Economisch -Statistischë
Ber
‘tchten
Speclaal n
,
ummer
Productiviteit
en
Research
*
/
UITGAVE VAN HET NEDÊRI.ANDSCIÏ ECONOMISCH INSTITUUT’
1
39e JAARGANG
¼
No1959
,
WOENSDAG 22 DECEMBER 1954
t
–
/
Breng 66k’
E F F I C I’E.*’N
–
C
Y
inuw
SPOOR’WEGTRAN
–
SPORT’
DE NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN
–
BESÇHIKKEN OVER SPECIALISTEN VOÖR
(
‘TRANSPORTBESCHERM!NG
•
•
.
Poetscat4e,
belading van wagens.
P
0
,4
tMate
verpakking van uw goederan
–
TRANSPORTVOORLICHTING
•
Dodmatte.
aansluiting van uw intern transport aan
uW
spoorweg-
vervoer (laad- en losmiddélen, particuliere spooraan-
sluitingen)
•_ri’_
–
“4.
Kosteloze en vrijblijvende adviezen worden op aanvrage •gaarne verstrekt
door bemiddeling van onze Agentschappen:
Alkmaar, Langestraat 55, Telefoon 4513; Amsterdam, de Ruyterkade 45-46,
Telefoon 45976; Arnhem, Stationsgebouw, Telefoon 22675; Breda, Sophia-
straat 42, Telefoon 8036; Den Haag, Laan Copes van Cattenburch 60,
Telefoon 112636; Groningen, Zuiderpark 22, Telefoon 22415; Hengelo, Stati-
onsplein 8, Telefoon 2439; Leeuwarden, Stationsgebouw, Telefoon 5633;
Maastricht, Stationsplein 27, Telefoon 5398; Rotterdam, Schiedamse Vest tOb
Telefoon 21950; Utrecht, Catharijnesingel 55, Telefoon 19954; Zwolle,Stations-
gebouw, Telefoon 5096,
1010
•
–
*
Mr J. C. DE WAARD
Oud-Inspecteur van ,’s Rijk’s Belastingen, Belastingconsulent
te ‘s-Gravenhage.
J. TIGGELMAN
–
–
Inspecteur van ‘s Rijks Belastingen, werkzaam aan het
Ministerie van Financien.
R.
M.
SMITS
Inspecteur van ‘s Rijks Belastingen, werkzaam aan het
Ministerie van Financiën.
o
M Z E T
Fiscale handleiding
b e l,a s t i n g
voor de praktijk
Bij de
N.V. UITGEVERIJ NIJGH & VAN DITMAR
te Den Haag verscheen:
Ir H. I. KEUS
Een zeifverkenning van het liberalisme
PrIjs Ing. f. 1.50
Van dezelfde schrijver verschenen eerder:
–
Ordening door de bril van een alleendurver
–
(uitverkocht)
Over instandh6udlng van kapitaal en.’werk-
gelegenheid (uitverkocht)
Wat ons bedreigt
.
.
.
.
f 0.65
Het gevaar der dispariteiten .
–
f 2.25
De waan van deze tijd
. . .
t 1.50
Verkrijgbaar in de boekhandel
De hierbij aangekondigde uitgave beoogt een volledig
handboek omtrent
de nieuwe bepalingen inzake de
om-
zetbelasting tè
zijn. Ten einde de intekenaren op deze
uitgave zo
spoedig mogelijk in de gelegenheid
te stellen
hiervan gebruik te maken, verscheen reeds de wettekst
en een overzicht van de te verwachten wijzigingen, te
zamen met de ringband. No de totstandkoming van de
uitvoeringsmaatregelen zal het boek onmiddellijk verder
worden uitgebouwd, onder meer met het artikelsgewijze
commentaar. Zo mogelijk zal het geheel nog in de loop
van Januari 1955 worden voltooid. Omvang 375 ô 400
pagina’s. Prijs compleet inclusief ringband fl.6,90.
Kopers worden genoteerd voor aanvullingsbladen.
Bestelt reeds nu een exemplaar of vraagt uitvoeog
prospectus aan bij:
DE WESTER BOEKHANDEL
NIEUWE BINNENWEG 331 – ROUERDAM
Telefoon 32076-53941 – Giro 18961
KRE S
NEW YORK, PARIJS, ROME, NIILAAN, WENEN. KOPENHAGEN, OSLO.
,
aiii scorteri
STOCKHOLM. ZURICH, ‘BERLIJN. DUSSELDORF, FRANKFURT/MAIN.
scirijfmackinecartion.
HAMBURG, WALDHEIM, BARCELONA, LISSABON, BRUSSEL. OSAKA;
kands(hiificatforL.
SHANGHAI, CAIRO, ALGIERS, SANTIAGO DE CHILE, BUENOS AIRES,
eenina&j
caifion..
MEXICO, RIO DE JANEIRO, SAO PAULO, AMSTERDAM.
*
.N
Eérst de
kant!.
/
financiële
Bij
de
wintersport js een
pHma
regeling van Uw financiën zeker zo
N
belangrijk als een goede skilift.
II
Voorzie U van reischeques die in
alle
touristenplaatsen
betaalbaar
–
zijn. Elk
kantoor
van de N.H.M.
zal
U
deze
cheques
gaarne le-
veren
en,
desgewenst,
ook -zor-
gen voor Uw. reisbagage- en on-
gevallenverzekering.
N
H
Neder1audche ilaildel-Maatschappij, N.Y.
ALLE BANKZAKEN
over de gehele wereld
1011
–
$000
106$
KAS-ASSOCIATIE N.V.
SPUISTRAAT
172
AHSTERDAM
Safetoketten
VOOR EFFICIËNT KANTOORDRUKWERK
Sinds 1881
‘sWERELDS BEKENDSTE DUPLICATOR
‘Amsterdam
–
Overtoom 21-25
–
Tel. 80901
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
A ssurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage
Delft. Schiedam – Vlaardingen
Financiering van
In- en Uitvoer
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en’ Effectenzaken
BERICHT
Met dit nummer is de 39e jaargang
afgesloten
•
wettelijke
ouderdoms woorzieniûg
Ell
Het
co::ti:n::en
EERSTE NEDERLANDSCHE
geeft gaarne advies inzake reeds NU
te nemen maatregelen
Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij
•
op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage.
Verschenen:
–
– – Jacht en Taal
het nieuwe standaardwerk van Dr A. G. J. Hermans.
Behoort in elke jagers-bibliotheek – Verkrijgbaar bij de
boekhandel of bij de uitgever:
H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-
W.
Abonnementsprjs
(met ingang van 1 Januari 1955): franco
per Post, voor Nederland en de Overzeese Rijksdelen (per
zeepost) f29,—. overige landen f 31,— per jaar. Abon-
nementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts wor-
den beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toesteil
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties .zonder opgaaf van
redenen te weigeren. –
1012
22December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1013
Productiviteitsprognose
De productiviteit in de Amerikaanse industrie ligt
op hoger peil dan die in de Europese. Hieromtrent be-
staat, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, geen
enkele twijfel meer. Er is dan ook slechts discussie
mogelijk rond de vraag, waaraan de Europese achter-
stand in dezen is toe te schrijven en of er voor Europa
enige kans is weggelegd op deze achterstand in te lopen.
In ;,Economica” heeft. A. Maddison
1)
getracht op deze
belangrijke vragen een antwoord te geven. Uit èen door
hem ingesteld onderzoek naar de toeneming der indus-
triële productiviteit in de Verenigde Staten en een acht-
tal Europese landen bleek, dat de productie per man/uur
over de periode 1937-1952 in het Verenigd Koninkrijk,
Zweden en Ierland met meer dan 20 pCt en in de Ver
–
enigde Staten met 37 pCt is gestegen. In de oJerige onder
–
zochte landen – Oostenrijk, België, Nederland, Frank-
rijk en West-Duitsland – was, met uitzondering wellicht
van de eerstgenoemde twee, de vooroorlogse productie per
man/uur, ondanks het feit, dat deze van 1948-1952 sneller
toenam dan die in de Verenigde Staten; nog niet bereikt.
De geringe toeneming der productiviteit in de Europese
landen over dit tijdvak is uiteraard grotendeels toe te
schrijven aan de oorlog. Het is echter teleurstellend
te moeten vaststellen, dat de achterstand van een neu-
traal land als Zweden ten opzichte van de Verenigde
Staten groter is geworden. Voorts wees Maddisons
onderzoek uit, dat de toeneming der productie per man/
uur in de Verenigde Staten reeds voor de oorlog groter
was dan die in Engelaifd en dat de voorsprong der
Vérenigde Staten van 1948-1952 is vergroot.
De oorzaken van de sterkere groei der Amerikaanse
industriële productiviteit zijn vele. Schrijver noemt
Amerika’s rijkdom aan energie- en grondstoffenbronnen;
het feit, dat de Verenigde Staten sedert de eeuwwisseling
een grotere markt vormen dan enig Europees land,
waardoor de mogelijkheden tot standaardisatie en spe-
cialisatie groter zijn, en de snelle groei der Amerikaanse
markt, die de ondernemers met hoopvolle verwachtingen
ten aanzien van de toekomstige afzetmogeljkhedei
hebben vervuld, hetgeen de investeringen en het vervan-
gen van de bestaandeapparatuur door nieuwe vindingen
stimuleerde. Voorts wijst hij op de investeringen in
,,human res.ources” die, vooral in het technische vlak,
‘)
A. Maddison: ,,Industrial productivity growth in Europe and in the U.S.”,
,,Economica”, November 1954, blz. 308 cv.
in. Amerika groter zijn da’n in Europa; op de grotere
arbeidsmobiliteit en de gerede aanvaarding van nieuwe
productiemethoden door de arbeiders aldaar. Ten slotte
zijn de Verenigde Staten minder afhankelijk van buiten-
landse handel dan de meeste Europese landen. Dit
brengt met zich, dat de Amerikaanse industrie mindei
risico loopt, door een wijziging in het handelspatroon,
afzetgebieden te verliezen. Ook beschermende tariefpoli-
tiek, die vaak tot gevolg heeft, dat inefficiënte productie-
eenheden in tact worden gelaten, heeft, gezien de geringe
afhankelijkheid van de Amerikaanse industrie van bui-
tenlandse markten, weinig effect.
Nu de rijkere Amerikaanse energie- en grondstoffen-
bronnen uitgeput beginnen te raken zal er in de long run
sprake zijn van een tendentie tot stijging van de relatieve
energie- en grondstoffenkosten. Dit zal wellicht de mate,
waarin deze productiemiddelen worden gebruikt .ter
vervanging van arbeid, verminderen, hetgeen een ver-
lagende invloed op de arbeidsproductiviteit uitoefent.
Deze tendentie kan echter worden gecompenseerd doör
investeringen van grotere omvang dan de vooroorlogse.
De voordelen van specilisatie en standaardisatie, die
de Verenigde Staten genieten, zullen vermoedelijk ge-
handhaafd blijven, terwijl de kwaliteit van dé factôr
arbeid naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen. Ten
slotte mag worden verwacht, dat Amerika’s afhankelijk-
heid van de buitenlandse handel geringer, zal blijven dan
in Europa het geyal is.
Er is dan ook weinig reden te verwachten, zegt Mad-
dison, dat Europa iets op de grote achterstand, die zich
in dezen ten opzichte van de Verenigde Staten voordoçt,
zal inlopen; vermoedelijk zal Amerika’s voorsprong
groter worden. Deze voor Europa sombere, prognose
wordt enigszins verzacht door schrijvers toevoeging,
dat enkele der factoren, die de hogere. productiviteit
in Amerika hebben bewerkstelligd, niet zijn toe te schrij-
ven aan voordelen van natuurlijke aard. Door verbetering
der .technische opleiding, door opvoering van het be-
drag besteed aan technische research,. door wegneming
der obstakels die de arbeidsmobiliteitin de. weg staan,
e.d. hebben de Europese landen waarschijnlijk een
mogelijkheid ,,to catch up on part of the U.S. lead”.
Aan hetgeen in ons land reeds is en wordt gedaan om het
accent te doen vallen op het laatste deel dezer prognose,
is het thans voor de’ lezer liggende nummer gewijd
INHOUD
Blz.
Blz.
1024,’
1026
1027′
102
1
9
Productiviteitsprognose . ………………..1013
Productiviteit in perspectief,
door Ir W. H. van
Leeuwen
…………………………….
1015
Speu.rwerk, gericht op productiviteitsverhoging,
door ‘Prof. Ir D. Dresden
………………
1016
Sociaal-psychologisch onderzoek in het bedrijfs-
leven, door Prof ‘Dr J. Koekebakker
……..
‘ 1018
Heeft commerciële research zin?,
door Drs J. L.
Wage
.
……………………………
1021
Kwaliteitsbeheersing in verband met de produc-
iviteit,
door D’r W. Geiss
……………..
1022
Renale productiviteitsbevordering,
door Drs.
C. Voormolen
……………………….
Bedrjfstaksgewijze research,
door Drs B. de Vries.
Opvoering der productiviteit door samenwerking
tussen bedrijven,
door J. F. Kiekens
………
Menselijke verhoudinge en productiviteit,
door
Drs P. A. Neeteson
…………………..
Aantekening:
Research in samenwerking-
…………….
-.
1031
Geld- en kapitaalmarkt, door Drs J. C. Brezet .’.
1032
COMMISSIÈ VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
–
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIE F. Collin J E Mertens de Wilmars,
J.
Yan Tichelen; R. Vandeputte;
A. Vlerick. –
–
AtTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
1014
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Ir W. H. VAN LEEUWEN, Productiviteit in perspectief.
Opvoering van de productiviteit ondervindt een le-
vendige belangstelling; op het gebied van de hierop
gerichte research bestaan thans talrijke instituten, die
er naar streven om de resultaten van speurwerk zo snel
mogelijk aan het bedrijfsleven door te geven. Hierbij
maakt men enerzijds gebruik van het gevoel van saam-
horigheid in streekverband en anderzijds van het ver-
trouwen in de ,eigen branche-organisaties; resp. de7 pro-
vinciale contactcommissies voor de productiviteit en
de bedrjfstaksgewijze georganiseerde productiviteits-
centra zijn daarvan uitdrukking.
Prof Ir D. DRESDEN, Speurwerk, gericht op productivi-
teitsverhoging.
Productiviteit is het best te definiëren als een quotiënt,
waar in de teller de hoeveelheid product van ,,goede”
kwaliteit staat en in de noemer de totale kosten van pro-
ductie. Het speurwerk van de Nijverheids- en de Land-
bouworganisatie T.N.O. is gericht op de, elementen die
samen dit quotiënt vormen.
Prof Dr J. KOEKEBAKKER, Sociaal-psychologisch on-
derzoek in het bedrijfsleven.
De arbeider vertoont naast zijn in het productieproces
passende gedragspatron&n nog een aantal andere be-
hoéften, die met zijn ,,taak” weinig of niets uitstaande
lijken te hebben. Veranderingen in het productieproces
stuiten vaak op weerstanden welke om een psycholo-
gische verklaring vragen. Groepsbesprekingen, trainings-
programma’s, ,,counseling” e.d. kunnen hier waarde-
volle bijdragen leveren.
Drs J. L. WAGE, Heeft commerciële researôh zin?
Het in bevestigende zin beantwoorden van de gestelde
vraag’is niet vôldoende, daar men tevens moet weten,
welke resultaten men mag verwachten, terwijl de onder-
zochte krachten op dit terrein niet of slechts zwak be-
heersbaar zijn. De commerciële research bevindt zich
nog in hoofdzaak in het descriptieve stadium, maar ge-
streefd wordt naar een analytischer aanpak.
Dr W. GEISS, Kwaliteitsbeheersing in verband met de
productiviteit.
Een van de resultaten van research, welke van bete-
kenis is voor het bedrijfsleven, is de methode der waar-
schijnlijkheidsrekening ter beoordeling van de kwaliteit
van productén en productieprocessen in verband met een
efficiënte productiviteit. De statistische kwaliteitsbeheer-
sing heeft in Nederland echter nog niet de belangstelling
welke deze verdient.
Drs C. VOORMOLEN, Regionale productiviteitsbevor-
dering.
Door de Contactgroep Opvoering Productiviteit en het
Nederlands Instituut voor Efficiency zijn enige Provin-
ciale Contact Commissies opgericht, die tot taak hebben,
in regionaal verband, dé – vooral kleine – onderne-
mingen ,,productivity-minded” te maken. Discussie-
groepen, bedrjfsbezoek en bazencursussen worden door
deze commissies georganiseerd.
Drs B. DE VRIES, Bedrijfstaksgewijze research.
Onder bedrijfstaksgewijze research wordt verstaan
het door bedrijven in samenwerking opgezette en uitge-
voerde onderioek, waarbij dus geen deskundigen van een
zelfstandige Organisatie buiten deze groep bedrijven wor-
den, ingeschakeld. Het resultaat is dan eigen werk en
geestelijk eigendom van de bedrijven, die vervolgens ook
hun eigen idee voor 100 pCt zullen willen realiseren.
J. F. KIEKENS, Opvoering der productiviteit door samen-
werking tussen bedrijven.
Als voorbeeld van sâmenwerking tussen bedrijven gaat
schrijver uit van de wijze, waarop deze door de Combinatie
Metaalbedrijven wordt bevorderd. Niet alleen overleg
tussen directeuren maar ook van afdelingschefs van ver-
schillende bedrijven leidt tot verheldering van inzicht
en daardoor tot verhoging van de productiviteit.
Drs P. A. NEE TESON, Menselijke verhoudingen en pro-
ductiviteit. /
/
Het’ behoort tot de taak van de ondernemer om naar
vermogen bij te dragen tot het scheppen van de juiste
menselijke verhoudingen in de onderneming; dit maakt
deel uit van zijn sociale verantwoordelijkheid. Dit doel
kan niet bereikt worden door het scheppen van patriar-
chale dan wel rigoureuze gezagsverhoudingen. Het overleg
tussen de personen die in de onderneming werken, zowel
horizontaal als verticaal, is een betere weg. Hierdoor wordt
de arbeidsproductiviteit gediend.
– SOMMAIRE –
Productivité et ,,research”
Le numéro spécial examine un nombre d’aspects du
problème de 1’accroissement de la productivité dans les
entreprises et étudie les méthodes employées pour at-
teindre cet objectif. Ir W. H. van Leeuwen décrit dans
son article ,,Productivité en perspective” la signification
que revêt actuellement l’accroissement de la productivité,
ainsi que la manière dont la ,,research” instituée â cette
‘fin est organisée. Le Professeur Ir D. Dresden, dans son
article ,,Travail de recherche, tendant â l’augmentation
de la productivité” étudie en’ détail l’organisation de la
recherche scientifique aux Pays-Bas, appliquée â la vie
professionnelle. Dans son article ,,La recherche socio-
psychologique dans l’entreprise”, le Professeur Dr J.
Koekebakker décrit le rôle que la recherche des conditions
de travail dans les entreprises joue dans l’accroissement
de la productivité. Dans l’article intitulé: ,,La ,,research”
en matière commerciale a-t-elle un sens”?, Drs J. L.
Wage recherche la signification que présente uhe enquête
de marché pour une entreprise et constate que ces re-
cherches’ont la tendence â devenir plus analytiques. Dans
son articre sur ,,Le contrôle de la qualité en relation avec
la productivité” Dr W. Geiss traite de l’application du
calcul des probabilités au contrôle de la qualité. Les articles
suivants traitent de l’organisation de travail de recherche:
Drs C. Voormolen ,,Accroissement régional de la pro-
ductivité” relatif aux travaux des commissions provincia-
les de contact; Drs B. de Vries ,,,,Research” par branches
d’entreprises” parmi lesquelles l’auteur comprend les
recherches exécutées par un groupe d’entreprises elles-
mêmes; J. F. Kiekens ,,Accroissement de in productivité
grâce â la collaboration entre les entreprises”. Enfin dans
i’article ,,Relations humaines et productivité” Drs P. A.
