Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1925

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 28 1954

Economisch
– Statis
‘tt*sc
l
he
Berichten.__

S

/

De Nederlandse Consunientenbond

Prof. Dr J. Wisselink

Zet het offensief door

/
‘Drs G. Greidanus

De meikvoorziening van ‘West-Nederland

Drs J. C. Gerritsen

Rubber in het Sowjet-blok

*

Dr C. de Strycker

La libération du mouvement des capitaux

entre les pays de Benelux

1

4

‘4%

UITGAVE VAN HET NEDELANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

S

39e JAARGANG

No 1925

WENSDAG 28 APRIL 1954 ‘

ÎT

N
EEN VEILIGE BERGPLAATS
N

voor Uw waardepapieren

en ander

kostbaarheden

verkrijgt U door

het

N
huren van een safeloket in onze brand-
N

H
en inbraakvrije kluizen
H

Nederlandsche

H
Handel-Maatschappij, N.V.

M
M
DEVIEZENBANK

N
HOOFDKANTOOR: ÂMSTERDAM, VIJZELSTRAAT 32
N
H
85
kantoren in Nederland
H

M
111111

liii

11111

VIIII

R. MIES & ZOOHEH

A
0
1720

BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN.

/

Regelmatige reclame

verhoogt Uw goodwill

J
indèlaN.V.

gevestigd te Voorburg (Z.11.)

Uitgifte van

f.
600.000,- GEWONE A4NDELEN

in stukken van f 500,-, ten volle delende in de
iesultaten van het boekjaar 1954 en volgende boek-
jaren, uitsluitend voor houders of kopers van claims.

De inschrijving op f300.000,. aandelen van deze uitgifte
is reeds verzekerd.

Ondergetekende bericht dat de inschrijving op
bovengenoemde uitgifte

tot de koers van

4:

100

.p_.t.
op

-.

DINSDAG 4 MEI 1954

van des voorm. 9 tot des nam. 4 uur

zal openstaan bij haar kantoren te Rotterdam, Amster-
‘ dam, ‘s-Gravenhage en Rijswijk, op de voorwaarden
van het prospectus d.d. 21 April 1954.

Prospectussen en inschrijvingsbiIjetten alsmede, in
beperkt aantal, jaarverslagen over 1953 en statuten
der vennootschap, zijn bij de kantoren van inschrij-
ving verkrijgbaar. . –

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

326

,

S

KAS-ASSOCIATIE N.V.

SPUISTRAAT 172

ArsISTERDAM

Incasso van kwitanties en

handelswissels

ECONOMISCH-.
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro. 8408.

Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,
fr’anco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. – . *
Losse nummers 75 cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertentis.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3). –

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

28 April 1954

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

327

De Nederlandse Consumentenbond

De Nederlandse Consumentebond is een onafhanke-

lijke particuliere organisatie, opgericht op 14. Januari
1953. In April trad de organisatie in de openbaarheid

door uitgifte van haar maandblad, de Consumenten-

gids.

Dat de jonge Organisatie onmiddellijk weerklank heeft

gevonden blijkt uit de zeer snelle ontwikkeling: bij de

oprichting bedroeg het aantal aangeslotenen 161, welk

aantal thans is opgelopen tot meer dan 70.000.

De bond kent naast individuele leden collectieve

leden, zoals de Centrale van Hogere Rijksambtenaren,

het Ambtenarencentrum, de Indische Pensioenbond en

de Nederlandse Onderwijzersvereniging.

in het bestuur van de bond hebben bekende figuren

van zeer uiteenlopende richting zitting, zoals Mej. Mr

J.’ F. M. Bosch (R.K.), secretaris van het College van

Rijksbemiddelaars, Mej. Mr J. J. Ten Broecke Hoek-

stra, Haags gemeenteraadslid van de V.V.D., Prof.

Dr F. de Roos van de Vrije Universiteit en de socia-

listische oud-minister Mr J. in ‘t Veld.

De Consumentenbond tracht de positie van de con-

sument te versterken op drieërlei wijze:

le.
Onderzoek van waren.

De Consumentenbond wil de consumenten van ob-

jectief advies dienen betreffende de velerlei artikelen,

waarvan de kwaliteit in verhouding tot de prijs zeer

moeilijk door de individuele consument kan worden

afgewogen tegen die van gelijksoortige artikelen.

Het ligt in de bedoeling een aantal afzonderlijke

eigenschappen aan een bepaald product te onder-

scheiden en de veischillende meiken op ieder van

die eigenschappen te doen testen door experts.

De test-resultaten t.a.v. de afzonderlijke eigenschappen

van het product en hun prijs worden dan gepubliceerd,

waarbij het, dus mogelijk zal blijken een zekere rangorde

tussen de srschillende merken te onderscheiden t.a.v.

elke eigenschap. Op deze wijze wordt getracht de

individuele consumenten enige bouwstenen te ver-

schaffen om voor ieders individuele geval het juiste

product te kunnen kiezen.

Het onderzoek zal vnl. worden gericht op die waren,
waarvan het vraagstuk van de kwaliteit op een bepaald

moment actueel is. Bij wijze van voorbeeld moge wor-

den gewezen op het recente onderzoek dat de Neder-

landse Consumentenbond heeft laten instellen naar

de kwaliteit in verhouding tot de prijs van verschillende

soorten brandstoffen. Zulks naar aanleiding van de

folder van een grote Haagse kolenhandel, die kennelijk

onjuiste voorlichting aan de consumenten verstrekte.

Een dergelijke objectieve voorlichting omtrent waren

zal het de consumenten mogelijk maken een meer ver-

antwoorde keuze te doen uit de vele alternatieven en

een stimulans inhouden voor fabrikanten om de kwa-
liteit van hun producten te verbeteren. Aldus kan een

bijdrage worden geleverd tot een verhoogde efficiency

van het totale ‘economische bestel.

2e.
Het aank weken van kosenbesef bij de consumenten.

De Consumentenbond wil trachten de consumenten

meer kostenbesef bij te brengen door hen voor t&rekenen

welke belangrijke kosten hun eigen hoge eisen t.a.v.

assortiment, bediening en bezorging meebrengen.

3e.
Het vormen van een tegenwicht tegen kartellering.

De Consumentenbond aanvaardt de ontwikkeling

van de samenwerking in het bedrijfsleven als gegeven,
maar wenst de uitwassen er van te bestrijden. Derhalve

tEacht de Consumentenbond die overeenkomsten tussen

producenten en handelaren op te sporen, die er op ge-
richt zijn de consumenten onredelijk te belasten. Der-

gelijke overeenkomsten zal de bond openbaar maken

teneinde de publieke opinie wakker te schudden. Voorts
zal hij de aandacht van Regering en volksvertegenwoor-

diging hiervoor vragen.

Ten slotte streeft de Consumentenbond er naar van

de aanvang af te worden betrokken bij de opstelling

en uitvoering van alle regelingen in het bedrijfsleven

waarbij het consumentenbelang een grote rol speelt.

Hiertoe kan het gewenst zijn te trachten zitting te ver-

krijgen in bepaalde lichamen der Publiekrechtelijke

Bedrjfsorganisatie en voorts bijv. in de in het Wets-

ontwerp Economische Mededinging voorgestelde Com-
missie Economische Mededinging.
‘s-Gravenhage.

W.
DRECHSEL, econ. drs.

INHOUD

Blz.

De Nederlandse Consumentenbond,
door Drs W.

Drechsel …………………….’
………
327

Zet het offensief door,
door Prof. Dr J. Wisselink
329

De melkvoorzienin van. West-Nederland,
door

Drs G. Greidanus
……………………
‘. 331

Rubber in het Söwjet-blok, door Drs J. C. Gerrit-

sen
………………………………..
334

La libération du mouvement des capitaux entre les

pays de Benelux, door Dr C. de Strycker
……
337

Blz.
Economische kroniek van Indonesië,
door Prof
DrA. Kraai
…………………………
339

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet

342

DeBelgische geld- en kapitaalmarkt in Maart

1954, door Dr L. Deimotte
……………..
342

Statistieken:

Emissies in 1954
……………………..
344

Wisselkoersen
………………………..
344

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit.. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mértens;

J.
van Tichelen;
R. Vandeputre; A. Vlerick.

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Prof. Dr J. WISSELINK, Zet het offensief door.
In’ ,,E.-S.B.” van 21 April ji. heeft schrijver beto’ogd,

dat de halfweg-positie in de liberalisatie, waarbij wel

contingenten worden. opgeheven, doch invoerrechten
blijven gehandhaafd, onhoudbaar is. West-Europa (en

inzonderheid de kleine landen) zal, figuurlijk gesproken,

‘6f het offensief naar een volledige liberalisatie moeten

doorzetten 6f terug koeten naar de uitgangsstelling.

Dit laatste wil zeggen het wederom instellen van contin-

genten. Europa heeft een rationele productie nodig,

alleen reeds met het oog op de kosten van levensonder-

houd, doch vooral voor zijn export buiten Europa.

Meerdere protectie binnen Europa is een stap terug op
de weg naar een basis voor de toekomstige collectieve

welvaart. Europa als geheel heeft

een werkelijk vrij

markt nodig. Wanneer de gehele vrijmaking direct nog

hiet realiseerbaar blijkt, zou een geleidelijke oplossing

overwogen kunnen worden, ni. de onmiddellijke ophef-

fing van invoerrechten, met handhâving c.q. wederin-

stelling van een voorlopige contingentering, die een snel

schematisch-afiopend karakter moet hebben. Er moet

tevens een einde komen aan exportrabatten, speciale

fiscale faciliteiten enz. De onderlinge afsçhaffing van

invoerrechten moet alleen gelden voor de deelnemende

Europese landen. Het lijkt niet wenselijk, voor te
sc
h
r
j

ven uit welke van de samenwerkende’ landen een bepaald

land de vastgestelde invoer moet toelaten.

Drs G. GREIDANUS, De meikvoorziening van West-

Nederland.

Reeds in 1933 zag de Regering zich gedwongen een

speciale consumptiemelkregeling op wettelijke basis voor

West-Nederland te ontwerpen en sinds het vrijlaten van

de straatprijs van consumptiemelk op’ 19 April
1953

gaan er opnieuw stemmen op voor eén regeling om op
doeltreffende wijze het hoofd te kunnen bieden aan de
moeilijkheden, die eigen zijn aan de consumptiemelk-

voorziening van Westelijk Nederland. De consumptie-

‘melkregeling van de ‘jaren dertig was toe te schrijven aan
‘het feit, dat de consumptiemelk ten gevolge van de afzet-

• moçilijkheden voor. de zuivelproducten in toenemende

mate werd blootgesteld aan de concurrentie van de in-

dustriemelk. Tegelijk met het vrijlaten van de consumen-

tenprjs in. 1953 kwam de aanvullingsmelkregeling voor

de Westelijke tekortgebieden te vervallen. Sindsdien

kunnen de standaardisatiebedrjven de kosten van de

aanvullingsmelk in beginsel”rechtstreeks op de consument

verhalen, wat leidde tot verhoging van de melkprjs.

De veehouders in het Westen profiteerden hiervan en

ontvingen een naar verhouding hogere melkprjs. Dit

gaf moeilijkheden bij ‘de meikvoorziening van de in-

dustriebedrjven, zodat nu van deze zijde de wens tot

regeling naar voren is gekomen.

Drs J. C. GERRITSEN, Rubber in het Sowjet-blok.

De gezamenlijke importen van natuurrubber in het
Sowjet-gebied staan in de laatste jaren op een niveau

van 150.000 â 200.000 ton. De leveranties aan Rusland

worden hoofdzakelijk door Malakka en Engeland ver-

richt; de leveranties aan China zijn sedert 1952 afkom-
stig van Ceylon. Het is waarschijnlijk dat de Russische

productie van natuurrubber tezamen met die van Roe-

menië en Hongarije voorshands tenminste 15.000 ton

bedraagt. De rubbervoorziening van Rusland door mid-

del van synthetische rubber gdat ver uit boven de omvang


der natuurrubberleveranties, zomede van. de inheemse

productie van natuurrubber. De productie van synthe-
tische rubber in Rusland beloopt thans, naar men aan-

neemt, ongeveer 250.000 ton. Wordt het vijfde vijfjaren-

plan met succes uitgevoerd, dan zal de productie in de

naaste toekomst tot ongeveer 350.000 ton per jaar stijgen.

Niet alleen de nationale bedrijven voorzien in Ruslands

behoefte aan synthetische rubber, ook de in Oost-

Duitsland in bedrijf zijnde fabriek te Schkopau draagt.

hiertoe bij. De rubberverwerkende indutrie in Rusland

‘is in zeer sterke nate op de vervaardiging van banden

ten behoeve van—vrachtauto’s en tractoren ingesteld.

Mocht er een intensief handelsverkeer tot stand konien

tussen Oost en West, dan is het mogelijk dat de wereld-

rubbervoorziening veranderingen zal ondergaan.

Dr C. DE STR YCKER, La libération du mouvem’ent, des

capitaux entre les pays de Benelux.

De kapitalen, die door Nederlandse ingezetenen zijn

geïnvesteerd of gedeponeerd in België en Luxemburg

genieten een bijna volledige vrijheid. Deze kapitalen, kun-

nen niet alleen zonder enige fornaliteit worden gerepa-
trieerd, maar kunnen ook opnieuw worden geïnvesteërd’

in de B.L.E.U. in iedere vorm die de bezitter wenst De

ingezetenen van de B.L.E.U. kunnen kapitalen overma-

ken naar Nederland en ze daar in iedere yorm investeren

‘of beleggen. Van deze mogelijkheden voor de ingezetenen

van de B.L.E.U. wordt niet in belangrijke mate gebruik

gemaakt, o.a. omdat iedere buitenlandse investering in

Nederland toetemming behoeft en deze slechts wordt

gegeven, indien de investering van belang is voor Neder-

land. De vrije beweging van goederen, personen en

kapitaal is essentieel voor de verwezenlijking van een

ware economische unie tussen de Benelux-landen.

4
– SOMMAIRE –

Prof Dr J. WISSELINK, Poursuivons l’offe4sive. ‘-

Dans 1′,,E.-S.B.” du 21 octobre, l’auteur estimait

la politique de demi-mesure suivie en matière de libé-

ration, supprimant les contingents, mais maintenant les

droits de douane. L’auteur plaide dans cet article en

faveur d’une libéralisation intégrale.

Drs G. GREIDANUS, L’approvisionnement en’ lait dans

l’Ouest des Pays-Bas.

Cet article contient quelques éclaircissements sur les

règlements concernant la consommation du lait dans

l’Ouest des Pa5’s-Bas, en vigueur vers avant et après la

guerre. , –

Drs J. C.’ GERRITSEN, Le caoutchouc dans le bloc

soviétique.

L’auteur donne tout d’abord un aperçu des importa-

tiohs et de la production de caoutchouc naturel et de

caoutchouc synthétique dans le bloc soviétique. II exa-

mme ensuite la situation de l’industrie du caoutchouc.
11 étudie enfin les conséquences d’une intensification

des relations commerciales Est-Ouest sur l’approvision-

nement mondial en caoutchouc.

Dr C. DE STR YCKER,’La libiratioh du mouvement des

capitaux entre les pays de Benelux.

L’auteur expose les mesures de libéralisation relatives

au mouvement des capitaux, prises entre les pays de

Benelux. L’auteur insiste ensuite sur l’intérêt que pré-

sente la libre circulation des biens, des personnes et des

capitaux enre les pays ‘de Benelux.

28April1954

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

329

Zet het offensief door

De halfweg-positie bij de liberqlisatie is onhoudbaar.

In ons vorig artikel
1)
werd eerst gewezen op de struc-

turele overcapaciteit der collectieve Westeuropese textiel-

industrie, op haar zeer belangrijke export en op de

noodzakélijkheid van het behoud van een goede export-

positie op de overzeese markten. –

Tevens werd betoogd, dat de concurrentie op deze

markten si’erk toeneemt en dat Europa zich moet haasten

on de collectieve rationalisatie te bevorderen en de

kostprijzen te verlagen. Hierbij is essentieel de crëring
van één grote Vrije Westeuropese markt, omdat alleen

deze een aanmerkelijke vergroting der productieseriçs en

een belangrijke kostprijsverlaging mogelijk maakt.

Voorts werden belicht de gevaren der tegenwoordige

halfweg-positie in deze liberalisatie (waarbij wèl con-

tingenten wordeli opgeheven doch invoerrechten worden

gehandhaafd) voor die bedrijfstakken in de kleine landen,
welke hoge initiale kosten per serie hebben (zoals de voer

de export zeer belangrijke textieldrukkerij).

