheid in de productieve
sfeer zal mogelijk in een later stadium afnemen. Op lange
termijn zal het nastreven van een hoog investeringspeil
nodig blijven, daar Nederland in de toekomst aan een
aanzienlijk grotere bevolking werk zal moeten verschaffen.
Een te zeer afremmen van de investeringactiviteit is dan
ook ongewenst.
De recente overheidsmaatregelen: het voorlopig onge-
daan maken van de mogelijkheid, tot
331/3
pCt vervroegde
afschrjving (welke mogelijkheid diende om investeringen
te stimuleren) en de vervroegde inning van de vennoot-
schapsbelasting, zijn m.i. juist en bovendien voorzichtig
genoeg; de verhoogde en vervroegde belastingopbrengst
dient dan echter niet zelf weer werkverschaffend te worden
besteed, terwijl door cohtrôle op de credietverlening voor-
komen moet worden dat door credietexpansie het beoogde
effect verloren zou kunnen gaan. Moeilijk is aan te nemen,
dat deze maatregelen op korte termijn de spanningen op
de arbeidsmarkt voldoende zullen verminderen, zodat aan-
vullende meer directe maatregelen onvermijdelijk zullen
zijn, m.n. verminderde uitvoering van openbare werken,
voor zover deze niet zo urgent zijn, dat men er niet mee
kan wachten. Een drukken van de consumptie, waardoor
de productie van normale verbruiksgoederen zou ver-
minderen, behoort immers slechts als laatste middel te
worden gehanteerd.
Ook al voorzien veel gemeenten in hun geldbehoeften
door een beroep, te doen op de kapitaalmarkt, veel van
deze leningen hebben extra arbeidsgelegenheid tot gevolg!
Men kan niet stellen, dat een investering in de particuliere
sfeer minder sociaal nut zal hebben dan een investering
door de Overheid. Als dus de Overheid meent in aanzien-
lijke mate de liquiditeit in de particuliere sector te moeten
verminderen, mag een minstens overeenkomstige druk op
de overheidsuitgaven over de gehele linie niet achterwege
blijven. In de beperking dienen beide categorieën dan
èok in gelijke mate te delen.
Naarmate de vraag naar arbeidskrachten meer normale
proporties gaat aannemen, kan verwacht worden, dat hèt’
euvel der zwarte lonen automatisch zal verminderen. Deze
zwarte lonen spelen mi. een grotere rol in de sfeer dër
investeringen dan in die van de productie voor consumptie,
waardoor enerzijds de investeringen te duur worden
(ongunstig voor de toekomstige prijsvorming), anderzijds,
door ‘de grotere consumptie ten gevolge van de zwarte
lonen, de vraag naar ârbeiders in de consumptiegoederen-
industrie wordt vergroot.
De leuze ,,meedelen in de welvaart” is zeker niet be:
doeld voor de groep zwart-loontrekkers, die immers ‘de
belangen der anderen schaadt. Het ware dan ook ie
wensen, dat het ontvangen zowel als het betalen van zwart
loon duidelijk als a-sociaal werd gebrandmerkt.
Blijkens een bericht in de Volkskrant van 27 October
1955
wensen vele Tweede Kamerleden, vrijstelling van
militaire dienstplicht voor metselaars, timmerlieden en
stucadoors ter bevordering van de
woningbouw.
Daar de.
woningbouw
voorrang verdient, zijn drastische beperkingen
op bouwwerken van minder urgente aard nodig en kun-‘
nen wij ons de weelde om bijv. zelfs nog maar te spreken
over de bouw van een grote tentoonstelling,,,Atoom
’57”
niet véroorloven. .