Neeteson recherche les moyens d’obtenir la collaboration
des membres du personnel de i’entreprise, en vue d’accroi-
tre la productivité.
1.
22 December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1015
Pröductiviteit in perspectief
De opvoering der productiviteit is ,,en marche”. Aan
ondernemerszijde is er een duidelijk waarneembare op-
bloei aan initiatieven; aan werknemerszijde leeft de over
–
tuiging, dat verhoogde productiviteit de welvaart van
allen, bij het productieproces betrokken, ten goede komt.
In de landbouwsector heerst een levendige belangstelling
voor verbetering van product en werkmethoden. Ook
tot het onderwijs dringt de betekenis der productiviteit
meer en meer door. Literatuur er over is niet moeilijk te
vinden. Pers en radio schenken er aandacht aan. Er zijn
talloze films en filmstroken beschikbaar, die de discussie
over dit onderwerp kunnen ondersteunen en verduidelij-
ken. Alle facioren liggen dus gunstig.
Mogen wij daarom ten aanzien van deze opmars reeds
vaststellen: ,,et rien ne l’arrêtera”? Dat zal afhangen van
de vraag, of men in steeds wij dere kring zal willen beseffen,
dat wij hier niet met een voorbijgaand verschijnsel, een
tijdelijke inspanning, te doen hebben, doch dat de pro-
ductiviteitsbevordering een integrerend deel van de be-
drijfsvoering moet blijven. –
Er zijn sprekende voorbeelden van bevestigende ant-
woorden op deze vraag. Reeds in vele industrieën realiseert
men zich, dat een continue verbetering van het productie-
peil een noodzakelijke voorwaarde is voor een gezond
industrieel klimaat.
Blijvende aandacht moet worden besteed aan
alle
fac-
toren, die de productie beïnvloeden. Wanneer men vaak
de productiviteit ziet uitgedrukt in hoeveelheid product
ten opzichte van het aantal daaraan bestede werkuren;
betekent dit geenszins dat alleen de arbeidsfactor daarbij
een rol moet spelen, resp. gespeeld heeft. Integendeel, er
zijn nog talrijke andere factorn, die aandacht vragen.
De verbetering van het productieproces zelf en van fa-
brieken en werktuigen vereist blijvende research. Resulta-
ten daarvan zijn niet aanstonds te verkrijgen en voor
toepassing der eenmaal verkregen uitkomsten zijn nieuwe
investeringen nodig. Daartegenover zijn er nauwelijks
grenzen aan het bereikbare in deze sector.
Op het gebied van de research zijn talrijke T.N.O.-
instituten, die een toenemend contact met industrie en
landbouw ontwikkelen, paraat, waarbij er speciaal naar
gestreefd wordt om de resultaten van speurwerk zo snel
mogelijk aan het bedrijfsleven door te geven.
Reeds sneller komt men tot een tastbaar gevolg wanneer
het mogelijk blijkt het product te standaardiseren en het
aantal typen te beperken. Hier is het te bereiken voordeel
uiteraard aan grenzen gebonden. Aanstonds te verwezen-
lijken zijn de resultaten, verkregen door verbeterde werk-
methoden, werkvoorbereiding en contrôlemethoden en
door de opvoering van de individuele productiviteit van
alle werkers, onder het motto: gelijke (in sommige gevallen
zelfs mindere) inspanning, méér resultaat! De studie op
dit gebied kan van vandaag op morgen worden aange-
vangen en het ten uitvoer brengen van de conclusies vereist
als regel geen noemenswaardige investering.
Dat een breed opgezette productiviteitsstudie vruchten
afwerpt, moge met een enkel voorbeeld uit de practijk
worden geïllustreerd. Het bekende Engelse concern, de
Imperial Chemical Industries Ltd (I.C.I.), heeft na de
tweede wereldoorlog het vraagstuk der productiviteits-
opvoering op grote schaal aangepakt. Een speciaal ,,Work
Study Department” werd in het leven geroepen, dat deze
taak op brede basis aanvatte en de nodige deskundigen
opleidde. Thans beschikt deze afdeling over niet minder
dan 1.200 medewerkers, zijnde iets meer dan 1 pCt van de
107.000 man sterke bezetting der I.C.I. Het resultaat? De
totale productie van het concern is verdubbeld, met een
toename van personeel van nog geen 10.000 man (ca
10 pCt). De productie per man/uur, die véér de oorlog
met gemiddeld 14 pCt per jaar steeg, vertoont sedertdien
een jaarlijkse stijging van 7 tot 10 pCt.
Nog een enkel sprekend cijfer. Twee gelijke fabrieken
moesten in verschillende plaatsen van het land worden
gebouwd. Met dezelfde aannemer kwam één fabriek
volgens normale werkwijze tot stand, de andere met toe-
passing van door voorafgaande ,,work-study” bepaalde
methoden. Laatstgenoemde kwam in de helft van de tijd
klaar!
Mogen deze cijfers een enigszins macroscopisch beeld
vertonen, ook kleinere ondernemingen kunnen een even-
redig voordeel trekken van juist aangepakte studie op
dit gebied.
Hoe staan wij nu in Nederland tegenover de voort-
zetting van het productiviteitsopvoeringsstreven, de door-
werking —,,follow-up” – van hetgeen zo talrijke ,,teams”
tijdens hun reizen in de Verenigde Staten hebben ervaren
en van hetgeen experts uit de Verenigde Staten ons
hier zijn komen vertellen? –
Ten slotte moet de productiviteitstheorie in fabriek,
boerderij, kantoor, winkel en atelier, in de practijk worden
omgezet. Op die plaatsen moet een actieve belangstelling
levend worden gehouden. Wil men hiervoor zo gunstig
mogelijke voorwaarden scheppen, dan zullen de voor-
lichting en de impulsen om practiserend productief te zijn
zo dicht mogelijk bij huis moeten worden gebracht. Bij
het streven naar deze decentralisatie maakt men enerzijds
gebruik van het gevoel van saamhorigheid in streekver-
band, anderzijds van het vertrouwen in de eigen branche-
organisaties. Deze tweeërlei tendenties ziet men zich thans
in Nederland ontwikkelen. Aan de ene kant groeien in de
verschillende gewesten de provinciale contactcommissies
voor de productiviteit, die met name voor de kleinere
bedrijven stimulerend kunnen werken, omdat zij de onder-
linge communicatie tussen de ondernemingen verbeteren
en een stimulans vormen voor de bestaande regionale
organisaties om gezamenlijk te opereren. Aan de andere
kant hebben reeds meerdere bedrijfstakken een producti-
viteitscentrum opgericht. Regionaal én bedrjfstaksgewijze
wordt derhalve thans druk gewerkt aan de opbouw van
de doorgeefstations, die de resultaten van productiviteits-
studies bij het bedrijfsleven zullen doen belanden.
Onderzoekingen op gevarieerd gebied zijn met behulp
van uit tegenwaardegelden verstrekte subsidies in volle
gang. Technici, psychologen, organisatiedeskundigen en
statistici zijn in verschillende groeperingen bij elkander
gebracht en de uitkomsten van hun onderzoekingen zullen
in de komende jaren zowel in technische richting als op het
gebied der menselijke verhoudingen voor nieuwe impulsen
kunnen zorgen.
De arbeiders-vakbeweging, die in de reeds vermelde
bedrjfstaksgewijze productiviteitscentra deelneemt, nam
het initiatief tot de oprichting van de ,,Stichting tot ôp-
leiding van arbeiders-efficiency-adviseurs”, welke in het
afgelopen jaar reeds aan een 33-tal uit de vakbeweging
1016
EÇONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 December 1954
aangewezen leden een opleiding deed geven, welke succes-
vol verliep.
Het spreekt overigens vanzelf, dat bij het streven naar
productiviteitsverbetering slechts een maximaal rende-
ment kan worden verkregen, wanneer er ergens een centra
le instantie de verantwoôrdelijkheid op zich •neemt voor
onderlinge uitwisseling, samenbundeling, doorwerking en
waar noçlig stimulering. In de Contactgroep Opvoering
Productiviteit (C.O.P.) wordt een dergelijke nationale
concentratie van productiviteitsactiviteiten verwezenlijkt.
En wat nu het onderwijs betreft, onderwijs in de
ruimste zin van het woord is op lang zicht wellicht de
belangrijkste factor ter verwezenlijking van de continuïteit
van het productiviteitsstreven. Het zou uiteraard evenzeer
een blijvende rem kunnen vormen, maar ook hier is op
vele fronten een vernieuwing te bespeuren. Het Hoger
Onderwijs levert op verschillende wijzen een positie’e
bijdrage ten behoeve van de leidinggevenden in het
bedrijfsleven. Met het bediijfsleven werd samengewerkt
om de stichting ,,Nederlands Studiecentrum voor doel-
matige bedrijfsleiding” in het levente roepen. De Techni-
sche Hoogeschool te Delft verricht nuttig werk met de
,,Stichting Cursussen”, waarbij aanstaande ingenieurs
reeds als student in contact worden gebracht met de
organisatieproblemen van het bedrijfsleven, terwijl de
ingeschakelde bedrijven met de toepassing van moderne
organisatiemethoden kennis maken. Het Nijverheids-
onderwijs zoekt nauwere aansluiting bij de bedrjfspractijk
en de docenten van M.T.S.-en proberen de vorm, waarin
zij kennis overdragen,.zoveel mogelijk ,,up to date” te
brengen. De visuele hulpmiddelen, welke door het Tech-
nisch Filmcentrum worden ontwikkeld en verspreid,
vinden daarbij meer en meer ingang.
Tôch blijft het onderwijs een terrein, waarvan nog te
veel blanke plekken op de. kaart staan. Het initiatief, in
dezen kan ook niet alleen van het bedrijfsleven uitgaan.
Zonder volledig begrip van de iijde van de Regering –
uiteraard gecombineerd met actie – zal hier voorshands
een zwakke stee in het toekomstige gebouw van de pro-
ductiviteitsbevordering blijven bestaan.
In hoofdtrekken is in het voorafgaande het nation’ale
beeld getekend, al zou nog melding kunnen worden
gemaakt van verschillende gespecialiseerde instellingen,
zoals bijv. op het gebied van de kwaliteitscontrôle en de
typebeperking. Ook deze ,,capita selecta” hebben voor het
bedrijfsleven hun betekenis als even zovele mogelijkheden
tot verbetering-op-onderdelen.
Mutatis mutandis vindt men in het internationale vlak
veel punten xan overeenkomst met de nationale situatie.
Ook daar is de gelegenheid tot uitwisseling van ervaringen
en tot gezamenlijke research geschapen, waardoor Neder-
land van het buitenland zal kunnen leren en omgekeerd
ook waardevolle bijdragen aan andere landen zal kunnen
leveren. De nationale contacten blijven vanzelfsprekend
primair, doch het zou wel bijzonder onproductief zijn niet
tevens gebruik te maken van de mogelijkheden, die het
onlangs opgerichte Europese Productiviteitscentrum
(European Productivity Agency), in Parijs gevestigd als
orgaan van de O.E.E.C., biedt.
Resumerende mag vorden vastgesteld, dat er nationaal
en internationaal serieus wordt gewerkt om de productivi-
teit op te voeren en deze ,,grand
espoir
du XXe siêcle”
– zoals Fourastié het uitdrukt – te doen worden een
permanente
evolutie in de sfeer van het bedrijfsleven.
Dit voor de welvaart van ons werelddeel zo belangrijke
doel rechtvaardigt de tijd, het geld en de inspanning, die
er in talrijke kringen aan worden besteed!
Delft.
Ir W. H. VAN LEEUWEN.
Speurwerk, gericht .op productiviteitsverhoging
Wanneer ik mij bepaal tot het speurwerk zoals dit
bijvoorbeeld door de Nijverheidsorganisatie T.N.O. wordt
verricht, maak ik het mij, en de lezer, wel wat te gemakke-
lijk; hierbij immers, is de binding der twee begrippen –
zoals ik verderop toch hoop toe te lichten – zeer nauw.
Daarom moge iets voorafgaan over andere sorten van
speurwerk. Volkomen analoog liggen de verhoudingen
nog bij de Landbouworganisatie T.N.O. Minder duidelijk
spreekt de relatie bij de Gezondheidsorganisatie ên bij de
‘Voedingsorganisatie. Toch geldt ook voor het daar ver-
richte speurwerk, dat het een gunstige invloed uitoefent
op de productiviteit, wat trouwens ook het geval is met
sociologisch, paedagogisch, psychologisch en nog veel
meer speurwerk, dat geheel buiten T.N.O. valt. Al wat de
werkende mens beter geschikt maakt, of houdt, voor zijn
taak, kan de productiviteit verhogen. Al moet men er-
kennen, dat de laatstbedoelde soorten van speurwerkin
het algemeen niet
gericht
zullen zijn
op
die verhoging,
men verlieze niet uit het oog, dat zij er hun betekenis
voor hebben. .
De vraag, of dat andere speurwerk, dat T.N.O. verricht
voor het bedrijfsleven, nu beschouwd moet worden als
gericht op de verhoging van productiviteit, laat zich pas
beantwoorden nadat is afgesproken, wat men in dit
verband onder productiviteit wil verstaan.
Productiviteit is in ieder geval een quotiënt, evenals
efficiency en in tegenstelling tot productie. Maar men kan
verschillende afspraken maken omtrent de samensteffing
van de teller en die van de noemer. Wanneer men een-
voudig stelt, dat het de hoeveelheid product is per mandag,
zet men de deur open voor vele fouten, want men heeft
niets gezegd omtrent de kwaliteit van het product, omtrent
het toegelaten klachtenpercentage, omtrent de kosten van
grondstoffenverbruik, hulpstoffen, hulpmiddelen, loon-
categorieën en nog veel meer. Men komt veel dichter bij de
waarheid, als men in de teller de hoeveelheid product zet
van ,,goede” kwaliteit, gekenmerkt door de waardering,
die de markt er voor toont, uiteraard in concurrentie met
andere producenten en dan in de noemer de totale kosten
van de productie, waarvan ik hierboven de voornaamste
reeds even noemde. Op deze wijze kom ik nu tot de
volgende opsommingen:
voor de teller: a. hoeveelheid product;
b. eigenschappen die het product een ho-
/ gere waardering verschaffen;
voor de noemer: A. hoeveelheid en kosten’ van de ver-
bruikte grondstoffen;
hulpstoffen;
outillage;
hoveeffieid en
soort van de menselijke arbeid, die
nodig is voor de productie, con-
trôle, enz.
t-
22December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1017
01
Nog één waarschuwing. Veelal levert een productie-
proces uit zijn aard meer dan één product op; gas, teer,
ammoniak en cokes zijn al een oud voorbeeld uit de
gasfabricage. Dan is de teller natuurlijk de som van een
aantal grootheden a.b., die niet onafhankelijk van elkaar
zijn.
En nu rest .mij nog slechts te onderzoeken, of – c. q.
aan te tonen, dat —het speurwerk in de geest van wat de
Nijverheidsorganisatie en de Landbouworganisatie ver-
richten, gericht
is op een of meer der opgesomde ele-
menten. Laat ons daartoe het werk dier organisaties wat
nader bezien.
Het is gebaseerd op wat de weténschappelijke onder-
zoekers, die verder staan van het bedrijfsleven, uit vrije
keuze hebben bestudeerd en gevonden in de laboratoria
van universiteiten, hogescholen of andere instituten van
zuivere, wetenschap in binnen- en buitenland. Het eigen
werk der organisaties is
gericht,
het beoogt practische ver
–
beteringen te vinden en bekend te maken en de toepassing
er van in het bedrijfsleven te bevorderen. Hun taak is
trouwens in de desbetreffende statuten omschreven als:
,,te bevorderen, dat het toegepast natuurwetenschappelijk
onderzoek op de doelmâtigste wijze dienstbaar wordt
gemaakt aan nijverheid, handel en verkeer” (respectie-
velijk
,……….aan
de landbouw”).
Nu kan men in de vele instituten, die onder de genoem-
de organisaties ressorteren
1),
onderscheiden:
grondstoffenspeurwerk.
Hierbij tracht men grondstof-
fen te vinden, die in de plaats kunnen treden van wat tot
nu toe wordt gebruikt, omdat zij goedkoper zijn, in het
binnenland beschikbaar zijn in plaats van te moeten
worden ingevoerd, betere gebruikseigenschappen hebben,
grotere betrouwbaarheid en gelijkmatigheid bezitten,
gebruiksmogelijkheid bieden voor de ontstane afval enz.
Het moge duidelijk zijn, dat dit alles de strekking heeft,
het element A in de noemer te verlagen en eventueel het
element b in de teller te verhogen;
huipstoffenspeurwerk.
Hiervoor geldt in grote trekken
hetzelfde met een ovreenkomstige conclusie;
werkwijzespeurwerk.
Men ‘zoekt naar nieuwe werk-
wijzen of naar verbetering’en, die een betere beheersing
mogelijk maken van de kwaliteit (verhoging van b in de
teller), minder afval veroorzaken (verlaging van A in de
noemer), minder contrôle eisen (verlaging van D en E),
minder arbeid of outillage vergen (verlaging van D, resp.
E of C), minder of goedkopere huipstoffen bezigen (B);
verbetering van het product.
Afgezien van wat hier-
boven reeds ter zake werd vermeld, kan men, met behoud
van de gebruikte grondstoffen, het product een beter
uiterlijk bezorgen (b), zijn practische bruikbaarheid ver-
hogen (b), door een liabehandeling zijn bestendigheid
vergroten (b) enz.;
toepassingsspeurwerk.
De gebruikswaarde van een
product wordt veelal geschaad, doordat de gebruiker
onvoldoende rekening houdt met de eigenaardigheden van
het product en het dan gebruikt onder omstandigheden,
waarvoor het minder geschikt is. Omgekeerd stelt de ge-
bruiker de producent lang niet altijd voldoende op de
hoogte van de omstandigheden, waaronder hij voorne-
mens is het product te gebruiken. Het is hier meestal een
kwestie van ,,denken, dat de ander het wel weet”, en dit
is wel de voornaamste bron ,van moeilijkheden tussen
goedwillende producenten en goedwillende gebruikers.
Het hier bedoelde speurwerk nu werkt naar beide zijden
verhelderend en het verhoogt voor de producent de b in
‘) Ik zie er in dit opstel van af, een lijst te geven. Men kan alle inlichtingen krijgen
van de secretariaten, Koningskade 12 te
‘S
Gravenhage.
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITI EVEN
INCASSERI NGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
260 VESTtGINGEN IN NEDER1AND
(AdvertenUe)
de teller en geeft bovendien voor de
gebruiker
een verla-
ging van
zijn
A of B of C.
Onder dit hoofd valt ook het zoeken van nieuwe toe-
passingsmogelijklieden voor in het binnenland beschik-
bare grondstoffen of bijproducten. Enerzijds kan dit
worden beschouwd als een speciaal geval van het grond-
stoffenspeurwerk, anderzijds kan het een nieuwe term
a.b. toevoegen aan de teller van het producerende bedrijf;
keuringsmethoden.
Dit sluit direct aan op het sub 5
behandelde. Goede keuringsmethoden stellen de gebruiker
in staat een juiste keuze te doen en werken dan op dezelfde
wijze een juiste waardering van de producten in de hand.
Ik heb mij in de behandelde 6 punten meer in het
bijzonder gehouden aan het werk ten behoeve van de
nijverheid. Hoewel veel er van in de landbouw onveran-
derd geldig jriag worden geacht, komen hierbij uiteraard
nog verschillende bijzondere factoren, samenhangend
met de gegeven grondopperylakte, afhankelijkheid der
productie yan voorafgaande cultures, bewâarproblemen
en tal van zaken, die ik, als ondeskundige op dit gebied,
stellig niet weet. Vast staat echter, dat én daar én in de
Nijverheidsorganisatie alle speurwerk
gericht is op
een of
meer der elementen, die de productiviteit – geformuleerd
als hierv66r is geschied – beheersen.