• Deze halfweg-positie is onhoudbaar en West-Europa

(en inzonderheid de kleine landen) zal, figuurlijk ge-

sproken, ôf het offensief naar een volledige liberalisatie

van de bovengenoemde bedrijfstakken moeten doorzetten

èf terug moeten naar de uitgangsstelling. Dit laatste wil

zeggen het wederom instellén van contingenten.

Hieronder zullen beide alternatieven worden bezien.

Terugtocht. weinig aanlokkelijk.

Er zouden in de kleine landen enkelen, en misshien

wel meerderen, kunnen zijn voor wie deze ontwikkeling

aanleiding zou kunnen zijn om een vergroting, althans

handhaving te vragen,van de bestaande bescherming voor

de betrokken bedrijfstakken. Indien men echter de struc-

turele positie der Westeuropese drukkerij-industrie beziet,

moet men zich wel ernstig afvragen of dit verstandig zou

zijn. Europa-als-geheel, arm als het au fond is, heeft een
rationele productie nodig, alleen reeds met het oog op de

kosten van levensonderhoud, doch vooral voor zijn
export buiten Europa. Voor de overbevoikte landen

geldt dit al zeer sterk. Meer protectie binnen Europa
is een stap terug op de weg naar een basis voor onze

toekomstige collectieve welvaart.

Europa als geheel heeft slechts een werkelijk vrije

markt nodig. En de kleine landen hebben precies hetzelfde

nodig, een markt zonder
conti.ngenteringen
en zonder

invoerrechten. Zij moeten alleen maar werkelijk gelijke

kansen hebben.
Het creëren van de vrije Europese markt is een eco-

nomische manoeuvre. Zij is te vergelijken met een, tac-

tische, manoeuvre. De tactiek leert, dat men niet halver-
wege in een aanval kan blijven stilstaan. Dit is gevaarlijk

en geeft bijna altijd grote verliezen voor de aanvaller.

En Europa is in de aanval om een positie te bezetten,

waarin welvaart voor onze volken mogelijk is. Men moet
ôf voorwaarts
èf
terug.

Het doorzetten van een aanval kost offers, doch deze

offers zijn bijna altijd geringer dan die,, welke inhaerent

zijn aan het halfweg stoppen en afwachten. Het alternatief

van de terugtocht is weinig anlokkelijk: men offert dan

vrij zeker de kans op een collectief rationelere productie

en een redelijke exportpositie op.

De conclusie moet dus wel luiden: zet de aanval door,

1)
,,Het tempo der Vlesteuropese liberalisatie” in ;,E.-S.B.” van 21 April 1954.
ook al-kost het offers. Er is geen keus. Tot de O.E.E.C.-

landen zouden wij dan ook de vraag willen richten:

schep nu spoedig een werkelijk vrije markt, zonder invoer-

rechten en zonder contingenteringen, maar ook zonder

exportsubsidies ed. Geef ruimte in Europees verband!

Ongetwijfeld zijn er moeilijkheden te overwinnen. Een

doortastende aanvoerder veroorzaakt echter in het alge-

meen dè minste vérliezen in zijn troep. En er is toch al

een voorbeeld van een gelukte aanval in de strij4 om de

Europese welvaart in de Europese Kolen- en Staal-

Gemeenschap. En de problemen der E.K.S.G. snijden

toch oneindig dieper in in het gehele economische leven

en zijn toch van totaal andere dimensies dan die der

drukkerij-industrie.

De voördelen voor consument en producent van een

geheel vrije markt springen in het oog. De consument

krijgt een goedkoper product, allereerst doordat de

invoerrechten wegvallen en vervolgens omdat de produ-

cent onder gunstiger voorwaarden kan fabriceren.

De producent krijgt een belangrijk grotere markt,

waardoor:

mogelijkheden tot specialisatie per land en per be-

drijf;

langere series per dessin;

versterking van de concurrentiepositie op de over-

zeese markten.
Invoerrechten en exportrabatten e.d. voor bedrukte weef-

sels weg!! Snel en schematisch afnemende contingenten.

Ik heb voldoende vertrouwen in het inzicht van de

Nederlandse textieldrukkers om aan t mogennemen dat

zij, long-term en short-term afwegend, de bedoelde

werkelijke vrijmaking van de Europese markt’zouden aan-

vaarden. Wij kunnen ons echter voorstellen dat, ondanks

de genoemde long-term voordelen, men in andere be-

trokken landen iets voorzicitiger te werk zou willen gaan.

Wanneer derhalve de vrjmaking direct en voor 100 pt

nog niet realiseerbaarblijkt, zou ook een geleidelijke op-

lossing overwogen kunnen worden. Maar dan langs
de

andere weg!
Niet de weg
ïan
de liberalisatie met behoud

van invoerrechten, die de collectieve rationalisatie in de
weg staan, maar de weg van de onmiddellijke opheffing
vn invoerrechten voor bedrukte weefsels, desnoods met

handhaving c.q. wederinstelling van een (voorlopige)

contingentering, die echter een snel schematisch-aflopend

karakter moet hebben.
1
Dat dan ook tevens een eind moet

komen aan exportrabatten, speciale fiscale faciliteiten

enz. (met contrôle hierop!) spreekt vanzelf. Anders wordt

de afschaffing van invoerrechten omgaan.

Eveneens zou de onderlinge afschaffing van invoer-

rechten op prints alleen moeten gelden voor de deelne-

mende Europese landen. Men stelt geen premie op het

zich onttrekken aan collectief Europees werk!
Onderstaand veroorloven wij ons een suggestie voor
een dergelijke gedeeltelijke vrjmaking, waarbij wij ons

voorbeeld moeten beperken tot de zes meergenoemde lan-

den, omdat voor de overige O.E.E.C.-landen zelfs geen

benaderende cijfers te verkrijgen waren.

In de hierna volgende tabel lezen wij, dat het verbruik

van bedrukte weefsels in déze laiiden in 1952 ca 65.000 ton

bedroeg. De onderlinge goederenruil in de hierboven ge-

noemde landen (waarbij de Benelux als eenheid is be-

schouwd) is in 1952 2.856 ton geweest, m.a.w. 4 â
5
pCt

330

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1954

van het verbruik. Het lijkt ons toch zeker aanvaardbaar

dat deze onderlinge ruil in eerste instantie wordt opge-

voerd tot bijv. 10 pCt van ht verbruik, d.w.z. ca
6.500

ton. Al te lange tijd heeft Europa ni. mijns inziens niet.

Deze hoeveelheid van 6.500 ton vormt dan voor het

geheel der landen de onderlinge goederenbeweging. Hierbij

moet voor elk der betrokken landen de toe te laten hoe-

veelheid afhankelijk zijn van het verbruik in dat land,

m.a.w. de import die een land minstens moet toelaten uit

de andere landen van de groep zal 10 pCt moeten zijn

van het verbruik in dat land
2)

Hoe in dit geval deimportcontingenten per land er uit
zullen zien, moge blijken uit onderstaande tabel:

Verdeling van het 10 pCt-importcontingent

over de samenwerkende landen

Verbruik 1952

1
Contingent
Landen—
in tonnen
I
in tonnen

West-Duitsland
1

30.558

1
3.056
Frankrijk
9.047
905
Italië
1

18.457

1.846
Benelux
1

6.242
624
Zwitserland
1.236
124
1

Samen
65.540
6.555

De cijfers in de laatste kolom mïeten worden be-

schouwd als minima die de betreffende landen toe moeten

laten uit de samenwerkende landen. Uiteraard hebben de

invoerende landen het recht de invoer boven het vast-

gestelde kwantum toe te staan. In bovengenoemde con-

tingenten mogen uiteraard niet de invoeren van de niet

medewerkende landen begrepen worden. Het is, zoals

gezegd, niet rationeel om een premie te stellen op het zich

onttrekken aan collectieve Europese arbeid. Hiervoor

zullen dè betreffende regeringen de nodige maatregelen

zelf moeten nemeli.

Het lijkt niet wenselijk, voor te schrijven uit welke van

de samenwerkende landen een bepaa’d land de vastge-

stelde invoer moet toelaten. De Vrije concurrentie zal hier

haar werk moeten kunnen verrichten en ieder kan dus

trachten een zo groot mogelijk deel van het totale import-

contingent te bemachtigen. Ik vraag mij echter af, of het

dan niet geboden is, om in dit hoeveelheidscontingent

ook een waardeplafond aan te brengen, teneinde bij de

overgang te grotd schokken te vermijaen.

Het bovenstaande betoog zouden wij mutatis mutandis

willen laten gelden voor het geheel der O.E.E.C.-landen;

slechts door het ontbreken van de benodigde cijfers

hebben wij onze uitwerking tot genoemde zes landen

beperkt.

Résumé.

Strategie en tactiek hebben bepaalde grondregelen.

Niet alleen de theorie doch ook de practijk leert dat men

tegen deze grondregelen niet ‘ongestraft kan zondigen.

West-Europa zondigt er mômenteel wat de drukkerij-

industrie betreft zwaar tegen, door een aanval halfweg te

stoppen en in deze zeer ongunstige positie te blijven

$) Het relateren van de betrokken contingenten aan het binnenlands vbruik
voorkomt dat de contingenten onderwerp worden van handelspolitieke onder-
handelingen. Niets is funester voor het industriële ,,plannen” in een structurele
lijn, dandat op onderdelen weer een weifelende politiek wordt gevolgd.

zitten. Zulk een stelling is geen uitgangspunt en is geen

doel. Zij biedt, in onderscheid met een afwachtingspositie,

vrijwel geen beschutting. Een halfweg-positie geeft slechts

nodeloze verliezen. Men moet lf vooruit, ôf men moet

terug naar een veiliger en minder geëxponeerde stelling.

Aarzelt men en blijft men zitten, dan veroorzaakt men

grote verliezen aan mensen en aan materieel.
Indien wij met de liberalisatie van ,West-Europa niet

kunnen besluiten om èf aan te vallen ôf terug te trekken,

zullen belangrijke sociale en economische verliezen ons

deel zijn. Men zie wat zich nu reeds in de Belgische

drukkerij-industrie begint af te tekenen. En het ergste is

dat met deze verliezen
geen enkel positief doel
gediend

wordt. De in deze volstrekt doelloze positie sneuvelende
manschappen zijn slechts een aanklacht tegen een aarze-

lende leiding, die hen in deze positie laat.

Ook de regimentscommandanten, in casu de leiders der

ondernemingen, kunnen zelf in hun eigen onderdeel niet

de onder deze omstandigheden nog meest-juiste maat-

regelen treffen, om de verliezen te beperken, ofridat ze

niet weten of er straks v66r ôf achteruit bevolen zal

worden. Meii weet o.a. ook nog niet wat men ten aanzien

van aantrekking van medewerkers, opleiding enz. moet

doen.

Wat nodig is, is een positief plan en een positief eerste

bevel, opdat zowel de regeringen van de landen, als de

industrieën en de handel in elk land op hun beirt verder

kunnen ,,plannen”. Indien de lijn der structurele ont-

wikkeling niet vastligt en althans niet een ,,target timing”

van de in deze lijn geprojcteerde stappen vaststaat, kan

men in een- onderneming en collectief in een indutrie

slechts ten dele reorganiseren.

Wat immers bij een liberalisatie goed kan zijn, kan een

misgreep blijken indien de terugtocht bevolen zou moeten

worden. Dat ook de opvoering der productiviteit in de

ondernemingen hieronder lijdt, of althans vertraagd

wordt, is duidelijk.

In de krjgskunde en in de krijgsgeschiedenis wordt ht

..niet nemen van een decisie, als deze zeer nodig is, de

verantwoordelijke leiding zwaar aangerekend. Een decisie,

waaraan fouten kleven, wordt veel minder erg geacht.

Zo zalmen later ook zwaar oordelen over de fout die

Europa nu collectief dreigt te maken ten aanzien van een

belangrijke industrie. De fout dat wij, door gebrek aan
moed, niet de positie durven te veroveren waarin onze

jonge mensen straks economisch eh sociaal kunnen adem-

halen. Deels wellicht uit conservatisme, doch vooral uit

angst voor verliezen.
Deze verliezen zullen er zeker zijn, in de gelederen van

alle Europese drukkerijen en ook in de onze. Verliezen

welke echter – in onderscheid met die in.de
tegenwoordi-

ge halfweg-positie
– doel hebben
en welke bovendien

minder zullen zijn dan de toekomstige verliezen welke ons

wachten indien wij een behoorlijke collectieve Europese

xportpositie niet bereiken. Bij een uitgesproken struc-

turele overcapaciteit betekent een straks sterk verminderde

export een economisch gebrek aan lucht. En gebrek aan

lucht betekent èn doden door verstikking èn amechtige

overlevenden.

Er is nu in ieder geval een decisie nodig. Maar laat

deze decisie dan zijn het bevel tot het
nu
doorzetten van

het offensief.

Rotterdam.

.

J. WISSELINK.

28April1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

331

De meikvoorziening van West-Nederland
Inleiding.

Het Westen van ons land is op het punt van de melk-

voorziening al lange tijd een zorgenkind van de Overheid

en van het bedrijfsleven geweest. Reeds in 1933 zag de

Regering zich gedwongen een speciale consumptiemelk-
regeling op wettelijke basis voor West-Nederlana te ont-

werpen en sinds het vrijlaten van de straatprjs van con-

sumptiemelk op 19 April 1953 gaan er opnieuw stemmen

op voor een regeling om op doeltreffende wijze het hoofd

te kunnen bieden aan de moeilijkheden, die eigen zijn

aan de consumptiemelkvoorziening van Westelijk Neder-

land.

De omstandigheden, die in de crisisjaren tot een regeling

noopten en die thans om een regeling vragen, zijn echter

niet dezelfde. De consumptiemelkregeling van de jaren

dertig was toe te schrijven aan het feit, dat de consumptie-

melk ten gevolge van de afzetmoeilijkheden voor de

zuivelproducten in toenemende mate werd blootgesteld

aan de concurrentie van de industriemelk, waardoor de

rentabiliteit van het bedrijf van de consumptiemelkers in

het Westen ernstig in gevaar dreigde te komen.

Door het vrijlaten van de consumentenprijs in 1953

zijn er echter moeilijkheden ontstaan, die eigenlijk net

tegengesteld zijn aan die in de jaren dertig. Tegelijk met

het vrijlaten van de consumentenprijs kwam nl. de aan-

vullingsmelkregeling voor de Westelijke tekortgebieden

te vervallen. Sindsdien kunnen de standaardisatiebedrjven
de kosten van de aanvullingsmelk in beginsel rechtstreeks

op de consument verhalen. Dit leidde reeds enkele malen

tot een verhoging van de melkprijs voor de consument

in het Westen
1).
De veehouders in het Westen, op wier

melk de hogere aanvoerkosten uiteraard niet drukten,

profiteerden hiervan en ontvingen een naar verhouding

hogere melkprijs. Dit gaf evenwel moeilijkheden bij de

melkvoorziening van de industriebedrjven, zodat nu van

deze zijde de wens tot regeling naar voren is gekomen.

Tot goed begrip van de consumptiemelkregeling in de

jaren dertig, mag eerst op drie verschilpunten tussen

het Westen en derest van Nederland worden gewczen,

verschillen, die tegenwoordig ook nog voor een belangrijk

deel van kracht zijn:

De grote bevolkingsconcentratie in het Westen.
In het Westen met zijn vele grote steden woonde onge-

veer de
tlelft
van de Nederlandse bevolking en de vraag

naar consumptiemelk was hier dan ook naar verhouding

het grootst. Om dit te illustreren zij vermeld, dat van de

melk, die in Noord- en Zuid-Holland de boerderij verliet,

meer dan de helft voor consumptiemelk was bestemd.

Hef speciale karakter van de melkhandel en de melk-

voorziening in West-Nederland.

Oorspronkelijk hebben de veehouders in het Westen

de melk zelf aan de klanten in de steden geleverd, maar
met het groter worden van de steden werd dit onecono-

misch en schoof zich de figuur van de slijter tussen de

veehouder en de consument., In een later stadium bleek

er ook nog plaats voor een grossier, een situatie, die in

de. jaren dertig allqen in West-Nederland werd aange-

troffen. Verder ontstond er in Zuid-Holland een vijftal

veilingen voor de afzet van melk.

Door de constante behoefte aan melk in de steden was

1)
Het Bedrijfschap
voor Zuivel heeft deze prijsverhoging nog enigermate trachten
op te vangen door aan alle in het zgn. westelijk consumptiemelkgebied en alle in
de tekortgebieden van overig Nederland in consumptie gebrachte melk bij voorrang
van de subsidie uit het L.E.F. een toeslag van 11ct resp. j ct per liter Uit te keren.

de boer in het Westen er van lieverlede aan gewend

geraakt het gehele jaar door een zoveel mogelijk gelijke

hoeveelheid melk te pi oduceren. De middelen, welke hem

daarbij ten dienste stonden, waren er voor te zorgen door

geregelde verkoop van afgemolken vee en bijkoop van

elders van pasgekalfde koeien (zgn. ,,verse” koeien) zijn

melkproductie op het gewenste niveau te houden of weI

te trachten dit te bereiken door zijn melkvee zoveel

mogelijk over het gehele jaar gelijkelijk verdeeld te laten

afkalven.