Vrijstelling van dienstplicht voor jongens van 19 jaar
die in de bouwvakken arbeiden, zou echter een fatale.
maatregel zijn. Vrijwel alle jeugdige personen, gelokt door
hoge zwarte lonen, zouden naar de bouwvakken gaan en
voor de opleidingscursussen in landbouw en industrie,.
die door export de mogelijkheden voor de Nedçrlandse..
welvaart moeten scheppen zou niemand overblijven; wel-,
licht zelfs ook voor het leger niet. Geen enkele bedrijfstak
behoort t.a.v. de dienstplicht preferentie te krijgen.
Maatregelen; die een einde weten te maken aan de
algemene onbevredigde vraag naar arbeidskrachten, zullen
zowel schaarste aan goederen als te grote inflatie voor-‘.
komen. Mochten de tot nu toe besproken maatregelen
niet snel genog het gewenste effect hebben, dan zal men
niet mogen schromen verder strekkende maatregelen te
nemen (zelfs een consumptievermindering, die een tijde-
lijke inkrimping van de niet voor investeringsdoeleinden
bestemde productie zou meebrengen), bijv. een tijdelijke
verhoging van de inkomstenbelasting of verhoging van de
omzetbelasting.
De recente monografie van het Centraal Planbureau
,,De verdeling van een toekomstige toeneming van het
t
7December
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1089
nationale inkomen” tont, hoeveel onbevredigde verlan-
gens er nog zijn, verlangens, die voor een groot deel het
toekomstige consumptiepeil opvoeren. Deze verlangens
zullen een grotere kans hebben, verwezenlijkt te worden,
wanneer eerst het door zwarte lonen scheefgetrokken con-
sumptiebeeld weer is rechtgetrokken. Alles zal echter mede
er van afhangen, of wij de loonontwikkeling zullen kunnen
houden binnen de grenzen, die onze exportpositie vereist.
Men moge minder pessimistisch zijn dan de heren Links
en Van Rijn in hun aangehaalde beschouwing en hopen,
dat de Nederlandse ondernemers door een efficiënt op-
voeren van de productie het welvaartsniveau nog zullen
weten te dden stijgen, ondanks de bévolkingsaanwas; voor
een groot deel zal het er van afhangen, of men door een
wijs beleid de bestaande sp’anningen zal kunnen doen
verminderen. De nuchterheid, die het Nederlandse be-
drijfsleven, zowel aan werknemers- als aan werkgevers-,
zijde tot nu toe heeft gekenmerkt, zal daartoe ook in deze
moeilijke periode behouden moeten blijven. De opvoering
van de productie zal telkens één stap v66r moeten blijven
op de opvoering van de welvaart. Zou dit onbereikbaar
blijken, dan zal veël dat anders mogelijk zou zijn, voor
langere tijd onmogelijk worden. De ondernemers hebben
zich daarom zelf beperkingen in hun investeringen op te
leggen; de Overheid in al haar geledingen heeft het uit-
gavenpeil te drukken; de vakbonden hebben zich zelf-
beperking op te leggen door het werknemersdeel in de
welvaart aan de productiemogelijkhedenaf te meten. Het
spreekt wel vanzelf, dat, voor zover investeringen door-
gaan, in de eerste plaats die soort in aanmerking komt,
waarvan arbeidskrach tenbesparing wordt verwacht.
Ik heb mij buiten mijn eigenlijk vakgebied gewaagd, en
niet geschroomd een inzicht te geven in mijn denkwijze.
Ik heb geprobeerd de hoofdzaken in een zo objectief
mogelijk licht te stellen en ik ben mij bewust, dat de werke-
lijkheid een veel meer gecompliceerde aard heeft dan uit
de gegeven beschouwingen blijkt.
Amstelveen.
Ir J. W. R.
THOMSON.
AANTEKENING
Quitte of dubbel…, en de fiscus
In Amerika ,,heerst” een televisiespel, ,,The $ 64.000
Question” genaamd, dat de aandacht van naar’schatting
55 millioen kijkers gespannen houdt en welks vermaard-
heid ook reeds tot ons land is doorgedrongen. Het spel
komt hierop neer, dat aan een deelnemer vragen worden
gesteld over een door hem’gekozen onderwerp. Een juiste
beantwoording van de eerste vraag levert hem een bedrag
op van $ 1.000, alsmede het recht op ,,quitte of dubbel”.