Ik moet vrezen, dat de lezer, als hij mij al tot hier mocht
hebben gevolgd, misschien wel bereid is, aan te nemen,
dat het T.N.O.-werk gericht is op productiviteitsverho-
ging, ‘maar toch liever in plaats van a, b, A, ,,teller” en
,,noemer” wat concrete voorbeelden zou hebben gezien
van tastbare resultaten. Een begrijpelijke wens, waaraan
ik echtei slechts in zeer geringe mate kan voldoen. Wat
toch is het geval? Verreweg’de belangrijkste resultaten uit
een oogpunt van productiviteit komen te voorschijn uit
werk, dat ten behoeve van een bepaalde onderneming
wordt verricht of ten behoeve van een groep onderne
mingen, die voor zo’n onderwerj samengaan. Het is
duidelijk, dat zij niet gaarne algemeen bekend zien wor-
den, wat op haar kosten is bewerkt. Het werk, dat voor
publicatie in aanmerking komt – en ook dat heeft een
grote omvang – is in het algemeen een
grondslag
waarop
slechts door nog verder werken een onderneiningsresultaat
kan worden gevestigd. Ik moet dan ook volstaan met één
algemene indicatie en enkele concrete zaken. De algemene
1018
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954
S
‘
indicatie is, dat het industriële bedrijfsleven in ons land,
dat nog lang niet zo ver is met het besef van de onmisbaar-
heid van speurwerk als dit in andere industrielanden het
geval is, toch in sterk stijgende mate geld besteedt aan het
speurwerk in de Nijverheidsorganisatië T.N.O. Men mag,
juist gezien het zoëven genoemde verschil, wel de conclusie
trekken, dat het bedrijfsleven reeds de voordelen heeft
ondervonden.
Ten slotte
enkele
concrete resultaten, waarbij dus helaas
veel ongenoemd moet blijven. In de lederindustrie werden
droogtijd en looistofverbruik bespaard, productietijd ver-
kort en daarbij kwaliteit verbeterd. In de gieterj wordt de
kwaliteit beter beheerst. In de textielindustrie werden
hulpstof, werktijd en outillage bespaard, de kwaliteit
beter beheerst en de keuring verbeterd. In de grafische
industrie wordt werktijd bespaard, de grondstof juister
gekeurd. In de verpakkingsindustrie wordt het product
verbeterd en worden betere keuringsmethoden toegepast,
die teleurstelling bij het gebruik verminderen. In de kunst-
stoffenindustrie zijn nieuwe grondstoffen gevonden,
nieuwe toepassingen ‘an inheemse grondstoffen en nieuwe
werkwijzen. In de wasserij-industrie werd de werkwijze
verbeterd en huipstof bespaard. In de verf industrie werden
de gebruikseigenschappen verduidelijkt en de verwerking
verbeterd.
Rest mij slechts te herhalen, dat het geld, besteed aan
toegepast-natuurwetenschappelijk speurwerk, hiêr te
lande in ruime mate verantwoord is gebleken. Dit is ook
niet verwonderlijk; in het buitenland weet men al lang,
dat het een der belangrijkste elementen is bij de veihging
van de productiviteit. Zo lang het bedrijfsleven niet
enkele
procenten
van zijn omzet er aan besteedt
2),
is het nog ver
verwijderd van de ,,verminderende meeropbrergsten”.
Al is de belangsteffing gegroeid en groeiende, wij zijn hier
nog lang niet
‘
aan gemiddeld 1 pCt toe, in de meeste
gevallen nog lang niet aan 1 pro mille. Maar toch groeit
de productiviteit er reeds aardig door en zeker meer, veel
meer dan enkele pro milles.
‘s Gravenhage.
Prof. Ir D. DRESDEN.
‘) In de Verenigde Staten is het gemiddeld 2 pCI, in vele gevallen 6 pCt.
Sociaal-psychologisch onderzoek in het bedrijfsleven
Het conglomeraat van mensen, gebouwen en machines,
dat we met de term bedrijf plegen aan te duiden, is een
slechts gedçeltelijk gesloten systeem binnen de physische en
maatschappelijke werkelijkheid. Factoren, welke buiten het
bedrijf optreden, bepalen in niet geringe mate de verschijn-
selen, welke ,,binnen de poort” te constateren vallen. Het
uitvallen van de electrische stroom of het staken van de
kolenaanvoer kan dit voor het technische stelsel demon-
streren. Analoge repercussies in het economisch vlak
.behoeven in dit tijdschrift niet met naam te worden ge-
noemd. En het ‘s Zondags onbenut blijven van de kost-
bare technische apparatuur in de meeste bedrijven is
slechts één van de symptomen van de invloed, welke
externe, sociologische factoren op het bedrjfsgebeuren
uitoefenen.
Desondanks kan het voor een wetenschappelijke be-
nadering vruchtbaar zijn, voorlopig de, ook maar weer
betrekkLlijke, ,,openheid” van een systeem te negeren
en zich in het bijzonder bezig te houden met de samen-
hang van die verschijnselen, welke zich binnen het stelsel
afspelen. De technoloog is bijv. op deze wijze in staat,
een ingenieus productie-apparaat te construeren en op
grond van zijn studies regelmatig verbetering in de
,,processing” aan te brengen. Hoewel wij daarbij de
tendentie zien toenemen om het mechanisch systeem zo
sluitend mogelijk te maken, is het tot nu toe nog pnver-
mijdelijk, dat op bepaalde punten in het proces de mens
blijft ingeschakeld. Soms is de aansluiting, die deze
menselijke tussenschakel tot stand moet brengen, zo
duidelijk gebaand, dat ontsporingen nauwelijks kunnen
voorkomen. Men denke bijv. aan de meeste half-automa-
tische machines. In vele gevallen echter laten deze over
–
gangsplekken in het technische systeem speelruimte voor
veelsoortig gedrag; slechts een grote mate van training
en/of inzicht kan bewerkstelligen, dat de arbeider de
juiste handeling verricht.
Het coördineren van werkzaamheden in verschillende
bedrjfsafdelingen noopt zelfs tot het gebruik van vrijwel
uitsluitend menselijke energie van ,,hogere orde”. Temeer
geldt dit nog – als wij de administratieve sector buiten
beschouwing laten – voor de top van het bedrijf, waar
,,brains” en daadkracht, naar ons zeggen, doorslaggevend
zijn en technische apparatuur (meerdere telefons, dicta-
phone, rode lichten) veelal slechts ,,ter meerdere ere”
worden aangebracht.
Voor de technoloog, organisator en bedrjfsconoom
zijn de fijn reagerende en adaptabele biologische ,,appa-
raten”, welke de genus ,mens” in het bedrijf vertegen-
woordigen, lang niet altijd zulke handzame tussenscha-
kels. Het menselijke organisme stelt bepaalde eisen, o.a.
wat betreft arbeidsduur, temperatuur en luchtzuiverheid
die aan de technologische opzet bepaalde beperkingen
opleggen. En wanneer men omgekeerd bijv. . het klimaat
zeer constant wil houden (textiel) door een raamloze
fabriek te bouwen, moet men zich weer afvragen, of de
arbeider dat niet-naar-buiten-kunnen-kijken wel zal ver-
dragen. Zo is de veel genôemde ,,human factor” niet
zelden het zorgenkind voor de technicus. Dankbaar
accepteerde hij dan ook – na enige aarzeling – de hulp
van de psychotechnicus voor zover het er om ging dan
althans de meest bruikbare uit deze menselijke factor-
vertegenwoordigers te selecteren en hen zo efficiënt te
trainen, dat ontsporingen konden worden uitgesloten.
Helaas echter blijkt de theorie, waarbij deze arbeider
in feite gereduceerd wordt tot een handelingsapparaat dat
enkele speciale eigenschappen in voldoende mate moet
bezitten om als tussenschakel te kunnen dienen, niet af-
doende. Voor een deel echter komt dit, doordat deze
arbeider naast zijn in het productieproces passende ge-
dragspatronen nog een aantal andere behoeften vertoont,
die met zijn ,,taak” weinig of niets uitstaande lijken te
hebben. Zo stuitten Elton Mayo en zijn medewerkers,
toen zij in de Hawthorne works van de Western Electric
Company trachtten te constateren wat voor relevant ge-
drag de arbeidsters bij het assembleren van eenvoudige
relais onder gevarieerde situaties vertoonden, op sociaal
emotionele wensen. Met de ,,rationaal” van het pro-
ductieproces hadden deze behoeften aan sociaal contaét
met chef en medewerksters niets uitstaande, doch zij ble-
ken desondanks dermate van belang voor de productivi-
teit, dat in de verdere bestudering van deze verschijnselen
ruim werd geïnvesteerd.
Uiteraard wordt een beginneling of buitenstaander het
meest verrast door die vondsten uit een bepaalde weten-
22December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1019
schap, die raadselachtige verschijnselen verklaren. Het
moeizame bewijzen van wat al lang tot de dagelijkse
ervaring behoort, trekt nu eenmaal veel minder. Zo kwam
het dan ook, dat het verrassende eigen groepsleven van
de arbeiders in de werkplaats en de dwingende druk, die
deze informele groep op het productieniveau van hun
,,unit” wist uit te oefenen, de sociaal-psycholoog vol-
doende ,,poids” gaven om hem naast de arbeids- en de
selectiepsycholoog vaste voet ,,binnen de poort” te geven.
Als een sociaal-psychologiche component mede de pro-
ductiviteit bepaalde, dan moest het toch ook mogelijk
zijn door betere samenstelling van de ploegen, door juiste
keuze der bazen en het opvoeren van hun leidingstech-
nieken het prestatieniveau van dergelijke groepen aanmer-
kelijk op te voeren. Zo zette het onderzoek naar ,,het ge-
laat van de arbeidsgroep” (Hutte
1))
in en werd door
systematische observatie getracht iets van de daarachter
gelegen geheimen te ontsluieren.
Deze studie van de ,,psychologie van de werkplaats”
lijkt vooral daar de moeite te lonen, waar machine& en
mensen in nauw samenspel het product tot stand brengen,
zoals bijv. bij het lopende bandsysteem. Doch ook daar,
waar de sociale interactie der arbeiders los staat van het
productiesysteem en bijv. in een grote zaal volkomen
gelijksoortige arbeid door de arbeiders elk aan de eigen
machine verricht wordt, blijkt de vraag relevant, of het
,,moreel” door verbetering der groepswisselwerkin g (door-
breking van de massaliteit) .kan worden verbeterd. En
zelfs op die niveaux in het bedrijf, waar de machine niet
meer te horen valt en het gedrag bij bevelvoering, planning
en contrôle tot ,,penser sans les mains” en intensieve
verbale communicatie beperkt wordt, is het groepsproces
– nu welhaast in reincultuur -. werkzaam. Niet voor
niets wordt op ,,teamwork” in de hogere rangen door
de moderne ôndernemer zôzeer de nadruk gelegd. De
eerste ,,case-studies” naar deze ,,topgroep-situaties”
doen vermoeden, dat enkele beslissende factoren voor
de bedrjfsatmosfeer en het totale moreel hier te vinden
zijn. Dé doorslaggevende invloed, die men in het alge-
meen aan de figuur van de president-directeur pleegt toe
te schrijven, zal zo wellicht door het wetenschappelijk
onderzoek bevestigd kunnen worden; een moeizame be-
vestiging van ,,wat
men al lang wist”. Maar men behoeft
niet met Freud te zijn opgegroeid om te begrijpen, dat
het beïnvloedingsproces, wat van dergelijke topfiguren
uitgaat, ingewikkelder wegen volgt dan een simpele
,,sterke man”-theorie zou doen vermoeden
2).
De eerste ronde van het sociaal-psychologisch be-
drjfsonderzoek levert op deze wijze eenaantal inzichten,
dat toepasbaar blijkt en de bedrjfspraktijk kan verbe-
teren. De belangstelling van personeelchefs en bedrijfs-
leider wordt zo gestimuleerd voor het samenstellen van
productieve ploegen en het verbeteren van de techniek
van het leidinggeven.. Doch ook in meer theoretische
‘richting vormen deze onderzoekingen een belangrijke
stimulans. Elke wetenschap is vermoedelijk na een der
–
gelijke empirische phase, waarin veel concreet materiaal
kon worden verzameld, geneigd de sprong naar een meer
omvattende theorie te maken. En zo diende zich de
theorie aan van het ,,social equilibrium”, dat het gedrag
van de werkers in een industriële, omgeving meende te
kunnen verklaren als een voortdurend streven naar een
groepsevenwicht en een uitbalanceren van de onderlinge
statusproblemen. In het ook psychologisch betrekkelijk
gesloten geheel van een bedrijf bleek zo inderdaad enig
systeem te schuilen
3).
De verificatie van een dergelijke in ,,krachttermen’
vervatte theorie blijkt intussen in de industriële situatie
niet zo Zenvoudig. .Methodologisch is daarvoor in de
eerste plaats nodig een veel exacter vastleggen van het-
geen men aan relevant gedrag in de bedrijfssituatie kan
achterhalen. Dit, leidde bijv. tot een zeer geperfection-
neerde interviewmethodiek, waardoor de gegevens ook
quantificeerbaar werden. Maar een andere methodolo-
gische grondregel – de vergelijkbaarheid van situaties
t.a.v. een aantal belangrijke variabelen – blijkt in de
industriële ,,setting” veel moeilijker te verwezenlijken.
Niet alleen krijgt men in haast elk bedrijf weer met
andere productiesystemen te maken, maar ook binnen
één bedrijf is het vaak ondoenlijk vergelijkbare afdelingen
op te sporen. Sterker nog: herhaald onderzoek in één
groep is ook bijzonder moeilijk. Hier speelt de dynamiek
van het bedrijfsleven de onderzoeker parten. De groepen
wisselen van samenstelling; de productie wordt gewijzigd.
Ook de plaats in de_organisatie verandert nu.
Het veranderingsproces, dat door de technische
dynamiek wordt uitgelokt, is op zichzelf weer een boeiend
psychologisch phaenomeen. De moeite, waarmee. derge-
lijke veranderingen – efficiënter apparaatgebruik, snel-
ler arbeidstempo, ander samenspel tussen lijn- en staf-
Organisatie – dikwijls worden ingevoerd, wijst op weer-
standen tegen verandering,. welkç om een psychologische
verklaring vragen. Vandaar dan ook, dat verscheidene
onderzoekers het thema van deze ,,resistance to change”
gretig hebben opgenomen.
Van twee kanten laat dit thema zich voorlopig het
beste benaderen. Het verzet nl. tegen het opgeven van
handel- en denkwijzen, die schadelijk zijn voor de pro-
ductiviteit, doet de -psycholoog en psychiater terstond
denken aan analoge verschijnselen bij neurotische indi-
viduen. Zo bezièn zouden de weerstanden tegen veran-
dering van groepen kunnen voortvloeien’ uit angsten
om het vertrouwde op te geven, uit misvatting omtrent
eigener en anderer positie en ,,last not least’ uit niet
erkende emotionele satisfacties, die de ,,status quo” weet
te verschaffen. Men denke hier aan bepaalde afhanke-
lijkheden tussen bepaalde leden van de groep, de bijzon-
dere functie van de zondebokken in een organisatie, etc.
Door het in groepsbesprekingen naar boven laten komen
van dergelijke verborgen motieven, kan de groep dan
een betere aanpassing bereiken en ook de noodzaak van
bepaalde veranderingen en reorganisatie beter accep-
tern
4).
De effecten van dergelijke groepsbesprekingen zijn
echter ook van geheel andere theoretische veronderstel-
linen uit te interpreteren. Men kan deze nl. ook beschou-
wen als extra levendige communicatieprocessen. Daar
–
mede worden zij geplaatst in een raam van de sociaal-
psychologisch belangwekkende communicatietheorieën.
Deze zien de verbale en niet verbale communicaties als
een van de meest werkzame middelen tot het sturen
van het sociaal gedrag. Op de theoretische constructies
daaromtrent kan hier niet verder worden ingegaan. De
bedrijfsman weet uit directe ervaring reeds, hoe efficiënte
communicatiekanalen – zoals zij zich voordoen in
goed opgebouwde hiërarchische bevelslijnen en verticale
en horizontale overlegsystemen – een bijzonder effect
op de productiviteit en slagvaardigheid van een onder-
neming uitoefenen.
Ook hier weer -stuiten we op een poging om de vele
gedragsverschijnselen in een bedrijfsgemeenschap in een
zinvol sluitend verband met elkaar te brengen. Naast dit
streven naar betere theoretische formulering is er echter
ook practisch winst. Voortdurend wordt teruggeschakeld
1020
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954
op direct toepasbare technieken en methoden;
,
daarvan
wist in het bijzonder het Amerikaanse bedrijfsleven te
profiteren. Een intensief gebruik van enquête en inter-
view stelt zo de bedrijfsleiding in staat, de zwakke en
sterke plekken in het moreel van de diverse bedrijfs-
afdelingen snel te onderkennen. Trainingsprogramma’s
door middel van discussiegroepen
5),
rôle-playing, etc.
zijn er op gericht het inzicht in de ,,human relations”
te versterken, de bazen en het hogerleidinggevend per-
soneel meer voor hun functie berekend te doen zijn en
zo de zwakke plekken in de menselijke Organisatie op
te vullen. Meer theraleutisch gerichte individuele be-
sprekingen, zoals o.a. counseling, hebben ten doel foute
houdingen bij sleutelfiguren te corrigeren. Een soort-
gelijke aanpak van arbeiders en lager of hoger leiding-
gevend personeel tracht hetzelfde in meer organisato-
rische patronen te verwezenlijken (sociatrie). Talrijke
experimenten met interne informatiesystemen, de naar
binnen gerichte zorg voor de ,,public relations” en het
verbeteren van de communicatiekanalen geven eveneens
blijk van deze practische oriëntatie.
Hoewel Amerika zonder twijfel de bakermat van, deze
studies en practijken is, ontstaat geleidelijk aan toch
ook in Europa een sterke belangstelling voor de hier
genoemde problemen. Daarbij slaat Nederland zeker
geen slecht figuur. Hoewel wij de stormachtige ontwik-
keling op dit gebied gedurende de oorlog niet konden
meemaken, werd de zo ontstane achterstand na de oorlog
snel ingelopen. Successievelijk kregen na IJdo’s eerste
onderzoek
6)
verschillende onderzoekers entrée in be-
drijven, waardoor de methodiek kon worden geoefend
en geleidelijk aan ook de ,,couleurlocale” aan de aan-
vankelijk. geïmporteerde inzichten kon worden toege-
voegd. Deze ,,vertaling” was zeker ook nodig voor de
practische trainingstechnieken, welk thans een ruime
toepassing vinden.
De omvang van dit practische werk is in Amerika niet
meer te schatten. Over . het meer theoretisch gerichte
onderzoek zijn wij door de recente publicatie van Ar-
gyris
7)
goed ingelicht. Het blijkt daaruit dat 20 research-
instituten en verscheidene zelfstandig werkende onder-
zoekers thans een groot •aantal projecten voltooid heb-
ben. Wilde Nederland deze vaart bijhouden en voldoende
materiaal produceren om de practijk te blijven bevruchten,
dan was ook hier een opvoering van de sociaal-psycho-
logische, research nodig. Een royale bijdrage uit het zgn.
Productiviteitsfonds heeft dit onderzoek mogelijk ge-
maakt. Een .vijftal projecten, door de in aanmerking ko-
mende instituten in samenwerking uitgevoerd, moet hier
als gangmaker fungeren.
Hoewel het nog te vroeg is om over deze projecten
uitvoeriger mededelingen te doen, kan wel worden ge-
constateerd, lat zij een vijftal belangrijke vraagstellingen
uit de in het voorgaande genoemde probleemgebieden
tot onderwerp hebben. Zij houden zich respectievelijk
bezig met:
een onderzoek naar de functie en persoon van de
baas;
het voorkomen van neurosen in de industrie;
het, door enquêtemethode, meten van het moreel;
communicatiepatronen en groepsproductiviteit;
de sociaal-psychologische gevolgen van industria-
lisatie in een ontwikkelingsgebied.