Het spreekt vanzelf, dat de eerste methode extra-kosten

met zich bracht, doch de opbrengst van de melk stelde

hem doorgaans tot zodanige uitgaven wel in staat. Deze

bedrijfsvoering stempelde hem tot de typische taxemelker

en dit bleef hij, toen naderhand de slijter en nog later
ook de grossier de schakel tussen de producent en de

consument ging vormen.

Het speciale karakte van de meikveehouderij in het

Westen.

Er bestonden in de jaren dertig grote verschillen tussen

de aard van het meikveehouderijbedrijf in het Westelijk
consumptiemelkgebied en het karakter van de melkvee-

houderj in overig Nederland. In de eerste plaats hielden

de boeren in het Westen in vergelijking tot de rest van

Nederland veél vee per ha aan. Dit werd vooral in de

hand gewerkt, doordat zij over veel ruwvoeder uit eigen

bedrijf en veel afvalproducten
4
van diverse industrieën

(bijv. bostel, natte en droge pulp, 9poeling, etc.) konden

beschikken.

Het waren in het bijzonder twee soorten boeren, die

hun ste’mpel drukten op het melkveehouderjbedrijf in het

Westen: de zelfkazende veehouders en de consumptie-

melkers. De consumptiemelkers streefden in eerste aanleg

naar een zo hoog mogelijke melkproductie, ongeacht het

vetgehalte. De kaasmakers hadden uit ervaring geleerd,

dat de kaasproductie uit melk met 3,5 pCt vet hun het

voordeligst uitkwam. Vandaar dat acties tot kwaliteits-

verbetering en verhoging van het vetgehalte van de melk

bij de boeren in het Westen voordien in het algemeen

weinig gehoor hadden gevonden.

De zelfkazers verhandelden hun product bij voorkeur

individueel (omdat dan de betere soorten een hogere prijs

op de markt opbrachten) en niet coöperatief. Naast het-

geen hierboven omtrent de bedrijfsvoering van de con-

sumptiemelkers werd gezegd was dit één der redenen, dat

de boeren in West-Nederland erg individualistisch waren

ingesteld en moeilijk vôor een gezamenlijke actie waren

te winnen.

Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat de zelf-

kazende veehouders een nuttige functie in de melkvoor-

ziening van West-Nederland vervulden doordat zij tijdens

de tekortperiode in de winter de kaasproductie geheel of

gedeeltelijk stopzetten en de melk zoet leverden. Dit

kwam aan een regelmatige voorziening van de consumptie

en de industrie zeer ten goede
2).

De consumptiemelkregeling in het Westen des lands in de

jaren voor de ôorlog.

Toen er tijdens de crisisjaren ten gevolge van de afzet-

moeilijkheden bij le zuivelproducten een surplus aan

‘) Literatuur: C. Schiere, Het bedrijf van de zelfkazers in Utrecht en Zuid’
holland (Utrecht, 1938). Dr B.G.L.M. Tosseram, Het melkwinningsgebied van Amsterdam. Een socio-
grafische studie over consumptiemelkera (Purmerend, 1936).

332

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April
1954

industriemelk ontstond en deze de consumptiemelk con

currentie ging aandoen, heeft de Regering ingegrepen door

voor West-Nederland een speciale consumptieregeling ‘op

wettelijke basis in het leven te roepen. Deze trad
5
Maart

1933 in werking. Het gebied, waarop de nieuwe regeling’

van toepassing werd verklaard en dat sindsdien bekend

stond als het wettelijk aangewezen gebied, is ii4 de loop

der jaren uitgebreid. In 1937 omvatte het alle grote steden

in West- en Midden-Nederland (Amsterdam, Haarlem,

Leiden, ‘s-Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht, Utrecht,

Hilversum en Amersfoort) met inbegrip van een groot

aantal aangrenzende gemeenten. Het gebied, waaruit het
wettelijk aangeezen gebied zijn consumptiemelk betrok,

was echter veel groter (ongeveer 2x zo groot). Het ge-

deelte hiervan, dat niet tot het wettelijk gebied behoorde,

ondervond in zoverre de gevolgen van de nieuwe rgeling,

dat de boeren in dit gedeelte, die al sinds jaren aan het

wettelijk gebied consumptiemelk hadden geleverd, ook de
voordelen van de consumptiemelkregeing deelachtig kon-

den worden (ni. indien zij hun meikleveranties aan het,

wettelijk gebied b1even voortzetten).

Doel van de consumptiemelkregeling was in het Westen

een lonende prijs voor de consumptiemelk af-boerderij te

effectueren en tegelijk de kwaliteit van de afgeleverde

melk te verbeteren. Hieronder moge nader blijken op

welke wijze deze beide doeleinden werden bereikt.

Het verkopen, vervoeren en afleveren van consumptie-

melk binnen het wettelijk aangewezen gebiel werd aan

een vergunning van de Nederlandse Zuivlcentrale – in

1933 nog Crisis-Zuivelcentrale geheten – gebonden. De

handel werd aangespoord de benodigde consumptiemelk
– ook wanneer deze van buiten het wettelijk gebied werd

betrokken – op basis van een uniform regeringscontract

(jaarcontrâct) van de melkveehouders in te kopen. Bij het

aangaan van een dergelijk contract verbond de boer zich

aan de betreffende handelaar het gehele jaar door dagelijks

een bepaalde hoeveelheid melk (dit was de zgn. taxe
3))
te

leveren. De Zuivelcentrale stelde voor de taxemelk een

minimum-inkoopprijs vast, welke steeds boven de zuivel-

waarde van de industriemelk lag.

De berekening van de minimum-inkoopprijs beruatte op het volgende. Men
ging Uit van de zuivelwaarde. De voornaamste versierkte producten in het Westen
warm volvette boerenkaas en gecondenseerde melk en melkpoeder van de pro-ductenfabrieken van Rotterdam en omgeving. De realisatiewaarde van de melk
bij verwerking tot gecondenseerde melk en melkpoeder waa direct bekend, omdat
de fabrieken de inkoopprijs van de melk
wekelijks
vastatelden en publiceerden (zgn. industrienotering Rotterdam).
voor de kaaswaarde nam men aanvankelijk 20 x de notering van tweede kwali-
teit kaas Bodegraven plus de uitkering uit het Landbo,twcrisisfonda. (De noteringen
van de markt te Bodegraven luidden per pond). Later bezigde men voor de bereke-
ning van de kaaswaardeeen meer verfijnde formule.
De inkoopprijs voor tweede kwaliteit consumptienielk stelde men (na ampel
overleg) 1 cl per liter hoger dan het gemiddelde van de induatrienotering Rotterdam
en de kaaswaarde. Voor eerste kwaliteit consumptiemelk zou j ct meer en voor
derde kwaliteit
t
cl minder worden betaald.
Daar de zuivelwaarde voortdurend fluctueerde, geschiedde dit ook met de
inkoopprijs yan de consumptiemelk. Men achtte dit echter een bezwaar en paste
de consumptiemelkprijs daarom minder vaak aan. De Zuivelcentrale heeft de
usaentijdse verschillen verrekend via een rekening-c66rantsyateem.

Omdat het voor dE handel ondoenlijk was een jaar

vooruit nauwkeurig te berekenen welke hoeveelheid con-

sumptiemelk er zou moeten worden gedistribueerd, was

het ook toegestaan andere dan taxemelk (industriemelk

of overmelk) in consumptie te brengen. Ten einde echter

het afsluiten van jaarcontracten te bevorderen en het in

consumptie brengen van andere (goedkopere) melk tegen

te gaan – hierdoor zou hèt voornaamste doel van de

regeling immers worden ondermijnd – werd bepaald, dat

de handel voor in consumptie gebrachte melk, die niet

3)
De taxe heeft met bepaalde uitzonderingen maximaal 8 liter en minimaal
6 liter per koe per dag bedragen.

op een jaarcontract was gekocht, een ,,afdracht” aan de

Zuivelcentrale moest betalen. De, hoogte, van de afdracht

werd steeds gebaseerd op het verschil tussen de minimum-

inkoopprjs van consumptiemelk en de laagst denkbare

industrieprjs. Zodoende had de handel er geen enkel be-

lang meer bij geen jaarcontract af te sluiten en toch

industriemelk in consumptie te brengen.

Overigens dient te worden opgemerkt, dat het manipu-

leren met de grootte der afdracht een machtig middel

vormde om de storende invoer van melk uit andere delen

des lands naar het wettelijk aangewezen gebied tegen te

houden.

Daar de Zuivelcentrale er grote waarde aan hechtte de

volle medewerking van alle betrokkenen te verkrijgen,

vormde zij in de centra, waar daaraan behoefte werd

gevoeld, plaatselijke commissies van bijstand uit de

kringen van de melkhandel, de veehouders en – indien

gewenst – de verwerkende fabrieken. Deze commissies

kregen geen regelende bevoegdheid, doch wel de gelegen-

heid om in hun eigen belang aan een goede contrôle op

de regeling hun medewerking te verlenen. Zij hebben in

het algemeen een bemiddelende rol gespeeld tussen de

directe belanghebbenden (de handelaren en de veehou-

ders). Verder hebben zij een nuttige tussenschakel ge-

vormd tussen de Zuivelcentrale en de genoemde belang-

hebbenden.

Aanvankelijk meende de Zuivelcentrale zich te kunnen

beperken tot het vaststellen van een minimum-inkoopprjs
voor consumptiemelk af-boerderij en meende zij zich niet

te behoeven in te laten met het vaststellen van de verkoop-
rjs aan d& consument (straatprijs). Spoedig bleek echter,

dat, wil& behalve de boer ook de slijter belang hebben

bij de regeling, deze eveneens van een redelijk inkomen of

althans vaii een minimale winstmarge moest zijn ver-

zekerd, reden waaom de Zuivelcentrale er reeds in

Augustus 1933 toe overging ook een iinimum-verkoop-

prijs voor de consumptiemelk te fixeren.

Ten einde de bemoeiingen met de productie en afzet

van âgrarische producten, waartoe de Oyerheid in de

crisisjaren werd gedwongen, zoveel mogelijk dienstbaar

te maken aan een kwaliteitsverbetering van deze produc-

ten, werd bij het instellen van de consumptiemelkregeling

in het Westen van het land tegelijk tot een verplichte

kwaliteitscontrôle
besloten
Bij de uitvoering hiervan

werden de reeds bestaande melkcontrôlestations inge-

schakeld.
t

Alle in het wettelijk aangewezen gebied verkochte

consumptiemelk werd nadien op de volgende punten

onderzocht: 1 reinheid, 2 houdbaarheid, 3 aanwezigheid

van streptococcen, 4 vetgehalte,
5
vervalsing. Op grond

hiervan werd de melk in drie kwaliteitsklassen ingedeeld

en hiernaar uitbetaald.

Om het doel van de consumptiemelkregeling echter

zoveel mogelijk te waarborgen was ten aanzien van de

kwaliteitskortingen bepaald, dat de melkhandelaar deze

niet zelf mocht toucheren, maar weer aan de Zuivelcentrale

moest afdragen. Zodoende kostte alle melk de handel

hetzelfde en had deze er geen enkel belang meer bij om

vooral goedkope melk van derde lwaliteit te betrekken.

Integendeel, hij streefde nu naar het omgekeerde. Onder

vigueur van de consumptiemelkregeling is de kwaliteit

van de melk in het Westen des lands in de jaren dertig

beduidend verbeterd, een omstandigheid, die het bestaan
van de regeling op zichzelf reeds rechtvaardigde. Een en

ander moge blijken uit de volgende cijfers.

28 April 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

333

Kwaliteitsindeling van de melk onder de consumptiemelk-

regeling in West-Nederland (in procenten)

jaar

………………..

.Ie klasse

I

2e klasse

1

3e klasse

1933

………………..

..54,6

29,8

15,6
1934

………………..

..64,0

25,2

10,8
1935

…………………
70,0

20,4

9,6
136

……………….
..71,1

19,6

9,3

Het resultaat van de kwaliteitsverbetering was in feite

nog groter dan door de cijfers wrdt aangegeven, daar

de kwaliteitseisen in 1933 minder z’aar werden gesteld
dan in de volgende jaren.

Een andere belangrijke taak, welke in niet geringe mate

heeft bijgedragen tot de verbetering van de kwaliteit van

de melk en waarvan de uitvoering eveneens werd opge-

dragen aan de erkende melkcontrôlestations, was de

bedrjfscontrôle, waarmede werd aangevangen in het

tweede contractjaar (1934/35). Deze hield een contrôle in

op de bedrijven naar zindelijkheid van de stal, zindelijk-

heid van het vee en zindelj kheid van het gereedschap,

dat bij de behandeling en de winning van de melk werd

gebruikt.

Ter aanmoediging van betere toestanden op de bedrij-

ven loofde de Zuivelcentrale hiervoor premies uit. Deze

werden geput uit het fonds door de kwaliteits- en andere

afdrachten gevormd. Werdèn op een bedrijf blijvend

slechte toestanden aangetroffen, dan kon de veehouder,

van levering van melk op een regeringscontract worden

uitgesloten. Ook met deze bedrijfscontrôle zijn goede

resultaten bereikt.

Ten slotte is de Zuivelcentrale in het raam van de

consumptiemelkregeling overgegaan tot een bestrijding

van t.b.c. onder het rundvee. De uitvoering hiervan ge-

schiedde volgens Rij ksvoorschriften en werd opgedragen
aan de daarvoor in Noord-, Zuid-Holland en Utrecht reeds

bestaande organisaties. Voor de veehouders, die zich

verbonden aan de t.b.c.-bestrjding deel te nemen, werden

eveneens premies beschikbaar gesteld.

Tot besluit van de uiteenzetting van de consumptiemelk-

regeling in de jaren dertig moge worden vermeld, dat

deze regeling zichzelf geheel heeft bekostigd. Alle kosten,

welke dé uitvoering meebracht uit hoofde van admini-

stratie, contrôle, premies voor bedrijven en voor t.b.c.-

bestrijding, etc. zijn bestreden uit het fonds van de

afdrachten reeds eerder genoemd.

De wettelijke regeling bleef tot de drie provincies in

het Westen beperkt. In veel gemeenten van de andere

provinciën heeft men de regeling echter met sanctie van

de Nederlandse Zuivelcentrale vrijwillig gevolgd (zgn.

buitenwettelij k gebied).

In 1938 meende de Regering zich uit de hierboven

weergegeven consumptieregeling te kunnen terugtrekken.

Te rekenen van 3 April 1938 af is zij door verenigingen,

die door organisaties van de melkhandel en van de melk-

veehouders daartoe in het leven werden geroepen, te

weten de Algemene Vereniging voor Meikvoorziening

(A.V.M.) en de Consumptie-Melk-Centrale (C.’M.C.) op

ongeveer gelijke voet voortgezet
4).
De regeling heeft tot

in de oorlog voortbestaan.

De recente plannen voor een regeling van de meikvoor-

ziening in West-Nederland.

De oorlog heeft op menig gebied veranderingen ge-
bracht. De grootste verandering met betrekking tot de

4)
Als bijzonderheid kan
OP
dit punt misschien wel worden vermeld, dat de
betaling aan de boer nadien niet meer door de handel rechtstreeks geschiedde,
maar over de C.M.C. liep. Op grond van het Crisis-Zuivelbesluit moest een boer
na 3 April 1938, wilde hij voor levering van consumptiemelk in aanmerking komen,
aangeloten zijn bij de C.M.C. en evenzo een handelaar voor het betrekken van
de melk bij de A.V.M.

meikvoorziening lag hierin, dat de melkconsumptie na de

oorlog enorm bleek te zijn toegenomen. Verder was de

prijspolitiek van het Bedrijfschap voor Zuivel tot 1950

voor consumptiemelk in vergelijking tot die voor indus-

triemelk ongunstig. Ook vond na de oorlog een uitbreiding

van het apparaat voor industriële meikverwerking in

West-Nederland plaats. Het tekort3an melk in het Westen

werd daardoor nog meer vergroot, hetgeen voor de toe-

komst ernstige moeilijkheden voorspelde. Een ,,wilde”

strijd om de melk lag in het Westen in het verschiet.