Dit laatste wil zeggen, dat de deelnemer mag uitmaken,
of hem een volgende vraag moet worden gesteld, die bij
juiste beantwoording de $ 1.000 verhoogt tot ‘$ 2.000,
maar hem bij onjuiste beantwoording zonder prijs huis-
waarts doet keren. Het maximum-bedrag dat een deel-
nemer al ,,quitte-of-dubbelend” kan winnen is $ 64.000,
vandaar de naam van het televisiespel.
Volgens ,,The First National City Bank of New York”
in haar ,,Monthly Letter” van October hadden in de
vier maanden dat het spel toen aan de gang was vier
personen een bedrag van $ 32.000 gehaald. Drie hunner
durfden daarna het risico het bedrag te veranderen in
$ 64.000 of niets, niet aan. Kan men zich zonder meer
wel indenken, dat veel lieden dit risico niet zouden dur-
ven lopen, het standpunt der terugtrekkers wordt
wel zeer sterk indien men bedenkt, dat, naar genoemd
blad opmerkt, ,,the rules of the income tax supersede
the laws of arithmetic”. Een vrjgezel nl., die nbrmaliter
een jaarlijks inkomen heeft van $ 4.000, en met het be-
antwoorden van vragen $ 32.000 heeft gewonnen, be
taalt hiervan in Amerika $15.400 aan de fiscus, zodat hij
$16.600 overhoudt. Hetjuist beantwoorden van de laatste
vraag, de ,, $ 64.000 question” zou hem bruto nog eens
$ 32.000 opbrengen, waarvan echter $ 23.292 aan de
fiscus zou moeten worden afgedragen, m.a.w. hij loopt
de kans $16.600, die hij reeds ,,binnen” heeft, geheel te
verliezen, terwijl hij hooguit $ 8.708 extra kan winnen.
Het laat zich dan ook denken, dat drie van de vier
deelnemers, die bij de $ 32.000 waren aangeland, het van
honderden luisteraars per brief of telegram ontvangen
advies om niet door te gaan, hebben opgevolgd. De
enige, die de ,,$ 64.000 Question” wenste te beantwoor
–
den, was de marine-kapitein Mc Cutchen, die zijn
onvoorzichtigheid verontschuldigde met de woorden:
,,I belong to a very proud organization”. Voor de goede
otde zij vermeld, dat de moedige kapitein de vraag goed
beantwoordde. Genoemd blad heeft berekënd, welke
bedragen de financierende onderneming beschikbaar zou
moeten stellen om een vrijgezel met een inkomen van
$ 4.000 de gewonnen prijzen na aftrek van belasting te
doen overhouden. Deze bedragen zijn:
Prijs
waarvan voor de fiscus
1
Waarvan voor de deelnemer
$
1.253,26
$
253,26
$ 1.000
$
2.558,75
$
558,75
–
$ 2.000
$
5.260,20
8
1.260,20
$ 4.000
$ 11.675,47
$
3.675,47
$ 8.000
$ 30.285,71
$ 14.285,71
$ 16.000
$ 107.600,00
$ 75.600,00
$ 32.000
$ 448.711,11
$ 384.711,11
$ 64000
Millioenen kijkers hebben kunnen vaststellen dat deel-
nemers, oa. met het oog op de fiscale consequenties, de
laatste vraag ,,quitte of dubbel” met ,,neen” beantwoord-
den. Zij gevoelen het als een onrechtvaardigheid, dat de
fiscus met het grootste deel van de winst gaat strijken.