Degenen, die met een vooruitziende blik deze projecten
hebben gestimuleerd en mogelijk gemaakt, mogen terecht
verwachten dat over enkele jaren vruchtbare resultaten
uit dit werk .voor de bedrijfspractijk zullen voortvloeien.
Een niet onbelangrijk nevenresultaat zal zijn, dat een
goed getrainde schaar van wetenschappelijke onderzoe-
kers beschikbaar komt voor het voortzetten van dit
werk. Zowel voor de verdieping van de theoretische
kennis en de methodiek als voor de uitbouw van het
direct-toepasbare, practische werk, zal deze ,,manpower”
zeker nodig zijn.
De stelling dat het ook voor de sociale psychologie
vruchtbaar is het .bedrijf als een betrekkelijk gesloten
systeem te beschouwen en te bestuderen, moge door de
korte samenvatting van de zo ontstane probleemstel-
lingen voldoende zijn toegelicht. Evenwel mag niet ver-
geten worden, dat deze vooronderstelling maar ten dele
houdbaar is.
Psychologische factoren van buiten de fabriekspoort
doorkruisen het interne proces. Het huwelijksconflict
van een bedrijfsleider kan daarbij even goed meespelen
als een gespannen verhouding tussen een directeur en
vakbondsleider. Niet-psychologische factoren als een
loonronde of een economische teruggang kunnen de
moeizaam gekweekte teamspirit en productieve samen-
werking een ernstige tegenslag bezorgen.
Definitieve oplossingen biedt het toègepast sociaal-
psychologisch werk dus niet. Welke wetenschap preten-
deert dit wel? Met bescheiden doelstellingen echter kan
ook de sociale ‘psychologie een bijdrage leveren in het
streven van vele wetenschappen en vele practici om ons
bedrijfsleven een vorm te geven, welke naast de techniek
en de economie ook de mens bevredigt.
Leiden.
‘
J. KOEKEBAKKER.
Geselecteerde literatuur:
1)
H. A. Hutte: Op zoek naar het gelaat van de arbeidsgroep; Mens en Onder-neming IV, nr 5, 1950.
Het groepsinterview als methode van onderzoek inzake arbeidsconflicten;
Mens en Onderneming Vi, nr 4, 1952.
5)
Chr. Argyris: Executive Leadership. Groups Leadership and Men, ed by Guetzhow; Carnegie Press, 1951.
3)
F. J. Roetlisberger and W. F. Dickson: Management and the Worker; Cam-
bridge 1939. . /
‘) H. A. Engelhard: Onderzoek en verbetering van groeprelaties in de industrie;
Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid, 9e jrg nr 9, September
1954, blz. 331-351.
5)
J. M. van Susante: De instructie-conferentie. Bilthoven 1953.
S)
M.
Ç.
Ijdo: Plezier in het werk. Stenfert Kroese, Leiden 1947.
5)
Chr. .Argyris: The present stale research in Human Relations in industry;
Yale University 1954.
Zie ook (voor Engeland): First report of the Joint Committee on Human
Relations in Industry; London (H.M.S.O.) 1954.
Zo spreekt
0
met de Hapd Easyphone, de luid.
sprekende telefoon. Geen geloop . geen ge.
schreeuw – geen wachten – geen gezoek. Reeds
van ca 8. 175.. af leverbaar.
KAPt LASYPHONE
Vraag cIrc. Nr. 336/3 bij
C.V.
Hapé, Adan,.C.
Nw. Harangracht 11, Telatoon
48882.48321.
(Ingezonden mededehng)
22December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1021
Heeft commerciële research zin?
Het ligt geheel in de lijn der hedendaagse mode, bo-
venstaande vraag met een vastbesloten en blijmoedig
,,Ja” te beantwoorden. Voor het bedrijfsleven, en met
name voor de individuele onderneming, is dit antwoord
echter nièt voldoende, daar men toch minstens zal moeten
weten, in welke richting de commerciële research zal
dienen te gaan en velke bedragen men op verantwoorde
wijze aan dit speurwerk kan besteden.
Research wordt in het bedrijfsleven nu eenmaal niet
bedreven om zichzelfs wil. Wellicht wordt de speurder
zelf gedreven door een pure en onversneden weetgierig-
heid-zonder-bijbedoelingen. Voor de onderneming die
de research moet betalen geldt echter de vraag, wat men
met de resultaten er van kan doen. Met een algemene slo-
gan als: ,,méér kennis is méér macht!” komt men er in
– dit opzicht niet. Kennis omtrent het effect van ..krachten,
welke beheersbaar zijn, zal in het algemeen inderdaad
leiden tot dit ,,méér macht”. Kennis omtrent het effect
van krachten, welke men niet beheersen kan, is in dit
opzicht minder nuttig, naar het schijnt.
Het lijdt geen twijfel, dat commerciële research, z6 er
knnis uit voortvloeit, juist gericht is op het effect van
krachten welke slechts zeer zwak beheersbaar zijn van
de individuele bedrijfshuishouding uit. Nochtans kan
gesteld worden, dat de kennis van op zichzelf even on-
beheersbare natuurkrachten in het technische vlak onont-
beerlijk is. Het eenvoudigste voorbeeld hiervan is wel-
licht de zweefvlieger. Hij beheerst de thermiek allerminst,
doch kan – door kennis van de thermiek – a.h.w. een
selectie toepassen uit de krachten, waardoor hij zich laat
drijven.
Vooral voor de commerciële research is het gewenst,
het terrein van werkzaamheden in twee deelgebieden te
onderscheiden:
het descriptieve en
het analytische.
Bij de
descriptieve research
gaat het dus om het vast-
stellen en beschrjveir van feiten, bij de
analytische
research
om het vaststellen en beschrijven van relaties’
tussen feiten. Beide soorten research liggen dus in elkaa’rs
verlengde en kennis van feiten zal vooraf moeten gaan
aan kennis van de relaties tussen feiten.
Zoals dat voor de technische research geldt kan men
ook voor de commerciële stellen, dat oog, oor en vinger-
toppengevoel onbetrouwbare instrumenten zijn om ver-
schijnselen exact vast te stellen en te meten. In de litera-
tuür vindt men als rechtvaardiging voor systematisch
beoefend marktonderzoek vaak vermeld, dat de ,,afstand”
tussen producent en consument zo groot is geworden dat
eerstgenoemde niet langer op de hoogte is van wat er bij
de consument leeft. Hele gebieden van de markt ga.n
zich aan oog, oor en vingertoppengevoel van de produ-
cent onttrekken. Stellig mag men aannemen dat er in
dergelijke gevallen een verkeerd beeld (of in het geheel
geen beeld) van de feitelijkheden op de markt bestaat.
Een zeer korte afstand tussen waarnemer en waafnemings-
object voert echter even zeker tot verkeerde beelden van
marktfeiten. Een historisch voorbeeld môge dit duidelijk
maken.
Zeker bedrijf ging over tot het wijzigen van het bestel-
systeem. Bij de afnemers waren drie groepen: ten eerste
zij, die de verandering een verbetering yonden; ten tweede
zij, die onverschillig tegenover de wijziging stonden;
–
en
ten derde zij, die er een achteruitgang in service in zagen.
Alleen de laatste groep gaf tegen de bestellers een spon-
taan commentaar ten beste welke dus onwelwillend was.
Als de bestellers ôommentaai hoQrden was deze ongun-
stig en dit leidde tot het rapporteren in zeer ongunstige
zin over het nieuwe systeem. Een nader onderzoek bracht
echter aan het licht, dat de mopperende groep slechts
een’ kleine minderheid vormde. Het was echter niet een-
voudig, de bestellers hiervan te overtuigen. Zij zaten het
dichtst op de-feiten en konden dus moeilijk accepteren
dat zij deze verkeerd geïnterpreteerd hadden.
Wat ten aanzien van bovengenoemde bestellers geldt,
is minstens, even waar voor vertegenwoordigers of reizi-
gers, welke in vroeger tijden ,,00g en oor” van de verkoop-
leiding waren. Tenzij er speciale maatregelen getroffen
worden, o.a. in de vorm van een bijzondere training,
moet men er bij hen voortdurend op bedacht zijn dat
er feitenvertekening als een gevolg van een tekort aan
afstand optreedt.
Brengt de descriptieve research aldus een aantal pro-
blemen mee voor de individuele onderneming welke tot
dusverre een ,,goedkope” informatiebron hâd in het eigen
acquisitiecorps, de analytische research is .op het commer-
ciële vlak nog in een beginstadium.
Enkele methoden, waarover de technische speurder
beschikt, liggen buiten het bereik van zijn commerciële
collega. Als belangrijkste gemis in de commerciële re-
search kunnen we het laboratorium noemen. Weliswaar
is het af en toe mogelijk, een aantal vragen beantwoord
te krijgen op een proefmarkt, doch het is onjuist, de
proefmarkt als een werkelijk commercieel laboratorium
te zien. In het proefgebied beheerst men immers niet
alle factoren welke men zou moeten beheersen wil men
met absolute zekerheid tot conclusies komen. Door
,een locale bepaaldheid is trouwens de proefmarkt als
regel niet representatief voor de werkelijke markt. Bij
•
proefmarktoperaties ten slotte gaat het slechts zelden om
systematisch uitgevoerde experimenten die telkens met
kleine variaties herhaald worden.
Door de ontbrekende mogelijkheid van laboratorium-
experimenten kan er van een stellig bewijs van bestaande
causale relaties in de commerciële sfeer slechts zelden
sprake zijn. Wel kan men op grond van plausibele rede-
neringen, welke de verbindende tekst tussen twee of meer
gevonden feiten. vormen, bepaalde verbanden aanneme-
lijk maken.
Een voorbeeld hiervan vindt men in het onderzoek naar
het effect van reclame-uitingen. Slechts zeer zelden zullen
zich omstandigheden voordoen waarin het ,,verkopend
effect” van de individuele reclame-uiting gemeten kan
worden op zodanige wijze dat men ook het effect van
zijn volgende reclame-uiting prognostiseren kan. Men
kan zich nu van de volgende redenering bedienen: om
tot een effect te kunnen leiden, moet een reclame-uiting
opgemerkt zijn. Naarmate men, een reclame-uiting beter
opmerkt zal men haar ook beter herinneren. Het meten
van de massale herinnering van een advertentie is mo-
gelijk en door het vergelijken van herinneringspercen-
tages kan men komen tot de conclusie, dat sommige
advertenties nauwelijks een verkopend effect gehad
kûnnen hebben en andere wel. Vindt men nu ook nog
elementen welke allç advertenties, van de laatste groep
1022 ,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December
1954
gemen hebben, dan kan men zelfs tot de voorzichti
te formuleren verwachting lomen, dat men het ver
–
kopend effect van advertenties kan vergroten door toe-
voeging of weglating van bepaalde elementen in tekst.
of beeld. En wie dan menen mocht, dat een dergelijke
voorzichtige conclusie althans Voor de eerste honderd
jaar zou moeten gelden, bedenke dat het straks, ândere
elementen kunnen zijn welke een annonce waardevol
maken.
Uit dit voorbeeld wordt duidelijk, dat de geschetste
reclame-research geen pretentie heeft, een exact verband
aan te tonen. Wellicht doet men er zelfs beter aan te
stellen, dat slechts gepoogd wordt, tot hypothesen te
komen, welke een wat betere fundering in feitenmateriaal
vinden dan vroegere hypothesen hadden. Dit is voorwaar
bescheiden genoeg gesteld. Als troost moge echter die-
nen dat dit springen over de ijss’chotsen van hypothese
naar hypothese ook op nauurwetenschappelijk gebied
geschiedde en nog geschiedt.
Commerciële research is veelal duur, mede omdat in-
gewikkelde .technieken gevolgd moeten worden om de
meest eenvoudige feiten aan het licht te brengen. Deze
feiten zouden op goedkoper wijze bekend kunnen worden.
Een van de meest sprekende voorbeelden hiervan is
het zoeken naar het aflever,ingspercentage dat men als
bedrijf heeft, en de ontwikkeling daarvan. Door syste-
matisch steekproefonderzoek op het niveau van weder-
verkopers of gebruikers kan men een voldoende bena-
dering van het eigen marktaandeel erkrjgen. Het ge-
volg zal zijn dat iedereen op de hoogte is van dat wat zijn
concurrenten angstvallig als ,,top secret” in de kluis
bewaren. Van dat moment af echter bestaat er geen en-
kele reden meer voor deze geheimzinnigheid en men kan
de verlangde feiten goedkoper door uitwisseling verkrij-
gen. De aan research te besteden bedragen zullen dan
met hoger rendement aangewend kunnen worden om
een beter inzicht te krijgen in de causale relaties tussen
de feiten, welke men aldus op minder kostbare wijze aan
de weet is gekomen.
Het bovenstaande formuleert in hoofdzaak de beschei-
den resultaten, welke van commerciële research in de
individuele onderneming te verwachten zijn. Uit een
oogpunt van exactheid in gevonden en nog te vinden
wetmatigheden dient men de verwachtingen niet te hoog
te spannen. Daar staat echter een belangrijk féit tegen-
over: zelfs de onthulling van enkele verschijnselen op de
markt, welke men tevoren niet had vermoed, is vaak zeer
ingrijpend wat de consequenties voor het bedrijfsbeleid
zijn. In de moderne onderneming betekent bijv. het op-
nemen van e’en nieuw product in het assortiment of het
wijzigen van een bestaand product veelal de noodzaak
van belangrijke investeringen De commerciële speurder
zal
niet
de vraag kunnen beantwoorden of men uitein-
delijk tot een wijziging moet besluiten. Wel kan hij weer-
standen, welke te verwachten zijn, op grond van be-.
staande gebruiksgewoonten en gebruiksomstandigheden,
blootleggen. Deze wetenschap verkleint de kans op
vergissing en mislukking.
Over de bescheiden mate van exactheid welke te
bereiken is bij reclame-onderzoek werd reeds het een
en ander vermeld. Nochtans is iedere zekerheid, op dit
terrein verworven, zo belangrijk voor bedrijven met grote
reclame-budgetten, dat er revolutionaire wijzigingen
in ondernemingspolitiek uit kunnen voortkomen.
Vergelijken we de bereikbare exactheid van commer-
ciële en technische research, dan is er dus aan Commer-
ciële kant reden tot bescheidenheid. Vergelijken we echter
de feitenkennis, verworven door commerciële research,
met een toestand van onwetendheid, dan is er geen enkele
aanleiding deze bescheidenheid tot versombering te laten
worden.
Pernis.
J. L. WAGE.
Kwaliteitsbeheersing in verband ‘ met de productiviteit
Nood maaktniet alleen vindingrijk, noodversnelt ook
vaak de practische toepassing van de rçsultâten van re-
search, vooral wanneer de verdediging van ideële bf
materiële goederen op het spel staat. Men kon dit vast-
stellen gedurende de laatste oorlog op de meest uiteen-
lopende gebieden. Het meest spectaculairè voorbeeld is
wel de toepassing van de atoomsplitsing, gebaseerd op
speurwerk, reeds 50 jaar geleden begonnen, in tijd van
nood practisch toegepast en vandaag in de belangstelling
van velen, die zich zorgen maken omtrent de energie-
voorraad van onze wereld.
Als éen zeer bescheiden voorbeeld kan men verder
noemen: de practische toepassing van de methoden der
waarschijnlijkheidsrekening ter beoordeling van de kwali-
teit van producten en productieprocessen in verband met
een efficiënte productiviteit. In wezen was ook de opkomst
van de statistische kwaliteitsbeheersing gedurende de
laatste oorlog een gevolg van de’ nood. Er heerste een
tekort aan vele grondstoffen, aan fabricageruimte, aan
machines en gereedschappen; aan energie en last but not
least aan menselijke arbeidskrachten en vooral aan ge-
schoolde krachten. Het gevolg was, om te beginnen, dat
men een scherpe contrôle op de eindproductefi moest toe-
passen, hiervoor controleurs nodig had, die eveneens niet
in voldoende mate ter beschikking stonden en vaak ook
geheel nieuw in het vak waren. Om zich een voorstelling te
maken van de moeilijkheid van dit probleem, moge hier
slechts worden genoemd, dat alleen de Amerikaanse lucht-
macht gedurende de oorlog niet minder dan 14.000
controleurs in dienst had om de te leveren producten te
keuren.
In vele gevallen kon en moest dit geschieden op grond
van steekproeven en om deze keuring zo doeltreffend
mogelijk te laten geschieden, maakte men gebruik van de
wetten der waarschijnlijkheidsleer. Deze.kan reeds op een
ontwikkeling van enkele eeuwen terugblikken; haar
practische toepassing beperkte zich echter tot de bereke-
ning van de kansen bij het spelen, ongeveer anderhalve
eeuw geleden ter bepaling van mogelijke onnauwkeurig-
heden van geodetische en astronomische metingen en
liter vooral in de berekeningen ten behoeve yan de
levensverzekeringen.
Na de eerste wereldoorlog vond de leer van het toeval,
het kunnen onderscheiden van toevallige en systematische
afwijkingen in producten en productieprôcessen ingang in
de industrie: Shewart in de Verenigde Staten voor de
telecommunicatie-industrie; Daeves in Duitsland voor de
staalindustrie,5Duddingin Engeland voor de glasindustrie;
Becker, Plaut en Runge voor
,
de gloeilampenindustrie.
In wezen bleef echter de belangstelling voor dit nieuwe
gereedschap, welks doelmatigheid op stevige, weten-
schappelijke grondslagen berustte en toch op zeer een-
22December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1023
voudige wijze te hanteren was, in brede kringen van de
industrie zeer beperkt. De laatste oorlog heeft hierin een
belangrijke wijziging gebracht. Men heeft echter, vooral
in de eerste jaren na de oorlog, waar de vraag naar goe-
deren in het algemeen groter was dan het aanbod, geen
bijzondere aanleiding gezien vandit nieuwe gereedschap
al te druk gebruik te maken.
Doordat de concurrentie nog niet overmatig scherp is.
geweest, heeft de verwaarlozing van de toepassing van het
gereedschap ,,statistische kwaliteitsbeheersing” ter hand-
having van een bepaald kwaliteitsniveau en een eventuele
efficiënte verhoging van dit niveau haar weerslag nog niet
gevonden. Dat deze komt, is onvermijdelijk te achten. Een
merkwaardig verschijnsel i§ in dit opzicht de houding van
Japan. Zoals bekend heeft de Japanse industrie v66r de
oorlog de wer
•
eldmarkt overspoeld met zeer goedkope
producten van zeer slechte, of in elk geval van zeer wissel-
vallige, kwaliteit en dit heeft de Japanse industrie geen
goed gedaan. Heden kan men zeggen, dat Japan een
vooraanstaande positie inneemt in een doelmatige toe-
passing van de methoden der statistische kwaliteitsbe-
heersing.
In Nderland bestaat trouwens ook voor enkele in-
dustrieën, zoals bijv. de suikerwerkindustrie en de brouw-
nijverheid, een regeling om contrôle uit te oefenen op de
kwaliteit van de te, exporteren producten en deze regeling
bevordert zeer het handhaven van de kwaliteit en de
reputatie van deze Nederlandse producten in het buiten-
land. Op enkele uitzonderingen na heeft echter dit nieuwe,
of liever gezegd verbeterde, gereedschap ,,statistische
kwaliteitsbeheersing” in Nederland nog niet die algemene
belangstelling, vooral niet van de middelgrote en kleine
bedrijven, gevonden, welke het verdient.
Zeker, er wordt veel gecontroleerd. Vaak beroept men
zich er op, dat de producten v66r het verlaten van de
fabriek in een eindcontrôle stuk voor stuk worden ge-
controleerd of, waar dit technisch onmogelijk is, een
steekproevencontrôle van bijv. 10 pCt wordt toegepast.