Aanvankelijk is deze door het prijsregelend optreden

van het Bedrijfschap voor Zuivel nog getemperd, do,ch

hieraan kwam een einde, toen op 19 April 1953 de straat-

prijs voor consumptiemelk werd vrijgegeven en de tot dan

toe bestaande aanvullingsmeikregeling – waarbij de kos-
ten van de benodigde aanvullingsmelk geheel voor reke-

ning van de Overheid kwamen – werd afgeschaft.

Sindsdien heeft de melkprijs af-boerderij in West-

Nederland tijdens de tekortperioden een natuurlijke stij-

ging ondergaan
5),
een stijging, die de industriebedrjven

ongelegen kwam en voor hen de concurrentieverhoudin-

gen net de industriële meikverwerking in overig Neder-

land verzwaarde.

Het is daarom begrijpelijk, dat er stemmen zijn opge-

gaan om door een gemeenschappelijke regeling tussen de

betrokkenen – veehouders, verwerkende fabrieken en

handelaren – een oplossing voor deze moeilijkheden te

vinden. De zo noodzakelijke bedrjfsrust bij de melkvoor-

ziening van West-Nederland zou hiermee kunnen zijn

gebaat. Een en ander zal ook ten goede kunnen komen aan

pogingen tot vergroting van de kwalitatieve en econo-

mische efficiency op het terrein van de melkwinning en

-voorziening. Dit is volgens de voorstanders van een

regeling een sterk positief argutnent, dat voor samenwer-
king pleit.

Een werkcommissie van het orgaan van overleg, dat

tussen de belanghebbenden in het leven is geroepen, heeft

tot tweemaal toe, ni. op 8 October 1953 en op 1 Februari

1954,
een rapport aan dit probleem gewijd en hierin de

richtlijnen aangegeven, langs welke de oplossing van dez

netelige kwestie haars inziens zal moeten worden gezocht.

De rapporteurs geven slechts het raam aan, waarbinnen
zij zich de oplossing denken, en komen niet met een vast-

omlijnd plan ter tafel. De bedoeling is alle betrokkenen

– boeren, fabrieken en handelaren – in een vereniging

samen te brengen. In het eerste rapport wordt in dit

verband geproken over een ,,Melkpool West-Nederland”,

in het tweede rapport is deze minder aantrekkelijke be-

naming vervangen door de naam ,,Melkvereniging West”.

Uitdrukkelijk wordt gestipuleerd, dat het geenszins de

bedoeling is voor de consumptiemelkvoorziening van het

Westen van ons land een soort monopolie-orgaan te

creëren. Ieder zal zijn individuele vrijheid behouden.
Hierbij dient onzes inziens te worden opgemerkt, dat

wanneer alle belanghebbenden tot de nieuwe vereniging
toe’treden en zich verbinden haar regels na te komen, de

feitelijke toestand toch niet ves van een monopolie af zal

staan. Dat de verbruiker van consumptiemelk hiervan

ernstig nadeel zal ondervinden, behoeft volgens de rappor-

teurs echter niet te worden gevreesd, daar in zo’n geval

de Overheid, die toch wel een oog je in het zeil zal houden,

nog tijdig genoeg kan ingrijpen.

De bedoeling is dan voor alle dçor de veehouders in

het Westen geleverde melk eenzelfde prijs te betalen,

onverschillig of de melk voor consumptie of voor indus-

1)
Zie ook Ir C. M. flupkes, Nieuwe fase in het zuivelbeleid- (,,E.-5.B.” van 4
Februari 1953) en dezelfde, Een Vrije melkprjs (,,E.-S.B.” van 22 April 1953).

334 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1954

triële verwerking bestemd is. Deze prijs zal liggen ter

hoogte van de zuivelwaarde plus een algemene meerwaar-

de. De industriebedrjven zullen een gélimiteerde hoeveel-

heid melk uit• het Westen kunnen betrekken tegen een

prijs, die iets boven de zuivelwaarde ligt
6).
Voor de

ëonsumptiemelk daarentegen zal een hogere prijs moeten

worden betaald. De beide opbrengsten zullen zodanig

worden ,,gepoold”, dat de boer – zoals reeds vermeld –

voor alle melk dezelfde opbrengst ontvangt. Aan een

bepaalde fondsvorming zal hierbij niet te ontkomen zijn.

Verder beoogt men een sterke premieregeling om de

najaars- en wintermelkproductie te vergroten.

Met de voor de industrie benodigde aanvullingsmelk

zal de Melkvereniging West zich in het geheel niet inlaten.

De voor de consumptiemelkvoorziening benodigde aan-

vullingsmelk wil zij centraal inkopen en aan alle daarvoor

in aanmerking komende bedrijven tegen dezelfde prijs
afleveren. In onderling overleg tussen de kopers en de

verkopers van de aanvullingsmelk zal een kwaliteits-

regeling worden opgebouwd. De levering van zoveel

mogelijk rauwe aanvullingsmelk zal hierbij worden be-

vorderd..
Voor de verdere gang van de melk naar de consument
hebben de rapporteurs eveneens een prijzenschema voor

ogen. Dit zal echter niet bindend zijn. Gedacht wordt meer

aan het regelmatig bekend maken van lonende advies-

prijzen voor de consumptiemelkfabrieken en de handel.

Indien de regeling een feit mocht wordn – hetgeen

door de vele tegenstrjdige belangen tussen de betrokkenen

geenszins zeker is – zullen de zeifkazende boren wel

op de één of andere wijze in het prjzenschema worden
G)
Men zal hierbij niet kunnen ontkomen aan een individuele toewijzing per
fabriek. In beginsel zullen de fabrieken echter evenveel melk in het westen kunien blijven aankopen als zij in het jaar 1953/54 hebben gedaan. Te dien aanzien zal de
status quo dus gehandhaafd blijven.

-opgenomen; zij zullen echter in eerste aanleg Vrij blij vèn

of zij hun melk al dan niet tot kaas willen verwerken.

Het gebied, waartoe de nieuwe vereniging haar werk-

terrein zal uitstrekken, valt samen met het zgn. Westelijk

consumptiemelkgebied (dit omvat het grootste gedeelte van

de provincies Zuid-Holland er Utrecht 6fi de Zuidelijke

helft van Noord-Holland). De rapporteurs stellen’vod’r,

dat de betrokkenen zich voor een periode van 10 jaar

-ullen binden om op die manier de gewenste continuïteit

in de regeling te vekrjgen. ‘Dit houdt natuurlijk niet in,

dat iedere wijzging uitgesloten moet worden-geacht voor

het geval de omstandigheden sterk mochten veranderen.
**
*
Het was onze bedoeling in dit artikel het vraagstuk

van de consumptiemelkvoorziening van West-Nederland

iets nader voor de minder ingewijde lezer te belichten.

Opbouwende critiek op de recente voorstellen om tot een
doeltreffende regeling te komen laten wij graag aan meer
deskundigen over.

Momenteel zijn de vorderingen, die sinds het verschij-

nen van de beide rapporten zijn bereikt om de bétrokkenen
in een orgaan van samenwerking te verenigen, nog niet erg

groot. Het gebrek aan eensgezindheid tussen de belang-

hebbenden is daarvoor van te ernstige aard. Vast staat

echter, dat een goede en economische consumptiemelk-

voorziening van Westelijk Nederland nist is gebaat bij de

immer heersende verdeeldheid in de melk- en zuivelsector.

Niet het persoonlijk, niet het fabrieks-, noch het streek-

belang mag hier domineren, doch slechts het algemeen

belang, dat eist dat men zo spoedig mogelijk komt met

een vastomlijnd plan, dat nauwkeurig aangeeft hoe de

verhoudingen behoren tezijn,’vooral ook met het oog op

de zo belangrijke export van onze melk- en zuivelpro-

ducten.

‘s.Gravenhage.

G. GREIDANUS.

Rubber
in
het Sowjet-blok

Algemeen.

Moskou streeft blijkens zijn activiteiten kennelijk naar

herleving en uitbreiding vaif de handel op de landen buiten

het Sowjet-blok.

Washington zal zich evenmin onbetuigd laten. In Octo-

ber 1953 heeft Lewis W. Douglas de President der Ver-

enigde Staten ‘geadviseerd de intertransferabiliteit der

valuta te bevorderen. Al werd, conform de opdracht,

alleen de verhouding tussen pond en dollar onder de

loupe genomen, toch was dit ‘advies een ‘inleiding tot

verdere stappen ter slechting van de barrières in het inter-

nationale goederenverkeer.

De inmiddels wijd en zijd bekend geworden voorstellen

der Randall-coiiimissie (dd. 23 Januari 1954) hebben die

ontwikkeling bevestigd.
1

Intussen bereidt de Economische Commissie voor Euro-

pa der Verenigde Naties ook van haar kant uitbreiding

.van de Oost-Westhandel voor. Men denke aan de reizen

van Prof. Gunnar Myrdal en de gearrangeerde voorjaars-

,conferentie. Lukken deze pogingen, dan ontstaan met

name voor een grondstof als rubber merkwaardige situa-

ties.

1. Natuurrubber geldt als een strategische grondstof en

was daardoor sedert 1951 onderworpen aan embargo’s

van de Verenigde Naties en van afzonderlijke statem

Deze embargo’s komen in feite neer op het in twee

delen knippen van de wereldmarkt. Wie toch ‘nog over

wereldmarkt sprak,’ bedoelde daarmee de wereld ex-

clusief het Sowjet-blok. Opleving van de wereldhandel

komt uiteraard met deze embargo’s in conifict.

2. Synthetische rubber heeft om tal van redenen tot dus-

ver nog een zeer ondergeschikte rol op de wereldmarkt

gespeeld. Het was een typisch
nationaal
product,

waarvan verwerking in en voor binnenlands gebruik

geschiedde. (Het ’embargo handhaafde hier dus de

status quo). Opleving van de wereidhandel kan hierin

randering brengen.

De grote vraag is: welke veranderingen zou een wereld:

markt ,,inclusief het Sowjet-blok”. voor rubber brengen?

Al is concreet documentatiemateriaal over dit gebied

schaars, toch kan men, zo men wil, een indruk verkrijgen

over de productie, verwerking en afzet van rubber, mits

de nodige gegevens met gepaste reserve ‘vorden gecom-

bineerd
1)

Natuurrubberiniporten.

De gezamenlijke importen van het Sowjet-gebied staan

in de laatste jaren .op een niveau van 150.000 A 200.000

ton. In 1953 waren de Russische aankopen opmerkelijk
verminderd; wij zouden ons er voor willen wachten aan

dit verschijnsel terstond conclusies te verbinden. Over het

1)
voor uitvoeriger documentatie, zomede voor bronnenmateriaal, zij verwezen
naar ,,Algemene publicatie no 5027 der Rubber-Stichting, Delft”.

28 Afll 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

335

geheel lag het vooroorlogse niveau echter aanzienlijk

lager, nl. op 40.000 A 50.000 ton.

Gelijk bekend, worden de leveranties aan Rusland

hoofdzakelijk door Malakka en Engeland verricht; de

leveranties aan China zijn sedert
1952
afkomstig van

Ceylon. In beide gevallen geschieden de leveringen voor

namelijk in ruil voor levensmiddelen. De Ceylonese han-

del is daarvan het eenvoudigste voorbeeld: tegen ge-

fixeerde prijzen van China-rijst wordt eveneens tegen ge-

fixeerde prijzen Ceylon-rubber geleverd, waarbij gestreefd

wordt naar jaarlijkse verschepingen van ten hoogste

50.000 ton rubber. China op zijn beurt levert sedert

September 1953 volgens een tienjarige overeenkomst met

de Sowjet-Unie aan de laatste
45
pCt der van Ceylon

ontvangen rubber door, in ruil voor Russische leveran-

ties van industriële uitrustingen.
Het Britse handelsaccoord met Rusland heeft een ge-

compliceerder karakter. Enerzijds is geen ruilvoet be-

paald door fixatie der prijzen en strekt de handel tussen,

de partners zich verder uit dan tussen rubber en de daar-

voor verlangde voedingsmiddelen (tarwe en veevoeder),

anderzijds is de rubberhandel gelimiteerd door het embar-

go. Engeland mag nI.
tFn
hoogste 80.000 ton per jaar aan

de Sowjet-Unie leveren, daar dit kwantum als de normale

behoefte der Sowjet-Unie wordt beschouwd. Door mid-

del van een rubberclausule kan Rusland zijn tarwe-

verkopen limiteren naar gelang de Engelse rubber-

leveranciers, door welke oorzaak ook, minder rubber

afgeven.

Natuurrubberproductie.

Sinds vele jaren heeft Rusland geëxperimenteerd met

de exploitatie van rubberhoudende gewassen als de

saghyzvariëteiten (kok-, tau- en krim-). In 1939 was

hiermede, naar men aanneemt, reeds 25.000 ha beplant.

Dit areaal werd in de oorlogsjaren aanzienlijk opgevoerd.

Geschat wordt, dat het in productie zijnde areaal thans

75.000 ha beloopt; de jaarlijkse opbrengsten hiervan

belopen vermoedelijk 10.000 tot 12.000 ton rubber.

Recente proefnemingen in Kazakstan -met hoogwaardige

soorten kok-saghyz schijnen tot dusver zonder succes

geblevén te zijn wegens het moeilijke en dure proces der
extractie. Dit neemt niet weg, dat met de proefnemingen

blijkbaar wordt doorgegaan. In 1953 werd gemeld, dat

op 70 collectieve boerderijen in Lithauen met nieuwe

cultures wordt aangevangen.

Al met al lijkt het waarschijnlijk, dat de Russische

rubberproductie uit saghyz tezamen met die van nieuwe

aanplantingen in Roemenië en Hongarije voorshands

tenminste een 15.000 ton bedraagt.

Productie van synthetische rubber.

De rubbervoorziening van Rusland door synthetische

rubber gaat ver uit boven de omvang der natuurrubber-

leveranties, zomede van bijbehorende inheemse produc-
tie. Reeds v66r 1940 was de industrie voor synthetische

rubber al belangrijk; men kan zelfs zeggen de belang-

rijkste ter wereld. Terwijl Duitsland in de jaren 1938/ 1940

in totaal nog slechts 65.000 ton Buna produceerde, was

de Russische productie in deze drie jaren totaal ca 240.000

ton. Te verwonderen is dit niet, aangezien reeds voor

1914 pogingen voor de vervaardiging van synthetische

rubber waren verricht en men hiermede in latere jaren

steeds is voortgegaan.

De synthetische rubberfabrieken zouden thans ge-

vestigd zijn te: Moskou (Bogatyr), Leningrad (Treugol-
nik), Jaroslawl, ,Woronesch, Jefremow, Eriwan, Aktju-

binsk, Magnitogorsk, Kazan, Novo Tagil en Kemerowo.

Hun gezamenlijke productie beloopt, naar men aan-

neemt, thans een 250.000 ton, waarvan 150.000 ton uit

aardappels en granen, 2S.000 ton uit aethyl en 75.000 ton

uit kalk en kolen. De geografische spreiding dezer indus-

trie is groot (fig. 1).

Fig. 1.
Geografische spreiding der synthelische rubberindustrie in het

Sowjetgebied

Wordt het vijfdë 5-jarenplan met succes uitgevoerd

dan zal de productie van synthetische rubber in de naastë

toekomst tot zeker een 350.000 ton per jaar stijgen.

Niet alleen de
nationale
bedrijven voorzien in Ruslands

behoefte aan synthetische rubber, 66k de in Oost-Duits-
land in bedrijf zijnde fabriek te Schkopau draagt hiertoe

bij. Deze fabriek, die reeds in de oorlogsjaren het grootste

en goedkoopst producerende bedrijf was van Duitsland,

produceert thans ca 65.000 ton synthetische rubber per

jaar; hiervan zijn 38.000 ton Buna S, 22.000 ton Buna N

en 5.000 ton Perbunan. Van de Buna S wordt vermoede-

lijk ca 20 pCt naar de Sowjet-Unie geëxporteerd, van’de

andere kwaliteiten 75 A 80 pCt. Dtotale leveranties

synthetische rubber van dit bedrijf (met ingang van 1

Januari 1954 is het aan de Volksrepubliek overgedragen)

naar Rusland belopen naar raming rond 35.000 ton.

Rubberverwerkende industrie.

Gelijk vorengemeld, is het zwaartepunt der industriële

productie tot dusver steeds gelegd bij de voortbrenging

van productiemiddelen. De mechanisatie van de land-

bouw is hiervan een essentieel bestanddeel. Het ligt daar-
om in de aard der zaak, dat de rubberverwerkende indus-

trie in Rusland in wel zeer sterke mate op de vervaardiging

van banden ten behoeve van vrachtauto’s en tractoren

was en is ingesteld.

In 1952 werden 34 millioen autobanden geproduceerd.

Dit lijkt een respectabel aantal, maar wie zich afvraagt

voor welke behoefte deze productie bestemd is, komt al

Aug tot andere gedachten.

