Eco no
m
isch Statis t ische
–
.•
.
Berichte’n
Welvaartscontrasten
Drs M. C. Verburg
Verkeersanalyse voor het Deltaplan
*
Dr W. J. van de Woestijne
Economische macht als een gevolg van het
verschil tussen ,,best” en ,,next best”
*
lDrs G. Greidanus
Waarheen met de Amerikaanse en Britse
landbouwpolitiek?
*
– G. C. A. Mulder, B. Sc., Ps. D.
Surinaamse kanttekeningen
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
–
39e JAARGANG
NoI95Ï
.
WOENSDAG 27 OCTOBER -1954.-
..
o
T
5
KAS!ASSOCIATIE N.V.
S1UISTRAAT 172
AMSTERDAM
Sa f ei o k e t t en
wettelijke
ouderclomswooi’ziening
0
EERSTE NEDERLANDSCHE
geeft gaarne advies inzake reeds NU
te nemen maatregelen
L
-fv,
1720
De Firma,,
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
zoekt voor haar
JURIDISCHE AFDELING
een
CAN DI DAAT
NOTARIS
met – enige jaren practijk
en
grondige kennis van belastingrecht
Eigenhandig geschreven , brieven
,,VERTROU-
WELIJK”
te richten aan het adres der firma
BLAAK 10, ROTTERDAM
Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij
op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage.
Regelmatige reclame
verhoogt Uw goodwill
j
vdeatures
ii
Fabriek van gerenoinmeerd merkarti
‘
kel in de levens
middelenbranche in het Oosten des lands, zoekt een
Chéf van de administratie en
interne organisatie
liefst niet ouder dan 35 jaar, met ruime kennis en er-
varing op het gebied van moderne administratiemetho-
den en met voldoende commercieel inzicht en organi-
satievermogen, teneinde bij gebleken geschiktheid recht-
streeks onder de directie mede leiding te geven aan
het bedrijf. Levenspositie.
Eigenhandig geschreven brieven (geen bali-point) met
beknopte, maar volledige gegevens (genoten opleiding,
vorige werkkring, burgerlijke staat, verlangd salaris,
referenties enz.), vergezeld van pasfoto! die t.z.t. ge-
retourneerd wordt, te richten onder nr. B 60 aan Re-
clame Advies Bureau B. van Borssum WaalJees,Ju1iana-
laan 11 te Baarn.
(74e voorts Wz. 863)
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hooch
‘weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon, redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040.
Bankiers:
R.
Mees en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor België:.
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg -357, Gen!.
…….
Abonnementen: Pieter de Hoochweg 120. Rnterdam-W.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen
1
28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ulrimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75
ets.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bj/kantoor
Weiteed(jk, Rotterdam- W.
Adverienties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 1
\
41 Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of 3).
Advertentie-tarief f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
846
-.
27 October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
847
Welvaartscontrasten
De welvaart is over de wereld ongelijk verdeeld. Enig
kwantitatief inzicht in de orde van grootte dezer ongelijk-
heid in het jaar 1949 verschafte ons een in October 1950
verschenen publicatie vai de Verenigde Naties betreffende
het nationaal inkomen per hoofd in 70 landen, die tezamen
ongeveer 90 pCt van de wereldbevolking omvatten. Deze
publicatie openbaarde opvallende verschillen in de hoogte
van het nationaal inkomen per hoofd in de diverse landen.
De uitersten werden gevormd door de Verenigde
Staten met een inkomen per hoofd van 1.453 dollar ener-
zijds en twaalf landen, waar het minder dan 50 dollar
per hoofd bedroeg, anderzijds. De armste 25 landen, die
niet minder dan 54 pCt van de bevolking der onderzochte
landen herbergden, hadden gezamenlijk een nationaal
inkomen, dat slechts 9 pCt
van het totaal uitmaakte, en
69 landen, bevattend 93 pCt
der bevolking, moesten geza-
menlijk genoegen nemerr met
58
pCt van het totaal natio-
naal inkomen der 70 landen.
De Verenigde Staten alleen
namen, met 7 pCt der bevol-
king, 42 pCt van het inkomen
voor hun rekening.
Bleek uit bovenstaande pu-
blicatie derhalve duidelijk,
dat er in de welvaartsverdeling sprake is van scherpe con-
trasten, de momentopname, die zij gaf, deed ons niet zien
of deze contrasten in de loop der jaren groter dan wel
kleiner zijn geworden. Nevenstaande grafiek, die het
reëel inkomen per hoofd der bevolking weergeeft in de
Verenigde Staten, Europa zonder Rusland, ‘Latijns-
Amerika en Azië zonder China,\op basis van het reëel
inkomen per hoofd in de Verenigde Staten in 1939, doet
zien, dat de tegenstellingen, van 1939 tot 1952 wat de
Verenigde Staten ten opzichte van de overige categorieën
en wat Europa en Latijns-Amerika ten opzichte van Azië
betreft, scherper zijn geworden. Zij openbaart tevens, dat
het inkomen per hoofd in Latijns-Amerika relatief sterker
is gestegen dan in Europa.
Duidelijk komt de sterke stijging van het reëel inkomen
per hoofd in de Verenigde Staten, met 80 pCt in 13 jaar
tijds, tot uiting. De stijging in Europa en Latijns-Artierika
blijft hierbij sterk ten achter. Bedroeg in 1939 het inkomen
per hoofd in Europa en Latijns-Amerika resp. ca
55
en
15 pCt van dat in de Verenigde Staten, in 1952 was dit
percentage gedaald tot resp. ca
35 en ruim 10 pCt. Het
reëel inkomen per hoofd in Azië was in 1952 ongeveer
even hoog als in 1939. De stijging van het totale inkomen
in dit wereiddeel is blijkbaar geheel gecompenseerd door
de bevolkingsaanwas; de achterstand in welvaart van
Azië, gemeten in het reëel inkomen per hoofd der, bevol-
king, is van 1939 op 1952 groter geworden.
De laatste tijd wordt de Vrije wereld zich de welvaarts-
contrasten meer en meer bewust. Het besef, dat het lage wel-
vaattspeil, dat ineen groot deel
VtU
de
WeLelU iteersi,
eeLt
ernstig probleem vormt, waar-
voor een- oplossing dient te
worden gevonden door middel
van technische, financiële en
wetenschappelijke bijstand aan
de âchtergebleven gebieden,
wint steeds meer veld. In
de ter gelegenheid van de
opening der Staten Generaal
uitgesproken Troonrede werd
er op gewezen, dat ook
Nederland bereid zal moeten zijn tot ,,ruimere me-
dewerking aan de programma’s voor technische en
wetenschappelijke hulpverlening en aan de financie-
ring van de economische en sociale ontwikkeling”.
Ons land heeft in en na de tweede wereldoorlog een,
naar de maatstaven van véôr de oorlog en thans ge-
meten, zeer laag welvaartspeil gekend. Het reëel nationaal
inkomen per hoofd der bevolking was in 1944 en 1945
gedaald tot ongeveer de helft van het vooroorlogs peil.
Nederland heeft de betekenis van buitenlandse hulp voor
het opvoeren van het welvaartspeil aan den lijve onder- –
vonden. Dat het thans – bijna tien jaren na zijn bevrijding
– in staat moet worden geacht op zijn beurt bij te dragen
tot de opvoering van de welvaart in de in dit opzicht zo
zeer achtèrgebleven gebieden, stemt tot grote voldoening.
Utrecht.
Ing. C. A. DE SAS.
CONTR#STS IN PROSPERITY IN THE FREE WORLD
–
1939
9.
s
-0t
-..’.!I952
US0939.00
0039
950
0
20
40
I
00
80
00
Im
40
1W
l
j
w
ipt,
Cesi
st_t,
000
–
OS 45.t# dol.,, 504004*0.5 .004*-pIa O..,
da
INHOUD
blz.
blz.
Welvaartscontrasten,
door C. A. de Bas ……..
847 Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B. Sc., Ps. D…………………………
859
Verkeersanalyse voor het Deltaplan,
door Drs
M. C. Verburg ……………………….
849
Economische macht als een gevolg van het verschil
tussen ,,best” en ,,next best”,
door Dr W. J. van
de Woest ijne ………………………..
853
Waarheen met de Amerikaanse en Brit’se land-
bouwpolitiek?,
door Drs G. Greidanus ……..
856
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AU1ZVAZnALL,Z11 VIJUIt.WJIJLfltN
Nationale notities:
Is de wereldeconomie minder conjunctuur-
gevoelig geworden?,
door Drs R. Iwema en
Drs L. H. Klaassen, met een naschrft van
Prof. Dr H. J. Witteveen ……………..
861
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
862
S t a t i s t i e k e n :
Werkloosheid in. Nedërland ……………. 864
848
ËCONÖMICi-STATISTISCHE BERICHTEN
27 October 1954
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs M. C. VERBURG, Verkeersanalyse voor het Delta-
plan.
Een verkeersanalyse voor het Deltaplan dient uit te
gaan van de plannen, zoals die thans om veiligheids-
redenen zijn opgesteld. Deze analyse beperkt zich tot de
Volkerakdam en de afsluitdammen, met daarnaast het
na uitvoering van het drie-eilandenplan in te st6llen veer
van Kats naar Zierikzee. De vraag wordt gesteld, welke
aansluiting op Rotterdam voordeliger is, en wel in 1970
– als de Volkerakdam en de dam’bij Bruinisse gereed
zijn – en in 1980 – nadarde Westelijke afsluitdammen
voltooid zijn. Uit een uitvoerige berekening blijkt dat
geheel midden-Zeeland bewesten Kruiningen in 1970 het
best gebruik kan maken van de weg via het veer Kats-
Zierikzee. Nagegaan wordt, welke omvang het verkeer
over deze weg zal hebben; schrijver concludeert, dat een
uitvoerige verkeersanalyse nodig is, voordat men omtrent
dit veer definitieve plannen maakt. In 1980 zal het verkeer
van Walcheren en West-Zeeuws-Vlaanderen van de af-
s1uitdam over de Oosterschelde gebruik kunnen maken.
Uitgaande van schattingen omtrent het verkeer dat na
1980 nog van genoemd yeer gebruik blijft maken, berekent
schrijver de verkeerseconomische waarde van een dam
van Noord-Beveland naar Zierikzee. Schrijver conclu-
deert dat van 1970 tot 1980 het verkeer van Zeeland
– naar ,,Holland’ e.o. opgevangen kan worden dobr een
veer Kats-Zierikzee, en dat het verantwoord is, daar na
1980 een dam aan te leggen.
Dr W. J. VAN DE WOESTIJNE, Economiche. macht
als gevolg van het verschil tussen ,;best” en ,,next best”.
Het afstuiten van een transactie geeft bepaalde nadelen
voor beide partijen, echter in verschillende mate. Voor
de ene partij is de daarop in voordeel volgende transactie
bijna even goed als de beste, maar voor de andere partij
kan het verschil veel groter zijn. In het algemeen staat de
koper sterk tegenovér de verkoper; in de keten van fabri-
kant tot consument kan iedere schakel naar de zijde
waar hij koopt, zijn nadelen bij de verkoop aan de vol-
gende schakel verhalen. Een verbintenis tussen grossiers
verbetert hun positie tegenover d
—
e winkeliers niet, maar
maakt wel voor de fabrikant het ,,next best” aanmerkelijk
ongunstiger. Voeren grossiers een handelsmerk in, dan
kunnen zij de fabrikanten dwingen, tegen differentiële
kosten te leveren. Uit deze macht ten gevolge -van de
,,kopersmarkt” volgt ook, dat de zwakke positie van de
arbeiders als aanbieders van arbeidskracht een econo-
misch verschijnsel is. Tevens blijkt, dat een quantitatief
klein deel van de vragèrs gewoonlijk een geel grotere
invloed kan uitoefenen dan een quantitatief groot deel
van de aanbieders. Ten slotte wijst schr. op grond
hiervan op het gevaar van bepaalde wettelijke maat-
regelen, waar het gaat om het tegengaan van machts-
posities.
Drs G. GREIDA,TUS, Waarheen met de Amerikaanse en
Britse landbouwpolitiek?
Vrije prijsvorming voor agrarische producten veroor
–
zaakt fiuctuaties, die geen veranderingen in de vraag- en
aanbodverhoudingen weerspiegelen. De overheidsmaat-
regelen ter beperking van deze flu&uties groeien echter
vaak uit tot te ver doorgevoerd protectionisme, waardoor
te hoge productie wordt bevorderd. Schrijver schetst
eerst de ontwikkeling van de Amerikaanse landbouw-
politiek en de gevolgen daarvan. De nieuwe landbouwwet
houdt niets anders in dan een voortzetting van de tot
dusverre gevolgde politiek in iets gematigder vorm. In
Engeland heeft men door prijssteun getracht, debihnen-
landse agrarische productie op te voeren ten einde de
afhankelijkheid van agrarische importen te verkleinen.
De garantieprjzen waren ook hier te hoog, waardoor
disproportionaliteiten in de productiestructuur ntston-
den.
G. C. A. MULDER ;B.Sc., Ps,D., Surinaamse kantteke-
ningen.
De ontwikkeling van Suriname is thans vastgelegd in
een tienjarenplan, dat deze maand door de Staten werd
aangenomen. Schrijver gaat de geschiedenis van de
economische en sociale plannen voor Suriname na en
bespreekt de wijze, waarop men de financiering van het
thans aanvaarde plan hoopt te regelen. Doel is het leggen
van de grondslag voor een sociaal-econömische ontwik-
keling op eigen krachten na de planperiode. Tevens kwam
een Statistiekverordening tot stand, die het Statistiek-
bureau gelegenheid geeft zijn werkzaamheden op een
verantwoorde basis uit te breiden. Verder werden nieuwe
financiële maatregelen aangekondigd, die investeringen
in Suriname aantrekkelijker zullen maken. De prijzen
der verbruiksgoederen liggen relatief hoog. Aan de hand
van een zelf opgestelde index van consumptieve uitgaven
toont schrijver aai, dat thans – na een stijging gedu-
rende vier jaar – een kleine teruggang in deze uitga-
ven kan worden waargenomen.
– SOMMAIRE –
Drs M. C. VERBURG, Analyse du trafic dans Ja région
du Delta.
L’auteur se demande quelle sera la meilleure liaison
entre la Zélande et Rotterdam en 1970 – après l’achève-
ment de la voie du Volkerak —- et en 1980 lors de
l’achèvement des travaux d’endiguement â l’Ouest. 11
conclut qu’il se justifie de diriger le trafic de la Zélande
vers la Hollande et inversement sur la nouvelle voie de
passage Kats-Zierikzee. II s’indique égaliment de pro-
céder après 1980 â la réation d’une digue de Noord-
Bevand â Zierikzee.
Dr W. J. VAN DE WOESTIJNE, Le pouvoir économique
comme conséquence de la dfférence entre ,,best” et
,,next best”.
L’échec d’une transaction entrâine des désavantages
pour les deux parties, mais â des degrés différents. Pour
l’une des parties, la transaction suivant celle qui a échoué
•est presque aussi profitable que si elle était la meilleure,
mais la différence peut être beaucoup plus grande pour
l’autre partie. Celle des parties qui subit le moins d’incon-
vénients a ainsi la possibilité d’exercer le pouvoir écono-
mlque. –
Drs G. GREIDANUS, Oû va la politique agricole aux
Etats Unis et en Grande-Bretagne?
–
Les mesures protectionnistes prises aux Etats Unis et
en Grande-Bretagne en faveur de l’agriculture ont conduit
â un excédent de la production agricole. 11 est nécessaire
de prendre de nouvelles mesures tendan
.
tA la formation
plus libre des prix.
– S
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D., Quelques considérations
sur Surinam. –
L’auteur décrit les évènements économiques marquants
â Surinam aucours du 36me trimestre
1954.
Le plan de
10 ans et quelques nouvelles ordonnances concernant le
statistique et les impôts ont attiré le plus d’intérêt.