In vele andere gevallen acht men een contrôle van tussen-
producten geheel overbodig, daar eventuele afwijkingen
bij verdere verwerking toch worden gevonden.
Wat heeft de statistische kwaliteitsbeheersing feitelijk
hiertegenover te bieden? Waarom een schijnbaar zo
ingewikkelde methode in te voeren, terwijl de bestaande
contrôle toch redelijk voldoet?
Hiervoor zijn drieërlei redenen: zij kan onder omstan-
digheden aantonen, dat men onnodig veel of onnodig
scherp controleert, dat men een ongeschikte steekproeven-
methode toepast en,daarmee goede producten ten onrech-
te af- en slechte producten ten onrechte goedkéurt en zij
kan aantonen, dat de keuring op de’ onjuiste plaats of op
het onjuiste tijdstip plaatsheeft. Ook de statistische kwa-
liteitsbeheersing is niet foutloos, ja het behoort zelfs tot
haar grondbeginselen, dat niets en niemand foutloos is.
Zij kan echter
,
in tegenstelling tot de gebruikelijke metho-
den aangeven
in een cfer,
welk risico de producent loopt,
dat een ,,goed” ‘product op grond van een bepaalde
steekproefgrootte toch ‘.’ordt afgekeurd en omgekeerd,
welk risico de afnemer loopt, dat een ,,slecht” product
toch wordt goedgekeurd. De statistische kwaliteitsbe-
heersing, of beter gezegd, haar methoden, eisen, dat
afnemer en producent van tevoren overeenkomen, welk
risico voor beiden aanvaardbaar is, de afnemer met het
oog op doelmatig gebruik, de producent met het oog op
de technische mogelijkheden.
Men zal zeker in vele gevallen niet kunnen of willen
afstappen van een contrôle van 100 pCt – d.w.z. stuk
jA.(Lverujntwj
voor stuk – wanneer het om kostbare eindproducten
gaat, of wanneer de contrôlekosten zeer klein of de eind-
contrôle min of meer automatisch kan geschieden, zoals
voor auto’s, radio-apparaten, horloges, gloeilampen, de
duurdere soorten sigaren enz. De statistische kwaliteits-
contrôle raadt een dergelijke’ contrôle niet zonder meer
af, zij stelt alleen de vraag in hoeverre deze contrôle
economisch verantwoord is en zij maakt er op attent, dat
ook deze contrôle niet foutloos is. Als vuistregel zegt zij,
dat bij een redelijk tempo de controleur qngeveer 1 op de
7 defectieve producten. niet opmerkt. Bevat dus een
productie bijv.
3,5
pCt defectieve producten, dan zal na
de contrôle van 100 pCt de productie toch nog
0,5
pCt
defectieve producten bevatten. Men kan dit gemakkelijk
aantonen, door na deze contrôle van 100 pCt een geschikte
steekproef te nemen.
In vele gevallen kan men echter aantonen, dat een
contrôle van 100 pCt economisch niet verantwoord is en
men daarom veel beter tot een doelmatige steekproeven-
contrôle kan overgaan. De statisticus verstaat onder een
doelmatige steekproefgrootte een zodanige keuze, dat
met een minimum aan contrôle een optimum aan infor
–
matie wordt verkregen en hij kan voor practisch elk
geval een afdoend antwoord geven, resp. naar tabellen
verwijzen, waar men een gewenst steekproevenschema
kan vinden. De statisticus wijst echter een nog zeer veel
gebruikte steekproevennfethode met beslistheid af, nI.
om als steekproefgrootte een zeker percentage van de
grootte van de productie te kiezen. Hiermee wordt de
kleine fabriek en/of haar afnemer onder omstandigheden
tegenover zijn grote concurrent benadeeld, doordat 6f een
goed product te vaak wordt af-, 6f een slecht product te
vaak wordt goedgekeurd. Hoe diep ingeworteld het keuren
volgens een vast percentage ook moge zijn en hoe hard-
nekkig men ook weigert deze methode te verlaten, eens
zâl zij toch plaats moeten maken voor de op wetenschap-
pelijk inzicht gefundeerde wetten der waarschijnlijkheid.
Hoe eerder dit geschiedt, hoe beter voor afnemer, fabri-
kant en keurinstantie.
De methoden der statistische kwaliteitsbeheersing be-
reiken echter hun optimum aan doelmatigheid eerst dan,
wanneer zij niet pas aan het eind van het productieproces,
maar gedurende de fabricage zelf op de juiste plaats en op
de juiste wijze worden toegepast. Goed fabriceren en
gédurende de fabricage op de juiste wijze ingrijpen, ten-
einde de fabricage te beheersen, is beter dan de beste
eindcontrôle. Ook dit geschiedt reeds nu in vele gevallen,
maar ook hier geldt, dat men te weinig of te veel contro-
leert en daarom 6f verkeerde conclusies trekt, 6f een
oneconomische contrôle toepast.
Aan een enkel voorbeeld moge dit worden toegelicht.
Een glasblazer is belast met het blazen van ballons van
een gewenst gewicht van
30
gram. Het is zonçler meer
duidèljk, dat hij dit slechts binnen bepaalde toleranties
kan. Men stelt deze bijv. op ca 10 pCt en keurt dus af
wat boven de
33
gram ligt of beneden de 27 gram, omdat
in het eerste geval bij de verdere verwerking moeilijk-
heden optreden en in het tweede geval het gevaar van
1024
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December
1954
breuk gedurende transport en gebruik sterk toeneemt.
Een controleur weegt om de 20 minuten een ballon en
geeft op grond van het resultaat aanwijzing om hoger of
lagef gewicht te blazen. Teneinde heel zeker van zijn zaak
te zijn, waarschuwt hij echter ook reeds bij een ,,laag”
gewicht van 27 gram of bij een ,,hoog” gewicht van 33
gram. Eens per uur wordt bijv. de blazer gevraagd zijn
techniek dan naar de ene kant dan weer naar de andere
kant te wijzigèn, zonder dat de glasblazer zich er van
bewust is gedurende het uur zijn techniek te hebben
veranderd. Maar ,,het resultaat wijst het toch uit!”
Nu de methode van de kwaliteitsbeheersing: grijp niet
in in de methode, laat die man rustig blazen, neem op
een dag om de 20 minuten een proef van 4 stuks en bepaal
de middelwaarde van 25
.x
4 stuks en uit het verschil
tussen het hoogste en laagste gewicht van telkens 4 stuks
het spreidingscijfer. Stel, dat zou worden gevonden:
gram: <27 27 28 29 30 ’31 32 33 >33
pCt:
8
8
10
16
16
14
12
8
8
dan blijkt hieruit, dat deze man op een volkomen beheerst
kwaliteitsniveau werkt en telkens elk ingrijpen in zijn
fabricageprocédé nutteloos is en, zoals de statisticus op
zeer eenvoudige wijze kan aantonen, slechts een schadelij-
ke invloed op het eindresultaat moet hebben. Deze
misschien op het eerste gezicht vreemd lijkende conplusie
is echter wetenschappelijk gefundeerd en berust op objec-
tieve research.
Zijn de methoden der statistische kwaliteitsbeheersing
nu niet ingewikkeld? Geenszins wat de toepassing be-
treft
1).
De controleur moet slechts gezond verstand
hebben, betrouwbaar en nauwgezet zijn, de kennis van
het rekenen van de lagere school hebben, zich niet van zijn
stuk laten brengen, maar zich ook niet als degene voelen,
die meent zijn taak te vervullen door iemand te vangen.
Nederland behoort tot de meest grondstofarme landen
van deze aarde, zijn energiebronnen zijn zeer beperkt,
het moet dus met al zijn krachten huishouden. Research
in practische bruikbare vorm gegoten kan op elk gebied
een belangrijke bijdrage vormen om de Nederlandse
industrie haar verdiende plaats onder de industrieën der
wereld te verschaffen. De toepassing der statistische
kwaliteitsbeheersing-methoden kan hiertoe ook een
steentje bijdragen. De ,,Vereniging voor de. Statistiek” en
de ,,Kwaliteitsdienst voor de Industrie” staan voor dit
doel ter beschikking van de Nederlandse nijverheid.
Eindhoven.
‘
Dr W. GEtSS.
1) De N.V. Diligentia zal in het voorjaar 1955 een boekje uitgeven onder de
titel: Statistische Kwaliteitsbeheersing en Productiviteit’, bewerkt door schrijver
dezes.
Regionale productiviteitsbevordering
1
.
De Contactgroep Opvoering Productiviteit (C.O.P.) is
– naast een groot aantal andere activiteiten, dat zij uit-
oefent – in 1953 begonnen met het schenken van bij-
zondere aandacht aan de ontwikkeling van de productivi-
teitsgedachte in de provincie. Vooral daar werd nl. een
grote categorie middelgrote en kleinere industriële onder
–
nemingen aangetroffen, die. tot op dat tijdstip weinig
concreet begrip hadden van de doelstellingen van de actie
tot productiviteitsbevordering. Wel werden vooral ook-
in de industriecentra van de randprovincies ondernemers
aangetroffen, die bijvoorbeeld als deelnemer aan een
studiereis naar de Verenigde Staten met de C.O.P. in
aanraking waren gekomen, doch voor de grote massa der
fabrikanten in deze gebieden leefde de productiviteits-
gedachte toch zeker nog niet.
Als gevolg van de in 1953 en 1954 op een negental
plaatsen gehouden zgn. nijverheidsdagen is de C.O.P. er
thans, tezamen met het Nederlands Instituut voor Effi-
ciency (N.I.V.E.), in geslaagd ook een belangrijke groep
van deze ondernemers te bereiken. Voor de voorbereiding
van de nijverheidsdagen werd door de C.O.P. contact ge-
zocht met de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de
Economisch-Technologische Instituten (E.T.I.) en de
Rijksnijverheidsconsulenten. In hoofdzaak door vooraan-
staande figuren uit het Nederlandse bedrijfsleven werden
op deze nijverheidsdagen o.a. onderwerpen behandeld als
samenwerkingiissen industriële, bedrijven, de betekenis
van research, va kliteratuur en vraagstukken op het gebied
van de financiering van de onderneming. Het succes van
deze nijverheidsdagen is zo groot geweest, dat zich na
afloop hiervan de behoefte deed gevoelen om ook regio-
naal met het productiviteitswerk door te gaan.
Tot dit doel werd door de C.O.P. de totstandkoming
gestimuleerdvan ProvincialeContact Commissies (P.C.C.),
bestaande uit vertegenwoordigers van regionale werk-
geversorganisaties, van werkneiiiers en van N.I.V.E.-
afdelingen, Kamers van Koophandel, E.T.I.’s en Rijks
nijverheidsdienst. In sommige provincies werd ook contact
opgenomen met het Districtsbureau Arbeidsvoorziening,
de Arbeidsinspectie en de regionale M.T.S. In Mei 1954
werd de eerste P.C.C. in Drenthe door de Commissaris
der Koningin dezer provincie geïnstalleerd. Hierna
volgden Limburg, Zeeland en Overijssel, terwijl begin
1955 een dergelijke commissie ook in Friesland met de
werkzaamheden zal starten. Voor het gebied Ziid-Holland
Zuid – scheidingslijn Den Haag—Gouda – kwam ten
slotte op initiatief van het N.I.V.E., afd. Rotterdam, tot
stand het Comité Ontwikkeling Middelgrote en Kleinere
Ondernemingen (Comeko). Het secretariaat’van al deze
commissies is gevestigd ten kantore van het E.T.I. Als
gevolg hiervan zullen vooral t.o.v de kleinindustrie de
bedrijfseconomische activiteiten van de E.T.I.’s aanmer-
kelijk gaan toenemen.
In verband met deze P.C.C.’s komt de vraag naar voren
hoe hun verhouding zal zijn tot de landelijke productivi-
teitscentra, zoals die er o.a. zijn voor de bouwnijverheid,
de grafische industrie, de confectie-industrie en de klein-
metaalbedrijven (P.K.M.). De werkzaamheden van deze
productiviteitscentra in een verticaal vlak plaatsend, kan
men de activiteiten van de P.C.C.’s op horizontaal niveau
stellen. Er zullen dus ongetwijfeld tussen beide organisatie-
vormen aanrakingspunten ontstaan. In kringen van de
vakopleiding kent men het door Prof. Ir F. M. Roeterink
gepropageerde ,,schering en inslagstelsel”. Enerzijds ziet
men hier de landelijke 16erliigstelsels, anderzijds de
regionale organen. De algemene propaganda van de vak-
opleiding berust bij laatstbedolde organen, de technische
verzorging van de opleiding bij eerstgenoemde leerling-
stelsels. 0p ongeveer analoge wijze kan men zich een taak-
verdeling indenken tussen de P.C.C.’s en de productivi-
teitscentra. De taak van de P.C.C.’s komt dan in hoofd-
zaak te liggen in het vlak van het productiviteits-minded
niaken van de industriële ondernemers en het stimuleren
van een nauwere samenwerking tussen de bedrijven (zowel
‘n do
ell
ogen:
Uw merk
toonaangevend.
Hoe brengt U dat ideaal naderbij?
door Waardigheid
door Volharding
door Slimheid
door Waakzaamheid
.
,
door Snelheid
*r~
door Soepelheid
0
U weet iets van Uw zaak. WIJ weten iets van reclame! Zullen wij eens zien hoe wij
samen, met het bovenstaande voor’ ogen, Uw reclame kunnen richten op dat éne doel?
Het is verrassend hoeveel mogelijkheden zich reeds kunnen openen tijdens een eerste,
oriënterende bespreking met
RECLAME ADVIES BUREAU B. VAN BORSSUM WAALKES. VONDELLAAN 53
BAARN
TEL 2196
1025
1026
ECONOMISCH-STAfISTIsCHE BERICHTEN
22 December 1954
per bedrijfstak als regionaal). Onder dit laatste wordt o.a.
verstaan het onderlinge gesprek tussen ondernemers (dis-
cussiegroepen), het bij elkaar op fabrieksbezoek gaan
(tegengaan van bedrijfsblindheid) en het gezamenlijk
organiseren van bijv. bazencursussen, instructiefilm-
avonden voor het personeel, en. Daarnaast kan men
denken aan beter contact tussen deze bedrijven en de
provinciale en landelijke organisaties en instellingen. Voôr
de productiviteitscentra blijft dan in de eerste plaats de
taak weggelegd zich per bedrijfstak in de specifieke be-
drjfstechnische en -economische vraagstukken te verdie-
pen (bedrijfsvergelijking, calculatiësystemen per bedrijfs-
tak, enz.).
De P.C.C.’s zijn dus – zoals hierboven werd gesteld –
in verschillende provincies kortgeleden met hun werk-
zaamheden begonnen. In Drenthe, Limburg en Zeeland,
alsmede in Rotterdam, zijn op verschillende plaatsen
discussiegroepen van regionale ondernemers gestart. Deze
groepen staan onder leiding van discussieleiders, die hier-
voor een korte opleiding hebben ontvangen tijdens enkele
door de C.O.P. georganiseerde tweedaagse vormings-
conferenties. De omvang van deze groepen bedraagt voor
elk
15-25
man. Groter moeten ze niet worden, omdat dan
de sfeer van openheid en vertrouwen niet meer te bereiken
is. In Zeeland werd ook voor twee afzonderlijke
branches (bieten en vlas) een discussiegroep gevormd.
Reeds thans kan worden geconstateerd, dat met behulp
van deze discussiemethode inderdaad goede resultaten
kunnen worden-behaald. Men wordt er zich van bewust,
dat er op het terrein van de productiviteitsopvoering in-
derdaad nog zeer veel te doen is, in de eerste plaats in het
eigen bedrijf, o.a. door vermijding van verspilling, dus
zonder grote kapitaalinvesteringen. Op enkele plaatsen
heeft dit regelmatig onderling contact reeds .geleid tot
onderling fabrieksbezoek in kleine groepen, waarbij men
van elkaar, veelal in volkomen ongelijksoortige bedrijven,
op het gebied van de bedrjfsorganisatie practische dingen
– ook al zijn het in de meeste gevallen maar kleinigheden
– overneemt. In Drenthe en Overijssel leidde de samen-
werking met het Technisch Filmcentrum tot enkele
algemene filminstructie-avonden, die zeer goed geslaagd
kunnen worden genoemd. Plannen voor nieuwe nijver
–
heids- of productiviteitsdagen staan in enkele provincies
voor 1955 weer op het programma.
Mei dient er zich van bewust te worden, dat productivi-
teitsbevordering niet alleen een kwestie is van de werk-
gevers, maar ook van de werknemers. Een onderling
gesprek tussen werkgevers en werknemers kan daarom
nuttig zijn, teneinde begrip aan te kweken voor de weder-
zijdse standpunten t.o.v. het productiviteitsvraagstuk.
Het is deze gedachte geweest, die er toe heeft geleid, dat
op de Volkshogeschool te Havelte in 1954 tweemaal een
bijeenkomst is gehouden van werkgevers en werknemers,
die in het teke’n van de productiviteitsbevorlering stond.
Beide categorieën waren op deze bijeenkomsten in
gelijke mate vertegenwoordigd en geconstateerd mâg
worden, dat deze opzet zeker aan het doel beantwoordt.
In 1955 zal daarom in Drenthe ook met dit werk worden
voortgegaan, waarbij het bestuur van deze volkshoge-
school wil trachten in overleg met de P.C.C. een steeds
wijdere groep van ondernemingen te bereiken.
Op een enkele plaats wordt voorts in het kader van de
pro ductiviteitsbevordering een aanvang gemaakt met• de
Organisatie van bazencursussen, waarbij de deelnemers
uit verschillende plaatselijke bedrijven afkomstig zijn.
Ook hier is men tot dusverre zeer tevreden over de bereikte
resultaten. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat, hoewel
er vergeleken met een jaar geleden in de verschillende
provincies reeds een grote vooruitgang merkbaar is, de
taak van de P.C.C.’s zo omvangrijk is, dat men eigenlijk
nog maar hier en daar een begin van uitvoering heeft
kunnen maken. De activiteiten van deze commissies tot
regionale productiviteitsbevordering zullen dan ook in de
naaste toekomst nog wel duidelijker merkbaar worden,
waarbij ook in dit opzicht de stimulerende taak van de
E.T:I.’s mede een belangrijke factor zal blijken te zijn.
Bereikt is reeds voor een groot deel, dat de productivi-
teitsgedachte ook in de provincie tot leven is gekomen.
Een verdere concretisering hiervan op elk niveau van de
ondernemingen zal de volgende en veel moeilijker stap
moeten zijn.
Assen.
Drs C. VOORMOLEN.
Bedrijfstaksgewijze research
Wat omvat het.
De bedrjfstaksgewijze research komt in de laatste tijd
meer in de belangstelling, mede door de oprichting en de
activiteit van de Productiviteitscentra in diverse branches.
De eerste vraag is, wat deze bedrjfstaksgewijze research
kan omvatten. De meest eenvoudige vorm is, dat men
gezamenlijk een bedrag betaalt en een opdracht geeft
aan een bureau om een bepaald probleem te analyseren.
Essentieel is hierbij, dat het onderzoek geschiedt
buiten
het bedrijf
en ook
door buiten het bedrijf staande per
–
sonen,
in dit geval speciale deskundigen. Een dergelijk
onderzoek kan bijv. de normalisatie van bepaalde pro-
ducten betreffen of een analyse van een bepaalde export-
markt.
Gaan wij een stap verder met deze research,
dan wordt
ook het. bedrijf zelf er in betrokken.
Psychologisch geeft
dit meestal in den beginne enige moeilijkheden in ver-
band met de zgn. geheimhouding. Het kenmerkende
blijft echter, dat het bedrijf nog
passief
is en dat het
onderzoek geschiedt door een derde. Een typisch voor-
beeld hiervan zijn de productiviteitsvergelij kende onder-
zoeken van het Centraal Bureau voor de’ Statistiek.