Het autopark in de Sowjet-Unie omvat rond 2.600.000
voertuigen, te weten: 250.000 personenauto’s, 2.320.000

vrachtauto’s en 30.000 bussen. Per 100 auto’s gerekend,
beloopt de jaarproductie van autobanden dus 135 stuks.
Bij een matig gebruik van auto’s moet elke twee jaar de

gehele bandenuitrusting vervangen’ worden; voor een

autopark dat, zoals het Russische, voor 90 pCt uit vracht-

wagens bestaat, zou dit met zich brengen, dat per twee

336

EONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1954

jaar 6 banden vervangen zouden moeten worden. Dit

is per jaar op 100 auto’s dus 300 eenheden. Deze taxatie

van een matige behoefte aan nieuwe banden steekt wel

schril af tegen het berekend prouctiecijfer van 135 ban-

den!

Het aantal tractoren omvatte in 1952 rond 564.000

eenheden. De productie van tractorbanden beliep in 1952
rond 2.200.000 eenheden, dus 4 stuks per tractor, een on-

waarschijnlijk hoog getal, tenzij men aanneemt, dat hier-

in de binnenbanden zijn begrepen, waardoor het ver-

vangingscijfer wordt gehalveerd. Is dit laatste het geval,

dan staat de Sowjet-Unie op gelijk niveau met lanqen

als de Verenigde Staten, Engeland, Canada, waar de jaar-

lijkse vervanging eveneens 2 banden per tractor bedraagt.

De productie van rubber schoeisel heeft in de Sowjet_

Unie steeds een aparte plaats ingenomen. Méér dan in

enig ander land zijn daar o!’a. de rubberlaarzen ingebur-

gerd. Leder schoeisel kan slechts door een heel klein deel

der bevolking worden gekocht. De cijfers illustreren dit

duidelijk: van leder schoeisel werd in 1952
6+
millioen

paar geproduceerd,, van rubber schoeisel evenwel 125

millioen paar Men begrijpt, dat deze
totale
productie,

van rond 130,millioen paren schoenen voor een bevolking

van 200 ‘millioen hoogst onbevredigend is. Reeds v66r
1940 werden als wenselijke productieresultaten hogere

getallen genoemd: omstreeks 1938 werd de behoefte

geschat op 140 â 150 millioen paar.

De totale hoeveelheden rubber, welke in de voor ge-

noemde categorieën van auto- en tractorbanden – inclu-

sief de bijbehorende binnenbanden – zomede voor het

rubber schoeisel worden verwerkt, kan men vermoedelijk

in de orde van grootte van 200.000 ton ‘s jaars begroten.

Doch dan blijft echter de vraag, hoe de kwaliteit is van

de rubberartikelen, welke men produceert. Hierop geven
cijfers helaas geen antwoord.

De rubberbalans.

Op grond van de vorengenoemde indicatiës’ kan be-

groot worden, dat het jaarverbruik van rubber in de

Sowjet-Unie thans in totaal omstreeks 400.000 ton be-

loopt, waarvan het meeste door eigen productie kan

worden gedekt.

De balans van de wereldproductie ziet er aldus uit:

Wereldproductie natuur- en s5’nthetische rubber in 1953
x 1.000 ton

Wereld excl.1
Sowjet-
I
Id
w
ere

a)
Sowjet-blok
blok a)

1.718
15
1.733
riatuurrubberpi’oductic

………….
;ynthetisehe rubberproductie
935
315
1.250
otaal

………………………..
2.653
330
2.983
a) Schattingen

Voor een indruk omtrent de ontwikkeling sinds 1938

zie figuur II.

Perspectieven.

Al zijn de meeste informaties op zich zelf beschouwd

niet alle even betrouwbaar, gezamenlijk laten zij geen

twijfel, dat de Sowjet-Unie als rubberproducerend ‘en

-consumerend gebied jaarlijks een 300 â 400.000 ton

rubber omzet, resp. met inbegrip van andere landen van

het Sowjet-blok een 400 â 500.000 ton.

Hiermede staat vast, dat de Sowjet-Unie nâ de Ver-

enigde Staten ter wereld het grootste rubberconsumptie-

gebied is; even belangrijk als Engeland en Frankrijk,

de voorshands nog toonaangevende Westeuropese centra
van de automobielindusirie, tezamen.

Tevens is het duidelijk, dat het Sowjet-blok het handels-

verkeer met andere gebieden tot ontwikkeling tracht te

Fig. II

Wereldproductie van natuur- en synthetische rubber 1938-1953

World rubber production
1000 t

.1
WORLD
2.500
2.000

/

,/NATuRAL

1′-!
…….

•………….
Soo

• •. . .

………. :’S’yNflfl’jc
600

.: NORTH AMERICA
SYNTHEI1C

• .

.
400

GCRNANY
200

…..,./..

SYNTHÉTIC
U.S.$R%
……..
‘.’° .:ø
.
..o
.
:

‘.
1938

40

’42

’44

’46

’48

50

’52-year

SINCE 1946 INCLUDINS EAST GERMANY

brengen en daarin reeds gedeeltelijk slaagt. Komt er

inderdaad een
intensief
handeisverkeer tot stand, wat zal

dan de invloed zijn van een Oost-Westhuwelijk op de

wereldmarkt van rubber en rubberartikelen?

Het antwoord op deze vraag is voor alle belang-

hebbenden van uitermate veel gewicht.

Eén practische mogelijkheid
is, dat de Russen het inter-

nationale handelsverkeer zullen gebruiken tot uitvoer

van eigen, d.i. synthetische rubber. Dit zou er dus op

neerkomen, dat de Russische rubberproductie sneller toe-

neemt’ dan het verbruik der verwerkende industrie. Erg

waarschijnlijk lijkt ons zulks niet.
Een andere practische mogelijkheid
is, dat het tempo

van het verbruik van rubberartikelen hoger wordt op-

gevoerd dan dat der rubberproductie c.q. dan dat ‘der

rubberverwerkende industrie. De ,,levendige vraag naar

autobanden”, waarvan sommige marktberichten gewa-

gen, wijzen in’ deze richting. Men zou er uit kunnen af-

leiden, dat zowel’ de omvang der eigen synthetische

industrie als die ‘an de bijpassende rubberverwerkende

industrie, een belemmering vormen voor’ de expansie in

andere sectoren van industriële en agrarische bedrijvig-
heid. Deze tekorten kunnen in dat geval slechts door in-

voer van eindproducten uit landen buiten het Sowjet-

blok worden opgeheven.

Ongetwijfeld kan een dergelijke gang van zaken voor

de buitenlandse industrie mogelijkheden tot ontwikke-

ling van nieuwe en belangrijke afzetmarkten (zowel

IRusland als China!) leiden. Men zal zich echter ook in

dit geval moeten afvragen voor hoe lang deze afzet-

mogelijkheden kunnen gelden.

Verder gaande gevolgtrekkingen zou men bezwaarlijk

kuinen maken. Er zijn te veel factoren in het spel, die

zowel negatieve als positieve tempiverschillen in het leven

kunnen roepen en daardoor tot resultaten kunnen leiden,

averechts’ aan die, welke men op een bepaald tijdstip zou

verwachten.
Maar één ding is uit alles wel duidelijk. Zodra de Sowjets

hun activiteit in het internationale handeisverkeer inder-

daad kunnen ontplooien, zijn schoksge wijze veranderingen

in de wereldrubber voorziening mogelijk, waardoor zowel

de markt der grondstoffen als die der halffabrikaten en

eindproducten essentiële, structurele wijzigingen ondergaan.

Als de Sowjet- Unie dit wil, speelt zij in de wereld van de

rubber geducht mee.
Voorburg.

Drs J. C. GERIUTSEN.

28 April 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

337

La libération du mouvement des capitaux entre les pays

de Benelux

La décision récemment adoptée par les autorités des

pays de Benelux de libérer les mouvements des capitaux

entre ces pays est appelée â connaître un certain reten-

tissement.

C’est vraisembiablement le premier cas d’une certaine

importance oi’i des pays dont les paiements exérieurs

ont depuis la guerré été soumis A un contrôle, décident

de rétablir entre eux la liberté de circulation des capitaux

mettant ainsi un terme aux restrictions de change.

L’initiative dé cette nouvelle inesure étant due aux

autorités belges, ii est intéressant d’étudier quel intérêt

la Belgique attache â cette mesure et quels avantages

elle espère pouvoir en retirer.

Pour apprécier la portée de l’accord de principe jui

vient d’intervehir, il importe de se rendre compte de –

modifications qu’il ‘apportera aux relations actuelles des

pays de Benelux. Alors que tous les paiements courants

entre ces pays se déroulent sans limitation, les transac-

tions portant sur des capitaux sont demeurées jusqu’â

présent soumises â une série de restrictions. Les régle-

mentations de l’U.E.B.L. d’une part, de la Hollande

d’autre part, présentent â cet égard de grandes divergen-

ces. Dans le premier cas, la plupart des restrictions ont
été supprimées unilatérâlement depuis deux ans ou da-

vantage. En Hollande les allègements apportés le 22 mars

1954
au régime des avoirs étrangers constituent une

étape intéressante dans la libération des capitaux, mais

demeurent encore fort éloignés de la liberté complète.

On comprend dans ces conditions que la proposition

d’une libération complète soit venue de 1’U.E.B.L.
En U.E.B.L. les ôapitaux qui y sont investis ou dépo-

sés par des ressortissants des Pays-Bas jouissent d’une

liberté presque complète; ils peuvent non seulement

être rapatriés aux Pays-Bas sans formalité mais peuvent

aussi être réinvestis en U.E.B.L. sous quelque forme que

ce soit au choix de leurs titulaires, et ce sans considé-

ration de la forme de l’investissement initial (titres,

participatiöns, immeubles, etc.). Les ressortissants de

l’U.E.B.L. bénéficient d’une autorisation générale de

transférer des capitaux aux Pays-Bas et de les
y
investir

en titres, en participations industrielles et commerciales,

en immeubles ou sous toute autre forme. Au regard de
la réglementation de I’U.E.B.L., ces transferts peuvent

sop.érer aussi bien par la voie de l’accord de paiement

belgo-hoflandais que par le marché libre du florin, qui

existe en U.E..L. On peut également, moyennant des

formalités très simples, vendre des titres. hollandais ou

d’autres titres étrangers pour les arbitrer contre d’autres

titres hollandais ou étrangers.

La faculté de transférer des fonds de l’U.E.B.L. en

Hollande ne semble pas, jusqu’â présent, avoir été

utilisée dans une large mesure. Cette situation résulte

en partie du fait que les besoins de capitaux sont impor-

tants en Belgique et que le public est dès lors relativement

peu tenté de rechercher des placements â l’extérieur.

D’autre part, les réglementations auxquelles se trouvent

soumis les investissements étrangers aux Pays-Bas ne

semblent guère de nature â favoriser l’apport de capitaux;

sauf l’acquisition de valeurs mobilières, chaque investis-

sement doit, en effet, faire l’objet d’une autorisation par-

ticulière et celle-ci n’est accordée que pour autant que,

aux yeux des autorités néerlandaises, l’investissement

considéré présente un intérêt pour l’économie nationale.

En Hollande, ‘les capitaux des ressortissants de

1’U.E.B.L. qui y sontin vesti, ne jouissent encore, malgré

les mesures du 22 mars
1954,
que d’unelibertépartielle.
N’ont été complètement libérés jusqu’â présent, que les

avoirs en compte et le produit du rembourement des

billets-florins. Les titres hollandais ne peuvent, en géné-

ral, etre réalisés que pour être échangés contre d’autres

titres. Les investissements en immeubles ne peuvent

être réalisés qu’en vue d’un réinvestissement en fonds

d’Etat.

D’autre part, il n’existe pas en Hollande d’autorisation

générale de transférer des capitaux en U.E.B.L.; des

autorisations particulières sont parfois accordées, – no-

tamment en vue de la constitution de sociétés commer-
ciales destinées romouvofr le commerce intra-Benelux,

ou dans le but d’accroître la participation néerlandaise

dans des sociétés industrielles, commerciales ou finan-
cières établies en U.E.B.L. Semblables transferts, lors-

qu’ils sont autorisés, doient, suivant la réglementation

néerlandaise, être effectués par la voie de l’accord de

paiement belgo-hollandais; mais du côté belge,,des objec-
tions sont élevées contre cette procédure qui est de nature
aggraver la position de créditeur extrême de 1’U.E.B.L.

dans l’U.E.P.

**
*

La libération du mouvement des capitaux, qui est

envisagée aujourd’hui, vise â éliminer dans toute la

mesure du possible les entraves existant actuellement

et â unifier les régimes de l’U.E.B.L. et de la Hollande.

Ii s’agit, en particulier, d’autoriser les ressortissants de
l’U.E.B.L. â disposer librement des capitaux qu’ils ont

investis en Hollande, â réaliser ces investissements, A les

rapatrier dans leur pays de résidence ou encore âles

arbitrer â leur gré contre d’autres investissements, sans

que ce réin’estissement doive se faire dans des valeurs
de même nature que celles qui faisaient l’ôbjet de l’in-

vestissement initial. II s’agit en outre de permettre tous

les transferts de capitaux nouveaux, sans limitation de

montant, de Hollande en U.E.B.L. et vice-versa pour

être investis en titres, en immeubles, èn participations

industrielles, commerciales ou financières ou sous toute

autre forme.

Ii n’est pas possible d’entrer ici dans le détail des me-

sures qui sont envisagées pour permettré la réalisation

de ces transferts. Afin d’éviter qu’ils n’influencent indû-

ment la position des pays membres dans l’U.E.P., ils

pourront être effectués par la voie du marché libre ou

encore sous la forme d’échanges de titres belges, luxem-

bourgeois, congolais et hollandais entre les Bourses

de fonds publics de 1’U.E.B.L. et des Pays-Bas.

Les mesures qui viennent d’être décrites doivent avoir

pour résultat de permettre un libre mouvement des capi-

taux entre les pays de Benelux. Sans doute ne pourront-

elles être adoptées toutes d’emblée et faudra-t-il prévoir

des étapes successives vers une libération de plus en plus

étendue.

**
*

338

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28April1954

L’intérêt que fa Belgique attache â la’libération du

mouvement des capitaux. relève avant tout
5
des idées
générales qui gouvernent sa politique éconornique et

financière. Le contrôle des paiements entre I’U.E.B.L.

et les pays étrangers a toujours été considéré comme une

mesure provisdire, commandée par les circonstances de

l’après-guerre, mais destinée â disparaître aussitôt que

possible. Sans souhaiter le retour aux mouvements désor-

donnés de capitaux flottants, on est dans l’ensemble

demeuré partisan en U.E.B.L. de la restauration aussi

rapide que possible de la liberté des mouvements de fonds

entre tous les pays, y compris les mouvements de capi-

taux d’investissements. Cette idée se base sur le principe

que le prdgrès économique requiert des éèhanges éten-

dus de marchandises, de personnes et de capitaux. Sem-
blables échanges sont particulièrernent nécessaires dans

des pays qui, comme I’U.E.B.L., dépendent étroitement
de leurs relations extérieures.

L’éoonomie de l’U.E.B.L. est fondée avant tout sur

l’initiative individuelle. Son développement dépend de

l’accroissement de la productivité de son industrie, de

la mise en oeuvre de sa main d’oeuvre, de l’exploitation

de ses ressources, de l’extension de son commerce, qui’

toutes sont basées sur l’initiative des entreprises privées.

Ii est désirable pour le développement de l’économie
nationale que se créent, â la faveur des progrès de la

science et de la technique, de activités nouvelles. Pour,

stimuler celles-ci, il est souhaitable que puissent être mis

en oeuvre non seulement des techniques et des capitaux

d’origine nationale, mâis également ceux qui proviennent

de l’étranger. Pour ce motif, l’apport de capitaux é’tran-

gers, l’exploitation de brevets et d’inventions étrangères, le

concours de dirigeants ou de spécialistes étrangers ont
toujours été accueillis en U.E.B.L. avec faveur:

jSâns vouloir prétendre qu’il faille â tout prix attirer,

les capitaux étrangers, on pense en Belgique qu’il con-

vient de leur donner les plus larges possibilités d’accès au

marché national afin de leur permettre, si les circonstances

– s’y prêtent, de participer au développement de l’activité

économique. Pour les mêmes raisons, on estime que les

capitaux et la technique belges doivent pouvoir s’inté-

resser â des marchés étrangers et contribuer au progrès de

l’économie des autres pays. La Belgique voit dans le

développement des échanges de marchandises, de capi-

taux et de travail une cause’ d’enrichissement collectif.et

elle y demeure foncièrement attachée.

Les considérations qui militent en faveur de la liberté

des mouvements de capitaux en général se renforcent,

dans le cas du Benelux; de raisons supplémentaires.