Genoemd blad ziet in het televisiespel een levendige,
illustratie van de wijze waarop de fiscus een spaak in het,
rad van avontuur steekt. Het verbindt dan ook aan zijn
beschouwing over dit spel een moraal wanneer het op-‘
merkt, dat de fiscus, hoewel minder openbaar dan bij het,
spel, iedere dag van de week zakenlieden, investeerders’
en dergelijke ,,neen” doet zeggen. Hierdoor wordt niet
alleen degene, die de kans niet durft te nemen, maar ook
de Overheid benadeeld, want riskante ondernemingen
vormen de rijkste bron der overheidsinkomsten. Het’
Amerikaanse Congres zou er goed aan doen, besluit het
blad, de wenselijkheid te overwegen van een tarief voor
de persoonlijke inkomstenbelasting, dat ,,encourages
people to go ahead”.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek ruim,
ondanks het passeren van de ultimo en de extra vergroting
van de bankbiljettencirculatie i.v.m. St Nicolaas.
De bij voortduring voorzichtige beleggingspolitiek der
banken, bleek uit de relatief geringe belangstelling voor
de afname van schatkistpapier bij de Agënt; tussen
21 en 28 November werd op deze wijze slechts f 13 mln
papier geplaatst, tegen f 60 mln de week te voren.
De kapitaalmarkt.
Het Nederlandse beleggende publiek was blijkbaar
enigszins geschrokken van de eigen moed, welke het de
vorige week op de aandelenmarkt ten toon had gespreid.
Gedurende de verslagweek was er althans op het Damrak
100
ËÖNOMÏSCH-TATISTI-SCHE BERICHTEN
7December1955
voortdurend sprake van kleurloze stemming, dood in de
pot enz. Het gebrek aan belangstelling kwam o.a. tot
uiting in de grootte van de aandelenomzet, welke op
sommige
–
beursdagen weer beneden de .f 2 mln nominaal
daalde. De aandelenomzet gedurende de gehele maand
November
1955
ad f
47+
mln vormde overigens een
laagterecord voor alle maanden van
1954
en 1955.
Kenmerkend voor de stemming was ook het achter-
wege blijven van koersstijgingen bij gunstig nieuws,
Noch de uitstekende cijfers van Philips over het derde
kwartaal
1955,
noch het bericht, dat A.K.U. en Unilever
op de Parjse effecten-termijnmarkt genoteerd zullen
worden, noch de tijding, dat de registratie bij de S.E.C.
is, aangevraagd voor Amerikaanse depositary-receipts
van aandelen Unilever, konden een – zij het lichte
koersdaling dezer fondsen verhinderen.
Van belang bij dit alles was de afwezigheid van Ameri-
kaanse effectenaankopen op de Nederlandse markt. In
Wallstreet zelf vertoonde het aandelenkoersniveau de
laatste weken een opmerkelijke stabiliteit. –
Was verleden week de vergroting van het risicodragende
kapitaal hier te lande door de instelling van het Industrieel
Garantiefonds met een kapitaal van (voorlopig) f 30 mln
in het nieuws, de afgelopen week werd in het kader van
de behandeling van het Wetsontwerp tot wijziging van
de Beleggingswet een globaal cijfer van
f
400 mln ge-
noemd als maximum-belegging in aandelen en onroerend
goed door de Rijksfondsen. In hoeverre deze instellingen
werkelijk van de hun te verlenen bevoegdheid van risico-
dragende belegging in de practijk gebruik zullen maken,
moet uiteraard worden afgewacht.
De obligatiemarkt geeft de laatste weken een licht
schommelend verloop te zien, zonder een uitgesproken
tendentie omhoog of omlaag van de rentestand hier te
lande. Zoals ook uit onderstaand staatje blijkt, kwamen
verschillende koersen gedurende de verslagweek op een
iets lager niveau. Het succes, dat de 3 pCt obligaties op
de emissiemarkt hebben, vormt een aanwijzing van de
grote weérstand, die de stijging van de rentestand OfltT
moet. Zo werd de 3 pCt obligatie-uitgifte der Kon. Nèd.
