0
S
•
Econom
–
L*Sch
S
che.
Vereniging Nederlands Fabrikaat
•
*
•
Mr K. P. van der Mandele
/
David en Goliath
•
–
*
•
•
Drs J. W. Vredenberg van der Horst
België: Bank en Staat
Jhr Drs J. H. van Hoithe tot Eëhten’
Belegging der W.W.-reserves
•
*
Drs J. B. van der Kamp
Afzet van tropische landbouwproducten
–
C.
Vermey
De luchtbevrachtingsmarkt in 1953
Drs G. Greidanus
De Franse alcoholpoitiek
/
11
UITGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONOMISCH INSTITUUT
39e JAARGANG
•
No 1918
•
•
WOENSDAG 10 MAART 1954
,
SVERZEKE,
LIIJIKL!i
L
£
VEN Sv R ZEKER N G
r,,I,..
ANK SC’
COLLECTIEVE
PENSIOEN-VERZEKERING
40
1. MEES & ZOOHEN
A° 1720
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS
ROTTE RDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENI-IAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Het Centraal Planbureau zoekt ter
9
vervulling van een vacature een
CHEF v.d. SECTOR VERKEER
EN ENERGIE
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H.A.M. ROELANTS
Schiedam
=
,sRsssR*Dnns
–
T,,FOOn 3040
S
1
Frans brood. roomboter.
2 porties kaas.
1
glas wijn:
‘n klassieke Lunch
t 2.40
1
I’clE0P€fl
0
UflPlllJURT0TlU,UPfl01ïS
I
1FzaioiS iCSLOTi
1F
pQ:S
1
l
0
D
0
PlJflli
1
lSi
Vereisten: academisch gevormd economist, mef ruime er-
varing op het gebied v.d. behandeling van vraagstukken
van verkeer of energie. Afhankelijk van leeftijd en ervaring
kan aanstelling plaats vinden in de rang van wetensch.
ambtenaar le kl. (f660,- tot f790,- p.m.) of wetensch.
hoofdambtenaar (f764,- tot f 920,- p.m.).
Soli, onder motto VD/CPB 51 (in linker bovenhoek env.
en brief aan de Centrale Personeelsdiênst, Bezuidenhout 1, Den Haag.
Bij het Centraal Bureau voor de Sta-
•
tistiek te ‘s-Gravenhage kunnen wor-
den geplaatst:
ENIGE JONGE AFGESTUDEERDE
•
ECONOMEN
Naar gelang v.d. betreffendq vacature kan van be-
lang zijn kennis van en/of ervaring met demografische
vraagstukken,
liet
terrein van het Nederlandse be
drijfsleven, de ‘overheidsfinanciën, vervoerseconomie,
het onderwijs.
Vereist: gevoel voor statistisch werk, redactionele
vaardigheid en goed met anderen kunnen samenwerken.
JONG WETENSCH. MEDEWERKER
VOOR DE SOCIALE STATISTIEKEN
Opleiding: doctoraal examen sociale, event. econ. we-
tenschappen. Goede sociologische kennis. Zie voorts
onder a.
Salariëring naar de rang van adjunct-referendaris/referen-
dans Iie klas, salarisgrenzen resp.
f
380,- tot f480,- en
f 455,- tot
f
634,-. – Schr, soli, aan de Centralé’ Personeels-
bienst, Bezuidenhout 15, Den Haag, onder motto VD/CBSa
resp VD/CBSb 51, (in lipkerhovenhoek env. en brief).
Adut
ntaU
De bibliotheek der Leidsche Onderwijsinstellingen vraagt Nr. 1465 Jaarg. 29 (1944) en Nr. 1858 Jaa’rg. 38 (1953) van E.S.B.
Brieven met kostenopgave Rijnsb.weg 16 – Leiden.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R.
Mees en Zoonen. Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjinaardse
Steenweg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonneinentsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan mèt elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken in
Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/
H. A. M. Roeiants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
182
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
183
Vereniging Nederlands Fabrikaat
Het is begin 1915. Wij zijn midden in het eerste oorlogs-
jaar. Het tij blijkt gunstig om uit een gedachte een be-
weging te smeden. De Nederlands-Fabrikaat-gedachte
dateert al van eer, niet verwonderlijk als de industrie zich
in haar groei bemoeilijkt ziet door de importhandel.
Mede gestimuleerd door oorlogsinvloed kan de gedachte
worden tot een
beweging
om het inheemse fabrikaat
krachtig naar voren te brengen.
Het is 9 Januari 1915. Jhr C. W. F. C. van Lidth de
Jeude stelt in de Haagse dagbladen de oprichting voor
van een ,,Nederlandsche Bond tot bevordering van
nationale industrie”. De geboorte verloopt voor-
spoedig. 31 Maart is de oprichting een feit; de naam
luidt: Vereerliging Nederlandsch Fabrikaat. 21 Mei zijn
de Statuten koninklijk goedgekeurd en 20 Juli verschijnt
het eerste maandblad.