La liberté du mouvement des marchandises, des per-.

sonnes et des capitaux n’est pas seulement pour les pays

de Benelux un facteur, de progrès; elle est essentielle â

la réalisation pleine et entire de Benelux, c’est-â-dire â

la créatiôn entre les trois pays d’une véritable union éco-

nomique. Les expériences faites au cours des dernières

années de même que les nombreuses études cotisacrées

la question ont montré que l’union économique ne

pourra pas être pleinement réalisée sans accorder â – tous

les ressortissafs des pays membres, une égalité d’accès

aux marchandises, aux possibilités de travail et aux res-

sources économiques quisont disponibles dans chacun de

ces pays. Les mesures économiques, sociales ou financières

qui maintiennent ou créent des inégalités danTs ces dif-

férents domaines, risquent’de fausser les conditions d’une

saine concurrence entre les différentes partjes de l’union

et d’en empêcher le fonctfonnement harmonieux:

La liberté des mouvements des capitaux peut apporter

une certaine contribution â la réalisation de cette égalité.
Elle permettra â toutes les entreprises des pays membres

de Benelux une égale facilité d’accès aux ressources

financières de l’union économique, tout au moins â

celles qui sont uniquement dépendante des initiatives

privées. Ii est important
I
en effet que, dans le cadre

1
d’une union économique, le choix du lieu d’établisse-

ment d’une entreprise ou d’une activité nouvelle soit

déterminé par l’ensemble des facteurs.naturels et sociaux

qui en régiront l’exploitation et non par des décisions

ou des formalités administratives concernant les possi-

bilités d’apport de capitaux. La liberté deg capitaux

tendra de plus è. égaliser dans une certaine mesure les

taux d’intérêt dans les différents pays membres de l’Union

tant pour les opérations â court terme que pour les opé-

rations â long terme, et contribuè.ra également de la

sorte â unifier les conditions de la concurrence. Elle

renforcera en outre la structure générale des pays de

l’Union en permettant l’utilisation la plus rentable des

ressources financières disponibles. Sans vouloir attribuer

au mouvement des capitaux une influence.exagérée, on

peut la considérer comme une condition parmi bien

d’autres du renforcement de la.situation. éconornique de

chaque pays membre et de la réalisation même de !’Union.

Les considérations qui précèdent indiquent que c’est

avant tout pour des raisons économiques générales que

l’U.E.B.L. a cherché â obtenir la liberté du mouvement

des capitaux â l’intérieur de Benelux.

11 ne semble pas que l’on ait particulièrement eu en vu

un mouvement de capitaux dans un sens plutôt que dans

un autre. Ii serait d’ailleurs fort malaisé de plév
oir

quelle sera l’ampleur des opérations une fois mis en place

les détails techniques des nouvelles décisions. Faut-il

prévoir un important retrait de capitux belges investis

en Hollande; ou au contraire la liberté de Irapatriement

étant restaurée, les capitaux en question demeureront-.
ils sur place? Doit-on s’attendre â – un apport considé-

rable de capitaux hollandais en Belgique? Les réponses

qu’on pourrait être tenté de donner actuellement â ces

questions ne pourraient guère porter que sur des éché-

ances assez prochaines alors que la mesure décidée a une

portée beaucoup plus longue. Son intérêt réside précisé-

ment dans la chance’ qu’elle offre aux capitaux, et aux

techniques qui les accompagnent fréquemment, de trou-

ver leur emploi aux endroits et dans les ‘conditions qui
sont les plus favorables, sans qu’il soit possible de dire

a priori dans quel sens s’orienteront les mouvements

principaux.

Une dernière considération qui a motivé l’initiative

prise par la Belgique en matière de liberté du mouvement

des capitaux â l’intérieur de Benelux, est que sembiables.

mesures pourraient peut-être servir d’exemple ou de

précédent pour l’obtention de libérations analogues

dans les relations avec les autres pays qui maintiennent

encore mi contrôle des paiernents. Dans plusieurs ,do-

maines les pays de Benelux ont été les premiers â abolir

des restrictions qui ont dû être adoptées pendant ou

après la dernière guerre. N’est-il pas désirable que dans
le domaine de§ relations financièrs également, Benelux

soit le premier â restaurer un certain degré de liberté,

indispensable â l’épanouissement des activités produc-

trices?

Si le cas Benelux pouvait ainsi servir d’exemple â

d’autres libérations, il contribuerait non seulement â la
prospérité des trois pays membres mais peut-être dans

une certainé mesure au progrs de l’économie mondiale.

BrusseL

Dr C. DE STRYCKER.

/

p

/

28 April 1954

ECONOMISCH-ST.ATIST.CHE BERICHTEN

339

Economische kroniek van Indonesië

(le kwartaal 1954)

Grote lijnen in de monetaire ontwikkeling.

,
zes weken voorbijgegaan en verstreek het le ‘kwartaal

Jaarwisseling, debatten over de begrotingen :1952 en
1954. Ter illustratie van de ontwikkeling in deze periode

1953, en de snelle vermindering van de deviezenreserves
zij verwezen naar onderstaand overzicht, samengesteld

gaven de laatste maanden aanleiding tot vele beschou- dit de weekstaten van de Bank Indonesia.
.

wingen over de economische ontwikkeling in het alge-
Overzicht

van

de

voornaamste gegevens

over

de
meen en de monetaire in het bijzonder. De toon er van
monetaire ontwikkeling in Indonesië gedurende het
var
i
eer
d
e
van ,,ernstig” tot ,,alarmerend”.
le kwartaal 1954
4)

Ook Premier Ali Sastromidjojo heeft de ernst van de
.
situatie niet verheeld. In een rede voor de Indonesische
(in millioenen Rupiahs)
Saldi per:
Mutaties in de periode:
Journalisten Vereniging zei hij o.a.
:
,,De dekking van ons

geld was bijhet begin van 1952 80 pCt, medio 1953
30/12/ 31/3/
30112-
2811′
1

2512-
1
30/12-

40 pCt en nu (begin Febr.) ca 24 pCt. In verband met
1953
1954
I

27/1
(4
wekén)
24/2
(4
weken)
31/3 (S
weken)
31/3 (13
weken)

deze tendenz
. . . .
wordt de politiek van de Regering
. . . .
1

Monetaire
reserves

gericht op het tegengaan vn een verdere verslechtering.

Goud en conv. valuta
Deviezenforsda:
1.651
1.358

98

195

—293

Op economisch gebied betekent dit,’ dat onze import ver-
activa

210 289

minderd moet worden. Ook de uitgaven en de investe-
paaaiva


1.098
—888
—1.315
-1.026

89
+
90

139

138
ringen van de Regering dienen te worden verminderd”
1)
.

Vorderingen in vreemd
crt (Afd. Bankz. B.I.)
550
.
506
+
27
—57
—14
—44
Naar aanleiding van de critische en alarmerende mede-
1.313
838
.-..160
—162 —153
—475
delingen aan en in de pers achtte de Premier ,,het nodig

duidelijk te maken, dat de situatie wel ernstig niaar niet

Totaal

……….

Geldcirculatle
Bankbiljetten
4.920
5.105
110
91
—16
185
alarmerend is;
. .
.dat er geen reden bestaat voor vrees
Muntbiljetten


!
396
403
6
3

2
7

of paniek op financieel en economiséh gebied”. Er waren
Rek. crt saldi
1.383
1.544
46
—3
118
161

z.i.

,,nog vele lichtpunten”.
6.699 7.052
162
91

100 353

Enige dagen later sprak S
um
i
tro
2)
ter gelegenheid van

Totaal

………

III

Voorschotten aan

de verjaardag van de Partai Sosialis Indonesia, de P.S.I.,
de Regering

1.434

2.288

278

181

295

754

die thans tot de oppositiepartijen behoort. ,,Inderdaad

zijn wij verplicht niet in paniek te raken…. Maar de
Wat deze eerste 13 weken van 1954 te zien geven is

mensen moeten hun ogen niet sluiten voor de situatie
inderdaad somber. Het zou echter wel zeer onjuist zijn

met betrekking tot ‘de deviezen die in de laatste zçs maan-
prognoses te baseren op extrapolatie van de lijnen die

den zijn verkwist tot aan grenzen die niet te verant

in de ontwikkeling van de cijfers over het eerste kwartaal

woorden zijn”. De staatsuitgaven zouden z.i. deze gren-
te onderkennen zin.
j

zen reeds gepasseerd zijn.

Deviezenpositie nader bezien.
Kort daarop publiceerde hij in ,,Pedoman” (van 25
1.

1 Januari jI. is

de ‘regeling tot beperking van de
Febr. e.v.) een reeks artikelen, waarin hij tot soortgelijke

‘sociale
transfers voor particuliere werknemers in werking
conclusies kwam. Los van de vraag of men al zijn con-

‘clusies
zou willen onderschrijven, staat het feit, dat de
‘)Kanttekeningen bij dit overzicht.

ontwikkeling, die hij liet zien en in onderstaand overzicht
a.

Ultimo 1953 werd het saldo der deviezenrekeningen der andere banken in Indonesië geraamd op ca Rp. 550 mln, zouden we dit bedrag”ioor uit. Maart on-

is samengevat, zorgwekkend is
3).
In hoeverre een oor-
veranderd mogen aannemen, dan zou er thans nog ruim Rp. 1 ,mrd aan deviezen
als ,,werkkapitaal” bij de banken zijn (Rp.
506
mln bij de Bank Indonesia plus ca
zakelijk verband

bestaat tussen

de

kabinetswisseling
500 mln bij de overige deviezenbanken). Als dit juist is, dan is bij de huidige omvang

medio 1953 en de ontwikkeling in het 2e semester kan
van de internationale handel dit werkkapitaal waarschijnlijk groter dan voor de
ongestoorde uitoefening van de deviezenzaken dier banken noodzakelijk is.

Uw kroniekschrijver moeilijk beoordelen.
b.De monetaire reserve is verminderd met het bedrag van de post ,,Deviezen-
fonds passiva”. Deze Post bestaat grotendeels-uit het saldo van de A-rekening
met Nederland en het saldo van de rekening met Japan. Er mag wel op eén zekere
(in millioenen Rupiahs)


continuiteit in deze credieten worden gerekend.

Begrotingstekort

Betalingsbalanstekort
Onder de post ,,Deviezenfonds activa” is begrepen een bedrag van ca Rp. 654-
mln niet convertibele valuta, zij tellen niet mee voor de vereiste dekking van het
1953 1953

,
door de bank gecreëerde geld. Als converteerbare valuta worden slechts beschouwd:

Raming
Realisatie
Raming

Realisatie
U.S.A.
S,
Can.
5,
zw.frs.


Tegenover een onder de dekkingsverplichting vallende geldcirculatie van Bp.
5.105 mln bankbiljztten plus 1.544 mln ,,rek. eet saldi van anderen”

+

15 mln

Ie semester
1

897
1

410
afgifte op eigen kantoren
=
Rp. 6.664 mln staat per 31 Maart nog slechts Rp. 1.358
plus Rp. (289-65) mln
=
Rp. 1.582 mln dekking; d.i. 23,8 pCt. Op 3 Maa/t stond
2e semester
1.603
1.121
de rekening van het Deviezenfonds nog debet voor Rp. 266 mln goud en conver-
_________________________

tibele valuta en voor Rp. 135 mln overige valuta. Op 31 Maart waren deze saldi resp.
Totaal 1953

1.800

2.500
1.300
1

1.531
Rp. 2234-en 654- mln. In de laatste 4 weken heeft men dus hoofdzakelijk met niet-
converteerbare deviezen kunnen betalen en daardoor de voôr de dekking meetellen-

De ontwikkeling in de eerste weken van 1954 bleef
de converteerbare valuta kunnen reserveren. Houden we rekening met het feit dat
in het saldo van Rp. 65 mln ook begrepen zijn de moeilijk liquide te maken vor-
verontrustend. Ook daarop wees hij. Inmiddels zijn weer
deringen op Oosteuropese landen, dan zal het niet lang meer mogelijk zijn van de
niet-converteerbare valuta gebruik tel maken ter dekking van het verschil tussen
streden ,,plan.Schophuys”, tot inpoldering
,
van es 600.00 ha
)
Het veel om


moeras in Borneo, is een dezer uitgestelde projecten. Naast fijsanciële zijn hierook
deviezenontvangsten en -uitgaven. Met het aanspreken van de converteerbare
valuta vermindert het dekkingsmateriaal. Het is dan ook te verwachten, dat binnen- technische redenen voor uitstel. Men zal zich nu voorlopig beperken tot verbetering
van de polder Albio (7.000 ha) en de aanleg van een proefpolder van 2.300 ha.
kort de dekking beneden het voorgeschreven minimum zal komen en aan het par-
lement verzocht zal worden het dekkingspercentage terug te brengen.
(zie Economische kroniek van Indonesië in

van 5 November 1952, blz. 857).
Mutaties in het girale geld, door andere banken gecreëerd, zijn over deze
periode niet gepubliceerd.
Dat wel zojuist de Regering het aandelenpakket van de K.L.M. in de Garuda
Indonesian Airways voor 18 mln N.crt heeft overgenomen en verschillende natio-
nalisatieplannen

(B:P.M.-bedrijf in Noord-Sumatra, gas en electriciteitsbedrijven
ed.) niet van haar programma geichrapt heeft, illustreert de bijzondere politieke


Ie per.

2e per.
I
3e per.
Totaal 13
weken
betekenis, die aan het bzit dezer bedrijven wordt toegekend.
‘)
Dr
Sumitro Djojohadikusumo; Minister van Financiën in het vorige kabinet;
Mutaties monetaire reserves
160

1

162

1
153

1
475
decaan van de Economische Faculteit te Djakarta; lid van het hoofdbestuur van
Mutaties geldcirculatie
162

1

91

1
100

1
.
353
de
P.S.I.

‘) 0.a. Sumitro meent,

dat het gerëaliaeerde tekort t.z.t. es 10 pCt hoger zal
Totaal

………………….
1

332

1

253 253

1

828
blijken te zijn.
Mutaties regeringsvoorschotten ..
278

1

181
295

1

754

/

340

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28April1954

getreden. (Zie vorige kroniek in ,,E.-S.B.” van 23 De-

cember 1953, blz. 1039). Deze regeling heeft nog nau-

welijks enige invloed kunnen uitoefenen op de deviezen-

uitgaven in dit kwartaal. Het deviezenbesparend effect

zal eerst dit kwartaal tot uiting komen. Op deze eerste

belangijjke maatregel tot beperking van de deviezenuit-

gaven zijn in dit kwartaal andere gevolgd.

De ‘sociale transfers voor buitenlands personeel

in overheidsdienst werden eveneens ingaande 1 Januari

1954 drastisch beperkt.

De voor onkostën tijdens de overtocht beschikbaar
te stellen deviezen, het zgn. boordgeld, is met ingang van

1 Februari teruggebracht tot 1/3 van het bedrag dat

voorheen per reisdag werd toegestaan.

4.. Alle regelingen kra6htens, welke aan importeurs

was toegestaan een zekere inkoopcommissie ten behoeve

van hun buitenlands inkoopkantoor in hun deviezen-

aanvrage op te nemen, zijn medio Februari door de

Minister van Economische Zaken ingetrokken. Het is

echter te verwachten, dat niet geheel voorkomen kan

worden dat het deviezenbesparend effect van deze maat-
regel geleidelijk min of meer gecompenseerd zal worden
door verhoogde f.o.b.-prjzen.

5.
De mOgelijkheid tOt kapitaalremises van max.
Rp. 75.000 in totaal en max. Rp. 30.000 per jaar voor

gezinshoofden of erfgenamen in boedeis van na 10 Mei

1940 in Indonesië overleden personen, is met ingang van

25 Februari opgeschort
5).
V66r 31 December 1953 in-
gediende aanvragen worden nog op de oude wijze be-

handeld.

Het is moeilijk te schatten hoeveel deviezen als gevolg

van deze vijf maatregelen in 1954 niet uitgegeven behoeven

te worden; moeilijker nog is het, een schatting te maken

van het effect voor latere jaren. Afgezien
stan
een nauw-

keurig inzicht in de grootte van de bedragen, waarop

elk der maatregelen betrekking heeft, wordt cle schatting

bemoeilijkt door het feit, dat gelijktijdig met het opschor-

ten van de remises uit Rurni-M-rekeningen, aan houders

dezer rekeningen de mogelijkheid is geboden in te schrij-

ven op een door de Bank Industri Negara te emitteren

obligtie1ening, waarvan rente en aflossing transferabel

zijn
6
).