Papierfabriek sterk overtekend. De Nederlandsche
Scheepshypotheekbank stelt thans 3 pCt pandbrieven
a pari beschikbaar,. Naar verluidt zouden er momenteel
nog versèheidene andere particuliere obligatie-emissies
op stapel staan.
Op de markt voor onderhandse leningen voor gemeen-
ten en dergelijke publiekrechtelijke instellingen worden
thans contracten afgesloten met een rentevoet van
3+
pCt
bij 40-jarige looptijd en een uitgiftekoers van pan.
18 Nov.
25 Nov.
2 Dec.
Aand. indexcijfers (1953
=
100)
1955
1955
1955
Algemeen …………………………….
213,7
222,5
220,5
Internat.
concerns
………………….
276,0
291,5
–
287,6
Industrie
………………………………
–
161,5 163,8 163,8
–
Scheepvaart
………………………….
157,9 162,5
161,4
Banken
…………………….. . …………
147,5
148,9 151,3
Indon.
and.
…………………………
160,0 163,4 161,4
aandelen
,
–
Kon.
Petroleum
……………………
610
–
657½
646%
-Unilever
……………………………
454
480 479
1
/2
Philips
…………………………………
351½
367½
359%
A.K.0.
…………………………………
3384
348/4
–
343½
Kon.
N.
Hoogovens
………………
379½
385 383
Van’ Gelder
Zn
……………………… 325
335
–
334%
H.A.L.
…………………………………
209½
212%
211
Amsterd
Rubber
‘
……………………
138 144
141
H.V.A.
…………………………………
153½
,
157½
154
Staatsfondsen
2½
pCt
N.W.S
.
………………………
7618
–
78A
77
7
/8
3-3%
pt
1947
……………………… 99
3
%
99%
99
3 pCt
Grootboek 1946
……………
97i’
97′
96ffff
3
pCt. Doliarlening
…………………
96% 96%
96
Diverse
obligaties
3½ pCt Gem. R’dam 1937 VI
100
7
/8
101% 100%
3% pCt Bkv.Ned. Gem. 1954 11/111
–
97%
97% 97% 3%
pCt
Philips
1948
………………
101
100%
100+ff
3% pCt Westl. Hyp. Bank
96 96
97%
J.
C.
BREZET
1950
4
.
1
H. M. de Koningin en Z.’-K. H. de Prins der
Nederlanden bestemden met hetoog op het
werk Juventute”:
kinderen-in-
moeilijkheden beschermen en steunen
dertien exclusieve foto’s van de vier Prin-
sessen speciaal voor de Prinsessenkalender
1956
von ,,Pro Juventute”.
Een suggestie:
Schenk Uw werknemers
deze kalender ter gelegenheid van Kerstmis
of Jaarwisseling. Het is een cadeau, dat –
wordt
gewaardeerd
en de gever siert.
Kalender
Te
bestellen 9f’ 2,75 bij
alle Vereni-
–
gingen en Afdelingen ,,Pro Juven-
jute”.
Waar niet verkrijgbaar volgt
franco toezending
na
Ontvangst van _•
L.rA1 iii
f
2,75
P.
kalender oppostgiro5l.74.00
(of
per
postwissel) t.n.v. de
Kalender.
actie,,Pro Juvensute”
Prinses
Ma,.
grietstraat Ii, Amsterdam-Zuid II.
7 December 1955
ECONOMISCH-STATISTÏSCHE BERICHTEN
1091
STATISTIEKEN
/
OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN
S)
STAAT 1
Ontvangsten op niet-kohierbelastingen. Kalenderjaar 1955.
.X
(1 mln
Benaming der middelen
Jan
Ir.
Maart
April
Mei
Jurn
Juli
Aug
Sept Oct
Jan t/m
Raming
86,2
75,6
–
1,9
50,8
–
3,2
88,5
66,6
56,1
110,9
\74,8
2,7
52,5
1,6
–
102,6
-2,6
764,6
38,1
845,0
70,0
Commissarissenbelasting
4,7
1,0
0,8
0,7
19,4
1,6
6,0
0,9
13,4
1,2
6,6
4,2
-\.