27 October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
849
– Verkeersanalyse voor het Deltaplan
Gevolgen voor de verbinding Midden-Zeeland—, ,Holland”
Het derde interim-advies van de Deltacommissie bevat
een kaartje, waarop de hoofdafsluitingen der zeegaten en
de mogelijke bijbehorende werken globaal zijn aan-
gegeven. Voor de verbinding van het Deltagebied met
,,Holland” kunnen deze van groot belang zijn. Het laat
zich aanzien, dat van deze projecten niet dusdanig zal
worden afgeweken, dat zij uit verkeerseconomisch oog-
punt veel aantrekkelijker zullen worden. Het Deltaplan
zal in de eerste plaats worden uitgevoerd om veiligheids-
redenen. Vandaar dat de dammen zo ver als waterstaats-
technisch mogelijk is, naar het Westen zullen worden ge-
legd. Men kan het ook in een economische categorie uit-
drukken. Als er sprake is van het Deltaplan als een ren-
dabel project, dan wordt dit veroorzaakt doordat de
veiligheid economisch hoog kan worden gewaardeerd.
Een belangrijke afwijking van de reeds genoemde veilig-
heidseis om verkeersredenen zou dus absurd zijn.
De eerste nevenreden waarom het Deltaplan zal worden
uitgevoerd is gelegen in de opheffing van de verzilting en
de verdroging. De jaarlijkse bruto meer-opbrengst uit
dezen hoofde is te stellen op f 61 mln, hetgeen gekapi-
taliseerd f
1.525
mln aan waarde vertegenwoordigt.
Daartegenover staan de hiervoor meer te maken kosten
ter verkrijging van dit resultaat, samenhangende met de
werken die het water bij de plant brengen, zoals spui-
sluizen, gestremde afwateringen enz., welke f 965 mln
belopen
1).
In het kader van dit artikel, dus verkeerseconomisch
gezien, is, wat betreft de dammen, alleen de secundaire
verbinding over het Volkerak van belang. Het Volkerak
zal naar de voorlopige inzichten moeten worden afge-
sloten, opdat het Zeeuwse Meer niet verzilt, wanneer in
ijsperioden het Haringvliet wordt opengezet
2)
Deze
afsluiting zou voor het verkeer van grote betekenis zijn,
omdat zij een verbinding legt tussen Bergen. op Zoom en
RotteØam
3).
De tweede nevenreden waarom het Deltaplan zal
worden uitgevoerd is die der ontsluiting van het Delta-
gebied. Zij is met de afdamming van het Volkerak zeer
gediend. Een blik op de kaart leert echter, dat dan het
Haringvliet ter hoogte van Tien Gemeten nog moet
worden overbrugd. Deze overbrugging is een reeds jaren
bestaand en nog steeds actueel plan. Wil de Volkerakweg
vruchten afwerpen, dan zal op deze plaats een tweetal
bruggen moeten worden gebouwd.
Om veiligheids-, agrarische en verkeersredenen komt
men aldus tot twee nieuwe Noord-Zuidwegen, ni. één
over de afsluitdammen en één ov.er
het Volkerak en het
Haringvliet. Schouwen-Duiveland krijgt op de tweede
weg naar alle waarschijnlijkheid zijn aansluiting naar
Rotterdam en Bergen op Zoom. Het Grevelingen zal
immers, volgens de provisorische plaiinen, moeten worden
afgedamd tussen Bruinisse en Herkingen, het waitijgebied
voor de stromen benoorden en bezuiden Schouwen-
Duiveland. Zonder deze afdamming is afsluiting van het
Brouwershavensche Gat en van de Oosterschelde on-
uitvoerbaar met het oog op de te hoge stroomsnelheden
‘) Zie het rapport van de CROL (passim) en het prae-advies van Prof. Tin-
bergen voor de Nederi. ,MiJ voor Nijverheid en Handel 1954 (blz. 32 en 35). Het
laatstgenoemde bedrag is door ons afgeleid. ‘) Ir A. G. Mans in zijn prae-advies voor de Nederi. Mij voor Nijverheid en
Handel, blz. 18.
‘) ,,Zuid-West Nederland. Terugblik en Toekomstbeeld”. ‘s-Gravenhage 1954,
blz. 16.
door het Zijpe
4).
Het toeval wil, dat deze secundaire dam
voor het verkeer-uitstekend is gelegen.
Midden-Zeeland verkrijgt naast de reeds genoemde
Westelijke en Oostelijke weg een verbinding op Rotter-
dam door middel van het veer op Zierikzee. Het binnen
7 jaar te voltooien Drie-eilandenplan makt het mogelijk
de tegenoverliggende afvaart- en aankomstplaats Katsche
Veer (op Zuid-Beveland) te vervangen door Kats (op
Noord-Beveland). Op deze wijze zal daar met een kop-
ladingboot een starre uurdienst kunnen worden gevaren.
De kardinale vraag voor de rest van Zeeland en – zo
wij zullen zien – voor Westelijk België is nu, welke aan-
sluiting op Rotterdam en omgeving het aantrekkelijkst is.
Dit hangt weer van twee vragen af, nl. waar bevindt men
zich en welke van de twee wegen is de kortste? Wij stellen
ons daarbij allereerst in op het jaar 1970, in welk jaar,
naar wij mogen aannemen, de Volkerakweg en de dam
bij Bruinisse gereed zullen zijn. Daarna stellen wij ons in
op 1980, in welk jaar hopelijk ook de Westelijke afsluit-
dammen in de Oosterschelde en het Brouwershavensche
Gat gereed zullen zijn. Als uitgangspunten voor een ver-
keersprognose nemen wij Middelburg en Goes, middel-
punt van respectievelijk Walcheren en Zuid-Beveland.
Beide streken zullen voor de verkeersrelatie met ,,Hol-
land” in 1970 de keuze hebben tussen de weg via het veer
van Kats op Zierikzee (1) en de weg via het Volkerak (2).
De afstand Middelburg-Rotterdam bedraagt langs weg
(1) 80 km (exclusief de reis per veer), die langs weg (2)
114 km. Het verschil is dus 34 km ten gunste van de eerste,
waarvoor de besparing gemiddeld kan worden gesteld op
f4,08 (12 ct per km) voor een personenauto en op f8,16
(24 ct per km) voor een vrachtauto. Deze beide en de
volgende berekeningen zijn marginaal. De tijd gemoeid
met de extra-afstand is nagenoeg gelijk aa’h het tijdverlies
met het veer, dat nl. op normale uren en bij goede outillage
te stellen is op 30 â 45 minuten. Van de bovenberekende
voordelen moeten wij nog het veertarief aftrekken, waar-
voor wij. de huidige tarieven nemen van het bestaande
veer Katsche Veer—Zierikzee (1 uur varen: f1 voor een
personen- en f 1,50 voor een )iachtauto). Het financiële
v-oordeel van weg (1) boven weg(2), voor Middelburg kan
dus gesteld worden op f 3,08 voor een personen- en f 6,66
voor een vrachtauto. Voor personenauto’s zou men hierop
gemiddeld ca
5
min, in mindefing moeten brengen (wacht-
tijd van het veer minus de duur van .dè 34 km omweg).
Voor Goes kan een soortgelijke berekening worden
opgezet. De afstand naar Rotterdam via weg (2) – 93 km
– is 31 km langer dan via weg (1). Het voordeel is hier
ten gunste van weg(l) voor een personenauto f 2,72 en
voor een vrachtauto f 5,94.
Bepalen wij.de verkeerszones, die resp. op weg (1) en
op weg (2) zijn aangewezen, dan loopt de grens ongeveer
langs Kruiningen. Op deze hoogteis nl. de afstand naar
Zierikzee ongeveer 12 km langer en die naar het Volkerak
12 km korter dan uitgaande van Goes. Het afstands-
voordeel van weg (1) wordt dan slechts 7 km. Dit zal velen
doen besluiten toch maar via het Volkerak te gaan. Het
veer kan ons altijd voor een onverwacht oponthoud plaat-
sen; men accepteert dit slechts als het voordeel vrij groot
is.
Geheel Midden-Zeeland bewesten Kruiningen is dus in
1970 het meest aangewezen op de weg via het veer Kats-
Zierikzee om van en naar Rotterdam te gaan.
‘) Ir A. G. Mans, t.a.p. blz. 24.
850
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTJLN
27October 1954
vice versa 890 personen- en 440’vrachtauto’s (de latste
300 dagen per jaar). Het jaaraanbod is dan vice versa
320.400 personenauto’s en 132.000 vrachtauto’s. Dit be-
treft dus 452.400 auto’s per jaar, terwijl de dienst Vlissin-
gen-Breskens er in 1952′ 230.000 ovérzette. Voor het
laatste traject waren daarvoor in gebruik-de ,,Juliana” en
de ,,Prins Bernhard” met een laadcapaciteit van ruim
60 personenauto’s, te weten: één schip voor de eigenlijke
vaart en één voor technische resve en het seizoen-
verkeer. Wanneer meii echter aanneemt, dat slechts
124 pCt van het bij Korteven en via het veer van Krui-
ningen passerende verkeer relatie met ,,Hclland” onder-
houdt, omvat het bij Kats-Zierikzee over te zetten ver-
keer in 1970 nog altijd 275.400 auto’s,(194.400 personen-
en 81.000 vrachtauto’s).
De conclusie kan luiden, dat een uitvoerige verkeersanalyse
– nodig is voordat men aan definitieve plannen voor het veer
Kats-Zierikzee begint.
Reeds nu bestudeert de Provinciale
Watërstaat van Zeeland de veerverbinding met kop-
lading. Het is een eis van juist beleid hierbij rekening te
houden met de ontwikkeling die het gevolg zal zijn van
het Deltaplan. Men moet op deze ontwikkeling reeds zijn
voorbereid, wanneer de Noordelijke afdammingen in het
Deltagebied een feit zullen zijn, dus waarschijnlijk om-
streeks 1970. Het duurt dan wellicht nog 10 jaar voordat
ook de Westelijke dammen in de Oosterschelde en het
Brouwershavensche Gat zijn voltooid. Het verkeer van
en via Walcheren naar ,,Holland” zal zich dus, na 1970
i op het veer Kats-Zierikzee richten. Het zal moeilijk zijn
deze verkeersgewoonte later om te buigen naar de Weste-
lij ke afsluitdam.
Meii zie het bovenbecijferde verkeersaanbod als poten-
tieel. Of het reëel wordt hangt van diverse factoren af.
In de eerste plaats van de vraag, of en in hoeverre de.
Overheid het betrokken veer hierop zal aanpassen
(frequentie en capaciteit). Ook indien zij dit niet wil, zal
het verkeersaanbod een voortdurende opwaartse druk
uitoefenen op de capaciteit van het veer. In de weede
plaats mag men aannemen; dat velen de voorkeur zullen
geven aan de vaste verbinding, omdat deze meer ,,be-
drijfszeker” is. Hoe de ,,vraagelasticiteiten” hier ligen
is uiteraard onbekend. Nochtans kan men er zeker van
zijn, dat het aanbod op het veer Kats-Zierikzee zeer hoog
zal zijn. , *
Ook het verke:r van en naar Zeeuwsch-Vlaanderen zal
in deze richting worden getrokken, voor zover het richting
,,Holland” en terug moet. Dit geldt voor West-Zeeuwsch-
Vlaanderen (het veer Vlissingen-Breskens) in. volle om-
vang. Voor Oost Zeeuwsch-Vlaanderen (het veer
Kruiningen-Perkpolder) geldt dit nauwelijks, daar de
bovengenoemde grens van de verkeerszones door Krui-
ningen loopt. Het verkeer voor en van ,,Holland” zal hier
dus via het Volkerak lopen. Voor Westelijk België kan
men een soortgelijke redenering opzetten. De omgeving
van Brugge is dan aangewezen op het veer Vlissirgen
Breskens, terwijl het gebied tussen Gent en Sint Niklaas
6f over het veer Kruiningen-Perkpolder
6f
via Antwerpen
naar de Volkerakdam zal gaan (natuurlijk voor zover
georiënteerd op ,,Holland”)..
Wil men nu het toekomstige vervoersaanbod op het
veer Zierikzee-Katsche Veer benaderen, dan moet men de
verkeersrelaties van het gebied bezuiden Schouwen-
Duiveland (inclusief Westelijk België) en ,,Holland”
kennen. Hierover zijn echter geen cijfers bekend. Men zou
daarvoor een splitsing moeten, maken van de cijfers van
het telpunt 5.803 bij Korteven (bij het viaduct bezuiden
Bergen op Zoom). Slechts een deel hiervan onderhoudt
de verkeersrelatie Zeeland-,,Holland”. In totaal besloeg
het getelde verkeer in de wintermaanden van 1953, volgens
de automatische telling van de Rijkswaterstaat, 2.460
auto’s (in 1946 was dit 1.079, te weten 518 peronen- en
561 vrachtauto’s).
Een steekproef zou moeten uitmaken, welk deel van
dit verkeer op ,,Holland” is georiënteerd. Stellen wij het
op 25 pCt, dan is dit deel te bepalen op 615 c.a. Neemt men
met de Rijkswaterstaat aan, dat het verkeer in 1970 2
4
x
zo omvangrijk zal zijn als thans, dan komt men op een
verkeer van en naar ,,Holland” van 1.540 auto’s. Hiervan
is een groot deel afkomstig van het veer Kruiningen-
Perkpolder, dat, indien gericht op ,,Holland”, in’ de toe-
komst over het Volkerak zal gaan. Hiervoor zou men een
corresponderende steekproef moeten nemen bij het veer
van Kruiningen. Wij zijn geneigd dit thans te stellen op
25 pCt van het daar overgezettè verkeer (70.000 autos
per jaar; 200 auto’s per dag). Voor 1970 zou dit dan
500 auto’s per dag betekenen. Het gemiddelde vervoers-
aanbod uit dezen hoofde via het veer Zierikzee-Kats
bedraagt aldus in 1970 1.040 auto’s per dag
(1.540-500).
Daarbij komt dan het verkeer uit de omgeving van
Brugge, dat zijn vervoersrelaties op ,,Holland” thans
voornamelijk via Antwerpen laat lopen. Hiervan zal’ dus
een niet te berekenen aantal auto’s in de toekomst via het
veer Kats-Zierikzee gaan. Het betreft voornamelijk
personenauto’s in het kader van het toerisme. Deze cate
gorie beslaat in feite een nieuwe verkeersrelatie. Om de
gedachte te bepalen, stellen wij haar voor 1970 op 100
auto’s als minimum gem.iddeld
1
e per dag, corresponderend
met een huidige potentiële hoeveelheid van 40 auto’s.
Ten slotte is er het huidige vervoer tussen Schouwen-
Duiveland en Midden-Zeelahd, dat in 1952 60 personen-
en 15 vrachtauto’s c.a. bedroeg enin 1970 dus gesteld mag
worden op 2
4
maal zoveel of 150 personen en 40 vracht-
auto’s c.a. (totaal 190), ook hier weer gemiddeld per dag.
Het totale vervoersaanbod op het veer. Kats-Zierikzee
zal aldus in 1970 bij grove lenadering in totaal 1.330 auto’s
bedragen gemiddeld per dag vice versa. Het aanbod in
één richting is dan te stellen op 665 auto’s gemiddeld per
dag. Neemt men aan, dat de verhoudiuig van het aantal
personenauto’s tot het aantal vrachtauto’s – gelijk thans
bij passage over de Westerschelde – 2 : 1 is, dan is dit
Voor 1980 mogen wij aannemen, dat desituatie gehel
veranderd zal zijn. Dan zal immers ook de Oosterschelde
zijn afgesloten en de mogelijkheid bestaan langs de
Westelijke afsluitdam naar Rotterdam te gaan (weg no 3).
Deze weg komt niet voor Goes en omgeving in aan-
merking, wanneer men .daar in verkeersrelatie met
,,Holland” staat. Voor Middelburg en omgeving, West
Zeeuwsch-Vlaanderen en de omgeving van Brugge kan
de situatie hierdoor echter veranderen.
De weg over de afsluitdijk zal via Burghsluis en Zierik-
zee op de dam bij Bruinisse aansluiten. Volgenshet voor-
lopig tracé wordt aldus de afstand Middelburg-Rotter-
dam 92 km, terwijl dit over weg no 1 (via het veer Kats-
Zierikzee) 80 km exclusief het veer bedraagt. De winst
van 12 km over de laatste weg is aan kilometerkosten
marginaal te stellen op 12 x f0,12 = f2,40 voor personen-
auto’s en 12 x f 0,24 = f 4,80 voor vrachtauto’s. Men
moet hiervan de wachttijd voor het veer minus de tijd,
nodig,voor 12 km, aftrekken. Wij stellen dit op gemiddeld
30 min, voor een personen- en op 25 min, voor een vracht-
auto. Wij stellen de totale waarde van een verloren
bedrijfsuur (voor omwegen of onderbezetting) op f 6
27October
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
851
voor een personenauto en op
f 5
voor een vrachtauto
5).