Over, het gecombineerde effect van ,,opschorting van

kapitaalremises” enerzijds en ,,B.I.N. obligaties met

transferabele rente en aflossing” anderzijds is wat de

deviezenverplichtingen op langere termijn betreft nog

niet veel te zeggen. Wel staat vast dat voor 1954 en meer

nog voor 1955 een bezuiniging is bereikt.
Het totale effect der vijf besproken maatregelen schat

Uw kroniekschrijver op een deviezenbesparing
voor
1954

in de orde van &rootte van Rp. 150 A 200 mln.

De pogingen tot geldcon’tractie.

.

Het was een ieder duidelijk, dat er niet alleen iets ge-

daan moest worden in verband met de deviezenpositie.
Zonder adequate middelen tot beperking . van de groei

in de circulerende geldhoeveelheid zou een vermindering

van het tekort op de betalingsbalans de infiatoire druk

slechts versterken. Het verontrustende was, dat nog geen

enkel gerucht – gebruikelijke voorbode van belangrijke

‘) Deze remises konden slechts geschieden ten laste van een zgn. Rurni-M-reke-
ning bij een deviezenbank, waarop de belanghebbende niet-ingezetene zijn gelden
in Indonesië had te storten (,,Rurni” is de afkorting van ,,Rupiah rekening niet-
engezetene”; ,,M” is de afkorting van het Indonesische woord ,,modal” d.i.
,,kapitaal”).
1
1)
Het is een gewijzigde annuiteitenlening. Zij loopt 15 jaar. Gedurende de eerste
10 jaar bedraagt de annulteit 6 pCt; voor de laatste 5 jaar 8 pCt. Vervaldata
1
Maart
van elk jaar. Van de lening groot Rp. 100 mlnslootdeinschrijvingopde letranche
van Rp. 50 mln op 26April jI. Het totaal der Rurrn-M.saldi is niet publiek bekend.
Gezien de grootte van de lening vermoedelijk ca Rp. 100 mln.

regeringsmaatregelen – het vermoeden wekte, dat op

korte termijn maatregelen met een sterk deflatoir effect

genomen zouden worden
7).

Bij deze betrokken hemel kwam op 2 Maart Noodwet
5/1954 als een onvewachte donderslag. Niet verrassend

was het, dat zij een heffing op betalingen aan het buiten-

land inhield; ook niet dat speciaal het die nstenverkeer

werd getroffen. Verrassend was het tijdstip waarop de
Noodwet afkwam en misschien ook de hoogte van het

tarief.

Met ingang van 2 Maart geldt, dat ,,Op tranfers voor

diensten (invisibles) wordt een extra heffing gelegd van

66
2/3
van het overgemaakte bedrag” (art. 1).

Volgens art. 2 kunnen bij regeringsverordening bepaal-

de categorieën van transfer voor diensten van de heffing

worden vrijgesteld. Zulks gebeurde op dezelfde datum

ingaailde voor: een grote groep van zgn. ,;sociale trans-

fers”; voor winsten van industriële bedrijven na 31 De-

cember 1953 opgericht; voor transfers direct ten laste

van het 1and of een autonoom gebied.

Een omschrijving van hetgeen onder diensten moest

worden verstaan ontbrak. De in de wettekst achter het

Indonesische woord voor ,,diensten” tussen haakjes

geplaatste term ,,invisibles” bood geen hulp. Grbte ver-

warring in het bedrijfsleven. Op
6
Maart werd bekend ge-

maakt dat ,,betalingen van diensten verband houdende

met in- en uitvoer van goederen. . .” niet belast zouden

worden. De reeds aangekondigde verhogingen van som-

mige vrachttarieven konden weer ongedaan worden

gemaakt.

In onderzoek is nog de vraag of ook voor transfers

i.v.m. het internationale personenvervoer en de nog.

niet vrijgestelde verplichtingen tegenover buitenlandse

assuradeurs ontheffing dient te worden verleend. Zowel

voor het transport- als voor het assurantiebedrjf lopen de

consequenties van de extra heffing t.a.v. de kosten der

individuele ondernemingen zo sterk uiteen, dat als geen

speciale voorzieningen worden getroffen, zich in deze

branches spanningen zullen ontwikkelen, waarvan de

gevolgen heel moeilijk zijn te overzien.

Afgezien van de onderlinge verschillen in gevolgen

voor de verzekeringmaatschappijen brengt de extra hef-

fing – die in, dit geval werkt als een soort omzetbelasting
op aan het buitenland te betalen saldi van op het moment

van het sluiten der verzekering nog onbekende grootte –

een element van onzekerheid in de kosten van het verze-

keringsbedrjf van zodanige betekenis, dat een exhorbi-

tante verhoging der betrokken verzekeringspremies on-

vermijdelijk”zou zijn.. –

Ook met betrekking tot de transferrechten op basis

van de belastbare winst zijn de problemen, ontstaan met
en door de extra heffing, nog niet alle opgelost.

De pil die de buitenlandse investeerders te slikken

kregen met de extra heffing van
662/3
pCt is enigszins

verguld, door de mededeling in de toelichting op de Nood-

wet, dat de vorig jaar opgelegde tijdelijke beperking van

het transferrecht tot 40 pCt van de belastbare bedrijfs-

winst, thans vervallen is. Het gehele verschil tussen be-

lastbare bedrjfswinst en de verschuldigde vennootschaps-

belasting is nu weer transferabel. Aneta berichtte, dat uit

dit restant ook de extra heffing zou moeten worden vol-

daan. lUw kroniekschrijver vernam echter dat dit nog

niet vaststaat. De Regering heeft zich hierover nog niet

ondubbelzinnig uitgesproken. Het spreekt ook niet van-

‘) Hoe belangrijk ook de recente verhoging van de accijns op bier
en gedistilleerd
(van resp. Rp. 30 en 400 op Rp. 82.50 en 750 per hI) moge zijn, de absolute grootte
van de te verkrijgen meeropbrengst (een inelastische vraagcurve aannemendel) is van ondergeschikte betekenis in dit verband.

28 April 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

341

zelf, dat de extra heffing ,,uit de winst” betaald moet
worden. Deze interpretatie is niet onaanvechtbaar te
maken met er op te wijzen, dat een andere beslissing

,,immers meer i.p.v. minder deviezen zou kosten”. De

Noodwet is niet gericht op deviezenbesparing, maar op

verhoging van ‘ lands inkomsten en het onttrekken van

geld aan de circulatie
8).

Ook hier is h’et moeilijk een schatting te maken van

hét effect dat de uitvoering van de Noodwet voor de

geldcirculatie zal hebben. Als naast de reeds verleende

ontheffingen ook passages en de resterende verzekerings-

premieën zouden worden vrijgesteld, dan acht Uw kro-

niekschrjver voor 1954 een opbrengst van ca Rp. 400

mln mogelijk indien de heffing uit de winst zou moeten

worden betaald en ca Rp.
550
â 600 mln indien zulks

niet zou worden verlangd. Waarschijnlijk zijn deze zeer

globale schattingen aan de hoge kant, nu in het algemeen

wordt aangenomen, dat de resultaten over 1953 minder

zijn, dan die over 1952.

Perspectieven.

Overzien we de besproken problemen en de behan-

delde maatregelen, dan mogen we niet concluderen, dat

de gevaren die Indonesië via de monetaire sector bedrei-

gen nu overwonnen zijn. Maar dat neemt niet weg, dat

de pogingen die de Regering in de laatste maanden ge-

daan heeft even zo,vele pogingen zijn om een monetaire

chaos te voorkomen. Dat zij ondanks de overstelpende

moeilijkheden de strijd daartegen blijft voortzetten is

van het grootste belang. Het is een lichtpunt ook al kan

het, tezamen met de door de Premier genoeide lichtpun-

ten, de schaduwen die over de economie van Indonesië

hangen, niet doen vergeten. De Premier noemde:

De vergrote rjstproductie. Afziende van toevallige

weersomstandigheden is hier inderdaad een hogere pro-

ductiviteit merkbaar. Ook over de veeteelt zijn goede

berichten.
De mogelijkheid crediet te verkrijgen van het I.M.F.

en de Wereidbank.
Sumitro wees er onlangs op, dat de

daarvoor nodige overeenkomsten zoveel tijd van voor-

bereiding vergen, dat er voor de actuele moeilijkheden

geen soulaas van verwacht mag worden.

Buitenlandse steun door deelname aan het

Colombo-plan.
Deze, voornamelijk in de vorm van tech-

nische bijstand te verwahten, hiXlp zal op korte termijn

geen merkbare invloed op de deviezenpositie kunnen

uitoefenen.

De pogingen van de Regering op korte termijn een

gunstig klimaat te scheppen
voor het aantrekken van ka-

pitaal uit het buitenland.

Uitingen hiervan zijn te vinden in de vrijstelling

van de extra heffing op winsttransfer voor indus-

triële bedrjyen na 31 December 1953 opgericht; in het

uitzonderingstarief der vennootschapsbelasting gedurende

de eerste 5 jaar voor na ult. 1949 opgerichte, c.q. op te

richten n.v.’s. Ook het feit, dat thans de reeds door

vorige regeringen aangekondigde verklaring over inves-

taties van buitenlands kapitaal is afgelegd, is een uiting

van deze pogingen; evenzo het feit, dat de inhoud der

verklaring iets gunstiger voor het buitenlands kapitaal is,

dan hetgeen in de laatste jaren daarover in de pers reeds

‘) Zou men daarbij verhoging van het over te maken deviezenbedrag accepteren,
dan zou zulks een gebaar zijn, dat na de recente ,,atatement
0fl
foreign investment”
een goede indruk zou maken. Indien deze extra heffing niet ,,uit de winst” behoeft
te worden bestreden, waaruit dan wel? Verschillende oplossingen zijn denkbaar.
Het zou te ver voeren hierop thans in te gaan.
Voorshands nog vragen genoeg; vragsn waarop een spoedig en duidelijk ant-.
woord iets zou kunnen afnemen van de drukkende onzekerheden waarmede het
bedrijfsleven hier zo veelvuldig te kampen heeft.

was gezegd. Winstkansen zijn er ook nog wel in Indo-

nesië.

Toch is er maar een hoogst enkele buitenlandse onder-

neming, die het de laatste jaren nog heeft aangedurfd

met van buiten ingebracht kapitaal
in Indonesië te begin-

nen Niet mag worden aangenomen, dat de recente

voorzieningen ten behoeve varf buitenlandse investeerders

een merkbare verbetering in het aanbod van buitenlands

kapitaal
in deze vorm
zal brengen. Wat men elders naast
goede winstkansen aan ,,klimaat” nodig acht om buiten-

lands kapitaal te ambiëren, blijkt o.a. uit de verklaring

die de Ceylonese Minister van Financiën zojuist over

hetzelfde vraagstuk aflegde.
Wel zou reeds op korte termijn iets te verwachten zijn

van een maatregel, die investeringen van voor transfer

in aanmerking komende Rupiah-winsten t.a.v. bélastin-

gen e.d. op dezelfde voet zou behandelen als van buiten

ingebracht kapitaal. Voorts noemde de Premier:

Pogingen een gunstig klimaat te scheppen voor

verhoogde activiteit van bedrijven in het binnenland.

Hieronder zou men elke maatregel, direct of indirect,

gericht op de bevordering van de Indonesische productie

kunnen rekenen. Zo algemeen zal de Premier het wel niet

bedoeld hebben. In een opsomming van lichtpunten

mag men een specifieke aanduiding verwachten. Mogelijk

had hij het oog op de zeer krachtige wijze waarop het

procentuele aandeel van de nationale bedrijven (eng ge-

interpreteerd) in de buitenlandse handel en vooral in de

import wordt vergroot. Deze politiek tot uitschakeling

van handelsfirma’s van vreemde origine blijkt ook uit

de aandrang waarmede hier gevestigde industrieën be-

naderd worden hun producten via erkend-nationale

grossiers en detaillisten te leiden.

Het zou te ver voeren de vele middelen die tot dit doel

worden aangewend te bespreken. Ook in Indonesische

kringen ontbreekt het niet aan stemmen die de prijs,

elke door het volk als geheel door deze ,,opvoedende

politiek” voor de snelle vorming van een nationale

handelsstand moet worden betaald, te hoog vinden.

De inspanning van de Regering om de markten voor

Indonesische exportproducten te verruimen.

Op .basis van de onafhankelijke en neutrale handels-

politiek die de Regering wil volgen zijn ook met Oost-

Europa en de Chinese Volksrepubliek handelsbetrekkin-

gen aangeknoopt. Bemoedigend zijn de resultaten niet.

Wel is de juist bereikte overeenstemming tot uitvoering

van het zijn laatste jaar ingaande tincontract tussen de In-

donesische Regering en de Reconstruction Finance Cor-

poration een gelukwens waard.

Goede hoop bestaat dat de overeenkomst welke op

9 December ji. door de International Tin Conference te

Genève .werd ontworpefi het voor de inwerkingtreding
vereiste aantal handtekeningen en stemmen zal krijgen.

Hopelijk zal deze overeenkomst, welke voorziet in de

vorming van een bufferstock aan tin met prjssluizen

bij ca £640 en £ 840, een stabiliserende invloed kunnen

uitoefenen op de prijs van dit voor Indonesië zo belang-

rijke product.

Een paar lichtpuntn plus een enkele vallende ster

zijn niet voldoende om te doen vergeten dat het donker

is. Er is meer nodig: bezuiniging op de begroting, stimu-

lering van de productie… Het zijn bekende geluiden.

,,Maar het gaat niet in de eerste plaats om een monetaire

hervorming”, zei Sjafruddin onlangs, ,,maar om een

sanering van de geest der samenleving”.

Uw kroniekschrijvers hoop is gevestigd op het heilige

342

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1954

vuur dat hij in regeringspartijen en oppositie bij een aantal

ouderen nog steeds ziet gloeien en bij vele jongeren ziet

vlammen. Het is een vuur dat nooit geheel zal doven en
steeds de mogelijkheid in zich draagt tot een licht uit te

groeien; wanneer dan ook.

Djakarta, 10 April 1954.

Prof. Dr A. KRAAL.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Werd verleden week officieel aangekondigd, dat !de

afgifte van schatkistpapier door de Agent met ingang

van 15 April werd hervat, gedurende de verslagweek

bleek, dat dit slechts een korte vreugde was geweest. Op
de eerste dag na Pasen werd deze vorm van verkoop van

papier nl. reeds gestakt, zodat zij slechts één dag heeft

opengestaan. Deze ene dag werd, naar in geidmarkt-

kringen wordt geschat, voor f 70 â f80 mln schatkistpa-

pier verkocht. Daar vaststaat, dat in totaal voor f72,4 mln

2 en
5
jarige biljetten werd geplaatst, moet slechts een

onbetekenend bedrag aan promessen zijn afgenomen.

De vrees bij de beleggende instellingen om in de toekomst

wederom met onbelegde midde1ei te komen zitten, komt

in deze ontwikkeling wel sterk tot uiting.

Dat de monetaire autoriteiten deze verdere concen-

tratie op langlopend papier thans blijkbaar niet (meer)

gewenst zouden achten wordt aannemelijk gemaakt door

het feit, dat De Nederlandsche Bank met ingang van 20

April bereid bleek, uit haar portefeuille kortiopend papier te

verkopen, en wel 3 maandspromessen tegen een disconto

van
3/
pCt per jaar en jaarspromessen tegen
/8
pCt

disconto. Laatstgenoemd percentage is hetzelfde als 4lat

waartegen de Agent op 15 April(en daarvéôr ook van

16 November 1953 – 18 Januari 1954) jaarspapier ver-

kocht. Verkoop van papier uit haar portefeuille door de

Centrale Bank had sinds begin Juli 1953 niet meer plaats

gevonden. De laatste mutatie in deze portefeuille vond

plaats per uit. 1953, toen zij door omzetting van een

deel van de boekvordering op de Staat met f 300 mln

steeg tot
f516,6
mln. Het buiten de Centrale Bank en bui-

tenlandse circulatiebanken uitstaande bedrag aan schat-

kistpromessen bedroeg per 20 April f 314,4 mln.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt vertoonde het koersniveau ge-

durende de verslagweek een stijging van bescheiden om-

v
1
ang. De koersschommelingen zijn de laatste maand relatief

niet aanzienlijk geweest. Het algemene aandelenindex-

cijfer bedroeg per 23 April jl. 182,9 tegen op 19 Maart
181,6 en op 19 Februari 1954 176,9. Men krijgt hieruit
de indruk, dat de maî ktsituatie zich thans min of meer

heeft gestabiliseerd. Aan gunstige jaarverslagen over

1953 en dividendverhogingen is men Vrij gewend ge-
raakt, terwijl in sommige gevallen voorts op bonusuit-

keringen is geanticipeerd. Worden deze verwachtingen

gerealiseerd, dan blijft vaak een verdere koersstijging

achterwege. Een tegenvallend jaarverslag of het uitblij-

ven van een verwachte bonusuitkering daarentegen

leiden onder deze omstandigheden niet zelden tot een

koersdaling.