1,0
0,5
1,4
13,3
13,0
34,2
28,0
18,1
29,4
25,7
16,8
37,8
28,1
17,4 38,5
273,9
315,0
Loonbelasting
………………….
Rechten op invoer
……. . ……
40,8
52,1
49,2
48,8
58,1
48,8
52,6
53,8
55,2
498,2 600,0
Dividendbelasting
……………….
Accijns op gedistilleerd
10,2
8,2
9,1
9,5
9,4
9,7
8,7
.9,0
9,8
10,2
93,8
120,0
Vereveningsbelasting
…………….
..
38,8
1,8
2,2 2,2
1,7
2,3
2,4
2,5 2,9
2,4
2,8
23,2 26,0
7,4
8,3 6,5
5,1
4,7 6,0 5,4
7,5
7,0 6,0
63,8
73,0
19,7
28,4
33,4 32,5
28,1 33,3
30,2 31,9 34,7 31,9
304,1
365,0
135,6
120,1
72,3
101,5
121,6
138,2
114,9
110,4 127,2
81,0
1.122,8
1.300,0
Accijns
op
bier
………………….
4,2
3,2
4,0
5,9
4,0
6,1
\
4,8 4,7 5,4
4,6
46.9 54,0
Accijns op suiker
……………….
Accijns op tabak
………………
Rechten van registratie
7,8
5,0 8,4 4,9
5,1
5,2
5,5
5,0 4,7
5,3
56,9
72,0
Omzetbelasting
……………….
Rechten van zegel
1)
..
9,2
9,6
10,6
8,4
7,9
10,0
9,4
8,1
8,6
10,1
92,0
‘
115,0
Rechten van successie
………….
Motorrijtuigenbelasting ………….
6,8
6,7
8,1
14,4
9,0 8,4
6,9 6,3
5,8
6,2
78,6 93,0
Totalen
367,5
334,9
273
1
1
371,8.
340,0 365,0
396,7
339
1
6
328,2
353,2
3.470,1
4.061,0
1)
recht van nota’s van makelaars
en
comrnissionnairs
in
effecten,
enz .
……………………….
0,8
0,7
0,8 0,8 0,7 0,9
1,0
0,8
1,1
0,9
8,4
STAAT II
Ontvangsten op kohierbelastingen
X f 1 mln
Benaming der middelen
Jan.
1955
1
Febr.
1955
Maart
1955
1
April
1
1955
‘
Mei
1955
Juni
1955
Juli
1955
Aug.
1955
Sept.
1955
Oct.
1955
Jan.
t/m
Oct. 1955
Inkomstenbelasting ….
……..
136,5
107,2
93,9
67,3
67,4
63,2 53,0
48,1
49,4
86,1
772,1
Vermogensbelasting
12,7 10,5
9,0
6,6
6,7
6,5
5,0
4,6
9,3
4,3
75,0
Vennootschapsbelasting
241,3
54,2
40,4
38,4 23,4 26,2 42,9
150,6
127,7
74,7
819,8 7,8
..
3,8
5,2
6,2
8,8
13,5 12,2
11.7 10,5
9,3 89,0
Personele belasting’)
6,2
6,5 6,5
4,5 4,0
4,3
1,9 1,3
1,1
1,5 37,6
Grondbelasting’)
………….
Overige kohierbelastingen
0,1
0,1
0,5
0,1
0,5 0,3
–
0,2
0,1
0,4
–
1,9
Totalen …………………..404,5
1
182,2
155,4
123,1
110,8
114,0
1
114,8
216,4
198,3
175,9
1.795,4
• ‘) mcl.
gemeentelijkeen provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT III
Ontvangsten op buitengewone middelen.
x f 1 mln
Jan.
Febr.
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
.
Oct.