Door over weg (1) te reizen wordt dus uiteindelijk nihil
voor een personen- en ca f 2,75 voor een vrachtauto
bespaard vergeleken met een reis over weg (3). Deze
besparingen zijn naar. verhouding op de totale reiskosten
dermate gering geworden, dat men mag aannemen, dat
het verkeersaanbod uit en naar de richting ,,Holland”
voor het veer Kats-Zierikzee aanmerkelijk geringer zal
zijn dan volgens onze eerste berekening.
Wij dienen thans het totale verkeersaanbod bij het veer
Kats-Zierikzee in 1980 te benaderen. Wij moeten daar-
voor van enkele theoretische veronderstellingen uitgaan.
In de eerste plaats nemen wij aan, dat het verkeer tussen
1970 en 1980 niet zal toenemen. Met andere woorden van
1954 tot 1970 neemt het verkeer volgens een logistische
lijn toe. Vervolgens nemen wij aan, dat het verkeers-
aanbod in 170 op het veer Kats-Zierikzee de door ons
minimaal berekende omvang zal hebben, nl. 275.400
auto’s, of wel 194.400 personen- en 81.000 vrachtauto’s.
Van het totaal berekende verkeer, dat dan zonder de
verkeersverbeteringen via Korteven op ,,Holland” zou
zijn georiënteerd-(12 pCt van 2.540 minus 12
+
pCt van
500 auto’s per dag) nemen wij aan, dat 70 pCt op Wal-
cheren en West Zeeuwsch-Vlaanderen en 30 pCt op
Zuid-Beveland bewesten het kanaal betrekking heeft
(zijnde de verhouding van het bevolkingspotentieel).
Het Westbelgische verkeer (100 per dag) loopt via Wal-
cheren en het verkeer tussen Midden- en Noord-Zeeland
(190) heeft voor de helft op Walcheren en voor de helft
op Zuid-Beveland betrekking.
Het totale afgeronde verkeersaanbod op het veer Kats-
Zierikzee in 1970 is dan per dag als volgt georiënteerd:
TABEL 1.
–
Verkeerssector
Vrachtauto’s
1
Personenauto’s
1
Totaal –
Middelburg
190
370
560
Oes
85
165
250
Totaal
275
535
1
810
Gezien de geringe beparingen via de veerweg (1) zal
in 1980 het ,,Hollandse” personenautoerkeer uit en vai
de sector Middelburg geheel via de afsluitdam gaan lopen.
Het ,,Hollandse” vrachtautoverkeer kan nog ca f 3 per
rit besparen via het veer Kats-Zierikzee i.p.v. via de af-
sluidam. Wij nemen aan, dat de helft van dat verkeer dit
een reden vindt om voortaan via de afsluitdam te gaan.
Het ,,Hollandse” verkeër uit de sector Goes zal een ge-
lijke oriëntering behouden als in 1970, terwijl eveneens
het verkeer van en via Kruiningen langs de Volkerakweg
zal blijven gaan (waaronder het verkeer uit en naar Oost.
Zeeuwsch-Vlaanderen).
De verdeling van de verkeersstromen per dag wordt
dan in 1980 als in tabel 2 weergegeven (deze prognose is
dus minimaal).
Uitgaande van deze verdeling kunnen wij thans de
verkeerseconomische waarde van een
secundaire dam
van Noord-Beveland naar Zierikzee (in plaats van het
veer Kats-Zierikzee) berekenen. Al het hier vermelde en
‘) Deze calculatiegegevens werden met de nodige wijzigingen berekend op basis
van: H. A. A. de Melverda, Kosten en baten van vervoer, ‘s-Gravenhage, z.j.,
blz. 20 e.v.
TABEL 2.
dus op ,,Holland” gerichte verkeer zal bijna geheel via
deze secundaire deltadam lopen. Het verkeer uit en van
de sector Middelburg zal dan nl. t.o.v. de afsluitweg
10 km besparen en t.o.v. de veerweg weliswaar 2 km
verliezen, maar de wachttijd (gemiddeld 40 min.) en de
kosten van het veer winnen. Het verkeer uit en van de
sector Goes verliest 9 km over de weg, maar wint even-
eens de wachttijd en de veerkosten. Het verkeer uit de
sector Kruiningen (mcl. Oost Zeeuwsch-Vlaanderen) zal
de vrije keuze hebben tussen de Volkerakweg (Kruinin-
gen-Rotteidam: 81 km) en de veerweg (idem: 83 km).
In dit opzicht zijn er dus geén besparingen te boeken.
Terloops zij hier opgemerkt, dat het dus uit het oogpunt
van de omvang van het veer Kats-Zierikzee of later van
de rentabiliteit van de veerweg niet nodig is op het
,,Oost Zeeuwsch-Vlaarnse” verkeer te rekenen. Ten aan-
zien van een nieuwe verbinding tussen Oost Zeeuwsch-
Vlaanderen en overig Nederland is men ook in dit op-
zicht geheel vrij.
De jaarlijkse besparingen
die de veerweg met dam op-
levert zijn de volgende:
1. Verkeerssector Middelburg.
Veerweg met dam i.p.v. afsluitweg (10km korter)
28.500 vrachtauto’s â 10 x f0,24 (variabele km
kosten
=
vkmk)
+
115 x f5
(vaste kosten
per bedrijfsuur
=
vk/bu)
………………
f
96.900
133.200 personenauto’s It 10
x
f0,12 (vkmk)
+
1/6
x f6
(vk/bu)
………………….,,
293.000
Veerweg met dam i.p.v. veer 28.500 vrachtauto’s
It
f1,50 (veerkosten)
+
2/3
)<
f5
(vk/bu)
……………………….
138.700
2.
.
Verkeerssector Goes.
Veerweg met dam i.p.v. veer (9 km langer)
25.500 vrachtauto’s
It
f1,50
(veerkosten)
+
2/3
x f5 (vk/bu)
–
9 x f0,24 (vkmk)
–
9/50
X f5 (vk/bu)
… . …………………………
,,
45.100
59.400 personenâuto’s
It
f1 (veerkosten)+2/3 x
f6 (vk/bu)
–
9
x
f0,12 (vkmk)
–
9/60
x
f6
(vk/bu)
………………………………..
179.400
3. Verkeerssector,Kruiningen
………………….
nihil
4. Kosten veerdienst Kats-Zierikzee.
Zodra de afsluitdam gereed zal zijn vermindert het
aanbod op het veer Kats-Zierikzee van 275.400
auto’s per jaar tot 113.400 auto’s, te weten tot
54.000 vrachtauto’s en 59.400 personenauto’s per
jaar. De totale kosten van de ingekrompen veer-
dienst stellen wij op f671.300
(4 x
Vlissingen-
Breskens in 1954). Dit bedrag minus de opbreng-
sten \’an de posten lb en 2 voor de tarieven kan
door de aan te leggen dam worden
bespaard
(f671.300— f 140.400)
………………….
530.900
Totale jaarlijkse besparing, die de ieerweg met dam
van Noord-Beveland naar Zierikzee oplevert
….
f 1.284.000
Men kan deze berekening ook maken vor de door ons
gestelde maximale prognose. Men komt dan tot de in
tabel 3 volgende ôpstelling (i.p.v. tabel 2).
De verkeersbesparingen berekend als onder 1, 2 eiï 3
bedragen dan f 1.245.000 per jaar bij aanleg van een
verkeersdam van Noord-Beveland naar Zierikzee. Het
totalé verkeersaanbod bij het veer Kats-Zierikzee krimpt
dan zonder dam in 1980 in van 452.400 auto’s tot 184.200
auto’s, te weten 87.000 vracht- en 97.200 personenauto’s.
De kosten van dit op te heffen veer stellen wij op 2/3 van
dat van Vlissingen-Breskens in 1954, dus op f 1.006.900.
Afsluitweg (3) Veerweg (1)
Volkerakweg (2)
Totaal
Vk
er eerssector
Totaal
auto’s
Vracht-
auto
s
.
Pers.-
auto s
Vracht-
auto
5
Pers.-
auto
5
Vracht-
auto
s
–
Pers.-
auto’s
vracht-
auto’s
Pe,rs.-
auto’s
95
370
95
0 0
0
–
190
370 560
Goes
……………………….
0
•
0
85
165-
0.
0 85
165
250
Middelburg
……………………
0
,
0
0
0
85
165
85
165
250
Kruiningen
……………………
Totaal
……………………….
95
370
180
165
85
165
360
700
1.060
852
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27October 1954
—
–
–
Afsluitweg (3)
Veerweg (1)
Volkerakweg (2)
Totaal
–
Vrâcht- Pers.- Vracht- Pers.-
Vracht-
–
Pers.-
•
Vracht-
Pers.-
Verkeerssector
a,tO’s auto’s
auto’s
auto’s
auto’s
auto’s auto’s
–
auto’s
155
615
155
0
0 0
310
615
–
925
Goes
0
0
135
270
0
0
135
.
270 405
Middelburg
……………………
0
0 0
0
165
335
165
–
335
500
155
615
290 270
165
335
610 1.220 1.830
………………………….
Kruiningen
.
…………………….
Totaal
…………………..
De totale bespariiigen door de ,’erkeersdam Noord- Beveland-Zierikzee- uit van de afstandverkortingen die
BeVeland-Zierikzee worden dan met inachtneming van op deze wijze zullen ontstaan. Wij nemen aan, dat het
de târievenopbrengst
f
2.024.200. Samen met de be- alternatief is: handhaving van het veer Kats-Zierikzee in
sparingen uit hoofde van het overige verkeer (openbare zijn huidige omvang. De verkortingen betreffen in 1980
vervoersmiddelen, motorrjwielen e.d.) mogen wij dus de voor de sector Middelburg minimaal 190 vracht- en 370
besparingen voor de verkeersdam stellen op f1,3 tot 2,1 personenauto’s en maximaal 310 vracht- en
615
personen-
mln per jaar. . auto’s per dag, die over de bewuste dam in plaats van
Wij kunnen ter berekening van de besparing ook van over de afsluitdam rijden. Voor Goes bedragen deze ge-
een ander punt uitgaan. Het is ni. de vraag, of de Overheid tallen: minimaal
55
vracht- en 100 personenauto’s en
inderdaad het veer Kats-Zierikzee aan het verkeersaanbod maximaal 105 vracht- en 205 personenauto’s per dag.
zal aanpassen. Het is immers onvermijdelijk dat zij 6f de In dit laatste geval is dusaangenomen, dat dagelijks
tekorten aanvult 6f de tarievenlijn prohibitief maakt. 30 vracht- en 65 personenauto’s van en naar Zuid- en
De redenering zal wellicht zijn, dat de Volkerakweg Noord-Beveland gebruik zullen blijven maken van het
aanvankelijk, en later ook de afsluitweg, de natuurlijke veer Kats-Zierikzee (voor het verkeer op en van
wegen zullen vormen en dat het niet •de plicht van de Schouwen-Duiveland).
Overheid is hiertussen nog een omvangrijke veerdienst
De jaarlijkse besparingen, die de dam Noord-Beveland-
met tekorten te projecteren. In dit geval gaan wij ter be- Zierikzee oplevert, bedragen dan:
rekening van de verkeerswaarde van een dam Noord-
Rotterdam
–
.
•
6
4
NIFUWE MAAS
:
VOORNE
S
0
S
•
PUTTEN
1
•
.4AS
–
5pU
,:
HO:E KSE
–
–
•
••••••
WAARD
OVERFLAKKEE
Herkingen
den Bom
S
•,•,,.i.•••.•••
.
45
••
•’.-.’. •. –
–
•
5
Bruin,.
Ke
.9
:
LANC
b
.
S
.ZKRE
-., THOLEN
.•
*
VLÇ /
Bergen op Zoom
•
1:.
\
/
ovERz!cHTSKAARr
DE”LTAGEIED
PRIMAIRE
–
.4FSLLI/ rINGEN
–
SECUNDAIRE j
/
RFE –
•.,….
WEGTPACE
“
$
VEERDIENSTEN
Al
SCHOUWEN –
1
•
SS•
.
o
f
/
–
DUi
go
as
ts
L CH E R E
N
•
I
t
liddel
bur9
#
,••
i•’•u•,..••••••
f’e..
\
\
as
Z.-
B
E
V
E L A N D
• Kru
-•’•.. ‘———
•
•
ans
4.
F
z.
•
E U w
V
L A A
N 0 E R E
SCH TCHNOLOG/SCH (NS T/TUUT VOOR ZEELAND
N
1
27 October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
853
1. Verkeerssector
Middelburg.
Minimaal
Maximaal
57.000
vrachtauto’s
minimaal
en
93.000 maximaal over deze dam
i.p.v. via het Volkerak â 32
x
f0,24
(vkmk)
+
2/3 x f5 (vk/bu)
……f
627.600 f 1.023.900 133.200 personenauto’s minimaal en
221.400 maximaal over deze dam
i.p.v. via het Volkerak â 32
x
f0,12
(vkmk)
+
4
x
f6 (vk/bu)
……,,
911.100
1.514.400
2. Verkeerssector
Goes.
16.500
vrachtauto’s
minimaal
en
31.500 maximaal over deze dam
i.p.v via het Volkerak
a
22
x
f0,24
(vkmk)
+
4 x
f5 (vk/bu)
……..
128.400 ,,
245.100
36.000 personenauto’s minimaal en
73.800 maximaal over deze dam
i.p.v. via het Volkerak â 22 x f0,12
+
1/3
x
f6 (vk/bu)
…………,,
167.000 ,,
342.400
3.
Verkeerssector Kruiningen
nihil
4. Kosten veerdienst
Kats-Zierikzee.
In casu is de overzetcapaciteitir totaal
32.400 auto’s (9.000 vracht- en 23.400
personenauto’s) per jaar. Opheffing
van dit veer bespaart (14 x f300.000
=
14 x exploitatiekosten in 1952)
375.000 ,,
375.000
Totale jaarlijkse besparing die de veerweg
met dam van Noord-Beveland naar Zie- rikzee oplevert
………………..
f 2.209.100 f 3.500.800
Gebruikt men ook hier de besparingen uit hoofde van
het motorrijwielverkeer en van het vetvoer per openbaar
vervoermiddel om tot afrondingen te komen, dan kunnen,
wij de totale jaarlijkse besparingen thans stellen op f 2-
mln tot f 31 mln.
Aan de gevonden bedragen aan jaarlijkse besparingen
(resp.
f
1,3 mln, f 2,1 mln, f 2
1
mln en f 31 mln) zal men
van Zeeuwse zijde gaârne nog een post toevoegen. Het
gebied dat met de ‘dam van Noord-Beveland naar Kats
zal zijn gediend (zonder Schouwen-Duiveland, Tholen en
St Philipsland, ‘Oostelijk Zuid-Beveland en Oost
Zeeuwsch-Vlaanderen en tellende bijna 160.000 inwoners)
is vanouds een excentrisch gelegen gebied. Het heeft dan
ook altijd moeite gehad met de verdere uitbouw van zijn
welvaart. Het is onderhevig aan een voortdurende stroom
van vertrekkende mensen en wordt aldus al vele decennia
ontwricht. Evenals bij de Nederlandse ontwikkelings-
gebieden (waarin.
f
51 mln wordt geïnvesteerd ten behoeve
van 575.000 inwoners) mag men hier niet alleen econo-
mische, maar ook maatschappelijke, morele en culturele
factoren naar voren brengen. Door de uitvoering van het
Deltaplan van het Noorden uit zal Schouwen-Duiveland
bovendien nog verder van de kleine provincie Zeeland
worden gedistancieerd. Ook uit een oogpunt van be-
volkingspolitiek is het derhalve verantwoord tijdig voor
een doelmatige verbinding naar het Zuiden (midden-
Zeeland) zorg te dragen. De hier op te voeren post is
uiteraard altijd willekeurig; zij blijft dan ook een pro me-
morie-bedrag.