• Gaan wij dan nog een stap verder,dan komen wij.tot
de situatie, dat het bedrijf niet alleen bij deze research
is betrokken, doch
ook zelf iets gaat doen.
Wanneer dit
het geval is, zijn wij naar onze mening tot een situatie
gekomen, waarbij het incidentele karakter, dat het
bovenstaande meestal nog had, verdwijnt. Dikwijls is.het
toch zo; dat bijv. een productiviteitsvergelijkend onder-
zoek moet hebben plaats gehad om de bedrijfsgenodig-
den te brengen tot de mentaliteit, die nodig is voor het
systematisch aanpakken en bestuderen van alle proble
men, welke van invloed zijn op de productiviteit, en
daarmede op het resultaat van de onderneming.
Deze aanpak zal in vele gevallen de belangrijkste
facetten van het bedrijf omvatten, zoals:
a.
Het grondstoffenonderzoek.
Dit is vooral van betekenis in verband met de van-
âties, die hierbij optreden en die in vele gevallen de
prodiictie zeer nadelig’ beïnvloeden. De collectieve
aanpak is hier veelal doelmatig in verband met de
22 December 1954
ECöNOMICH-STATISTISCHE BËRICHTEN
1027
tedezer zake te treffen regelingen met de voorlig-
gende bedrijfstak in de bedrijfskolom.
Het, gezamenlijk lestuderen van bepaalde
productie-
methodieken,
bijv. wat men kân doen ter besparing
van grondstoffen. De ervaring heeft geleerd dat als
men een aantal deskundigen uit diverse bedrijven ,
bij elkaar brengt om hun kennis uit te wisselen en
te poolen, ze dikwijls beginnen ihet de gedachte, dat
ze over de betreffende punten niet ‘veel meer kunnen
leren, doch na enkele bijeenkomsten van het tegendeel
zijn overtuigd en enthousiast meedoen.
Qualiteitsbeleid.
De research, die nodig is om tot het opleiden van
personen te komen, die nodig zijn om een systematisch
qualiteitsbeleid in het bedrijf te voeren, kan zeer doel-
matig gezamenlijk geschieden, omdat men het pro-
bleem beter leert kennen en natuurlijk, omdat de
opleiding van deze mensen alleen bij een voldoend
aantal zonder te grote kosten is teorganiseren.
Personeelsbeleid.
Dit kan men alleen beoordelen door bepaalde ver
–
sch.ijnselen, bijv. het personeelsverloop e.d., van di-
verse bedrijven te vergelijken. Het bespreken hiervan
en daarnaast het vaststellen van bijv. de kosten van
dit verloop is een goed hulpmiddel om de leiding van
de bedrijven te dezer zake inzicht te geven in de be-
tekenis van dit probleem.
Zo zijn er nôg vele problemen: de kadervorming”
(opbouwen van een goed systeem van kaderopleiding),
de scholing en vakopleiding, verschillende 6ganisa-
tietechnieken met betrekking tôt die branche’ enz.
Er zijn problemen, die alleen collectief
kunnen
worden
opgelost (bijv. normalisatie van afmetingen, kleuren, e.d.),
andere die collectief veel
gemakkelijker en beter
kunnen
worden opgelost, zoals personeelsbeleidsvragen, oplei-
ding en scholing, marktonderzoek, e.d.
Hoe doen we het.
Wij willen er uitdrukkelijk de aandacht op ‘estigen,
dat naar onze mening niet alleen belangrijk is, dat men
het branchegewijze doet, doch vooral
hoe men het doet.
Natuurlijk kân men het gezamenlijk betalen van een
onderzoek bedrjfstaksgewijze research noemen, doch
wat er de laatste tijd bezig. is. zich te ontwikkelen is
bedrjfstaksgewijze research niet
voor
de bedrjfsgenoten,
doch in de eerste plaats
door
dezen. De bedrijfstaksgewijie
research wordt naar onze mening belangrijk, wanneer
de te dezer zake deskundige krachten in de bedrijven
het zelf zoveel mogelijk doen.
Wij zien daar toch al te
dikwijls dat allerlei onderzoeken worden gedaan door
deskundigen buiten het bedrijf met hun assistenten, welke
laatsten in het bedrijf allerlei waarnemingen verrichten
om het basismateriaal te verzamelen, terwijl het met enige
goede wil mogelijk is; dit voor een zeer belangrijk ge-
deelte door personen uit het bedrijf zelf te laten doen,
die door hun dagelijkse arbeid met deze problemen te
maken hebben. Door dit zelf mee doen, waarbij natuur-
lijk de deskundige leiding van de expert van buiten in
zeer veel gevallen noodzakelijk is, wordt echter bij de
betrokkenen belangstelling voor het probleem gewekt
en krijgen zij niet alleen een beter inzicht in de vraag-
stukken, doch worden ook ingesteld op het verrichten
van researchwerk.
Waar alle productiviteitsverbetering moet beginnen
met het zo moeilijke, doch zo principieel belangrijke,
verandering brengen in de mentaliteit van de betrokke-
nen, kan de betekenis hiervan moeilijk worden onder-
schat. Wat men zelf doet is iemands geestelijk eigendom
waarvoor men bereid en in staat is enthousiasme op te
brengen. Dit enthousiasme ontbreekt veelal en is .zelfs
in veel gevallen negatief, wanneer anderen de idee hebben
uitgezocht en met veel moeite een zo groot mogelijk deel
hiervan aan de betrokken krachten van het bedrijf moe-
ten zien tè ,,verkopen”. Het kan in bepaalde gevallen
misschien zijn, dat de researchresultaten van le eigen
bedrijfsmensen technisch iets minder volkomen zijn.
Dat is veelal te voorkomen bij een goede voorbereiding
en leiding. Doch ook als dit niet het geval is, dan is het
resultaat van deze research het
eigen werken
het geestelijk
eigendom
van de bedrijfsgenoten. Ze zullen de wil hebben,
die idee, die
hun eigen idee
is, voor 100 pCtterealiseren.
Dat zullen ze practisch nooit hebben voor ideeën van
anderen, ook al zijn ze nog zo goed ,,verkocht”. Wat
van de research in ‘de practijk van het bedrijf wordt
gerealiseerd kan dus meer zijn als de eigen betrokken
bedrijfsgenoten zelf intensief hebben geholpen het uit•
te zoeken. Wil men op basis van deze grondgedachte
in een bedrijfstak research verrichten, dan is
de werkgroep,
waarin men ter zake kundigen verenigt, een zeer doelma-
tige vorm. In sommige gevallen zal de activiteit van deze
werkgroep ,zich overwegend beperken tot het poolen
van de ken’nis van de betrokkenen, doch ‘voor de leemtes
in de gezamenlijke kennis komt men spoedig tot wiiar-
nemingen en experimenten. In andere. werkgroepen zal
het verrichten van waarnemingen en het verzamelen
van basismateriaal voorop staan, dat dan èf, door de
‘betrokkenen èf door deskundigen van buiten af, die
de topleiding van het onderzoek hebben, wordt verwerkt.
Bedrjfstaksgewijze research, bijv. uitgaande van éen
productiviteitscentrum,, op deze basis opgezet doet dus
in een groot dantal bedrijven researchwerk ontstaan,
dat èn in verband met door deze arbeid verkregen resul-
taten èn in verband met de op de research ingestelde men-
taliteit, die hierdoor ontstaat, voor de ‘hele bedrijfstak
van grote betekenis kan zijn. Indien een aantal werkgroe-
pen problemen behandelen, die logisch met elkaar in
verband staan, is het veelal doelmatig de coördinatie
van de activiteit van deze werkgroepen door een zgn.
stuurgroep, ook weer opgebouwd uit mensen uit de
bedrijven, te doen geschieden. . /
Naarden.
Drs B. DE VRIES.
Opvoering der productiviteit door samenwerking tussen bedrijven
Is het mogelijk door iameAwerking tussen verschillende
bedrijven de productiviteit op te voeren? Hoewel zich een
direct aantoonbaar verband niet gemakkelijk laat vast-
stellen, is toch ongetwijfeld een bevestigend antwoord op
deze vraag op zijn plaats. Wat betekent feitelijk opvoering
der productiviteit? Het is het treffën van maatregelen om
met hetzelfde aantal arbeiders in minder tijd meer pro-
ducten te vervaardigen en liefst van nog betere kwaliteit.
Nemen wij als voorbeeld een vakman die een smederij
begint en voorlopig al het werk alleen verricht. Door de
vaste wil om te slagen zal hij zijn tijd zo goed mogelijk
benutten. Hij vermijdt onnodig gepraat. We mogen aan-
nemen dat deze man behoorlijk productief werkt. Stel
nu eens, dat het bedrijf zich uitbreidt en personeel wordt
aangenomen. Nu zal per man zeker minder werk worden
verricht dan de smid oorspronkeljk’zelf deed. Uiteraard
1028
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 December 1954
zal er nu meer moeten worden gepraat. Het gereedschap,
accountant en eventueel zijn bedrjfsorganisator
hun
dat de smid steeds op een vaste plaats deponeerde, gaat
functie ten volle blijven vervullen.
‘
nu door meerdere handen waardoor tijdverlies door
Welke onderwerpen wordei nu op een vergadering van
zoeken ontstaat. Op een bepaald ogenblik is het nood-
een combinatie behandeld waarvan nut voor opvoering
zakelijk een werkmeester of baas aan te stellen. Ook het
der productiviteit ‘kan uitgaan? Allereerst wil ik hier
zelf verrichten van correspondentie en administratie in
.
noemen het punt
:
organisatiebureaux. Door het aan-
de avonduren is niet meer mogelijk.
horen van ervaring van anderen stelt men zich zelf ge-
Groeit dit bedrijf tot een dusdanige omvang, dat er
makkelijker open voor de gedachten van moderne bedrijfs-
een 50-100 mensën werken, dan is hetals regel met de
voering. Dat hieruit tastbare resultaten kuniien voort-
efficiency, ondanks de bekwame leiding, slecht gesteld.
komen zal voor elkeen duidelijk zijn indien men denkt
De baas zal een beambte vaak beschouwen als een im-
aan tijdstudie, tariefstelling, werkvoorbereiding, planning
productieve werkkracht en uitbreiding van dit cc*ps
enz. Budgettering is ook een onderwerp dat noglang niet
onbewust of bewust tegenhouden. Deze man beschikt in
in alle middelgrote bedrijven bekendheid heeft. Verder
eigen bedrijf niet over efficiency-specialisten. Hij meent
noem ik ,,public relations”. Dit begrip heeft zeer veel
dan .00k dat zijn leiding, die toch de zaak heeft doen
kanten en stelt als doel de onderneming een goede naam
groeien, ook nu nog voldoende waarborgen biedt voor
te bezorgen zowel in als buiten het bedrijf. Op bedoelde
het best mogelijke beheer. Hij heeft wel eens gehoord van
vergaderingen krijgt men de visie van ondernemers
tijdstudie, gemeten tarieven, werkvoorbereiding, planning
hierover voor ogen; voorts verneemt men o.a. hoe zij een
enz., maar is vn gedachte dat het zonder deze ,,moderne”
personeelshandboekje samenstellen, hun bedrjfsorgaan
factoren ook wel gaat.
*
laten redigeren, vrouwen en verloofden van het personeel
Nu is deze man rijp voor invloeden van buitenaf. Maar
de fabriek laten bezoeken, ouders van jonge arbeiders
dan het liefst op de wijze als bijv. de Combinatie Metaal-
ontvangen voor fabrieksbezoek met gedachtenwisseling
bedrijven werkt, nI. volledige uitwisseling van gedachten,
enz.’ Zouden deze punten niet van belang zijn bij de
methoden, ervaring enz. in een °ertrouwelijke sfeer. Na
voldoening van de werknemer bij zijn dagelijkse taak?
enige tijd is onze man dan vertrouwd geraakt met onder-
Nu eens wordt door een ondernemer een inleiding gehou-
werpen die hem tot dusverre matig of in het geheel niet
den over de omstandigheden, waarin zijn arbeiders
interesseerden. In elk geval is hij nu ook verplicht eens
werken, over ruimte, kleuren, lucht en licht, een andere
per maand een middag aan bespreking te wijden en te
keer spreekt iemand over de niet verplichte sociale voor-
denken aan bepaalde onderwerpen die wellicht tot dus-
zieningen in zijn bedrijf. Bevreemdt het later indien blijkt
verre weinig aandacht van hem hadden. Vergeten wij
dat juist dit bedrijf het laagste percentage iiekte- en
vooral niet dat onze ingewikkelde samenleving steeds
ongevallenverzuim van de combinatie heeft?
hogere eisen stelt, niet alleen aan ministers, militairen,
Ook voor efficiency in kantoor en tekenkamer, dus
dokters enz., maar ook aan de leiders van bedrijven, om
over hogere produclie ook op die afdelingen, valt veel te
het even of het een zaak met 50, of met 10.000 man is.!
zeggen. Kan men nog meer werk met hetzelfde aantal
Geen enkele directeur kan specialist zijn op alle terreinen
personen afdoen door aanschaffing van een boekhoud-
waarover hij mdet oordelen. Op een bepaald gebied kan
machine? Wat is het systeem voor de loonadministratie
hij de raad inwinnen van zijn accountant, advocaat of
en waarom voldoet dit systeem beter dan andere? Vragen,
rijksnijverheidsconsulent. Op het gebied van de moderne
die de diverse leveranciers ook wel zullen beantwoorden,
bedrijfsleiding kan hij verschillende wegen bewandelen maar is de informatie uit de betrouwbare bekende kring
om tot dieper inzicht te komen en daarna tot toepassing
van collega’s niet verkieselijker?
van de opgedane kennis in het bedrijf over te gaan.
Had ik het hiervoor alleen nog maar over het contact
Noemen we allereerst de zelfstudie. Een omvangrijke
tussen ondernemers onderling, in de genoemde combinatie
bibliotheek is hiervoor besçhikbaar. De op papier gestelde
gaat men verder. De verschillende afdelingschefs gaan ook
ervaring van anderen kan hij zich aldus eigen maken.
samen confereren. Daar knen weer andere onderwerpen
Deze anderen komen evenwel niet of bijna niet uit zijn
naar voren dan op de directiebesprekingen. In de practijk
eigei1 vak waardoor meestal het gelezene niet direct
voldoet dit in groepen vergaderen uitstekend. Het komt
bruikbaar is. M.a.w. veel moet worden gelezen om een
yoor dat een der chefs voor een bepaald urgent onderwerp
beetje practische ervaring op te doen. Ten tweede kan
een collega uit de combinatie opbelt en dan een afspraak
hij zich direct tot ee
•
n efficiency-bureau wenden, maar dan
maakt om bij die collega het betreffende geval tot in
moet hij tot deze stap op een of andere manier bewogen
details te bezien. Uit de practijk blijkt dat door deze
worden. Ook zal hij dan veelal een concrete opdracht
contacten veel verbeteringen in het bedrijf tot stand
over een bepaald facet van zijnbedrjf moeten geven. De komen. Dit zal de productiviteit op haar beurt ten goede
ondernemer uit mijn voorbeeld is hiervoor wellicht wat
komen.
huiverig. Wel ziet hij de kosten verbonden aan zo’n op-
Tot dusver schreef ik uitsluitend over een samenwerking
dracht, maar hij twijfelt er aan of de resultaten bevredi-
die niet tot doel heeft een samensmelting van de deel-
gend zullen zijn en het bedrag van de uitgave kan worden
nemede bedrijven. De ,,Zacoma” in de Zaanstreek echter
terugverdiend. Wordt hem echter de gelegenheid geboden
is, naar mij bekend, een combinatie waarbij de samen-
deel te nemen aan de vergaderingen van een combinatie
werking veel verder gaat dan de Combinatie Metaal-
van vakgenoten, zoals hierboven geschetst, dan kan hij
bedrijven. Bij een goed overleg en terugtreden van de
zich geleidelijk oriënteren over de bij anderen bestaande
leden op bepaald gebied kan ik mij voorstellen dat door
bedrjfsorganisaties; hij hoort de mening van collega’s
onderlinge werkverdeling en dus gedeeltelijke samen-
over tal van problemen en krijgt aldus concrete practijk- smelting een belangrijke opvoering der productiviteit het
gegevens, welke hij kan toetsen aan zijn eigen bedrijf,
gevolg kan zijn.
Het is dan zeer wel mogelijk dat hij er toch toe komt een
Ik ben er mij van bewust dat over dit onderweïp nog
efficiency-bur&au in de arm te nemen om een goed
veel meer is te zeggen en dat mijn visie op deze zaak in
tariefsysteem in te voeren, zijn interne organisatie te
hoofdzaak een practische is. Moge dit stukje er toe
bezien enz. Het dient goed vastgelegd te worden, dat
bijdragen om de gedachte aan samenwerking in bredere
samenwerking van bedrijven tot een voor alle leden nuttige
kring bekendheid te geven, zodat daardoor de productivi-
uitwisseling van ervaringen en zienswijze kan leiden, maar
teit zich gunstig kan ontwikkelen. Dit laatste is voor
dat de normale adviseurs voor de ondernemer, zoals iijn
Nederland een levensbelang.
Lndsmeer.
J. F.
KIEKENS.
22 December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1029
Menselijke verhoudingen en productiviteit
,1•
Dat de productiviteit bevorderd wordt door het ver-
beteren van de menselijke verhoudingen in de onder-
neming zal wel niemand willen ontkennen. De onder-
nemer, die aan dit, probleem aandacht wil schenken, be-
hoeft niet te klagen over gebrek aan documentatiemate-
riaal. Integendeel, de stroom van boekwerken, pamfletten
en tijdschriftartikelen op dit gebied is zo groot, dat een
gevoel van hulpeloosheid hem onvermijdelijk zal bekrui-
pen.
Wie uit lijfsbehoud een zekere ordening wil scheppen
in de hem bedreigende massa schrifturen zal er licht toe
komen als eerste stap een ruwe onderscheiding te maken
tussen de zgn. hoera-literatuur en de ernstige geschriften.
Het hoera-genre is meestal van onmiddellijke Ameri-
kaanse afkomst en betoogt met de voor ons zo merk-
waardige naïviteit, die men zo aardig beknopt in de
Readers-Digest kan aantreffen, hoe men door een een-
voudig woord of een gepast gebaar een kudde bedrjfs-
wolven tot bedrjfsschapen kan omtoveren. Laat ik
daar onmiddeffijk aan toevoegen, dat het .verkeerd zou
zijn onze Europese skepsis op te blazen tot arrogantie en
niet de grote verdiensten te erkennen van wat door de
Amerikanen op dit terrein is verricht. Die grote verdien-
sten liggen daarin, dat zij het probleem van de menselijke
verhoudingen uit de theoretische sfeer in de practische
hebben overgebracht en daarvoor een techniek hebben
ontwikkeld, die haar bruikbaarheid in de praktijk ruim-
schoots heeft bewezen.
Nuchterheid bij het aanvatten van deze materie is van
groot belang: het terrein van de menselijke verhoudingen
in de onderneming is aantrekkelijk genoeg voor beun-
hazen om een woord van waarschuwing te doen horen.
Hieraan ontbreekt het in de beschouwingen van eigen
bodem allerminst, zodanig zelfs, dat er bij velen een grote
schroom bestaat, om – het probleem aan te vatten. Deze
schroom is niet alleen overdreven, doch beslist sôhadeljk
voor de productiviteit. Bovendien, het probleem van de
menselijke verhoudingen stelt zich, of men wil of niet
en geen ondernemer kan er de ogen voor sluiten.