Hoe wordt
het doel
omschreven? ,,De Vereeniging stelt.
zich ten doel,
de bevordering der belangstelling in de
Nederlandsche Nijverheid en van het gebruik en de ver vaar-
diging van Nederlandsche waren.
Allen, die tot de Vereeni-
ging toetreden, verbinden zich om het gebruik van natio-
nale voortbrengselen en waren te bevorderen, in het
bijzonder in die gevallen, waarin zij in hoedanigheid en
prijs met uit het buitenland ingevoerde waren kunnen
wedijveren”.
Een beweging die het eigen pioduct in het brandpunt
wil plaatsen vindt in een jaarbeurs een krachtig middel.
De gedachte daaraan is 22 Januari 1916 ineen bestuurs-
vergadering van de Afdeling Utrecht geopperd en van
26 Februari – 10 Maart 1917 wordt de eerste beurs ge-
houden. Men weet nog dat die eerste beurs een nationaal
karakter had? De artikelen moesten in Nederland of zijn
koloniën zijn vervaardigd of voortgebracht, of zodanig
zijn bewerkt, dat zij het praedicaat NedeÈlands Fabrikaat
konden ontvangen.
De leden der Vereniging verbonden zich toch
?,om
het
gebruik van natiôflale voortbrengselen en waren te be-
vorderen”? Welnu, dan moet dat nationale karakter
duidelijk blijken. Het middel aan dit doel bevorderlijk is
ras gevonden. Reeds in September 1915 bericht het hoofd-
bestuur, dat tot, de instelling van een contrôlemerk, een
nationaliteitsmerk, is overgegaan.
Het vooroordeel tegen het eigen industriële product
of alleen maar de onverschilligheid voor de allengs
groeiende prestaties was destijds groot. De hand vindt
dus veel te doen en die hand grijpt naar alle denkbare
middelen
;
geeft voorlichting door maandblad en pers,
series instructieve boekjes, kalenders, platen, industrie-
kaarten, advertentiecampagnes, sluitzegels en winkel-
weken, fabrieksbezoeken, lezingen, films,, kinderspellen
enz. –
Aan al die bedrijvigheid onder dagelijkse leiding van
de mede-oprichter en algemeen-secretaris-penningmeester,
de heer H. F. R. Snoek, komt in December 1942 door ge-
dwongen liquidatie een einde en als de Vereniging eind
1945 de ogen weer opent, kijkt zij in een wel zeer ver-
anderde wereld.
De na-oorlogse, nooit gekende schaarste ontneemt
aan propaganda veel van haar zin en de Benelux-politiek
dwingt tot reserve. In de bevordering van de nijverheids-
gezindheid van vooral de jeugd wordt een nieuwe taak
voor de lange termijn gevonden, waaraan de statuten-
wijziging van December 1949 uitdrukking geeft door een
ruime doelomschrij ving:
bevordering van de industriële
ontwikkeling in. Nederland.
Inmiddels zijn de omstandigheden weer gewijzigd.
De schaarste is verdwenen, de industrialisatie heeft grote
voortgang gemaakt, voortvarende liberalisatie biedt
buitenlandse concurrentie goede .kans en zo ziet de Vr-
eniging in
bevordering van het gebruik van Nederlandse
producten
(statutenwijziging van December 1953) haar
nieuwe taak in het algemeen belang. Bekende en nieuwe
media gaat zij aan haar doel dienstbaar maken. Het be-
strijden van de
ongemotiveerde
voorkeur voor het buiten-
landse product is de taak voor de komende jaren.
‘s-Gravenhage.
Dr J. P. DUYvERMAN.
INHOUD
/
Blz.
Vereniging Nederlands Fabrikaat,
door Dr J. P.
Duyverman …………………………..
183
David en Goliath,
door Mr K. P. van der Mandele
185
De betrekkingen tussen de Nationale Bank van
België en de Belgische Staat,
door Drs J. W.
Viedenberg van der Horst ………………
187
Belegging van de reserves der wachtgeld- en werk-
loosheidsverzekering,
door Jhr Drs J. H. van
Holthe tot Echten …………………….
190
Blz.
Nieuwe ontwikkelingen .bij de collectieve afzet-
bevordering van tropische landbouwproducten,
door Drs J. B. van der Kamp ……………… 1
9
De luchtbevrachtingsmarkt in 1953,
door C.
Vermey …………………………….
195
•
Het alcoholmonopolie en de wijnpolitiek van de
Franse Regering,
door Drs G. Greidanus …..