De gevonden ,bedragen kunnen worden gekapitaliseerd
op basis van de geldende rente op lange termijn en het aan
de dam nodige onderhoud. Een kapitalisatiecoëfficiënt
van 25 is aan de lage kant. Uitgaande van vier boven-
vermelde hypothesen komt men dan tot bëdragen’ van
f 32
3
4
– mln, f 52f m
l
n, f 56 mln en f 87f mln,
d
ie aan de
dam van Noord-Beveland naar Zierikzee ten koste mogen
worden gelegd, wil er alleen al sprake zijn van een ver
–
keerseconomisch rendement. De kosten van deze dam met
verharde weg nu bedragen volgens een berekening door
een deskundige hoogstens f 20 mln. De dam is dus uit dit
oogpunt altijd economisch verantwoord. ‘
Het standpunt dat de OverheidS tussen 1970 en 1980
dient in te, nemen hangt eveneens af van de kosten-
vergeljkingen. De totale besparingen, die het volledig
aanpassen van het veer Kats-Zierikzee van 1970 af op-
levert, bedragen per jaar minimaal f’ 1.103.400 (auto-
kosten) minus f 1.026.200 (kosten van het veer; totale
exploitatie minus opbrengst autotarieven) of f
77.200
en
maximaal f 1.806.900 (autokosten) minus f 1.481.100
(kosten van het veer; deze zijn gesteld op bruto f 2 mln,
waarop de opbrengst van de autotarieven in mindering
is gebracht) of f
325.800.
Ten dele zal het tekort op de
veerdienst van resp. f 1.026.200 en f P481.100 per jaar
moeten worden gedragen door het-overige verkeer (per-
sonen en motorrijwielen), ten dele door de Overheid.
Geschiedt dit laatste niet, dan wordt het voordeel voor
het autoverkeer te gering en zal men omrijden via de
Volkerakweg. In dat geval worden de latere besparingen
door de dam van Noord-Beveland naar Zierikzee veel
groter. Nationaal-economisch gezien levert het uitgebreide
veer van 1970-1980 dus een gering voordeel op. Voor
Zeeland betekent dit dat op deze wijze de oriëntering van
Noord-Zeeland ok in de richting van midden-Zeeland
en niet alleen op ,,Holland” mogelijk blijft. De voordelen
voor het Westbel’gische verkeer, die hiermede ontstaan,
mogen niet worden vergeten.
De conclusie luidt, dat het verantwoord is:
van 1970 tot 1980 het verkeer van Zeeland naar
,,Holland” en omgekeerd tegen de thans op het veer
Katsche Veer-Zierikzee geldende tarieven op het nieuwe
veer Kats-Zierikzee op te vangen. Men bevordert hier-
mede in de eerste plaats de opbouw van een belangrijk
stuk Deltagebied;
na 1980 tot aanleg van een dam van Noord-Beveland
naar Zierikzee over te gaan.
Middelburg.
Drs M. C. VERBURO.
Economische macii als een gevolg van het verschil tussen
,,best” en ,,next best”
,Vele gevallen van economische macht kunnen, zoals
in het onderstaande zal worden aangetoond, worden
verklaard, indien wordt nagegaan welk nadeel uit het niet
tot stand komen van een bepaalde transactie voor de
daarbij betrokkenen voortvloeit. Indien ni. èen verkoop-
transactie, die aanvankelijk zowel door de koper als door
de verkoper als de meest voordelige werd beschouwd, om
de een of andere reden afstuit, dienen beide partijen
genoege te hemen met de daarop in voordeel volgende
transactie. M.a.w., na ,,best” komt ,,next best”. Hier
treden echter bijna steeds grote verschillen tussen de
partijen op. Voor de ene partij is de op een na gunstigste
positie bijna even goed als de beste, maar voor de andere
kan deze veel slechter zijn. Het is nu dit veischi,l tussen
,,best” en ,,next best”, dat steeds aanleiding kan geven
tot het ontstaan van economische machtsposities. Enkele
voorbeelden mogen dit verduidelijken. –
Als ik als consument, op het laatste ogenblik een voor
mij •goede aankoop bij een winkelier laat afspringen,
854
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27October 1954
betekent dit voor mij dat ik voor deze aankoop enige
straten verder naar een andere winkelier moet gaan.
Zodra ik dus de keus heb uit enkele winkeliers, of, binnen
een winkel, tussen enkele merken van nagenoeg dezelfde
kwaliteit is voor mij het verschil tussen ,,best” en ,,next.
best” gering. Maar voor de winkelier, met wie ik in
onderhandeling ben, betekent het niet doorgaan van de
koop het verlies van de bruto-winst op de transactie.
Bij de verhouding tussen winkelier en grossier doet
zich een soortgelijke positie voor. Veelai heeft de winkelier
de keuze uit verschillende grossiers en maakt het voor hem
niet veel uit wie hij kiest; wel echter voor de grossier, die
een belangrijke klant kan verliezen.
Indien de grossier voor zijn aankopen in feite de keuze
heeft tussen meer dan een fabriek, staat hij op zijn beurt
bij zijn aankopen weer sterk.
In het algemeen kunnen wij zeggen dat,
tenzij een
fabrikant iets aan te bieden heeft, dat in feite niet zonder
groot nadeel voor de koper door iets anders kan worden
vervangen, de koper sterk staat tegenover de verkoper.
Voor de eerste betekent het terugvallen op ,,next best”
een klein, voor de tweede betekent het een groot nadeel.
Dit is de practische zin van het woord ,,kopersmarkt”.
Slechts in zeer enkele gevallen zal de koper het gewenste
niet kunnen krijgen, resp. het nietbinnen redeljkë grenzen
kunnen vervangen. Daarom staat hij in principe sterk
tegenover de aanbieder, al geven wij toe, dat in het alge-
meen de
uiteindelijke
consument betrekkelijk weinig
gebruik maakt van de druk, die hij uit zou kunnen oefenen,
vooral als een groep consumenten zich tot dit doel zou
verenigen. Grafisch uitgebeeld ziet men duidelijk het
polaire karakter van deze machtsposities.
[
Fabrikant
+
Grossiers
–
+
Winkeliers
+
Consument
De zwakke positie van de grossier, resp. de sterke van
de winkelier komt voort uit de keuzemogelijkheid die
deze laatste t.a.v. de grossiers heeft.
liet
is duidelijk,
dat de grossier kan trachten zijn posijie te verbeteren
door speciale bindingen met de winkeliers tot stand te
brengen. Gezien evenwel de sterke positie die in principe
de winkelier inneemt, zullen deze bindingen.00k aan de
winkelier ten goede moeten komen. Vaak worden pro-
gressieve omzetpremies voor dit doel gebruikt. Ook
andere vormen van binding tussen winkelier en grossier
zijn denkbaar en komen voor. Naarmate de, grossier zo
beter zijn positie t.a.v. de winkelier weet te beveiligen,
versterkt hij zijnerzijds zijn positie t.a.v. de fabrikant.
In verschillende gevallen gelukt het de grossier de con-
cessies die hij
als verkoper moet geven,
als koper
weer bij
de fabrikant te verhalen. Deze kan immers, bij een
sterke binding tussen grossier en winkeliers, deze winke-
liers niet via,.een andere grossier bereiken, zodat zijn
alternatief van het niet treden in de voorstellen van de
grossier, die toch reeds als koper een sterke plaats in-
neemt, is dat de fabrikant de betreffende winkeliers niet
als
ziîn
afzetkanalen naar de consument kan gebruiken.
Het is evenwel niet altijd noodzakelijk, dat de grossier
de middelen tot binding met de winkeliers uit conéessies
van de fabrikant financiert. Deze binding kan nl. tot
een kostenverlaging bij de grossier leiden, doordat zowel
zijn verkoop- als zijn afieveringswerkzaamheden door die
binding kunnen worden vereenvoudigd. Er zijn gevallen
bekend, waardoor een grossier, door speciale binding met
zijn voornaamste afnemers zijn procentuele kosten tot
de helft heeft verlaagd. Uit deze besparingen kan de
grossier dan concessies doen.
Soms komt het vôor dat grossiers, die in verschillende
districten werken, zich ook onderling gaan verbinden.
Hierdoor verandert de positie tussen grossier en winkelier
miar zeer weinig,.zodat er geen belangrijke kostenbespa-
ring door deze horizontale binding van de grossiers ont-
staat. De mogelijkheid voor de grossiers tot overgang op
een andere fabrikant blijft onveranderd, maar ,,next best”.
voor de fabrikant wordt nu nog veel ongunstiger.
Daarom kunnen de kosten van zulk een horizontale or-
ganisatie van kopers vaak op de verkopers worden afge-
wenteld. Naarmate dit beter gelukt, ‘wordt die Organisatie
sterker en daarmee weer de mogelijkheid tot afwente-
ling van deze kosten!
In hoge mate is dit het geval, indien de verenigde
grossiers er toe overgaan hun winkeliers en de daarbij
behorende consumenten aan een handelsmerk van de
grossier te wennen. Men neemt wel eens aan dat dit een
eerste stap voor de grossiers is’ om elf de productie ter
hand te nemen. Hoewel dit voorkomt is dit niet eens het
grootste gevaar, waaraan de fabrikanten dan blootstaan.
Gaan de grossiers nI. tot eigen productie over, dan zullen
zij de
integrale
kosten van die productie moeten dragen,
doen zij het niet dan hebben zij een goede kans, door het
uitspelen van de ene fabrikant tegen de andere, de goede-
ren voor hun handelsmerk tegen
dfferentiële
kosten
gefabriceerd te krijgen. Het is duidelijk, dat dit een
grotere verstoring van de ,,ordenteljke marktontwikke-
ling” kan betekenen dan de zgn. eigen productie. Met
het handelsmerk van de grossiers kunnen dezen tegelij ker-
tijd hun positie zowel t.o.v. de winkeliers als t.o.v. de
fabrikanten versterk’n. Voor de winkelier betekent een
breuk met zijn grossierscombinatie nI. dat hij dit grossiers-
merk, waaraan hij zijn klanten heeft gewend, niet meer
kan krijgen; Dit maakt voor de winkelier dat ,,next best”
extra offers met zich gaat brengen.
Voor de fabrikant betekent wel of niet leveren aan
grossiers, die een eigen handelsmerk hebben, het wel of
niet hebben van een belangrijke productie-order.
Een versterking in zijn positie kan
\
de fabrikant krijgen,
indien hij voor zijn fabrikantenmerk een zodanige reclame,
gericht op de consument, kan maken, dat de consument
ernstig , bezwaar maakt tegen het aanvaarden van een
ander fabrikaat. Via de machtspositie van de consument,
oefent dan de fabrikant invloed op de positie van winke-
lier en grossier uit. Indien evenwel enige fabrikanten een
bepaald artikel in ongeveer gelijke kwaliteit als merk-
artikel aanbieden, is de onderlinge vervangbaarheid van
die merken voor de consument gewoonljk weer groot
genoeg om het verschil tussen ,,best” en ,,next best” voor
de consument zozeer te verkleinen, dat de machtsinvioed
van de fabrikant weer grotendeels verdwijnt. Met uit- –
z,ndering dan ook van die gevallen waarin, naar het
27October
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
855
oordeel van de consument, een merkartikel niet te ver-
vangen is, wotdt gewoonlijk de machtsinvloed van het
merk door de fabrikant overschat.
Wij hebben hier de economische macht afgeleid uit het
feit dat de vrager gewoonlijk betere alternatieven heeft
dan de aanbieder. Theoretisch komf dat tot uitdrukking
in het feit dat de afzetelasticiteit voor de individuele
aanbieder gewoonlijk veel groter is dan de vraagelasticiteit
die van de gezamenlijke afnemers uitgaat. Deze gevolgen
van de ,,kopersmarkt” geven ook een redelijke verklaring
van de zwakke positie, die de individuele arbeider inneemt
tegenover de werkgever. ,,Next best” voor de werkgever
is de moeite die hij doen moet om een arbeider te ver-
vangen. Behalve in tijden van volledige werkgelegenheid
is dit offer ‘geringer dan ,,next best” voor de arbeider,
die met kortere of langere werkloosheid wordt bedreigd.
De zwakke positie van de arbeider, als aanbieder van
arbeidskracht, is zo gezien geen sociaal, maar een eco-
nomisch verschijnsel.
Wel kan uiteraard de sociaâl lagere
positie van de arbeider hem in een extra ongunstige
positie brengen, maar essentieel is dit laatste niet. Dui-
delijk blijkt dit bijv. als wij ons indenken dat dezelfde
arbeider, die zwak staat tegenover zijn werkgever, als
bestuurder van een coöperatie als vrager tegenover de
fabrikant zoukomen te staan. Ondanks zijn lagerè sociale
status zou hij dan als vrager toch weer een sterke plaats
innemen.
Trouwens tussen de fabrikant en de winkelier bestaân
gewoonlijk ook belangrijke verschillen in sociale status
en toch zal de fabrikant van zijn betere sociale status
maar weinig profijt hebben. Een ieder die de verhoudingen
tussen fabrikant en winkelier kent, weet dat de fabrikant
wel verplicht is tegenover de ,,heren afnemers” geen
beroep op zijn sociale status te doen!
In het algemeen
is
dan ook niet de sociale status maar de relatie koper-
verkoper beslissend,
ook bij het zgn. sociale vraagstuk
bij uitnemendheid.
Het machtsoverwicht van de vrager over de aanbieder
is een zeer belangrijk element in de Organisatie van het
economisch leven. In de eerste plaats reeds
quantitatief.
Indien 20 pCt van de afnemers gezamenlijk hun eisen in
ultimatieve vorm ter kennis van de leverancier brengen,
zal deze in een zeer moeilijke positie gemanoeuvreerd zijn,
vooral als zijn vaste lasten niet gering zijn. Het dreigend
verlies van 20 pCt van de omzet is een zeer slecht ,,next
best”. Maar als de aanbieders voor 80 pCt georganiseerd
zijn, blijft er voor de vragers meestal nog -voldoende
mogelijkheid om zich bij de 20 pCt outsiders te voorzien.
Een quantitatief klein deel van de vragers kan dus ge-
woonlijk een veel grotere invloed uitoefenen dan een
quantitatiefgroot deel van de aanbieders.
Maar niet alleen
quantitatief zijn de posities verschillend, ook de mogelijk-
heden om tot samenwerking te komen en deze te behouden
zijn ongelijk. Voor de vragers is het verschil tussen ,,best”
en ,,next best” klein. Het risico, dat een deel van hen
zich aan de afspraken zal onttrekken,is dus ook gering.
Anders staat dit met de aanbieders. Contractbreuk en
daarmede het innemen van een outsiderspositie kan hier
uit individueel standpunt gezien, zeer aantrekkelijk zijn,
indien men daarmede een relatief groot deel van de vraag
naar zich toe kan lokken. Bovendien kan een kleine
vermeerdering van het aantal aanbiedende outsiders de
gehele regeling\gemakkelijk in gevaar brengen.
In een
aanbiederskartel moeten daarom meestal zware boete-
bepalingen worden opgenomen, terwijl een samenwerking
tussen vragers zeer goed mogelijk is zonder formele
bindingen.
Een informeel contact kan daar afdoende zijn.
Van juridisch standpunt uit gezien maakt de econo-
misch sterke samenwerking van vragers een onschuldige
indruk, terwijl de economisch zwakke binding tussen
aanbieders het karakter van een samenspanning tegen
de rechten van dèrden aanneemt. Ook kan de kartel-
rechter of de burgerlijke rechter gemakkelijker tegen de
economisch zwakke aanbieders optreden dan tegen de
sterke vragers. Men kan nu eenmaal wel klagen dat de
andere partij ten onrechte niet wil leveren, maar de eis
dat de andere partij verplicht zal zijn te kopen, lijkt niet
voor inwilliging vatbaar. Wanneer dan ook de naar hun
aard zwakke aanbieders trachten door juridische bin-
dingen, dus door kartelafspraken, hun machtspositie in
evenwicht te brengen met die van de vragers, hebben zij
veel meer kans met de rechterlijke macht in confliét te
komen dan de economisch sterkere tegenpartij. Indien in
een kartelprocedure geen zeer grondig onderzoek naar de
economische achtergronden – wordt ingesteld en daarbij
niet terdege met de econ&misch zwakke positie van de
aanbieders rekening wordt gehouden, is het gevaar zeer
groot dat het scherpe zwaard van Vrouwe Justitia inder-
daad door een blinde wordt gehanteerd!