In sommige hoeken bloeit nog de legende van de patri-
archale ondernemer in het kleine en middengrote bedrijf,
die als een strenge, doch rechtvaardige vader zijn bedrijf
bestuurt en dank zij het persoonlijk contact met zijn
werknemers geen behoefte heeft aan de moderne opvat-
tingen. Het probleem van de menselijke verhoudingen
zou zich dan eerst stellen in de’ grote ondernemingen, waar
dit persoonlijk contact onmogelijk wordt. Dit is een em
–
stige misvatting, die al begint bij de figuur van de patriarch
zelf. Men vergeet, dat de vader-kroost-verhouding wel-
licht voor de patriarch zelf aantrekkelijk kan zijn, maar
voor de volwassenen, die onder hem zijn gesteld, is zij
dat zeker niet. Bovendien laadt de patriarch, die alles
zelf wil bedisselen, een te zware taak op zijn schouders.
Het probleem van de menselijke verhoudingen begint
al in de kleine onderneming en wel om de eenvoudige
reden, dat men in elke onderneming zo efficiënt mogelijk
moet samenwerken. Zo efficiënt mogelijk houdt twee
grondslagen in, die in feite met elkaar in strijd zijn. In
de eerste plaats moeten de gezagsverhoudingen duidelijk
en zo eenvoudig mogelijk worden vastgelegd. Ik mag
de algemene beginselen van het leiding geven bekend
veronderstellen en mij beperken tot de vaststelling, dat
zij in theorie leiden tot een rigdureus schema: ieder kent
zijn eigen bevoegdheden, weet precies, waaraan hij zich
te houden heeft, wat hij wel en wat hij niet mag doen.
Op zichzelf tendeert een dergelijke gezagsopbouw naar
verstarring. Deze neiging wordt versterkt door de men-
selijke gemakzucht. Men zegt wel, en terecht, dat de men-
selijke gemakzucht de beste prikkel vormt tot efficiency.
Gemakzucht heeft echter ‘ook zijn kwalijke zijde en dan
ontstaat de sleur. Men houdt zich aan de instructie door
dik en dun en er zijn gevallen, waarin de instructie wordt
misbruikt tot wapen voor het voeren van obstructie. Een
algehele verstarring dreigt, waardoor grote wrjvings-
verliezen ontstaan in het bedrijf.
– Dit brengt ons tot de tweede grondslag: de Organisatie
moet weliswaar berusten op duidelijk vastgelegde normen,
maar zij moet tevens soepel zijn. De onderneming is een
levend organisme, dat als elk levend organisme niet met
absolute maatstaven uitkomt. Leven betekent compro-
missen sluiten. Ter geruststelling van de moralisten pre-
ciseer ik, dat hiermede wordt bedoeld het sluiten van
voor de als juist erkende normen aanvaardbare compro-
missen. In elk bedrijf kunnen zich omstandigheden voor-
doen, waardo’or men moet afwijken van de juiste weg.
Men heeft niet steeds de beschikking over de meest ideale
technische hulpmiddelen, in de loop der jaren kan de
routing feilen zijn gaan vertonen en ook in het menselijk
vlak zullen niet altijd de meest geschikte krachten aan-
wezig zijn. Spoedorders en onvoorziene voorvallen doen
voortdurend een beroep op het improvisatievermogen.
Kortom er zijn vele omstandigheden, waarop zonder ver-
wijl gereageerd moet worden. Het behoeft geen betoog,
dat het van groot gewicht is, dat men zich steeds er van
rekenschap geeft waarom men moet afwijken van de
gulden lijn, wil men deze niet uit het oog verliezen.
Het is de taak van de ondernemer, om die noodzake-
lijke lenigheid in de Organisatie te scheppen en te bewaren.
Hij moet er voor zorgen, dat er niet alleen een goede
doorstroming in de Organisatie van boven naar beneden
plaatsvindt, doch ook dat de tegenstroom van beneden
naar boven geen hindernissen ontmoet. Verder moet in
het horizontale vlak de schotjesgeest worden voorkomen.
Er moet samenwerking tussen de chefs van de verschil-
lende afdelingen zijn. De voorwaarden moeten worden
geschapen, om bij elke werknemer belangstelling voor
zijn taak’aan te kweken en hem in staat.te stellen het
bedrijfsbelang naar vermogen te dienen.
•Het is duidelijk, dat men op deze wijze bij een bestaande
technische Organisatie de arbeidsproductiviteit in sterke
mate kan opvoeren. Dit houdt niet alleen in, dat men de
juiste man ôp de juiste plaats stelt (wat al een heel moeilijk
probleem op zichzelf is), maar ook, dat men er naar
streeft elke werknemer een zo groot mogelijke psychische
bevrediging door de vervulling van zijn taak mogelijk te
maken. De verwezenlijking hiervan is niet altijd mogelijk.
De moderne industrie kent nog steeds een groot aantal
taken, die voor deze psychische bevrediging helaas zeer
weinig ,ruimte laten. Het gunstigst liggen die mogelijk-
heden bij het leidinggevend personeel. Leiding geven
aan anderen geeft op zichzelf al voldoening. Mede-weten
en mede-beoordelen zijn voorts belangrijke factoren. Het
ligt dan ook voor de hand, dat men zich in de eerste
‘plaats richt, bij po’gingen om de mensëljke verhoudingen
te verbeteren, tot het leidinggevend personeel, daarbij
afdalend tot en met de onderbazen.
1030′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954
Hoe kan men in een betaande onderneming daarbij
te werk gaan? Het zal duidelijk zijn, dat men moet begin-
nen met het scheppen van een voor deze pogingen gunstig
klimaat. Een eerste vereiste, dat men nimmer mag ver-
waarlozen, is daarbij, dat dô directie niet aflaat door
woord en daad uitdrukking te geven aan het groot be-
lang, dat zij hecht aan de verbetering van de menselijke
verhoudingen. Men make zich geen illusies, het gaat hier
om een constante gedragslijn, waarbij de resultaten eerst
langzaam naar voren treden. Ook hier is het goede voor-
beeld de beste opvoedingsmethode. Wanneer iedere
medewerker er van doordrongen is, dat het de hoogste
leiding ernst is en deze er nauwlettend voor waakt geen
handelingen te verrichten, die tegen de menselijke ver-
houdingen, zoals men zich die wenst,indruisen, kan het
juiste klimaat ontstaan. Door het doen volgen van bazen-
cursussen kan men het leidinggevend personeel vertrouwd
maken met de moderne opvattingen inzake de menselijke
verhoudingen.
Dan komt de tweede stap, waarbij men de medewerkers
doet gevoelen, dat men hun gespecialiseerde kennis naar
waarde weet te schatten. Er zijn nog te veel ondernemers,
die er van terugschrikken, alvorens een beslissing te
nemen, de problemen uitvoerig te bespreken met de
betrokken chefs. Wij zijn er stellig van overtuigd, dat
de directeur, die er zich een gewoonte van maakt een
probleem te bespreken met het lagere leidinggevend per-
soneel en niet aarzel om hen met de achtergronden er
van vertrouwd te maken, geen prestigeverlies te duchten
heeft. Het is nuttig, de ondergeschikte chefs te doen
voelen, dat zij naast hun directe taak een zekere staf-
functie hebben. Zulks houdt in, dat men ook niet aarzelt
om in ruime mate bevoegdheden te delegeren en de
nodige voorwaarden schept, om de gedelegeerde bevoegd-
heden uit te oefenen. Dit is een vraagstuk op zichzelf,
dat wij hier slechts aanstippen.
Een hulpmiddel, waar wij grote waarde aan hechten
is, dat men het kader tot een discussiegroep omvormt
en daarin de algemene problemen van het bedrijf be-
handelt. Men kan daarvan gebruik maken om weder-
zijds begrip voor elkanders taak te kweken. Het lid
zijn van een discussiegroep bevordert – op zichzelf reeds
de teamgeest en leidt al spoedig tot een betere samen-
werking tussen de verschillende afdelingèn. Wij achten
het van groot belang, door deze discussiegroep zelf een
organisatieschema van het bedrijf te doen -samenstellen.
Daardoor zal elke deelnemer zijn eigen plaats duidelijker
gaan zien en tevens de samenhang van zijn functie met
het geheel. Niet zelden zal een dergelijke gezamenlijke
werkzaamheid ook aan de directie éen verassend inzicht
geven in de tekortkomingen van de Organisatie.
Eerst daarna lijkt het ons wenselijk, om tot een taak-
omschrijving voor elke functie over te gaan. Men hoede
zich voor papieren instructies, van boven af opgelegd.
Wanneer men deze instructies gezamenlijk met le be-
trokkene opstelt, bereikt men vooi zichzeff dat het pro-
bleem in zijn verschillende facetten duidelijk wordt
belicht en voor de betrokkene, dat de uiteindelijke om-
schrijving door hem wordt erkend en aanvaard als het
logisch uitvloeisel van een analyse, waaraan hij zelf
heeft deelgenomen. Wanneer de hoogstç leiding er een
gewoonte van maakt de onmiddellijk opvolgende gele-
dingen te betrekken in te nemen beslissingen, dan zal men
bereiken dat deze methode ook naar beneden doorwerkt
en dat lagere’ geledingen op dezelfde Wijze gaan handelen
met problemen, die tot hun eigen competentie behoren
en op overeenkomstige wijze onder hen liggende gele-
dingen raadplegen. Bereikt men, dat ook in het horizon-
tale vlak chefs met elkander gaan discussiëren over pro-
blemen, die hen gezamenlijk raken, dan is men een be-
langrijke stap verder.
De hierboven geschetste gang van zaken pretendeert
niet, een algemeen geldende gedragslijn te geven. Ieder
bedrijf zal naar de eigen omstandigheden moeten handelen
en daarnaar zijn weg bepalen. Voorts moet men ons niet
ieuvel duiden, dat wij oris met ietwat luchtige schreden
door een uitermate subtiele materie hebben bewogen
en vele problemen onbesproken hebben moeten laten.
Ten slotte nog enkele woorden over de groep, die wij
buiten beschouwing hebben gelaten: de arbeiders, die
een uitsluitend uitvoerende taak hebben. Tegenover
deze groep, die veel minder sterk aan het bedrijf is ge-
bonden dan het hogere personeel en die zo uitermate
belangrijk is voor de productiviteit, staan wij veel machte-
lozer. Veel hangt hier af van de bazen. Zij zijn in de eerste
plaats in staat om het goede klimaat te scheppen. Hun
voorbeeld en hun mensenkennis zijn van eminent belang.
Daarnaast moet men een open oog hebben voor de
materiële omstandigheden waaronder wordt .geierkt en
deze, waar nodig, verbeteren.
Het instituut van de ideeënbus is nuttig om de arbei-
ders te doen nadenken over hun taak en hen in te schake-
len in het streven naar verhoging van de arbeidsproduc-
tiviteit, maar men vergete niet, dat de ideeënbus toch
ook een uiting is van het wantrouwen van de arbeiders
tegenover zijn baas, die zij er van verdenken met de
pluimen te zullen gaan strijken. De fabriekscommissie,
resp. de ondernemingsraad kunrïen ongetwijfeld hun bij-
drage leveren, maar hun betekenis voor het streven naar
een grotere teamgeest onder de arbeiders en een daaruit
resulterende verhoging van de productiviteit is naar onze
mening toch beperkt. Gebruik rhakend van de spreek-
woordelijke geduldigheid van -het papier zouden wij
willen stellen, dat op dit gebied een uitermate belangrijke
taak voor de Overheid is weggelegd.
Het is al lang niet meer eenvoudig om industrie-
arbéider te zijn. De loonsystemen zijn vaak zeer in’gewik-
keld, het aantal – sociale wetten, waarbij de arbeider is
betrokken is groot, hun inhoud ingewikkeld.. Wie zich
wel eens verdiept heeft in de lectuur van collectieve ar-
beidsovereenkomsten en fabrieksreglementen weet, dat
zij verre van lichte kost bieden. Men voege – daarbij het
feit, dat de ontwikkeling van de techniek er toe,leidt steeds
kostbaarder en ingewikkelder machines aan de arbeiders
toe te vertrouwen. Er wordt eôn gr9eiend beroep gedaan
op de ontwikkeling en het verantwoordelijkheidsbesef
van de industrie-arbeider. )Yanneer men dit alles over-
weegt, dan kan men er, zich slechts over verbazen, dat
de leerplicht nog niet is uitgebreid met een aantal jaren.
Jaren, die mn zou moeten benutten om de leerlingen
wegwijs te maken in de gecompliceerde samenleving,
die zij straks als staatsburger en lid van een bedrijfsge-
meenschap moeten binnentreden.
Nogmaals, papier is geduldig, maar wij kunnen ons
niet veroorloven het probleem van de arbeidsproductivi-
teit te verwaarlozen en dit probleem is nauw verweven met
dat van de menselijke verhoudingen in de o-nderneming.
Het behoort tot de taak van de ondernemer om naar ver-
mogen bij te dragen töt het scheppen van de juiste mense-
lijke verhoudingen in zijn onderneming. Dit maakt deel
uit van
Izijn sociale verantwoordelijkheid. Dat daardoor
de arbeidsproductiviteit wordt gediend, maakt deel uit
van zijn economische verantwoordelijkheid.
Sas van Oent.
–
Drs P. A. NEETESON.
22 December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1031
AANTEKENING
Research in samenwerking
De betekenis, die bedrijfsleven en Overheid aan weten-
schappelijk onderzoek toekennen, is groeiende. De be-
dragen, die voor dit onderzoek worden aangewend,
hebben zich dan ook de laatste jaren in sterk stijgende
lijn bewogen. Met name de Verenigde Staten vormen
van deze ontwikkeling een illustratief voorbeld. Van
1942 tot 1953 zijn de uitgaven voor dit doel gestegen tot
het viervoudige. In laatstgenoemd jaar werd een totaal
bédrag van ongeveer $ 4 mrd, dat is 50 pCt meer dan
in 1949, bereikt. In een vijftiental grote ondernemingen
werd volgens gegevens uit ,,The New York Herald
Tribune” voor research een bedrag van $ 183,2 mln
uitgegeven, hetgeen neerkomt op 3,2 pCt van de ge-
zamenlijke jaaromzetten, of op een bedrag van $ 1,40
per aandeel, terwijl de winst per aandeel gemiddeld
$ 3,64 bedroeg.
Het research-apparaat, weiks diensten het bedrijfs-
leven ter beschikking staan, wordt, met het voortschrij-
den der wetenschap, meer en meer gespecialiseerd. In
vele gevallen kan een research-organisatie niet buiten
de diensten van een aantal zeer gespecialiseerde research-
werkers. De moeilijkheid, die zich daarbij voordoet,
is evenwel dat de organisatie deze diensten niet doorlo-
pend nodig behoeft te hebben. Samenwerking op re-
search-gebied kan in dergelijke gevallen vbor dit pro-
bleem een oplossing bieden en de mogelijkheid scheppen
zo’n gespecialiseerde kracht op full time-basis in dienst
te nemen. Er is nog een probleem, dat door een derge-
lijke samenwerking tussen ondernemingen kan worden
opgelost, nl. het probleem, dat de kosten, verbonden
aan research, voor sommige, uiteraard veelal kleine,
ondernemingen te hoog zijn. Dit laatste alleen is echter
niet voldoende om een dergelijke samenwerking te recht-
vaardigen. Daarnaast moet aan bepaalde voorwaarden
zijn voldaan.
In ,,Harvard Business Review” van Juli/Augustus jI.
heeft Philip M. Arnold een aantal voorwaarden, die
moeten zijn vervuld om samenwerking tussen onder-
nemingen op researchgebied mogelijk te maken, opge-
somd. In de eerste plaats dient het resultaat van het on-
derzoek van commercieel belang te zijn voor
meerdere
bedrijven, terwijl ook al die bedrijven dit resultaat moe-
ten kunnen aanwenden. Voorts moet er een manier zijn,
waarop de ondernemingen kunnen nagaan, wat de
potentiële waarde van het onderzoek is voor elk der
samenwerkende bedrijven, daar anders het gevaar be-
staat dat een aantal ondernemingen meent meer bij te
dragen in de kosten dan overeen komt met de waarde
van het’ resultaat van de verrichte research voor het eigen
bedrijf. Ook zullen de kosten verbonden aan het onder-
zoek in totaal hoog moeten zijn, daar het in geval de
kosten gering zijn, niet aantrekkelijk is, hiervoor ‘samen-
werking met andere ondernemingen te zoeken. ‘Hoge
kosten kunnen een gevolg zijn van drie factoren: een
noodzakelijk zeer omvangrijk apparaat van onderzoek,
de complexe vormen van benodigde technologie en de
noodzaak, het onderzoek op een wetenschappelijk breed
gebied uit te voeren. Ten slotte moetçn reeds uitvoerige
onderzoekingen op het gebied, waarop zich de research
gaat richten, zijn uitgevoerd, zodat de kans op vindingen
die kunnen worden gepatenteerd, gering is. Zou men
gezamenlijk een onderzoek wensen te beginnen binnen
een gebied, waar de mogelijkheid van dergelijke vin-
dingen niet is uitgesloten, dan zal het waarschijnlijk niet
gelukken, alle belanghebbenden te interesserei, daar een
aantal ondernemingen de voorkeur zal blijven geven aan’
het op eigen kosten uitvoeren van het onderzoek.
De belangrijkste voorwaarde is evenwel, dat de onder-
nemingen welke voor het probleem gesteld zijn, ook
metterdaad bereid zijn aande geprojecteerde research in
gezamenlijk verband deel te nemen. Vaak zal twijfel
t.a.v. de verwachte resultaten, verschil van mening over
de kostenverdeling, de omvang en de timing van de
research en de organisatorische opzet; en ook in som-
mige gevallen vrees voor verzwakking van de respectieve
machtsposities moeten worden overwonnen. De laatste
overweging is echter niet in alle gevallen nodig, want de
ondernemingen die samenwerking zoeken, kunnen in
verschillende verhouding tot elkaar staan; de resarch
kan bijv. beperkt blijven tot önderzoek met betrekking
tot één materiaalsoort, welke in vele uiteenlopende aan-
wendingen gebruikt wordt, en dan zal marktpositie e.d.
slechts een geringe rol spelen bij de overwegingen van
de ondernemingen.
Een interessant voorbeeld van een groep onderne-
mingen die concurrerend zijn en desondanks een’research-
instituut gezamenlijk hebben opgericht, wordt ons ge-
geven door Harry Townsend in ,,The Three Banks” van
December ji: Hij beschrijft de samenwerking, die in
dezen plaatsvindt tussen de ondernemingen in de messen-
en scharenindustrie in Sheffield. De samenwerkende groep
bestaat uit 172, in grootte sterk variërende, bedrijven,
waarvan een aantal is gespecialiseerd op een gering
aantal producten zoals zakmessen, scheermesjes, of op
een bepaald deel van het ,productieproces zoals het sme-
den of polij sten. De bestaande kennis was van overwegend
practische aard, maar geen enkele onderneming was in
staat om van fundamenteel onderzbek de onvermijdelijk
hoge kosten te dragen. Concurrentieverhoudingen en
specialisaties, die beide nauw plegen samen te gaan met
kleine bedrijven, zijn a.h.w. natuurlijke belemmeringen
voor een in samenwerking op te zetten research-program-
ma. Dat deze samenwerking toch tot stand kwam en
geconcretiseerd werd in de ,,Cutlery Research Council”
is te verklaren uit de aan’ezigheid van het besef, dat
de
totalé
markt door research kan •worden vergroot,
indien kosten en prijzen verlaagd kunnen worden. Deze
factor bleek van meer betekenis te zijn voor elk der onder-
nemingen dan het streven naar een zo groot mogelijke
eigen’ markt.
De ervaring heeft geleerd, dat de eerste levensjaren
voor een research-instituut het moeilijkst zijn. ‘De
,,Cutlery Research Council” heeft het probleem van
een voldoend aantal leden opgelost door de research-
groep te organiseren door hun vakorganisatie. Het moei-
lijke vraagstuk, nl. het research-werk snel op gang te
brengen, werd opgelost ‘door een overeenkomst te sluiten
met een grotere research-instelling, die door het afstaan
van ervaren personeel en door het geven van adviezen
het nieuw opgerichte instituut grote diensten bewees.