Jan. t/m
Raming
Benaming der middelen
1955
1955
1955
1955
1955 1955
1955 1955 1955
1955
Oct. 1955
jaar 1955
Vermagensaanwasbelasting
….
1,3
1,1
1,6
1,5
1,6
0,3 0,8
2,3
1,3
-0,3
11,5
15,0
Vermogenshcffing ineens
1,5
1,3
0,8
0,1
1,3
0,8
1,2
0,6
0,4
0,3
.
8,2
.
10,0
Totalen ……………….2,8
1
2.4
.
2.4
1,7
2,9
1,0
2,0
1
2,9
1,7
0
19,7
25,0
STAAT IV
Aanslagregeling der kohierbelastingen ‘)
x f 1 mln
Nog te ontvangen op
In Jan. tfm
Oct. 1955
In Jan. t/m
Oct. 1955
Totaal ontvangen in
Nog te ontvangen op
alle t/m uIt. 1954 opge-
opgelegde
aanslagen
opgelegde
aanslagen
Jan. t/m Oct. 1955 op
alle opgelegde aanslagen
Benaming
legde aanslagen per 31
boekingstijdvak boekingstijdvak
alle
opgelegde
aan-
per uIt. Oct.
1955
der middelen
December 1954
1954/1955
1955/1956
slagen
(2) (3)
(4) (5)
Inkomstenbelasting
575,4
452,6
557,9
772,1
813,8
Vermogensbelasting
59,4 49,1 21,3
75,0
54,8
Vennootschapsbelasting
341,3
-37,4
808,5 819,8
292,7
Grondbelasting’)
15,9
-0,1
99,7 89,0
26,4
Personele belasting
)
23,7
12,0
11,1
37,6
9,2
Overige kohierbelastingen
2,8
3,0
0,1 1,9
4,1
Totalen
1.018.5
479,3
1.498,6
1.795,4
1.201,0
‘) Bij deze staatgeidt: kolom 1 + 2 + 3-4 = 5.
‘)
md.
gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
CTA AT V
Vereeljjkjne tussen de ra,fljneen en de aanslagen der kohierbelastingen.
X
f t mln
Opgelegd t/m uit. Oct.
Opgelegd t/m uit. Oct.
Benaming der middelen
Raming 1954
1955 boekingstijdvak
Raming 1955
1955 boekingstijdvak
1954/1955
1955/1956
1.075,0
1.0551
1.175,0
557,9
Inkomstenbelasting
………………………..
Vermogensbeiasting
……………………..
…
…
95,0
1.000,0
103,5
870,8
90,0
900,0
21,3
808,6
Vennootschapsbelasting
………. . …….
……
–
29,8
14,5
–
–
30,1
3,7
Grondbelasting’)
………………………….
Personele belasting’) ……………………….
Overige kohierbelastingen ……………………
.-
.
–
5,6
–
0,1
Totalen
…………………………
1
–
1
2.177,1
1
–
1.498,6
1)
Excl. gemeentelijke en proviniale opcenten, resp. vermenigvuidigingsfactor.
TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
De kolommen 2 en 3 betreffen de door de belastingdienst in 1955 opgelegde
RIJKSMIDDELEN.
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadministratie).
Staat 1 en H.
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1954 behoort not-
Deze staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen (kas-
maliter in het boekingstijdvak 1954/1955 te worden opgenomen; een
–
uiteraard
admstratie),
voorlopige
–
aanslag inkomstenbelasting 1955 in het boekingstijdvak 1955/56.
Bij
dc omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de afdracht in
STAAT V.
principe térsmaal per kwartaal geschieden, nI. in Januari, April, Juli en October.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal t/m einde van
Staat M.
de maand opgelegde aanslagen en de ranling, met dien verstande dat iii de raming
Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kasadministratie).
geen rekening is gehouden met de inhaal van de achterstand en de versnelling der
Staat IV.
aanslagenregeling. In deze staat zijn
–
in tegenstelling met staat IV
–
de aan-
Uit deze staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst is gevorderd
slagen in de grondbelasting, personele belasting en ondernemingsbelastissg ver.
met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag nog moet worden ont-
meld exclusief de gemeehtelijke en provinciale opcenten, reap. vermenigvuldiging-
vangen op reeds opgelegde aanslagen.
factor, daar deze laatste ook niet in de raming zijn opgenomen.