Een vraagstuk dat met de sterke positie ian de koper
ten nauwste verbonden is, is het veelvuldig voorkomen
van verticale bindingen met exclusief verkeer. Tegenover
de consument neemt de winkelier de strategisch zwakke
positie in als gevolg van het grote verschil in belang
tussen hem en de consument bij het tot stand komen van
een bepaalde transactie. Het gevolg is dat tussen winke-
liers een scherpe concurrentie uit kan breken, die kan
leiden 6f tot overmatige vestiging 6f tot prjsbederf.
De winkeliers zelve zijn evenwel niet in staat orde op hun
eigen zaken te stellen, juist vanwege deze positie. De
oplossing is eenvoudig. Een eventueel vrij kleine groep
winkeliers organiseert zich en stelt nu aan de grossiers,
die tegenover hen in de zwakke positie van verkopers
staan, de eis alleen aan bepaalde, zgn. erkende winkeliers
te leveren, op straffe van uitsluiting door de initiatief-
nemende winkeliers.
Via deze omweg over de grossier kunnen de winkeliers
orde in eigen huis houden. Het gevaar bestaat evenwel
dat een grossier nu de positie van outsider verkiest om
zich met de eveneens uitgesloten winkeliers te verbinden.
– Op zich zelf kunnen de grossiers hier geen maatregelen
tegen nemen, maar wel als zij, als kopers tegenover de
fabrikant staande, deze eveneens kunnen dwingen alleen
aan georganiseerde grossiers te leveren. Men moet echter
inzien dat de fabrikant
,
dan niet uit kracht maar uit
zwakte een boycot tegen outsider-grossiers doorvoert,
zoals ook de georganiseerde grossiers niet uit kracht maar
uit zwakte deniet aangesloten winkeliers uitsluiten.
Het beeld dat wij hier getekend hebben vindt men zo
terug in de pharmaceutische branche. Naast de officiële
gereglementeerde handel bevindt, zich daar een volledige
en Vrij omvangrijke keten van outsiders. Deze omvat ook
de gehele reeks van fabrikant, resp. importeur over
grossier naar detaillist. Beide ketens ojereren evenwel
practisch geheel gescheiden van elkaar. Ook in andere
goed georganiseerde branches (typografie, boekhandel)
komt zo naast de gereglementeerde sector een min of meer
omvangrijke vrije sector voor. Deze is o.a. mogelijk
omdat de consument, ook tegenover de georganiseerde
handel een sterke plaats in kan nemen zodra zijn belang
dat medebrengt, m.a.w. wanneer de georganiseerde tak
misbruik van macht gaat maken of inefficiënt zou werken.
Als het reële of vermeende belang van de consument
856
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 October 1954
werkelijk in het geding was, is deze in staat gebleken zeer
straf gedrganiseerde ketens te doorbreken. De geschiede-
nis van de coöperatieve beweging bewijst dit.
Ten onrechte heeft de economische theorie meer aandacht
besteed aan de machtsvorming bij aanbieders dan aan de
reële macht van een eventueel quantitatief kleine groep van
vragers.
Misschien is de oorzaak hiervan wel dat deze
laatste macht zo geruisloos kan werken. De winkelier als
vrager tegenover de grossier en deze weer als vrager
tegenover de fabrikant streeft naar exclusief gunstige
voorwaarden en tracht dus zijn leverancier tot discrimina-
tie te d’vingen.
Daarom moet in een wetgeving, die op het
tegengaan van machtsposities gericht is, een verbod voor de
aanbieder tot discriminatieve behandeling van sommigen
van zijn afnemers worden opgenomen.
Schijnbaar beperkt
zulk een verbod de vrijheid van de aanbieder, in werkelijk-
heid beschermt zulk een verbod hem tegen machtsover-
wicht van groepen vragers. Hetgehele probleem van het
verkrijgen van een machtsevenwicht tussen vragers en
aanbieders, dat van het grootste gewicht is voor een
goed functionneren van ons prjsstelsel is evenwel daarom
zo moeilijk, omdat, bij het ontbreken van iedere formele
binding een sterk overwicht aan dë zijde van de vragers
bestaat. Veelal is dan ook een kartel van aanbieders, dat
op het eerste gezicht een machtsvorming lijkt, in feite
niets dan een
uiterlijk
sterke vorm om een economisch
zwakke positie te neutraliseren. Maatregelen tegen zulk
een kartel heffen dan deze neutralisering op en doen juist
ontstaan wat niet gewenst was, nI. een reële economische
machtpositie aan de zijde der vragers, welke o.a. in een
discriminerende behandeling van sommige groepen – af-
nemers tot uiting kan komen.
Amsterdam.
Dr W. J. VAN
DE WOESTIJNE.
Waarheen met de Amerikaanse en Britse landbouwpolitiek?
Inleiding.
De prijsvorming heeft een drieledige taak in het
economisch leven. Zij regelf als het ware geruisloos de
verdeling van de geproduceerde goederen over de ver-
bruikers; zij vormt bij vrije prijsvorming een richtsnoer
voor de producenten, in welke richting de meest rendabele
productie moet worden gezocht, en omdat de prijs van
een product opgebouwd is uit de samenstellende kosten-
bestanddelen, bepaalt zij op haar beurt de inkomens van
de productiefactoren, waarmee degenen die de productieve
diensten verrichten als koopkrachtige vragers op de
markt optreden. /
De tweede functie is buitengewoon belangrijk, daar een
goed gerichte productie de welvaart van een land zeer ten
goede komt. Dit geldt voor iedere vorm van productie,
ook voor de landbouw. De ervaring leert evenwel, dat
door tal van factoren deze tweede functie ten aanzien van
de agrarische productie op bepaalde punten tekortschiet.
Deagrarische productie wordt nl. gekenmerkt door vrij
heftige prijsschommelingen, hetgeen moet worden toe-
geschreven aan de.inelsticiteit van vraag en aanbod en
aan het feit, dat landböuwproducten meest grondstoÇen
zijn (de prjsfluctuaties op grondstoffenmarkten zijn nu
éénmaal altijd groter dan de prjsschommelingen op de
markten der eindproducten).
Bedoelde prijsfluctuaties geven doorgaans geen indicatie,
omtrent een veranderde vraag bij de consument. Zij
werken in dit opzicht slechts verwarrend en daardoor
verstorend. Het wordt tegenwoordig dan ook algemeen
ingezien en erkend, dat de landbouw zonder meer niet
veilig vaart op het kompas van de vrije prijsvorming.
Vandaar dat de overheid in de meeste landen maatregelen
treft tot bescherming en regeling van de agrarische pro-
ductie. Vaak zijn deze maatregelen echter uitgegroeid tot
protectionisme ,, tout prix” met alle nadelige gevolgen
van dien. In plaats van zich te beperken tot het wegnemen
yan het schadelijke effect van de bedoelde fluctuaties,
slaan zij naar de andere kant door en bevorderen zij een
economisch onve,rantwoorde productie. In voorkomende
gevallen heeft dit nieuwe problemen geschapen, waarvan
de omvang niet is te overzien. De landbouwpolitiek in de
Verenigde Staten en die in het Verenigd Koninkrijk zijn
hiervan een leveifd voorbeeld. .Eenmaal de verkeerde
weg ingeslagen zijnde is ,,der Weg zurück” echter zeer
moeilijk.
De Amerikaanse landbouwpolitiek.
‘S..
De Amerikaanse landbouwpolitiek wordt gedragen
door de gedachte ,,equality for agriculture”. Deze ge-
dachte werd voor het eerst naar voren gebracht in het
begin van de jaren twintig, toen’de Amerikaanse landbouw
te lijden had van een na-oorlogse depressie. De opzet is,
aan de agrarische bevolking een evenredig deel van het
nationale inkomen te verzekeren vergeleken bij de ver-
houding, zoals deze bestond in de vooroorlogse periode
1910-1914. Om het gestelde doel te kunnen bereiken
worden er voor de agrarische producten regelmatig
pariteitsprijzen berekend. Deze worden gevonden door de
gemiddelde prijs van het product van 1910-1914 te ver-
menigvuldigen met het indexcijfer van de uitgaven van de
boer (zowel huishoudelijke als bedrjfsuigaven), waarbij
men eveneens het gemiddelde van de jaren 1910-1914
als basis neemt.
De pariteitsgedachte werd voor hét eerst wettelijk
vastgelegd in de
Agricultural Adjustment Act
van 1933.
Van hetzelfde jaar dateert de oprichting van de Commo-
dity Credit Corporation, die bij de tenuitvoerleging van
de pariteitsprjspolitiek zo’n machtige rol heeft gespeeld.
In de crisisjaren werd het de Amerikaanse boer nl.
mogelijk gemaakt bepaalde producten bij de C.C.C. te
belenen. Zij werden in de gelegenheid gesteld hun pro-
ducten op te slaan en te verzegelen en ontvingen dan van
de C.C.C. een lening ten bedrage van een bepaald percen-
tage van de pariteitsprijs van het product. Uiteraard
gingen de boeren hiertoe slechts over, indien de vrije
marktprijs niet bevredigend was. Steeg daarna de prijs,
dan kon de boer zijn product op de vrije markt verkopen
en moest hij de lening restitueren. Hield de prijsdaling
aan, dan kon hij de lening behouden en verviel het
opgeslagen product na het verstrijken van de leningster-
mijn aan de C.C.C. De hoogte van de lening was dus een
minimum-prijsgarantie.
Het peil van deze garantie is geleidelijk opgevoerd.
Tijdens de oorlog werd het voor een groot aantal pro-
ducten tot 90 pCt verhoogd, hetgeen betekende, dat de
boer na belening bij de C.C.C. 90 pCt van de pariteitsprijs
als lening ontving. Deze politiek is nâ de oorlog voort-
durend gecontinueerd
1).
Daar het hoge beleningspeil
echter eveneens werd gehandhaafd, droeg dit niet meer
1)
Aanvankelijk zat
hierbij de bedoeling voor de productie sterk op te voeren
ten behoeve van de voedselvoorziening van de vrije wereld, doch deze noodzaak
kwam na enkele jaren te vervallen.
27 October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
857
het karakter van een minimum-prijsgarantie in een
depressie. Integendeel, de boeren werden er door weer-
houden het product van de C.C.C. terug te nemen en
genoten nooit gedroomde winsten. Tegelijkertijd namen
de voorraden van de C.C.C. een grote omvang aan –
30 April jI. bedroegen de C.C.C.-investeringen in de
belangrijkste agrarische surplusproducten (voorraden en
leningen) $ 6.165 mln
2)
– en plaatsten de Amerikaanse
Regering voor een schier onoplosbaar prôbleem.
Aan de onveranderde toepassing van het pariteits-
prijzensysteem in zijn oorspronkelijke vorm kleven in het
oog lopende bezwaren, die van wetenschappelijke zijde
reeds meermalen naar voren zijn gebracht. Het grootste
bezwaar is wel, dat de basis zo ver in het verleden ligt.
Daardoor worden de prijsrelaties verstard en vormen zij
geen goed richtsnoer meer voor de productie. De ver-
houdingen sinds 1914 zijn radicaal veranderd, de vraag
naar de onderscheidene producten heeft zich sterk ge-
wijzigd, de productiekosten zijn in relatieve zin geheel
anders komen te liggen, enz.
De beleningspolitiek van de C.C.C. heeft in feite
overschottenproducties gesubsidieerd. Hoge steunprijzen
te handhaven als er overschotten zijn strijdt met het
gezonde verstand. Bovendien wordt de afzet in binnen-
en buitenland er door belemmerd. De Amerikaanse
Regering heeft dit ingezien en tracht de laatste jaren door
het opleggen van areaalrestricties paal en perk testellen
aan de gerezen moeilijkheden. Areaalbeperkingen blijken
doorgaans echter niet effectief (leiden tot intensivering,
brengen de boer er toe het desbetreffende product op de
betere grond te verbouwen, enz.).
De oplossing van dit vraagstuk kan slechts worden
gevonden door radicaal te breken met de politiek van
hoge steunmaatregelen in een tijd, dat ze niet nodig zijn.
Hier mag worden herinnerd aan het spreekwoord:
Zachte heelmeesters, stinkende wonden. Lapmiddelen
verergeren de kwaal sleclits, zij brengen geen oplossing.
In het algemeen is de landbouw het meest gebaat bij
een doelbewuste politiek van de overheid om de econo-
mische activiteit in alle bedrijfstakken op peil te houden
(streven naar volledige werkgelegenheid, etc.). Andien
hieraan wprdt voldaan, is er geen behoefte aan prijssteun-
maatregelen. De vraag naar landbouwproducten is dan
voldoende. Bij ,,full employment” gaat er niets boven
vrije prijsvorming.
Daarnaast wordt van wetenschappelijke Amerikaanse
zijde een gezonde prijsvaststelling voor agraris,che produc-
ten wel bepleit, niet ter vervanging van de vrije prijs-
vorming, doch ter bevordering van een stabiele ontwikke-
ling in de landbouw. Hierbij gaat men er van uit, dat de
boer geen juist inzicht heéft in vraag en aanbod en de
toekomstige prijs dus moeilijk kan schatten. De voor-
standers
3)
van een dergelijke prijsvaststelling stellen zich
voor, dat de overheid de toekomstige vraag zo goed
mogelijk ‘schat en op grond hiervan tijdig ,,forward
prices” bekend maakt. Deze zullen voldoende lange tijd
moeten gelden, opdat de boer zijn productie kan voltooien,
voldoende gepreciseerd moeten zijn en zodanig moeten
zijn, dat de verlangde ,,output” ook wordt bereikt.
Het is de bedoeling, dat bij een dergelijk systeem de
Vrije prijsvorming geheel blijft gehandhaafd. Voor het
geval het beoogde effect van de prjsvoorspelling niet zou
worden bereikt, d.w.z. indien de marktprijs toch ver
beneden de bekendgemaakte prijs zou dalen, zou nog
kunnen worden overwogen de boeren nabetalingen te
2)
Landbouwwereldnieuws, 3 Juli 1954, blz. 425.
‘)
O.a.
Theodore W. Schultz: ,,Agriculture in an Unstable Economy”, (New
York, 1945), hoofdstuk 12.
doen ten bedrage van het nadelige verschil. Indien dit
geschiedt is het natuurlijk raadzaam, dat de overheid bij
de prijsvaststelling aan de veilige (d.w.z. lage) kant blijft.
De tegenwoordige Amerikaanse Minister van Land-
bouw, Ezra T. Benson, is persoonlijk ook gekant tegen
handhaving van de hoge steunmaatregelen en geenszins
een tegenstander van vrije prijsvorming. De Regering
heeft de omstandigheden echter niet mee om haar plannen
in daden om te zetten. Daarvoor vormt de georganiseerde
landbouw een te grote politieke macht in d& Verenigde
Staten. De betekenis van het nieiwe landbouwprogram-
ma, dat in Januari van dit jaar door President Eisenhower
aan het Congres werd bekend gemaakt, is lang niet zo
groot als de ophef, die er over wordt gemaakt. Mocht dit
programma worden aanvaard, dan houdt het niets anders
in dan een voortzetting van de tot dusverre gevolgde
politiek (waarvan wij hierboven de bezwaren hebben
uiteengezet) in iets gematigder vorm. Wat dit aangaat
moet aan het twee-prijzensysteem voor tarwe, dat door
de Landbouwcommissie van het Huis van Afgevaardigden
wordt voorgestaan, een veel reëlere betekenis worden
gehecht. (Dit systeem komt er op neer, dat de boer voör
de tarwe, welke dient ter voorziening in de binnenlandse
behoeften, de volledige pariteitsprijs zal ontvangen, doch
voor de overige tarwe, welke wordt geëxporteerd, niet
meer dan de wereldmarktprijs) ).
De Britse landbouwpolitiek.
Even belangwekkend is het na te gaan, welke (prijs-)
maatregelen in Groot-Brittannië ten behoeve van de
landbouw worden genomen. ‘
Groot-Brittannië is altijd een land geweest, dat voor de
voedselvoorziening van zijn bevolking voor een belangrijk’
deel op de landbouw van andere landen was aangewezen.