Ook op de obligatiemarkt blijft de toestand vrij sta-

biel. De koersafbrokkeling op deze markt, die tot voor

e1ige maanden plaatsvond, heeft de laatste tijd practisch

geen verdere voortgang gevonden, zoals uit onderstaan-

de koersen blijkt.

23 April 1954 19 Mrt 1954 19 Febr. 1954 30 Dec. 1953
2
1
h
pCt N.W.S.

76
1
/1

77
1
/4

775/16

793/1e
3-3
1
h
PCt Ned. 1947 98
5
!1

97%

9715/16

991/2
3 pCt Investeert. 99
1
/1e,

99%

98%

100
7
/8

/
Aand. indexeijfers
15 April 1954
23 April 1954
Algemeen

……………………………
181,9 182,9
Industrie

………………………………
2549
256,5
Scheepvaart

………………………
.
180,9
179,1
Banken

………………………………
148,4 147,2
Indon.

aand .

………………………
64,0
65,0

Aandelen.
A.K.TJ.

………………………………
213%
210½
Philips

………………………………
285
288
1
/16
Unilever

……………………………
299
299%
H.A.L.

………………………………
149%
147%
Amsterd.

Rubber
……………………
92
93½
H.V.A.

……….
. …………………….
122½
124
3
/4
Kon.

Petroleum

……………………
456½
459%

Staatsfondsen.
2%

pCt

N.W.S .

………………………
77
7613/
3_31/,

pCt

1947

………………………
98%
9851
3

pCt

In vest.

cert.

…………………
99/i
99/1
3
1
/2

pCt

1951

…………………………
102%
102%
3

pCt

Dollarlening

…………………
93%
93
7
11e

Diverse obligaties.
31/

pCt Gem. Rdam 1937 VI
100%
100%
31/, pCt Bataafsche Petr
102%
101
7
/8
3%

pCt

Philips

1948

………………
102
102
3
1
4
pCt Westl. Hyp. Bank
97
3
/4
97
1
/2
J. C. BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in Maart 1954

De algemene toestand van de geldmarkt.

De geldmarkt bleef in de loop van de maand Maart

fundamenteel liquide, alhoewel verschillende factoren op

sommige ogenblikken een drukking uitoefenden op het
volume van de ter beschikking staande gelden. Dit was

o.a. het geval met de stortingen aan de Staatskas ter

gelegenheid van de grote lening, terwijl het accumuleren

van liquiditeiten bij de banken in het vooruitzicht van

deze betalingen, de bevoorrading van de markt sterk

verruimde.

De vervaldag einde Maart was niet bijzonder zwaar,

al dient genoteerd dat het sluiten van het boekjaar door

enkele banken, de vraag naar liquiditeiten tijdelijk ver-

hoogde..

Kredietverlening door de banken aan de private economie

(in millioenen franken)

Herdisconto van de
banken bij de Nationale Bank en
de parastatale
instellingeri

t
Portefeuille
handelapapier
van de
Nationale Bank

Totale kredietver-

lening

der

private

1 banken

(accepten
inbegrepen)
1945 Dec.
4.168
5.171
.

23.117
1949 Dec.
3.339
4.006 24.506
1950 Dec.
8.543

,
10.110
27.739
1951 Dec.
7.526
6.703
33.364
1952 Juni
6.875
5.220
32.913
Dec.
7.903
6.71 0
36.546
1953 Mrt
7.355
6.053 a)
36.708
Juni
6.915
7.667a)
35.513
Sept.
6.585
6.876 a) 36.024
Dec.
8.025
5.379
37.320
1954 Jan.
0.797
5.771
37.324
Febr.

4.869

Mrt

6.825 a)

a)

Cijfer
begin
volgende maand, meer
karakteristiek voor
de vervaldag.

Inzake algemene kredietpolitiek valt alleen te signa-
leren dat va,af 15 April de tijdelijke blokkering vaû een

gedeelte van de betalingen uit de E.B.U.-landen werd

afgeschaft. Voor zover zulks vereist mocht zijn zal het

boni gefinancierd worden via de uitgifte van speciaal

schatkistpapier, dat door de private banken zal worden

opgenomen.

De toestand van de banken.

Einde Januari lagen de totale depoito’s opnieuw iets

lager dan op 31 December
1953,
doch hierbij mag niet

28 April
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

343

uit het oog worden verloren, dat enkele banken op het

jaareinde hun boekjaar sluiten, en enige ,,window dres-

sing” deze cijfers blijkbaar beïnvloedt. Aan de actiefzijde

van de bankbalansen is de sterke toename van de post der

onmiddellijke liquiditeiten einde December steeds op

vallend. –

Enkele posten uit de globale bankbalansen

(in millioenen franken)

langlopende
4,77
4,38

4,68
4,37

4,37
7

8 jaar
4,83
4,63
5,24
4,69 4,66
Staatsrenten
………

Kasbons steden
5
â 6 jaar
5,07 4,49
5;37
5,08
5,04
Staatsfondsen

……..

Kasbons parastatale
instellingen

……..
ca 9 jaar
– –
5,41
4,72 4,69
Private instellingen ..
10

12 jaar
6,06
5,43
6,08 5,12
5,25

Rentestand op dë ob,ligaiiemarkt a)

(in pCt per einde maand)

Gemiddelde
I
Aug.
I
JuniJuni
I
Febr.

Maart
looptijd

1948

1950

1951

1954

1954
31/12152
30/6/53
31/12153
31/1/54
Actief

Kredieten aan de pri-
vate economie
36.546
35.513
37.320
37.234
Handeiswissels

. . .
11.483
10.063
11.880 12.118
Prolongatie voor-
-.

schotten op effecten
1.180 1.334
1.512 1.388
Diverse debiteuren
14.749 16.125
.
15.792
15.601
Acceptaties
9.134
7.991
8.136 8.127
Kredieten aan de Over-
42.408
43.287
43.753
44.821
Passief

Totale deposito’s

..
64.251
65.369
.
67.431
66.763
57.510 57.832
58.967
58.620

heid

……………

Op termijn
6.741
7.537
.

8.464 8.143
Op

zicht

………..

Obligaties en kasbons
955
1.206
1.921

2.041
Eigen middelen
5.770 6.039
6.095 6.138

De kredietverlening aan de private economie blijft op

een hoog peil, en de lichte opleving van enkele takken der

consumptie-industrie zijn hier ongetwijfeld niet vreemd

aan. Daarbij moet men bedenken dat de verbeterde afzet

nog veelal gepaard gaat friet een belangrijke vertraging

in hét overmaken van de betalingen.

Op basis van gedeeltelijke gegevens mag verder veron-.

dersteld wordën dat de bankdeposito’s einde Februari

en Maart licht gestegen zijn.

De obligatiemarkt.


Kort na het sluiten van de inschrijvingen op de 44 pCt

Lening
1954/72
op
5
Maart jl. zeÏte een lichte koersver-

betering opnieuw in, doch einde Maart was het verlies

nog niet overal hersteld. Ook de 4
4
pCt Staatsleningen op

haiflange termijn, die tamelijk scherp hadden gereageerd.
bij de aanlçondiging van een soortgelijke nieuwe lening,

herwonnen’ geleidelijk het opgelopen koersverlies. Bij de.

schatkistcertificaten bleek de koersevolutie niet eenvor-

mig. De stijgende beweging was echter overwegend.

De obligaties uitgegeven door de private sector vertonen

deze maand een disparaat koersverloop, waaruit blijkt.

dat de belangstelling voor de effecten met korte looptijd

opnieuw is toegenomen, in tegenstelling met de obligaties

met langere looptijd, die, algemeen beschouwd, thans een

koersverlies leden.

De intekening op de jongste Staatslening 44 pCt 1954/72

bereikten fr. 11.514 mln, waarvan ca
I
fr. 3 mrd tegen

inlevering van 34 pCt Schatkistcertificatén 1944, le reeks

en 44 pCt kasbons N.M.B.S. 1949. Daartegenover werd

er slechts voor fr.
1.550
mln dezer certificaten en kasbons

omgeruild tegen 4 pCt Schatkistcertificaten 1954/59.

Hiervan werd fr. 1.300 mln aangeboden door institutio-

nele beleggers, parastatale instellingen en banken en-

slechts fr. 250 mln door particuliere obligatiehouders.

De kolonie, die’ sedert 1950 niet meer in de markt

kwam met een publieke emissie, kondigt thans een nieuwe

lening aan. De voorwaârden van deze uitgifte gelijken aan

deze van de lening die in December
1953
in Belgisch

Congo werd geplaatst: De 4
4
pCt Lening van Belgisch

Congo heeft een maximum looptijd van 20 jaar en wordt

uitgegeven â 97,60 pCt. Ht bedrag van de uitgifte is niet

yastgesteld.

a) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover
,
terug-
betalingsprijs.

Bron: K.B.

.

De aandelenmarkt.

De maand Maart bracht uiteenlopende tendenties op

de Brusselse aandelenmafkt, en het aantal rubrieken

waarvan het indexcijfer steeg, was ongeveer even groot

als dit met een dalend indexcijfer.
Koersverliezen tastten ook de conservatieve sectoren,

zoals banken, .trusts, gas- en electriciteitsmaatschappijen

aan, terwijl anderdeels ook de textiéliubriek een belang-
rijke baisse onderging.
•De haussebeweging was het sterkst uitgesproken in de

papiersector, waar de ,ctiviteit zeer bevredigend is, het-

,, geen door de gepubliceerde winstcijfers volledig werd

bevestigd. De koloniale aandèlen genoten voorts ook de

belangstelling, en de rubriek in haar geheel werd o.a.
opgetrokken door de progressie van enkele aandelen
met hoge stukwaarde. In tegenstelling met de andere

financiële instellingen zagen de portefeuillemaatschappijen

hun koersen opnieuw oplopen. De sectoren van het bouw-

bedrijf verbeterden voorts hun koerspositie. . Het is ten

slotte de spectaculaire koershausse van enkele aandelen,

waaronder vooral de Union Minire,, die de beursstern-

ming een optimistische noot heeft bijgebracht.

Indices
(1936138
=
100)

31/3/54
26/2/54
Beweging

242,4
247,1


19

Portefeuille

…….. . ………….
..
192,3
186,6
+
3,1
Banken

………………………

Trusts

……………………..
153,8
154,4

0,4
247,8
250,4
._Z
1,0
209,0
210,8
. –
0,
Sctieikundige producten

………….
175,1
175,2


0,1
180,8
-0,1

Metaalnijverheid

……………….
..

66,8
+
0,7
Steenkdlenmijnen

……………….180,6
Spiegelgtas

…………………..67,3
Glasblazerijen

….. ……………
90,8
+
1,3′
Bouwnijverheid
.

………………
.92,0,
213,2
207,1
+
2,9

Gas

en

electriciteit

……………

172,7

5,4 484,2 462,8
+
4,6
voeding

……………………..
117,7 117,5
0,2,
,+
246,9

.

237,1
+
4,1

Textiel

………………………163,3
Koloniale

…………………….

Brouwerijen

…………. ………
68,8

0,7
verscheidene

…………………..
..

Papiernijverheid

……………….
..68,3
367,9
342,4-
+
7,4
Warenhuizen

…………………
394,5
408,6

3,5
Algemeen

…………………..
227,4 225,5
+
0,8

Het gemiddeld rendement op 75 genoteerde waarden

werd, hoofdzakelijk door dividendverlagingen, terugge-

bracht van 4,89 pCt einde Februari tot 4,53 pCt een naand
later.

Kortrijk.

Dr L. DELMOTFE.

AAannezi U ali ck

/

STATISTIEKEN

SPECIFICATIE DER EMISSIES IN MAART 1954

(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt)

drag

Koers Bedrag Rente- Loop-

naal)

(reëel)

voet

tijd

Ma art:
Obligaties.
Overheid:

Investeringscertificaten ………..
56

100

56

3

16 ‘)

Aandelen.

..
N.V. Gazelle Rijwielfabriek v/h Arent-

.

sen & Kölling, Dieren ………..00

100

400

Nederlandsche Middenstandsbank

..

NV., Amsterdam ………………3.864 ‘)

105

1.222
N.V. Koninklijke Delftsch-Aardewerk-
fabriek ,,De Porceleyne Fles”, Delft

500

100

500
Nationale Levensverzekering-Bank
N.V., Rotterdam

…………….

2.300
3
)

100

230
‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde toe
gestaan.
‘) Wdarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f3.000.000, met 10 pCt storting.
5)
Waarop ’10 pCt verplicht te storten.

EMISSIES IN 1954
(Reële bedragen in duizenden guldens)


Uit omzet-
1

Waar- ting van
1
Maand
Obli- Aande-
Totaal
andere


leggingen
1 Nieuw
gaties
len
conver-
en geblok-
geld
sies
keerd te-
t
goed

Fanuari

………..
1
309.447
100 1)(309.547′)

197
309.350′
Februari

……….
1

33.071
4.808
1

37.879
1


46t
37.833
Maart

…………
1

56
2.352
1

2.408

56

1
2.352
‘) Gecorrigeerd cijfer.

OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCIJE BANK
Van 24 April 1954 af

Schriftelijk en t.t.


Plaats
Voor derden

Brussel …………………..7,5432

76572

753
1-
7661
1
)
Frankfort a/Main ————-89,80 – 91,157

89,75 – 91,20 ‘)
Kopenhagen ………………..54.6045- 55.4297

54.57 – 55,46
Lissabon

…………………13,15 – 13,28

13,15 – 13.28
Londen

…………………10,56 – 10,72

10,55+- 10,72+
1
)
Montreal (t.t) ………………3,821 – 3,844

3,82+- 3,844
Montreal (luchtpost) …………3,82 – 3,844

3,82 – 3,84+
Montreal (zeepost) …………

..3.81+ – 3,84+

3,811- 3,84+
New York (t.t.) —————

3.77.. -. 3.83

3.761- 3.831′)
Oslo

………………. …..

…52,80 – 53,60

52,77 – 53,65
Parijs . ………………..
….107,76 -109.389

107,69 -109,46 ‘)
Praag ……………………..52,62 – 52.94

52,62 – 52,94
Stockholm

……….
………72,905- 74,008

72,85 – 74,06
1)
ZUrich (,,accoord” – fi’s) ………86,25 – 87,55$

86,20 – 87,60 ‘)
Ztlrich (vrije fra) ……………86,71 – 87.09

86,71 – 87,09

1)
Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.

M
,GEME’ENTERQTTERDAM
,’

Bij de Gemes-ntelijke Dienst voor Sociale Zaken vaceert
de betrekking van

adjunct-direçteur

Salarisgrenzen van f. 9.150,- tot f. 11.490,-, te bereiken
in’5 jaren. Aanstelling boven het minimum-salasis is niet
uitgesloten.
Veeistvn: Brede algemene ontwikkeling. Goed organisator
en stylist. Tact en ervasing om een talrijk peraoneei effi-cient te leiden. Administratief onderlegd.

Academische vorming, alsmede kennis van de sociale wet-
geving en van comptabele vraagstukken streKken tot aan-
beveling.

Sollicitaties te richten tot Burgemeester en Wethouders
en in te zendi aan het Bureau Personeelvoorziening.
kamer 331, Raadhuis, Rotterdam, binnen 14 dagen na
deze oproep, onder no. 116.

UNILEVER N.V.

vraagt voor

de Centrale efficiency Afdeling

en

een der grootste fabrieken
een

zeer ervaren arbeidsanalyst

Vereisten:

diploma M.T.S.
ten minste
3
bar
ervaring in eën groot
bedrijf dan wel bij efficiency-bureau;
voor de functie in de centrale orgartisotie
kan het beheersen van MTM ten voor-
dele strekken.

Schrifielijke
sollicitaties te
richten tot de Centrale Perso-
neelsafdeling, Museum park
1,
Rotterdam,
onder no.
544

r
p
i
l
l A

UNILEVER N.V.

vraagt

een doctorandus in de economie

of

Meester in, de rechten,

met economische belangstelling

ter opleiding tot-

wetenschappelijk medewerker

bij haar afdeling Marktonderzoek

Leeftijd tot
35
jaar

Schriftelijke
sollicitaties te
richten
tot
de Centrale Perso-

neelsafdeling, Museum perk
1, Rotterdam,
onder no.
548

Ook voor

BESCHIKBARE KRACHTEN

is
een
annonce in ,,Economisch-Statistische Berichten”

de aangbwezen weg.
Annonces,
waarvan de
tekst

‘s Maandags in
ons
bezit is, kunnen,
plaatsruimte

voorbehouden, in
het
nummer van dezelfde

week worden op genomen.

Auteur