Daardoor beschikte de ,,Cutlery Research Council” reeds
van het begin van zijn bestaan af over een technische
inlichtingendienst en beginnen ziçh reeds thans twee
jaren na de oprichting, de resultaten van projecten op
lange termijn af te tekenen.
Een gevolg van deze snelle ontwikkeling, van het
snelle bereiken van zekere resultaten, was, dat de gele-
genheid werd geboden ook met de verdere problemen,
verbonden aan research in samenwerking, kennis te
maken. Eén daarvan wordt gevormd door de vaak grote
verschillen in techniek tussen de diverse ondernemingen,
die een sterk uiteenlopen van de beoordeling der research-
resultaten tot gevolg heeft. Modern geoutilleerde onder-
nemingen. zagen weinig nieuws ‘in de gegevens, die de
research opleverde – ,,just telling us what we know
already” -, terwijl andere bedrijven daarentegen juist
de oplossing vonden van problenen, waarmee zij reeds
jaren lang hadden geworsteld.
Een tweede moeilijkheid is, de juiste wijze te vinden,
waarop de resultaten worden doorgegeven aan diegenen
die daarvan het meeste voordeel kunnen trekken; vaak
is de directeur van een bedrijf zelf de beste specialist,
maar in andére ondernemingen is het wellicht een onder-
baas, die met dezelfde gegevens hét beste resultaat kan
bereiken. Soms zal ook research leiden -tot het inzien
van de noodzaak tot modernisering van het bedrijf, maar
daartoe kunnen de middelen ontbreken. Vast staat in
elk geval, dat de manier waarop het wetenschappelijk
onderzoekten behoeve yan kleine bedrijven hier ter
hand genomen is, goede perspeptieven biedt.
RECTIFICATIE
In het artikel van Dr M. W. Holtrop over ,,De inter-
pretatie van monetaire verschijnselen” in ,,E.-S.B.” van
vorige week staat op blz.
995,
rechter kolom, 5e regel
van boven:. LE = LM. Dit moet zijn: LE – AM.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
Evenals de vorige weken het geval was, bleef de geld-
markt gedurende de verslagweek Vrij ruim. Bij de ver-
ruimende factoren trok de laatste tijd vooral een gelei-
delijke stijging van de goud- en-deviezenvoorraad van de
Centrale Bank de aandacht. Tussen medio November
en medio December nam deze met f
95
mln toe, hetgeen
wel een scherp contrast vormt met de stabiliteit er van
gedurende de maanden daarvéôr.
Een andere belangrijke factor, die echter juit. in ver-
krappende richting werkt, vormt de middelenstroom
naar het Rijk. In het tijdvak van medio November-
medio December bedroeg deze stroom – indien men het
vervallen van schatkistpapier en een overboeking van
de tegenwaarderekening uitschakelt – ca f 106 mln.
Grote belastingbetalingen hebben bij dit voor het Rijk
gunstige saldo van kasontvangsten boven kasuitgaven
ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld.
Deze ontwikkeling stelde de banken in staat hun liquide
middelen te handhaven op een niveau, dat het yerplichte
minimum in genoemde periode overtrof met een bedrag
variërend van ca f60 mln totfilO mln, al naar’gelang
van ‘de eisen gesteld door de chartale circulatie.
Het naderen van de jaarultimo, die vaak grote en onver-
wachte verschuivingen in de middelenpositie der iiidivi-
duele geldmarktinstellingen meebrengt, was voor deze
aanleiding in hun voorzichtige houding te volharden.
Bij De Nederlandsche Bank werd dientengevolge ook in
de week van 6-1 3 December wederém geen schatkist-
papier afgenomen, terwijl ôp dê open geidmarkt de
belangstelling voor papier slechts zeer matig bleef.
Kortiopend papier met, een lôoptijd benedefi het jaar’
noteert reeds enige tijd ca 7/8 ‘pCt, d.i. dus .1/8 pCt boven
het officiële afgiftediconto vodr jaarspromessen ad 3/4
pCt. Voor langer lopend paier ‘koopt het disconto
trapsgéwijze op tôt ca 1’7/16 ‘pCt’ bij een looptijd van’
ongeveer
5
jaar.
Het liquiditeitsstreven brengt uiteraard wel een grote
1032
vraag bij de geldgevers naar callgeld mede; de ,callgeld-
notering blijft dan ook muurvast op het minimum van
f
pCt gefixeerd.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt heerste de afgelopen week
—althans vergeleken bij de vorige maanden – een onge-
wone stilte. De binnenlandse beleggers gaven slechts op
bescheiden schaal acte de présence, terwijl het buitenland
meestentijds zelfs door algehele afwezigheid schitterde.
De aandelenomzet daalde op sommige beursdagen bene-
den f 21 mln nominaal, hetgeen wel pover afsteekt tegen
de in het jongste verléden bereikte omzetten van f 6 mln
en meer.
Ongebruikelijk was ook de stabiliteit van het aandelen-
koersniveau gedurende de verslagweek; de algemene
aandelenindex schommelde tussen 224,3 en 222,2;
laatstgenoemd cijfer vormde een laagterecord sinds 11
November jl.
Of dit alles nu een stilte voor de storm betekende –
waarbij valt te denken aan de komende grote emissie
van Philips – dan wel een adempauze v66r een verdere
koerswedren naar boven, stond blijkbaar zelfs voor ‘ude
beursrotten niet geheel vast. Indien de neuzen geteld zou-
derf worden, zou echter de laatstgenoemde opinie het
ter beurze vermoedelijk met glans winnen.
In tegenstelling met hetgeen de aandelenmarkt te zien
gaf, schijnt de stemming op de obligatiemarkt mét het
naderen van St. Sylvester niet als een nachtkaars te doven.
De condities der bij emissie aangeboden f 25 mln obli-
gaties van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,
nl.
31/4
pCt rente, gemiddelde looptijd 25 jaar, emissie-
koers pan, accentueren het voortgaande proces van rente-
daling hier te lande, wanneer men ze vergelijkt met vorige
emissies dezer bank. Einde 1953 en in September/Octo-
ber 1954 . bedroeg de emissiekoers van overeenkomstige
bligatieleningen ni. 98/
4
pCt resp. 99 pCt.
Belgische obligaties blijven een aantrekkelijke beleg-
ging vormen voor de veel geplaagde Nederlandse beleg-
gers in de niet risic.odragende sector Thans zal een
tranche groot $ 10 mln van een Belgische dollar-staats-
lening hier te lande op de beurs worden geïntroduceerd.
Het betreft hier een 4 (!) pCt, 10 (!) jarige lening, welke
onlangs â 994 pCt in New York werd geplaatst.
De geruchten omtrent een binnenkort uit te geven
Nederlandse staatslening werden sterker.. Het wordt
waarschijnlijk geacht dat het een 3
1
/
4
pCt lening a pan
zal worden voor een onbepaald bedrag. Dit laatste zou
een novum voor ons land vormen; het majoreren zou
hierdoor ten zeerste worden bemoeilijkt.
Aand. indexeijfers
10 Dec. 1954 17 Dec. 1954
Algemeen
……………………………
222,4
,
222,3
Industrie
……………………………
.
321,1 321,8
Scheepvaart
………………………….
217,6
218,3
–
Banken
…………………………………
180,2
.179,2
Indon.
aand.
…………… . …………..
67,1
66,0
Aandelen
A.K.0.
…………………………………
290
–
294½
Philips
…………………………………
367½
378½
Unilever
……………
..
……………
357
367½
H.A.L.
………….. …….
…………….
..
180
181
3
4
Amsterd.
Rubber
……………………
99’%,
95%
H.V.A.
……………..
.
……..
………….
133%
134½
Kon.
Petroleum
…………………..
518½
.529
Staatsfondsen
2%
pCt N.W.S.
……………………….
80%
81
1
/2
3-3%
pCt
1947
………………………
100%
1007/j
3 ‘pCt
Invest.cert.
…………………
bil/is
101
1
/
2
3%
pCt
1951
………………………….
.
–
103%
.
103%
–
3 pCt Dollarlening
98
7
/s
98%
Diverse
obligaties
3
1
A pCt Gem. R’dam 1037 VI
102%
102%’
3
1
A pCt Philips 1948
103
7
/s
103%
3% pCt .Westl. Hyp. Bank
‘100%
101
J.
C. BREZET.
Pro ductiriteits-
.,erhoging
kan door het nemen van maat-
regelen op zeer verschillend
terrein worden bevorderd. Een
terrein, dat in dit opzicht
nog vele mogelijkheden biedt,
is het transport binnen het
bedrijf, het z.g.n. interne
transport – om het even of
het gaat om het verplaatsen
van de grondstoffen, het half-
product of het afgewerkte
product – waarmee een zeer
hoog percentage der algemene
kosten gemoeid is.
Wie zich de moeite geeft om
zich in deze materie te ver-
diepen, zal spoedig bemerken,
dat de mogelijkheden schier
onbeperkt zijn en de ene
nieuwigheid de andere op-volgt en dat men er zonder
objectieve deskundige voor-
lichting niet uit komt. Ge-
lukkig is die voorlichting er;
zij wordt U geboden door het
interessante maandblad
vèrladen4
dat als onmisbaar moet wor-
den beschouwd voor elk be-
drijf, dat problemen op dit
gebied heeft, dan wel op het
terrein der expeditie. Een tijd-
schrift, waarvan U wijzer
wordt.
De abonnementsprijs bedraagt
f
15,-
per jaar;’ inclusief het weekblad ,,BEDRIJFS VER-
VOER”, -dat het EXterne
transport behandelt,
f
25
9
–
(voor E.V.O.-leden
f
20,-).
Administratie ,,VERLADEN”
Postbus 42 – Schiedarn
Ons nieuwe gebouw te RotterdamÇ
gelegen aan de W/estblaak
2
(hoek Schiedamsevest), is gereedgekomen..
Op 20
December j. 1. heeft onze vest:ging te Rôtterdam
in dit gebouw haar intrek genomen.
Dit kantoor heeft volledig de taak overgenomen van onze
vroegere kantoren Rodezand 34 en Jongkindstraat
22.
NEDERLANDSE OVERZEE BANK N
4
V
De officiële opening zal
in Januari 19.55 pIaatsvine’en.
•
.4
O
PO
00
0
0
–
0
telefoon 114140 telex 21233 postbus 29 postgiro 7701
De efficiency
van een bankrekening blijkt uit
de prompte en zorgvu’ldige uitvoering van
al
Uw financiële transacties
*
de
snelle boeking
op
terstond daarna
toége-
zonden dagafschriften, welke U op de hoogte
houden van de stand Uwer rekening
*
de gedegen adviezen en grondige voorlichting,
zowel op commercieel als op effeccengèbied.
DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
Ze
,
6t
U ze1
Pim. 200 vragen en antwoorden
op het gebied der verkeers-
voorschriften. 4e druk bijna
uitverkocht!
Ideale testmethode voor uw
_rijdend personeel.
vanaf 5 exempi.
f
0,40 per stuk
vanaf 25 exempl. 1 0,36 per stuk
Maak het U gem&kkelijk en
stort het verschuldigde bedrag
voor het gewenste aantal boek-
jes op girorekening 5858 t.n.v.
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ
H.A:M. ROELANTS
TE SCHIEDAM
1033
Bij het onder het Ministerie van
Oorlog
ressor-
terende basiscommando der Koninklijke Land.
macht, ter standplaats ‘s.Gravenhage, kunnen
worden geplaatst
ENKELE BEDRIJFSECONOMEN
Vereist: Voltooide academisch-economische vorming (be-
drijfseconomische studierichting). Geboden wordt een
veelzijdige werkkring, waarin het nodig is te beschikken
over de eigenschap om moderne bedrijfseconomische be-
grippen en denkbeelden door te voeren in onderscheiden
legerbedrijven en daarvoor bij de bedrijfsleiding op over-
tuigende wijze belangstelling te wekken. Ervaring in het
bedrijfsleven is noodzakelijk. Dienstvoorwaarden en sala-
riëring nader overeen te komen. Gegadigden dienen be-
reid te zijn, zich te onderwerpen aan een ‘psychologisch onderzoek. Sollicitaties onder motto M/BEO 51 te rich-
ten tot de Centrale Personeelsdienst, Bezuidenhoutse-
weg
15,
Den Haag.
–
co.op
N
0
11111
~
NEDERLANDSE
VERBRUIKSCOÖpERArIEs
ROTTERDAM
vraagt
medewerker van de.
commerciële directie
Geëist wordt:
ruime algemene commerciële erva-
ring, commercieel inzicht en organi-
satievermogen. Bij voorkeur econo-
misch-academisch gevormd.
–
Geboden wordt:
een interessante en zeer gevarieerde
werkkring met uitstekende perspec-
tieven, zowel wat betreft toekomsti-
ge functie als salariëring.
Sollicitanten moeten bereid zijn zich te
onderwerpen aan een psychologisch onder-
zoek. Uitvoerige sollicitaties, onder ver-melding nr. 542 in de rechter bovenhoek
van de sollicitatiebrief te richten aan de
afdeling Algemene Personeelszaken
van
Nerlandse V erbruikscoöperaties, Postbus
6008, Rotterdam.
Regelmatige
reclame
verhoogt Uw goodwill
Ir A. K. Schaafsma en Ir F. G. Walemze
MODERN KWALITEITSBELEID
1954.
XVI
–
454
blz. -16
x
23
cm
–
geb. f22,50
een boek, dat uitermate belangrijk is voor
het Nederlandse bedrijfsleven…. de koper be-
taalt waarschijnlijk hoogstens de kosten van het
drukken; de kennis, die erin verwerkt is, en die
heeft kapitalen gekost, krijgt hij gratis….”
.
(Dr W.
J.
v/d
Woestijne)
een uitstekende inleiding, helder.en met
grote vakkennis geschreven…, vele fraaie voor-
beelden……
(Prof. P. de Wolff)
Een handboek voor de praktijk!
PHILIPS’ TECHNISCHE BIBLIOTHEEK
DE WESTER BOEKHANDEL
–
Nieuwe Binnenweg 331
–
ROTTERDAM
–
Postgiro 18961
Ook Repro verhoogt Uw efficiency!
H. KLEINSTRA: REPROGRAFIE
Een overzicht der moderne repro-methoden. Prijs f1,50.
Een litteratuurlijst op het gebied van ,,Reprografie en
Documentreproductie” zal U op verzoek gaarne wordèn
toegezonden door
DE WESTER BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenweg 331
Rotterdam.
Tel.
32076-53941. Giro 18961.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van:
Prof. P. Hennipman, A. M. de Jong, Prof. P.
B. Kreukniet, Prof. H. W. Lambers, Prof. J.
Tinbergen, Prof. G. M Verrijn Stuart, Prof.
F. ae Vries, Prof. J. Zijlstra.
Abonnementaprijs
f
22.50; fr. p. post 123.60;
voor studenten
1
19.—; franco per post 120.10.
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door uitgévers
DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM
1034
*
Dr R.
Kretzmann:
ELECTRONENTECHNIEK
IN DE
INDUSTRIE
330 pag.
.
15
x
231 cm
–
327 illustraties
–
f18,50
Een up-to-date standaardwerk voor de bedrijfs-
econoom, die tot een zo efficiënt mogelijke produc-
tie wil komen.
Beknopte, doch heldere theoretische electronen-
kunde – Uitvoerige en zeer vele voorbeelden yan
de toepassingsmogelijkheden van contrôle- en
regelinrichtingen in de practijk.
In Duitsland beleeft dit boek thans reeds zijn
derde druk in anderhalf jaar!
PHILIPS’ TECHNISCHE BIBLIOTHEEK
DE WESTER BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenweg 331 – ROTTERDAM – Postgiro 18961
DE WESTER BOEKHANDEL
NIEUWE BINNENWEG 331 – ROTTERDAM
Telefoon 32076-53941 – Giro 18961
Drs J. Groot
HET OVERLEG
Verbetering van de besluitvorming en be.
sluitenoverdracht in grote en middelgrote
industriële ondernemingen.
Hoe komt het, dat ook (n
een
perfect geoutilleerd bedrijf
pogingen tot verbetering vande organisatie zo dikwijls op
weinig of niets uitlopen? Drs Groot leverde met zijn boek een
belangrijke bijdrage tot oplossing van dit actuele pob!eem.
Hij laat zien hoe de methode van overleg de besluitvorming
en besluitenoverdracht ten goede kan komen.
Omvang 190 bladzijden- Gebonden f10,40.
Een uitgave van:
– N.
SAMSOM N.V.
Uit geyer
–
Alphen aan de Rijn.
Grootyrader
–
had
,
het
mis!
–
In grootaders dagen meende men dat de
pen-en-inkt boekhouding de hoogste doel-
matigheid was. En wat denkt û? Bestaat Uw
boekhoudafdeling, evenals 50 jaar geleden,
– J
no altijd uit zwoegende boekhouders, uit
zwaarwichtige groot-kas- en bijboeken en wat
niet. al
?
• Schakel liever over op werkelijke efficiëncy.
Schaf een moderne Remington boekhoud-
machine aan! Geen fouten meer, geen tijd-
verlies, geen dubbele en verkeerde boekin-
gen, geen uit-‘t-hoofd-gereken, geen lijvige
boeken zonder overzicht… Grootvader had
het mis! Alleen met de Remington boek-
• houdmachine is een foutloze, snelwerkende,
geld- en – tijdbesparende èn
…..
–
efficiënte
boekhouding mogelijk! Vraag vrijblijvend
advies!
R
MAN
O
WiL
Rw
FAKKELDRAGER$ DER EFFICIENCY
-.
–
Verkøopkantoor:
Kalverstraat 3 5,
Amsterdam
Vestigingen
door
geheel Nederland.
1r Dr P. LIJCAS
Economisch-Juridisch adtiiseur
V. Alkemadelaan 231
ben Haag
belast zich
met
*
Telefoon 775502
• het vestigen van Nederlandse ondernemingen in het buitenland
(bijv. Canada, Duitsland, Braziliui, Afrika);
• het naar het buitenland overbrengen van, kapitaal ten dienste
van dergelijke vestigingen;
–
• het aantrekken van kapitaal voor uitbreiding van bestaande en
oprichting van nieuwe ondernemingen;
• het aanvragen van erkenningen en vergunningen;
• het voeren van besprekingen met diverse autoriteiten.
1.
N.V. Gemeenschappel”
O
k Bezit van landeelen
1
• • Philips’ Gloellampe’nfabrieken
gevestigd te Eindhoven.
ÜITGIFTE
vn
.
t f. 36.000.000. 6
0
/ Cum. Pref. Winstd. Aandeleraan toonder
4
envan
/
t. 77.364.000.-
Gewone Aandelen aan toonder
/
tot de koers van 100 pCt.
,
in de N.V. Gemeenschappelijk Bezit van Aandeelen Philips’ Gloeilampenfabrieken,
ten. volle delende in .dè resultaten over 1955 en volgende jaren.
(Uitsluitend voor houders van
6
0
/o
cum. pref. winstd. resp. gewone aandelen, zowel
in de N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken – niet in het bezit der vennootschap zijnde –
$ als in de N.V. Gemeenschappelijk Bezit van Aan
–
1eelen Philips’ Gloeilampenfabrieken),
verdeeld in aandelen van nominaal f. 1000.-, f. 100.- en
f.
50.-.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aandelen open-
stelt op
MAANDAG, 10 JANUARI 1955
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
ten kantore van de
A ROTTERDAMSCHE BANK N.V., te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
$
I
firma DUNLOP & PHILIPS, te Amsterdam,
AMSTERDAMSCHE BANK N.V., te Amsterdam,
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V., te Amsterdam,
Heren PIERSON & CO., te Amsterdam,
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V., te Amsterdam,
firma FRED. PHILIPS, te Zaitbommel,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 18 December 1954.— •
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.
•
N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN
–
De- Raad van Bestuur
– Eindhoven, 18 December 1954.