De invoer van agrarische producten was in het verleden
veel groter dan de eigen productie; voor de oorlog werd
meer dan 70 pCt van het voedselpakket van de Britse
bevolking ingevoerd. Toen in 1939 de oorlog uitbrak,
daalde deze invoer aanzienlijk, doordat de verbinding
met de voornaamste exportlanden ofwel geheel verbroken
ofwel ten zeerste bemoeilijkt werd. De voedselvoorziening
van de bevolking werd toen zeer afhankelijk van de
binnenlandse productie en naarmate de oorlog voort-
schreed gold dit sterker. De Regering heeft deze kwetsbare
positie van het land van stonde af aan ingezien en niets
nagelaten om de eigen landbouwproductie te vergroten.
Gedurende de oorlog werden de prijzen der belang-
rijkste producten daarom op een aantrekkelijk peil vast-
gesteld met het oogmerk de binnenlandse agrarische
productie zo hoog mogelijk op te voeren. Tevens kwam
echter het verlangen naar voren de eigen landbouwpro-
ductie oojc in de toekomst belangrijk te vergroten.
Om dit te bereiken werd een wettelijke regeling voor-
bereid. Deze kreeg bij de
Agriculture Act
in 1947 haar
beslag. Bij deze wet werd aaii de boeren toegezegd, dat
de prijzen der voornaamste producten jaarlijks zouden
worden vastgesteld. Tot dit doel verstaat de Britse Re-
gering zich tegenwooidig ieder jaar in Februari of Maart
met de landbouworganisaties (dit zijn de National
Farmers’ Unions van Engeland en Wales, Schotland en
Noord-Ierland), om tezamen over de vast te stellen
prijzen te onderhandelen.
Genoemde onderhandelingen hebben betrekking op het
overwegende deel van de Britse agrarische productie.
Tot dit jaar. hebben de betrokken prijzen steeds het karak-
ter gehad van gegarandeerde vaste prijzen. Zij werden
‘) Bovenstaand artikel werd geschreven voordat de nieuwe Amerikaanse land-bouwwet van 1954 door President Eisenhower werd ondertekend.
858
ECONØMISCH-STATISTISC’HE BERICHTEN
27 Oôtober 1954
vastgesteld voor tarwe, gerst, haver, rogge, aardappelen,
suikerbieten, rundvee, schapen, varkens, melk, eieren en
wol. Naar waarde gerekend vormen deze ongeveer
80
pCt van de totale Britse landbouwproductie.
Tot dusver waren de vastgestelde prijzen steeds zeer
hoog en hielden geen enkele prikkel in voor een efficiënte
bedrijfsvoering. Terwijl de marginale bedrijven bij de
gestelde prijzen het hoofd juist boven water konden hou-
den, genoten de overige bedrijven in verband met de
beheersing van het pachtpeil ongekend hoge winsten.
De boeren op deze bedrijven konden zich zodoende allerlei
persoonlijke hobbies veroorloven, zonder dat zij hiervoor
met een verliesgevende productie werden gestraft.
Wel is door de hoge prjsvaststelling bereikt, dat de
omvang van de Britse landbouwproductie in de loop der
jaren zeer is töegenomen. In het overigens zeer gunstige
oogstjaar.
1953
lag zij reeds
56
pCt boven de vooroorlogse
productie. Doch ook op dit punt werd het richtsnoer van
– de vrije prijsvorming node gemist. De aardappelproductie
bijv. breidde zich ver boven de verwachtingen uit. In
verband met de bestaande afzetgarantie kostte dit de
Britse Schatkist in het bijzonder goede aardappeljaar
1948
zegge en schrijve £ 10 mln. Ook de melkproductie nam
sterker toe dan de bedoeling was, zodat de laatste jaren
iedere prijsstimulans aan deze productietak moest worden
onthouden. –
In nauw verband met de landbouwpolitiek staat de
• voedselvoorziéningspolitiek. Deze ressorteert in Groot-
Brittannië onder het ,,Ministry of Food”. Tijdens de
oorlog werd het gehele distributie-apparaat ondér contrôle
van de Staat geplaatst. Het Ministry of Food werd de
enige importeur van voedingsmiddelen. Bovendien werd
dit Ministerie de tussenschakel bij de afzet van de in
eigen land voortgebrachte landbouwproducten. Het nam
deze producten tegen de vastgestelde prijs van de boeren
over
5)
en gaf ze direct of in een later verwerkingsstadium
weer aan de handel door.
Tegelijk trachtte de Regering de kosten van het voedsel-
pakket voor de consument zoveel mogelijk,op het voor-
oorlogse peil te handhaven. Dit doel kon op betrekkelijk
eenvoudige wijze .worden bereikt, doordat het Ministry
of Food de ingevoerde en binnenlandse producten tegen
een andere (lagere) prijs doorgaf dan waartegen het deze
producten kocht
5).
De nadelige prijsverschillen hiervan
werden ten laste gebracht van de ,,Trading Account”
van het Ministry of Food.
Na de oorlog werd deze politiek op dezelfde voet
voortgezet. De invoer van voedingsmiddelen bleef in
• regeringshanden
6).
Naarmate de prijzen der ingevoerde en
in eigen land voortgebrachte voedselproducten echter
stegen, namen de verliezen van het Ministry of Food toe
en steeg het bedrag, van de jaarlijks verstrekte subsidies.
In het boekjaar
1948/49
bereikten deze het recordcijfer
van £ 484 mln.
Sindsdien heeft de Britse Regering een politiek gevoerd,
waarbij zij het totale bedrag der subsidies probeerde te
stabiliseren resp. te verlagen. Het maximum bedrag, dat
zij voor de voedselsubsidies beschikbaar wilde stellen,
• werd daartoe aan het begin van het jaar gefixeerd. Diar
de prijsstijging op de wereldmarkt en de binnenlandse
markt echter nog geenszins tot staan was gekomen, leidde
dit de laatste jaren herhaaldelijk tot verhoging van de
consumentenprijzen der levensmiddelen.
Toen de Conservatieven in 1951 aan het bewind
/ ‘) De binnenlandse producten uit de akkerbouwsector (granen, aardappelen / en suikerbieten) werden geen eigendom van het Ministry of Food. Hier vond
de subsidiëring op een andere wijze plaats.
‘) Dit geldt niet voor de invoer van groenten en fruit (excl. citrusvruchten).
Deze is altijd door de particuliere handel geschied,
kwamen, lag het in de lijn der verwachting, dat de vrije
invoer en de particuliere handel zo spoedig mogelijk in
ere zouden worden hersteld. Dit is inderdaad geschied.
De Conservatieven hebben het verder aangedurfd over te
gaan tot een ander systeem van prijsvaststelling voor de
landbouwproducten van eigen bodem. Bij de prijsvast-
stelling in Maart jl. is de Regering afgestapt van de vaste
prijzen. Wat betreft de financiële consequenties voor de
boeren is dezeverandering echter meer schijn dan wer-:
kelijkheid.
Voor granen en slachtvee (rundvee, schapen, varkens)
gelden thans standaardprjzen met dien verstande, dat de
prijsvorming op de binnenlandse markt geheel wordt
vrijgelateiBlijkt aan hèt eind van het jaar, dat de ge-
middeld gerealiseerde marktprijs lager is dan de stan-
daardprjs, dan zal aan de boeren een nabetaling worden
uitgekeerd ten bedrage van het verschil. Dit is een collec-
tieve garantie. De individuelei boer kân immers iets meer
of iets minder dan de geniiddelde marktprijs maken en er
dus beter of slechter afkomen dan de garantie bedoelt
te zijn.
Het systeein van standaardprijzen met nabetalingen kan
zeer gezond werken. Althans indien de stancfaardprjzen
het karakter dragen hetzij van minimumprijzen om de
landbouw tegen een al te sterke prijsval in een depressie
te beschermen, hetzij van ,,forward prices” zoals gepro-
pageerd in de Amerikaanse literatuur.
De Britse standâardprijzen voor granen en slachtvee
dragn echter geenszins een dergelijk karakter;- integen-
deel, ze zijn vrijwel even hoog als de vroegere garantie-
prijzen. De Regering is de boeren op één punt zelfs nog
buitengewoon ver tegemoetgekomendoor voor slachtvee
(excl. koeien) naast de collectieve garantie van de stan-
daardprjs nog een minimumgarantie voor iedere individu-
ele transactie af-boerderij te geven.
Alleen voor aardappelen en minder duidelijk ook voor
eieren zijn werkelijk minimumprijzen vastgesteld. Voor
suikerbieten en melk zijn de (gegarandeerde) vaste prijzen
gehandhaafd. Bij de melk is de garantie echter beperkt tot
een productie, die çle vooroorlogse productie met niet
meer dan
60
pCt te boven gaat. De Regering past er voor
om de lasten van een onverantwoord hoge melkproductie
nog langer te dragen. –
Het is niet met zekerhejd te zeggen, maar het is mogelijk,
dat de Britse Regering met haar nieuwe prijspolitiek op
de goede weg is. Haar verdere plannen zijn nl. niet bekend.
Zolang de standaardprjzen echter te hoog worden vast-
gesteld – d.w.z. op een zodanig niveau, dat de functie
van de vrjemarktprjs,wegwijzerte zijnvoor de productie,
ongedaan wordt gemaakt – is de toepassing in ieder
geval fout.
Bij de huidige standaardprjzen bestaat de mogelijkheid,
dat de nabetalingen bij aanhoudende daling van de prijzen
op de wereldmarkt en de binnenlandse markt een zware
last voor de Schatkist, d.i. de Britse belastingbetaler, gaan
betekenën. We kunnen dan ook ten volle instemmen met
wat het blad ,,The Economist” aan het eind van een
critische bespreking hierover opmerkt: ,,This is too high
a price to pay for the farmers’ vote”
7).
Conclusie.
Tot besluit van dit artikel moge als ons standpunt
naar voren worden gebracht, dat het economisch gezien
voor een goede landbouwpolitiek eerst en vooral -nood-
zakelijk is, voorwaarden te scheppen, dat de vrije con-
currentie op de markt van landbouwproducten kan door-
‘) ,,The Economist”, 14 November 1953, blz. 466.
–
–
27October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
859
werken. Dit behoeft niet uit te sluiten, dat
zoals reeds
in het begin van dit artikel naar voren werd gebracht –
de overheid in de landbouw toch bepaalde maatregelen
treft tot regeling van de productie en de prijsvorming ten
einde de aanwezige productiemiddelen zo rendabel
mogelijk te maken en om een grote mate van economische
stabiliteit te bevorderen. Men houde daarbij echter voor
ogn, wat wij op een kernachtige wijze vonden uitgedrukt
in het rapport van een Amerikaanse Committee on
Panty Concepts: ,,I1.every nation the greatest issue of
statecraft of our days is to determine how a necessary
minimum of social security and government controls can
be combined with an optimum of freedom and economic
progress”
8).
‘s-Gravenhage.
G. GREIDANUS.
8)
,,Journal of Farm Economics”, Februari 1946, blz. 383.
Surinaamse kanttekeningen
(Derde kwartaal 1954)
Gedurende de gehele periode stonden het Statuut en
het tienjarenplan in het centrum van de belangstelling. In
grote lijnen zijn nu de politieke verhoudingen tussen de
rijksdelen vastgelegd, wat voor de economische opbouw
van het Koninkrijk Nieuwe Stijl een stabielere basis
mogelijk maakt. Tijdens de behandeling van het Statuut
door de Surinaamse Staten was de Nederlandse delegatie
van het Coördiratie-College te Paramaribo aanwezig,
zodat- vooral in de financiële sector direct reeds een nader
contact kon worden gelegd.
Het tienjarenplan.
Reeds v66r de jongste wereldoorlog werden enkele
plannen opgesteld teneinde de sociaal-economische basis
van Suriname te verbreden. Daar de oorlogstoestand alle
verhoudingen had verstoord, werd besloten, deze plannen
te herzien en te bundelen, waartoe op 1 Augustus 1947
het Welvaartsfonds Suriname werd opgericht. Dit fonds
kan bij zijn liquidatie op 1 Januari 1955 op verscheidene
resultaten terugzien. Daar het wenselijk bleek de door dit
fonds aangevangen werkzaamheden voort te zetten en in
groter verband te zien, werd reeds in 1950 een Coördinatie-.
College Suriname opgericht, wat in 1951 werd omgezet
in het Planbureau Suriname.
Reeds datzelfde jaar publiceerde dit bureau een ,,Eerste
schets voor de ontwikkelingsmogelijkheden van Suri-
name”. Deze schets diende tot basis voor het in 1951 door
de Interbank ingestelde economisch onderzoek, als resul-
taat waarvan in 1952 een rapport werd uitgegeven
1).
Het Planbureau publiceerde daarop in Augustus 1952 een
eerste uitgave van zijn tienjarenplan, waarin gedurende
de twee volgende jaren enkele belangrijke wijzigingen
werden gebracht.
In het oorspronkelijke plan werd een onderscheiding
gemaakt tussen een minimum- en een supplementair plan.
Dat minimumplan haalde evenwel niet het niveau van de
verantwoorde verlangens, daar men destijds uitging van
een vastgesteld bedrag aan middelen, groot Sf 100 min,
terwijl de huidige opzet zich baseerde op de verantwoorde
behoeften en deze toetst aan de financiële mogelijkheden.
Hierdoor is de scheiding tussen de twee plannen komen te
vervallen. Dit was mede mogelijk, doordat het Eysvoogel-
plan (het Wageningenproject) uit de huidige versie kon
worden gelicht. In de verschillende sectoren konden de te
besteden bedragen in overeenstemming worden gebracht
met het inmiddels verdiept inzicht in de Surinaamse
economie. Het Surinamerivier Combinatieplan (Broko-
pondo) wordt in de nieuwe versie niet vermeld.
Het plan dient të worden gezien als een ,,geordend door-
denken van de toekomst” en werd daarom tijdens de
1)
Interbank: ,,Surinam, recommendations for a ten year development program”,
Washington DC., 1952.
Statenbehandeling duidelijk een intentieplan genoemd.
Het bestedingsschema is niet dwingend vastgelegd en om
de twee jaar zal aan het Statencollege een gedetailleerd en
geconcretiseerd plan ter goedkeuring worden voorgelegd.
Het bestedingsschema wijst een totaal aan van Sf117 mln
in stede van Sf 100 mln voor het oorspronkelijke
minimumplan en Sf 30 mln voor het supplementaire.
Van dit bedrag zal Suriname maximaal Sf 4 mln per jaar,
dus totaal Sf 40 mln, kunnen fourneren. Inzake de finan-
ciering van het resterende bedrag bleek het niet wenselijk,
reeds thans mededelingen in het openbaar, c.q. tijdens de
Statenbehandeling, te doen. Wel werd medegedeeld, dat
in dezen onderhandelingen met Nederland züllen worden
gevoerd. –
Voor de niet-sociale sectoren is een bedrag uitgetrokicen
van Sf 82,6 mln, waarbij naar landbouw (29,3) en ver-
keer (26,8) het leeuwendeel gaat. De overige posten zijn
bosbouw, industrie, mijnbouw, luchtkartering, algemene
voorzieningen en openbare nutsbedrijven, waaibij op-
gemerkt kan worden, dat in deze sectoren ook bedragen
zijn opgenomen, welke kennelijk zijn bestemd voor het
inhalen van een sociale achterstand.
De doelstellingen van het plan kunnen in één zin worden
omschreven met: het leggen van de grondslag voor een
sociaal-economische ontwikkeling op eigen krachten na
de beëindiging van de planperiode. Dit betekent enerzijds
het verbeteren van de levensomstandigheden der minst
bedeelden en anderzijds zeer nadrukkelijk het verhogen
van de productieve mogelijkheden in de Surinaamse
samenleving. Het is de taak der Overheid, voldoende sti-
mulantia voor een gunstig economisch klimaat te
scheppen.
De door de Staten aangenomen ,,Herziening October
1954″ is slechts in een beperkte hoeveelheid gestencild,
doch zal vermoedelijk binnenkort in druk verschijnen.
Het eerste deel van het rapport bevat de hoofdlijnen, ter-
wijl in het tweede deel de sectoren schetsmatig zijn be-
schreven. Daar het in de bedoeling ligt, deze sectoren in
een serie monografieën uit te werken, kan het zijn nut
hebben, reeds thans op enkele minder duidelijke punten
te wijzen: de grafieken aan het slot van het eerste deel
zouden overzichtelijker zijn, wanneer de bedragen duide-
lijk werden aangegeven. Bij grafiek C, samensteffing
netto-productiewaarde, Wordt deze bijv. voor 1938 op
rond Sf 25 mln (= netto nationaal product) gesteld.