5)
In verband met afrondingers behoeven de in de staten vermelde totalen niet met de som der afzonderlijke posten overeen te stemmen.
art.
H
Wij belasten ons met de
H
H
AAN- EN VERKOOP VAN EFFECTEN
K
–
op binnen- en buitenlandse beurzen.
H
–
Ons veertiendaags Beursbericht
, M
N
wordt
U
.
op aanvraag gratis toegezonden.
H
H
Nederlandsche
.
Handel-Maatschappij, N.V.
M
.
.
.
M
10la===11111
Wil
111111
1
(_.
kwantiteit
–
of’.
kwaliteit?
*
Wanneer het U vooral om de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming geplaatste personeelannonces
gaat, dan menen wij er oed aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces in , ,
E.-S.B.”
te plaatsen. Honderden reacties voorspellen .wjj U beslist niet.
Wilt U echter een indruk hebben van de kwaliteit• van
de binnenkomende reacties, dan zal het U interesseren dat.
talrijke gemeenten, overheidsinstellingen en grote onder-
nemingen regelmatig
,,E.-S.B.”
inschakelen als medium
voor het oproepen van functionarissen op hoog niveau. De
ervaring leert deze lichamen naméljk dat een oproep, in
,,E. -S.B.”
geplaatst, een prima selectie van het aantal re-
acties betekent, hetgeen een niet onbelangrijke aanwijzing
is wat betreft het , ,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven wij U ernstig in overweging
voortaan
,,E.-S.B.”
als medium in te schakelen.
Kon. iVederlandsehe iloekdrukkerj
H. A. M. ROELANTS
Postbus 42, Schiedrnn
NEDERLANOSCH ECONOMISCH INSTITUUT
PIETER DE HOOCHWEG 120
–
ROTTERDAM
Bij het Instituut kunnen op korte termijn
geplaatst worden:
Een Doctorandus Economie of Sociograaf
Enige ervaring in behandeling van statis-
tische vraagstukken gewenst.
Een Assistent
voor de redactie van
,,Economisch-Statistische
Berichten”.
Nadere inlichtingen over de werkzaam-
heden worden aan belangstellenden voor
deze functie gaarne verstrekt.
Brieven met opgave van leeftijd, opleiding en ervaring te
richten aan bovenstaand adres.
S.
GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitanten
op voor de binnenkort vacerende betrekking van
Directeur van de Gemeentèlijke
Accountantsdienst. –
Aan deze functie is een jaarwedde verbonden
van f14.700.- tot 1 18.000.-.
De te benoemen functionaris, die een volledig
gediplomeerd of academisch gevormd accoun- tant zal dienen te zijn, moet een ruime ervaring
en een brede ontwikkeling bezitten alsmede
leiding kunnen geven aan ôngeveer 45 man
personeel, waaronder verscheidene accou’itants.
Hij moet in staat ziin Burgemeester en Wethou-
ders van advies te dienen met betrekking tot
onderwerpen van financieel-economische aard.
In verband-met de bijzondere positie van de
dienst in het gemeentelijk bestel wordt voor de
onderhavige functie een grote mate van tat
vereist.
*
Gegadigden dienen hun uitvoerige, eigenhandig geschreven
sollicitaties, met vermelding van volledige voornamen, ge-
boortedatum en -plaats, alsmede met opgave van referenties,
binnen 10 dagen na het verschijnen van deze oproep te
zenden aan Burgemeester en Wethouders.
erndustridle
vervoordigt
fl
[en
v6or
–
1092
10
1