Voor 1938 bedraagt evenwel in grafiek A netto nationaal
product + indirecte belastingen + buitenlandse credieten
eveneens ongeveer Sf 25 mln, hetgeen minder juist is.
Het ware o.i. gewenst, aan de factor arbeidsvoorzienin-
gen grote aandacht te besteden, mede in verband met het
feit, dat hier wel eens een knelpunt kon schuilen bij de
ontwikkelingsplannen. De achteruitgang van de plan-
(
860
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 October 1954
tage-landbouw wordt voornamelijk verklaard uit het
arbeidstekort na de afschaffing der slavernij en in mindere
mate door de opening van het Suezkanaal in 1869, waar-
door de transportkosten uit Oost-Azië verlaagd werden
– (blz. II, 1 en 2): Een dieper onderzoek van deze materie
zal waarschijnlijkuitwijzen, dat deze stellingen slechts
zeer ten dele juist zijn
2).
Tot slot kan worden opgemerkt, dat wanneer het tien-
jarenplan wordt verwezenlijkt, deze jonge gemeenschap
naast haar politieke zelfstandigheid haar logi,sch en
consequent daaraan verbonden economische zelfstaidig-
heid in grote mate tot werkelijkheid ziet gebracht.
Statistiekbureau.
De langverbeide Statistiekverordening kwam gedurende
dit kwartaal tot stand. De wettelijke bevoegdheden en
verplichtingen zijn thans op dezelfde wijze als in Neder-
land geregeld. Dit geeft het Algemeen Bureau voor ‘de
Statistiek de gelegenheid zijn werkzaamheden op een
verantwoorde basis uit te breiden.
De juist verschenen In- en Uitvoerstatistiek 1953 is
reeds in een veel overzichtelijker kleed gestoken dan haar
voorgangsters. Hoewel nog met de totaal verouderde
nomenclatuur moest worden gewerkt, is het geheel veel
leesbaarder geworden. Van belang is .een aparte tabel,
waarin globaal de goederen voor investeringen en die
voor consumptie bij de invoer werden onderscheiden.
Hieruit blijkt een gestadig stijgen van de invoer van con-
sumptiegoederen gedurende de laatste vijf jaar, waarnaast
de invoer van investeringsgoederen duidelijk onregel-
matigheden vertoont. Het laagst was 1950 (Korea?) en
het hoogst 1952 (uitbreiding bauxietmijnen). De voor-
lopige cijfers voor het eerste halfjaar 1954 vertonen een
scherpe terugslag in de investeringen.
Nederlani nam zowe,l bij de invoer als bij de uitvoer de
tweede plaats in na de Verenigde Staten. Uit de cijfers
blijkt, dat Nederland vrijwel geheel buiten de opbloei
van de mijnbouw blijft staan. Zowel invoer als uitvoer
heeft in hoofdaaak betrekking op consumptiegoederen.
De voornaamste exportartikelen, bauxiet en triplex, gaan
naar Amerikaanse gebieden, terwijl het derde export-
product, rijst, in hoofdzaak naar het Caraïbisch gebied en
Duitsland gaat.
wijzigd, teneinde ook vreemdeliiigen in de gelegenheid te
Stellen, gronden in erfpacht te bekomen. Dit is van be-
lang, nu vele Javanen de Nederlandse nationaliteit hebben
Verloren. – –
Een nieuwe muntverordëning voorziet in de aanmunting
van zilvdren guldens met de beeldenaar van Koningin
Juliana. Vermoedelijk zullen deze per 1 Januari 1956 in
circulatie komen.
Bedrijfsleven.
Voor het eerst werd te Paramaribo een jaarbeurs ge-
houden. Hoewel de buitenlandse, hoofdzakelijk Ameri-
kaanse en Nederlandse, leveranciers de toon aangaven,
was het aantal Surinaamse industrieën frappant groot.
De verwerkende industrie is eigenlijk eerst tijdens en na
de oorlog ontstaan en hiervan waren ter beurze ver-
vertegenwoordigd: parketvloeren, lucifers sigaren, confed-‘
tie, matrassen, schoenén, vermicelli, bananenmeel en Vee-
voeder. Het blijkt dus, dat, ondanks de ongunstige verkeers-
“ligging en de relatief hoge lonen (ongeveer het dubbele van
Nederland) en energiekosten, er toch een rendabele basis
voor verwerkende industrieën in het zo bevolkingsarme
Suriname bestaat.
De triplexfabriek van Bruynzeel zoekt reeds over de
grenzen naar het voor haar zo’ belangrijke baboenhout.
Het bereikbare dèel van de Surinaamse bossen nadert
ree’ds zijn exploitatierens voor deze houtsoort. Reeds
werden de eerste partijen uit Brits Guiana aangevoerd,
waarvoor aldaar een geschikt zeeschip werd aangekocht.
Het ziét er naar uit, dat de bauxietexport op zijn maxi-
mumniveau is gekomen. Een verdere stijging werd niet
waargenomen en is voorlopig ook niet te verwachten
(eerste 7 maanden Sf 27f mln). De export van triplex en
overige houtsoorten steeg met een sprong, resp. tot Sf1,7
en Sf0,8 mln gedurende de eerste 7 maanden 1954 tegen-
over Sf1,2 en Sf 0,3 mln in de overeenkomstige periode
in 1953.
Tezelfdertijd steeg de goudproductie van 102 tot 119
kg, wat niet belette, dat er voor Sf 60.000 aan dit metaal
werd ingevoerd. De deflatiepolitiek van De Surinaamsche
Bank werd geïllustreerd door een verdere teruggang van
de circulatie. Deze bedroeg op 25 September
Sf22.864.316,18. Een zekere geldschaarste bij het publiek
kn ni.t wnrd&’n öntknd
Hierover
wrdii hij
de
dttii1-
Financiële maatregelen.
Nadat reeds in 1949 de belasting op het inkomen van
vennootschappen en andere lichamen drastisch werd
verlaagd, wordt thans gewerkt aan twee afzonderlijke
landsverordeningen, die de herhaaldelijk
,
gewijzigde
,,Inkomstenbelasting 1922″ zullen vervangen. De voor
de vennootschappen zeer geringe progressie, 20-30 pCt,
zal worden bestendigd, terwijl de termijn voor verlies-
compensatie vair2 op 10 jaar wordt gebracht. Verder
worden de regelingen inzake dubbele heffing en deel-
nemingsvrijstelling verbeterd en uitgebreid. Indien deze
verordeningen door de Staten worden aanvaard, zal dit
investering in Suriname zeer zeker aantrekkelijker maken.
Ook zullen enkele belastingen, waarvan de invordering
kostbaarder is dan de opbrengst rechtvaardigt, worden
afgeschaft. –
Jarenlang stond het Gouvernement op het standpunt,
dat geen domeingronden mogen worden verkocht. Deze
politiek wordt niet voortgezet, zodat binnenkort een aan-
vang gemaakt wordt met de verköop van gronden aan
particulieren. De erfpachtverordening zal worden ge-
‘) Zie o.a.: P. M. Netscher, Geschiedenis van de koloni’ën Essequebo, Demerary en Berbice, Den Haag 1888 en G. J. Kruijer, Suriname en zijn buurlanden, Meppel
1951.
nanuei veie Klachien vernomen. OndanKs ae aaienae
invoer zijn de publieke entrepôts vol.
Ook bij de Postspaarbank bemerkt men de geld-
schaarste:
1 Augustus
1953
1 Augustus
1954
(in Sf. 1.000)
Inleg
…………………………
2.131
2.127
Terugbetalingen
………………..
1.903
,
2.036
Meer ingelegd
………………..
228
91
In verband met de nog steeds heersende werkloosheid
besloot de landsregering tot enkele additionel openbare
werken. Hiermede is vooral een aantal ongeschoolden te
Paramaribo gebaat.
Kosten van levensonderhoud.
-‘
Veelvuldig hoort men de klacht van het ,,dure leven”
in Suriname, vooral van hen, die pas uit Europa komen.
Ontegenzeggelijk liggen de prijzen der ve,rbruiksgoederen
hoger dan in’ Nederland of in de Verenigde Staten. Hier-
voor zijn enkele in het oog springende oorzaken aan te
wijzen. De eerste is wel de ongunstige verkeersligging.
Een groot gedeelte van de consumptie-artikelen moet van
overzee wirden aangevoerd. De vrachtprijzen zijn hoog,
mede ten gevolge van het feit, dat Paramaribo het eind-
27 October 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
861
punt is van de aanvoerende scheepvaartlijnen. Over de
cif-waarde wordt een invoerrecht berekend van rond
20 pCt voor het merendeel der goederen.
Belangrijker is evenwel de kleine afzetmarkt van de
importhandel. Op een totale bevolking van 220.000
treffen wij ongeveer 1.000 importerende firma’s aan.
De omzet per firma is daardoor van dien aard, dat
quantiteitsvoordelen bij de inkoop vrijwel nimmer ge-
noten kunnen worden. Erger zijn evenwel de hoge be-
drijfskosten, waardoor het verschil tussen import (=groot-
handels-) prijzen en kleinhandelsprijzen zeer groot is.
Bruto marges tussen 100 en 200 pCt zijn heel normaal.
Zolang de bevolking echter niet aanzienlijk toeneemt
of h,et aantal handelsbedrijven wordt beperkt, valt hier
weinig aan te doen. En het ziet er niet naar uit, dat in
dezen enige veranderi6g komt.
Na een stijging gedurende vier jaar kan thans een
kleine teruggang worden waargenomen in de consump-
tieve uitgaven
3).
Hoewel nog steeds gegevens omtrent de
huishoudbudgetten worden verzameld, laat een publicatie
hiervan nog op zich wachten. Daarom zette Uw kant-
tekenaar zijn notering van kleinhandelsprijzen op grond
van een aangenomen budget, gebaseerd op een nationaal
inkomen van US $ 200 per hoofd per jaar, voort. Hierin
werden alle ,juxe” uitgaven als genotmiddelen, ont-
spanning etc. niet opgenomen. De prijzen werden ge-
durende de maand Augustus van ieder jaar opgenomen,
op grond waarvan met als basis 1950 = 100 de index-
cijfers werden bepaald. Teneinde niet de indruk van te
grote precisiteit te wekken, werden alle bedragen tot hele
punten afgerond.
Index van consumptieve uitgaven
–
Artikeigroep
1
1950
1
1951
1
1952
t
1953
1
1954
Levensmiddelen
…………….ioo
106
113
122
121
Huur en water
……………
100
103
107
113
116
Licht en kook
……………..
100
100
101
101
101
Kleding en schoeisel
………..
100
101
83
74
70
Totaalindex
……………
100
1
104
1
105
1
.110
1
109
De scherpe daling in de post kleding wordt mede ver
–
oorzaakt door het overmatige aanbod, waardoor de
handeismarges aanmerkelijk zijn gedaald. Hoewel ver
–
scheidene textielwinkels economisch niet meer rendabel
zijn, treden er weinig in liquidatie, daar de eigenaren
weinig alternatieve bestaansmogelijkheden hebben.
Ten behoeve van een coördinatie van de landsdiensten
werd Drs J. Groot uit Nederland aangetrokken. Daar er
nog veel hapert aan de efficiëntie van de overheids-
administratie valt er wel het een en ander te verbeteren.
Reeds de invoering van het giroverkeer bracht vele
onvolkomenheden aan het licht.
Paramaribo, October 1954.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D.
‘) Zie ,,Surinaamse kanttekeningen” in
van 23 December 1953.
NATIONALE NOTITIES
Is de wereldeconomie minder conjunctuurgevoelig
geworden?
De in ,,E.-S.B.” van 13 October jI. in bovenstaande
rubriek besproken lezing van Prof. Witteveen over de zo
actuele vraag, of de wereldeconomie minder conjuntuur-
gevoelig is geworden, geeft ons aanleiding tot het maken
van de volgende critische kanttekeningen.
Terwijl wij ons met de maatstaf, welke Prof. Witteveen
aanlegt om de conjunctuurgevoeigheid van het econo-
misch leven te meten, nl. de mate waarin een primaire
(Advertentie)
inkomensvermeerdering verder doorstroomt en niet weg-
lekt via.import, belastingen en besparingen, wel kunnen
verenigen, rijzen er onzerzijds bezwaren tegen de wijze,
waarop hij deze maatstaf hanteert. Prof. Witteveen ver-
gelijkt ni. de gemiddelde invoer-, belasting- en spaarquoten
thans met die vôôr de laatste wereldoorlog. Waar het hier
echter gaat om de verdere doorwerking van een additio-
nele inkomensstroom, zijn hier niet de
gemiddelde,
doch
de
marginale
grootheden interessant. Het is o.i. niet slechts
ondoelmatig hier met gemiddelde quoten te werken, het
lijkt ons ook principieel onjuist. De gemiddelde invoer-,
belasting- en spaarquoten zijn nl. zelve afhankelijk van de
omiang van het nationaal inkomen en wij vragen ons
daarom af of deze grootheden wel kunnen worden ge-
– bruikt om cle intensiteit van een zichzelf voortplantende
inkomensverandering te ramen. Op deze wijze zou men
immers de conjunctuurgevoeligheid afmeten o.a. aan de
hoogte van het inkomen, d.w.z. aan de stand van de
conjunctuur zelf. Slechts indien en voor zover de door
Prof. Witteveen geconstateerde toeneming der gemiddelde
quoten ons zou mogen doen besluiten tot een toeneming
van de overeenkomstige marginale quoten, zou de
con-
clusie’van zijn betoog, ni. dat de doorstroming van een
additioneel inkomen, en daarmede de conjunctuur-
gevoeligheid an het economisch leven, is verminderd,
standhouden. Hiertoe bestaat echter o.i. in het algemeen
geen aanleiding. Slechts wat de belastingquote betreft,
zijn wij – in verband met de progressiviteit van het
belastingstelsel – bereid, uit een toeneming van de ge-
middelde, tot een toeneming van de marginale quote
te concluderen.
Wat betreft de marginale belastingquote – het belas-
tinglek dus – rijzen echter onzerzijds enige andere be-
zwaren tegen het betoog van Prof. Witteveen. Voor zover
nI. de omvang der overheidsuitgaven bepaald wordt door
de belastingopbrengst, houdt het belastinglek op te be-
staan. Het laat zich zeer wel denken dat een door een stij-
ging resp. daling in de welvaart veroorzaakte vergroting
resp. verkleining der bèlastingopbrengst de overheid be-
weegt tot het doen resp. achterwege laten van – minder
urgent geachte – uitgaven, welke zonder deze vergroting
resp. vermindering der belastingontvangsten achterwege
zouden zijn gebleven resp. zouden zijn gedaan. Het lijkt
ons daarom onjuist de totale marginale belastingquote
zonder meer als lek te beschouwen. Wij menen dan ook
dat een betere benadering van de werkelijkheid zou
worden verkregen door de overheidsuitgaven te splitsen in
een autonoom en een van de belastingopbrengst en dus
van de inkomenshoogte afhankelijk deel. Dit betekent dat
we de marginale belastingquote in eerste instantie ook
slechts ten dele als lek zouden mogen zien. Bij nadere be-
schouwing staat dit echter ook voor dit deel van de mar-
ginale belatingquote niet vast. Het is immers zeer wel
mogelijk dat de door een verandering in het inkomen ver-
oorzaakte verandering in het te betalen belastingbedrag
geheel of ten dele op de besparingen wordt verhaald.
Voor zover dit laatste het geval is, is wederom van een
weglekken der belastinggelden geen sprake.
862
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 October
1954
k
Onze ‘ conclusie uit het bovenstaande luidt derhalie,
dat het nog geenszins vast staat dat de. mate waarin een
primaire inkomensverandering zich verder voortplant, en
dus de conjunctuurgevoeligheid van het economisch leven,
rook zonder bewuste conjunctuiirpolitiek door de Over
–
heid, zoals Prof. Witteveen stelt, vergeleken bij de situatie
v66r de laatste wereldoorlog, belangrijk is verminderd:
Rotterdam.
R.
IWEMA.
Amersfoort.
L.
H.
KLAASSEN.
Naschrift.
–
De opmerkingen van de heren Iwema en Klaassen over
mijn lezing voor het N.I.v.Â. raken enkele interessante
punten aan, waarop ik gaarne met een enkel woord wil
ingaan.
De heren Iwema en Klaassen hebben volkomen gelijk,
wanneer zij stellen, dat.. het bij de conjunctuurschomme-
lingen vooral gaat om de
marginale
consumptiequote.
In mijn betoog heb ik dit ook duidelijk uitgesproken
(zie stelling T en II). De kwestie is alleen, dat ik in mijn
statistische benadering bij gebrek aan gegevens omtrent
de marginale quoten voor en na de oorlog van de gemid-
delde quoten ben uitgegaan, in de verwachting, dat de
marginale quoten ruwweg een zelfde verandering zullen
hebben ondergaan. Bestaan voor een dergelijke verwach-
ting echter redelijke gronden? Ik meen van wel..
De gemiddelde invoerquote in Nederland toont een
sterke stijging (van 31,5 pCt in 1938 tot 48,5 pCt in 1953).
Deze stijging blijkt voor het grootste deel het gevolg te
zijn van het feit, dat het invoerprijspeil ruwweg l-maal
zo veel is gestegen als het binnenlands prijspeil. Deze
factor z1 op de zelfde wijze inwerken op de
marginale
invoerquoté, zodat deze dienovereenkomstig hoger wordt.
De gemiddelde invoerquote in de Verenigde Staten toont
geen verandering van belang en speelt dus voor ons
probleem geen rol.
Met betrekking tot de spaarquote kan men in het
algemeen aannemen, dat de marginale spaarquote groter
is dan de gemiddelde. Op de korte termijn zal men de
consumptie ni. in veel geringer mate bij inkomens-
veranderingen aanpassen dan op de lange termijn. Dit is
a priori plausibel en is bovendien door Duesenberry
1)
e.a. op fraaie wijze statistisch onderzocht. Daardoor is
het m.i. wel plausibel, dat wanneer de gemiddelde spaar-
quote duurzaam op een hoger niveau komt, dit met de
marginale spaarquote ook het geval zal zijn. Een geheel
gesloten bewijs voor deze laatste stelling vormt dit in-
tussen niet. De stijging van de spaarquote’komt echte?
alleen naar voren in Nederland en speelt ook daar kwan
;
titatief slechts een ondergeschikte rol.
Bij de belasting moet – wanneer de progressiviteit
van het belastingstelsel niet kleiner wordt, hetgeen zeker
niet het geval zal zijn geweest – een .stijging van de ge- /
middelde belastingquote noodzakelijk oolc een stijging
van de marginale quote impliceren. De heren Iwema en
Klaassen geven dit toe.
Hier werpen zij echter een andere vraag op :Kan het niet
zijn, dat veranderingen in de belastingopbrengst uit zich-
zelf verandeiingen in de overheidsuitgaven veroorzaken en
dus geen rem op de inkomensverandering zijn? Dit .’lijkt
mij ondêr de huidige omstandigheden in het algemeen
onwaarschijnlijk. Ik kan mij nog wel voorstellen, dat dit
enigermate zal gebeuren bij een stijging van de belasting-
opbrengsten; bij een daling lijkt mij dit echter hoogst
onwaarschijnlijk. Integendeel zal dan door steun aan
werklozen, en landbouwers eerder een stijging van uit-
1)
Zie J. S. Duesenberry: ,,Tncome, -Saving and the Theory of Consumer
Behaviour”, hoo fdstuk V.,
gaven ontstaan. Dit is een van de motieven, waarom ik
uit mijn betoog ten slotte de conclusie trok, dat verschil-
lende stabilisereiide factoren
wel naar beneden maar, niet
naar boven
werken en dat daarom in de toekomst in het
algemeen een overheersen van infiatoire . tendenties te
verwachten is.
Men kan natuurlijk stellen, dat het constant houden
van uitgaven. bij wisselende belastingopbrengsten op
zichzelf al een zekere conjunctuurpolitiek impliceert.
Inderdaad ben ik er van uitgegaan, dat de norm van een
sluitende
begroting in elk geval is verlaten. Met ,,bewuste
conjunctuurpolitiek” bedoel ik dan echter nog iets meer:
een welbewuste anti-cycische variatje in uitgaven en
belastingtarieven. En mijn stelling was, dat zelfs zonder
deze laatste ‘de conjunctuurgevoeligheid aanzienlijk
minder is geworden. In die zin meen ik deze stelling ge-
heel te kunnen handhaven.
Rotterdam.
.
H.
J
. wIrrEVEEN.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De weekstaat van De Nederlandsche Bank per 18
October gaf t.o.v. die van de week tevoren enige belang-
rijke mutaties te zien, samenhangende met de krappe
middelenpositie der banken. Niet alleen bleek ni. voor
f20 mln schatkistpapier naar de Centrale Bank in het
kader van haar openmarkttransacties te zijn afgestoten,
doch bovendien werd op haar nog een beroep gedaan ter
grootte van f 33 mln in de vorm van voorschotten in
rekening courant.
Dat de verkrapping zich juist in deze tijd van de ynaand
toespitste, houdt vnl. verband met de technische regeling
van de verplichte kaspercentages der banken. De hiervoor
gestelde minima gelden voor het gemiddelde van telkens
een maandelijkse periode, lopende tot de 22e: Pas tegen
het einde van een dergelijk tijdvak kan blijken, of er –
al naar gelang de middelenpositie in het afgelopen deel
van de periode ruimer of krapper was dan vereist –
overschotten boven of tekorten beneden het verplichte
minimum resteren. Blijkbaar overwoog vôôr 22 October
laatstgenoemde situatie, hetgeen . overigens i.v.m. de
krappe geldmarktpositie der laatste weken niet verwon-
derlijk is. Nèg zou de aanvulling der genoemde tekorten
vermoedelijk niet zo veel zorg hebben gebaard, ware het
niet, dater de laatste weken practisch geen mi4delen meer
uit netto-deviezenverkopen vrjkwamen, terwijl daarente-
gen nog steeds aanzienlijke bedragen voor belasting-
betalingen naar de Schatkist verhuizen.
Waarschijnlijk is echter het ergste leed nu voorlopig
wel geleden; de 22e is nI. thans achter de rug en weldra
zal de uitbetaling van het Rijk aan de gemeenten weer
middelen van het Rijk naar de banken doen vloeien.
Een symptoom van ontspanning werd reeds gevormd
door de verlaging van de callgeldrente tot het minimum
van . pCt op Woensdag 20 October.
De kapitaalmarkt.
De hausse op de aandelenmarkt zette zich gedurende
de verslagweek, zoals uit onderstaande koersen en index-
cijfers blijkt, verder voort. De leiding bij deze stijging
werd tot op zekere hoogte overgenomen van Koninklijke
door Unilever. Vooruitlopend op een verwachte introduc-
tie in New York en de uitkering vân een agio-bonus
maakt de k6ers zich ook bij laatstgenoemd fonds’geleide-
/
(Advertentie)
lijk los van de waarschijnlijke toekomstige dividend-
hoogte. Evenals reeds bij Koninklijke het geval is, wordt
de aandacht dan in overeenstemming met Amerikaanse
gewoonten, in sterker mate geconcentreerd op de verhou-
ding tussen koers en
winst,
op grond van welke beschoi-
wing de Nederlandse internationale fondsen nog ,,goed-
koop” worden geacht.
Deze zich ontwikkelende divergentie tussen dividenden
en koersen voor de grote internationale fondsen, gevoegd
bij het
sprongsgewijze
karakter der koersstijging brengt
bij sommige marktwaarnemers een enigzins onbehage-
lijke stemnhing teweeg, mede op grond van herinneringen
aan de periode vôér
1929.
Met gepaste termen werd op
25
October een sinister jubileum herdacht, ni. dat van
Zwarte Donderdag, de ,,smijtdag”, waarmede
25
jaar
geleden de grote koersdaling in Walistreet begom
Hoezeer momenteel bij het beleggend publiek een opti-
mistische stemming voor
aandelen
overheerst, bleek wel
uit de .koersstijging, waarmede berichten over komende
aandelenemissies van Ketjen en de Assurantie Mij de
Nederlanden van
1845
werden begroet. –
Op de obligatiemarkt werden de bijzonderheden bekend
van de reeds eerder aangekondigde obligatie-uitgiften,
nl. van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
(f20
mln
3
}
pCt obligaties â
99
pCt bij een gemiddelde looptijd
van ca
25
jaar) en van de Gemeente Luik (f 10 mln 3 pCt
obligaties â 101 pCt bij een gemiddelde looptijd van ruim
21
jaar). De Friesch-Groningsche Hypotheek Bank biedt
3 pCt pandbrieven aan â
99
pCt en tegen dezelfde koers
worden door de Rotterdamschê en de. Nederlandsche
Scheepshypotheekbank
3+
pCt pandbrieven beschikbaar
gesteld.
De lagç rentestand hier te lande is niet alleen het ge-
volg van het grote aanbod van niet risicodragend kapitaal,
maar ook van de houding die de Staat hiertegenover
inneemt. Dat het ook andets kan blijkt uit een bericht in
het Algemeen Handelsblad, volgens hetwelk de Zweedse
sociaal-democratische Minister van Financiën heeft be-
sloten tot emissie van een
4
pCt staatslening over te gaan.
Het motief voor deze stap, waarmede de goedkoop-geld-
politiek in dit land wordt verlaten, is beteugeling van de
loon-prijsspiraal en de stijging van de geldcirculatie, in
welke richting inmiddels reeds succes zou zijn geboekt.
Aand. iadexcljfer8
15
Oct.
1954
22
Oct.
1951
.&lgeineen
………………………
209,3 212,8
Industrie
………………… . …..
299,8 304,7
Scheepvaart
195,1 200,8
Banken
…………………………
169,8
169,8
.iidon.
aand.
…………………
66,6
67,7
Aandelen.
A.K.0.
…………………………….
246½
254’%
Philips
…………………………
298½
320
Unilever
…………………………
402 431
H. A. L .
……………………………
164
169Y4
Anaaterd.
Rubber
……………
91
923′
H.V.A.
…………………………….
127½
131½
Kon.
Petroleuna
………………
498
.
512
3
/1
(Zie verder op de volgende blz.).
vaeaheres
(.
‘Voor
.
DEERVN DE
WED.
J. VAN NELLE N.V.
VRAAG OF AANBOD
TABAK-,. KOF1IE- en THEEFABRIEK
op het
gebied
von
te Rotterdam
Kantoorbehoeften
.
.
.
.
‘
. .
.
vraagt voor de afdeling
,
Brandkosten
Machines
MARKTONDERZOEK;
Apparaten
ffabrieks-
‘
en.
–
.
EEN ACADEMISCH GEVORMD
»kantoorgebouwen
MEDEWIRKER
!ndustrieterreinen
..
.
.
.
(econ. drs. of gevorderd econ. student,, die zich
enz.
enz.
in deze richting wenst te specialiseren).
•
Eventueel worden studie-faciliteiten verleend.
is
een annonce in ,,Economisch-
–
.
,.
»•..
….
Statitische Berich
‘
teii” de mst
‘Söilicitaties
‘
te ilchten an de afdeling Personeelszaken, Postbus 817;
elding vn personalia,
.
•:
gaarne met verrn
.
7
–
aanwezen weg.
–
..
,
,
–
-.•
gegeyens över detudie ën eventuele arbeidsvoorgeschiedenis.
u000mffluhflffllffllulIIuHDMIIuohHIiIflIuiffluII
%._
–
Staatsfondsen
15 Oct. 1954
22 Oct. 1954
2%
pCt
N.W.S
79½
80/i
3-3%
pCt
1947 ..
100%
100%
3
pCt Invest. cert
100
9
1a
lOOlhIio
3½
pCt
1951
…………………….
1021 /.o
102%
3 pCt
Dollarlening
96
3
/16
97½
Diverse obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dam
1937 VI
102
2
/2
102
3%
pCt Bataafsche Petr.
102
5
/1
102%
3½
PCt
Philips
1948
…………
102½
3%
pCt Westi. Hyp. Bank ….
99% 99%
J.
C. BREZET.
STATISTIEKEN
WERKLOOSHEID IN
NEDERLAND
‘)9
Maand
Totaal
aantal
werklo-
waarvan
nijverheid
landbouw
losse
arbeiders
30
Sept.
1953
……….
59.000
17.500
2.000 7.600
18.800
3.900
18.900
.
09.800
22.900 7.800
11.200
32.900
16.000
16.000
31
Oct. 1953
………..63.700
Ii
Jan.
1954
……….
35.400
19.500 19.900
30 Nov. 1953
………..74.400
31 Dec. 1953 ………..99.800
17 Febr. 1954
108.800
34.200
20.800
19.800
69.400
.
19.800
7.900
13.600
31
Maart 1954
……….
Z9 April
1954
………..
59.700
15.300
7.900
11.800
31
Mei
1954
………..
47.400
12.100
5.200
10.000
41.500
10.700
4.400
•
8.500 45.100
13.800
4.800 8.700
30 Juni
1954
………..
31
Juli
1954
………..
31 Aug.1954
………..
6l.800
22.000
2.700 6.100
30 Sept.1954
………..
.65.000
22.700
1.800
5.700
1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) Gegevens van arbeidsbureaux; afgerond op honderdtallen. ) Inclusief personen, die tewerkgesteld waren op Sociale Werkvoorzienings-
objecten voor hand- en hoofdarbeiders.
Beschikbare krachten
Beschikbaar
Ervaren leidinggevende techn. en
comm.
kracht,
leeftijd 37 jaar.
OpI. werktuigbouw. Thans belast met de algehele leiding van
middelgrote mach. fabriek in buitenland.
Zoekt overeenk. func-tie.
Prima referenties. Br. onder no. E.S.B. 44-1, Bureau van
dit Blad, Postbus 42, Schiedam.
lii
IIIIIIIIIIIIIIiIIIIIIIII
11
Is
PENSIOEN VOORZIENINGEN
Adviezen op het gebied van:
statuten en reglementen
*
belegging in
vaste.rentedragende waarden
*
zelfstandige aandelenbelegging
*
rendementsverbetering
*
risicodekking
–
HET ØJiRBAU VOOR PENSIOENFONDSEN
– ras
DE TWENTSCHE BANK
uusses: :spe:::::UOr, côo
———-
ACCOUNTANT
v.a.g.a of nJ.v.a.
De te benoemen functibnaris zal het diensthoofd ter
zijde dienen te staan in diens controlerende en advi-
serende taken. Bij gebleken bekwaamheid en geschikt-
heid bestaat de mogelijkheid t.z,t. het diensthoofd op
te volgen.
Leeftijd bij voorkeur tussen 30 en 40 jaar. Weddé
f 775,50
tot 851,50
per maand, ongeacht de bekende
6% salarisverhoging. Kindertoelage overeenkomstig de
voor het rijkspersoneel geldende regeling. Gehuwden
genieten een tegemoetkoming in verplaatsingskosten.
Sollicitatiën met uitvoerige inlichtingen aan burge-
meester en wethouders binnen tien dagen na het ver-
schijnen van dit blad. Bezoek alleen na uitnodiging.
STAD L
33/4
0/0
30-jarige
BuiteIandse Lening
van 1954
groot
1 20.000.000.-
waarvan
f 10.000.000.-
in de vorm van obligatiën aan toonder
wordt uitgegeven….
Voor deze uitgifte is door De Nederland-
sche Bank vergunning verleend onder No.
EZ 4335939.
/
UITGIFTE vn
110.000.000.- 33/
4
0/
Obligatiën
van bovengenoemde lening,
tot de koers van 101 pCt.
De ondergetekende, bericht, dat zij de In-
schrijving op deze obligatiën openstelt te haren kantore op
2 November 1954
van des voormiddags 9 uur tot des na-
middags 4 uur, op de voorwaarden van
het prospectus dd. 22 October 1954.
rospectussen en lnschrijvingsfôrmulleren
zijn bij
ondergetekende verkrijgbaar.
BANQUE
DE PARIS ET DES. PAYS BAS
GEMEENTE ENSCHEDE
Bij de accountantsdienst kan in de rang van
referendaris iste klas worden geplaatst een