197
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
199
Statistieken:
Wisselkoersen ………………………..199
Verkeer en vervoer in Nederland………..200
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
184
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Maart 1954
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Mr K. P. VAN DER MANDELE, David en Gôliath.
Rusland denkt zich niet – althans voorlopig niet –
militair-strategisçh met het Westen te meten, maar eco-
nomisch. Dit zou een buitengewoon gevaarlijke phase
voor het Westen kunnen worden,omdat het – met uit-
zondering van Engeland .- niet gewend is elke econo-
mische zet vanuit een politiek gezichtspunt te beoordelen.
Daarom is het gewenst dat. het Westen op economisch-
strategisch gebied de leiding der Engelsen zal erkennen
en vbigen. De taak die de Russen te wachten staat, is
drieledig: 1. handhaving van hun, ontzagljl’ militair
apparaat; 2. gedeeltelijke overschakeling van de produc-
tie naar verbruiksgoederen en 3. industrialisatie van
Rood-China. Schrijver is van mening dat op het eco-
nomisch terrein veel nieer voetangels en tegenvallers
voor de Russen liggen, die hun tot politieke concessies
zouden kunnen nopen, dan op het militaire.
Drs J. W. VREDENBERG VAN DER HORSI’, Dc be
trekkingen tussen de Nationale Bank van België en
de Belgische Staat.
t
In dit artikel wbrdt een globaal overzicht gegeven van
de betrekkingen tussen de Belgische centrale bank en de
Belgisëhe Staat. Hierbij wordt vooraIaandacht geschon-
ken aan de mogelijkheden, die voor de Staat bestaan tot
het doen van een beroep op de centrale bank, alsmede
aan het feitelijk verloop van dit beroep in het recente
verleden. Daar dit verloop mede is beïnvloed door de
credietverlening van de B.L.E.U. aan de E.B.U. is deze
laatste mede in de beschouwing betrokken.
/
C. VERMEY, De luchibevrachtingsmarkt in 1953.
Het goederenvervoer door de lucht op jevrachtings-
basis heeft nog allerminst een optimum beeikt. De snelle
groei van het toeristenverkeer is oorzaak, dat er naast
de faciliteiten, welke de_ grote luchtvaaçtmaatschappijen
bieden, nog voldoende emplooi blijft voor de ,,air tramp”.
Het vervoer van passagiers is een niet të verwaarlozen
factor in de luchtbevrachtingssector. De Vrij hoge ver-
wachtingen, welke men ten aanzien van een snelle groei
van het goederenvervoer op bevrachtingsbasis in het
afgelopen jaar koesterde, zijn niet in vervulling gegaan.
Drs G. GREIDANUS, Het alcoholmonopolie en de wijn-
politiek van de Franse Regering.
In 1916 heeft de Franse Regering de alcoholregie
ingesteld. Het alcoholmonopolie biedt de mogelijkheid
om overschotten van bepaalde landbouwpi oducten te
laten distilleren. Op deze wijze probeert men marktbederf
door de overschotten te voorkomen en de inkom’ens van
de desbetreffeide producten te steunen. Schrijver keurt
de alcholpolitiek van de Franse Regering af. Het mono-
polie kost de Staat jaarlijks milliarden francs. In plaats
van de producten te verbouwen, waarvan de overschot-
ten nu tQt alcohol worden gedistilleerd, zouden voor een
groot deel zeer goed andere gewassen kufinen worden ge-
teeld, waaraan het land grote behoefte heeft.
— SOMMAIRE –
Mr K. P. VAN DER MANDELE, Daiiid et Goliath.
La Russie n’affrontera pas l’Ouest dans un proche
avenir, sur le plan de la stratégie, mais bien sur le front
économique. L’auteur signale dans cet article que les
Russes s’exposent
âtbeaucoup
plus de mécomples sur le
plan économique qu’en matière militaire.
Drs J. W. VREDENBERG VAN DER HORST, Les
relations entre la Banque Nationale de Beigique et
l’Etat Belge.
Cet article contient tin exposé général des relations
entre la Banque Nationale de Belgique et 1’Etat.
Jhr Drs J. H. VAN HOL THE TOT ECHTEN, Investisse-
ments des réserves des assurrances portant sur le
salaire d’attente et surle chômage.
L’auteur demande un élargissement des directives en
matière d’investissements des réserves d’assurances por-
tant sur le.salaire d’attente et sur le chômage.
Drs J. B. VAN DER KAMP, Nouveaux développements
de la recherche collective de débouchés pour les pro-
duits agricoles tropicaux. o,
L’auteur passe en revue les organisatiôns et les insti-
tuts s’occupant de recherches et de développer les dé-
bouchés pour le caoutchouc naturel, ‘le thé et le café.
C. VERMEY, Le marché des frets aérîens en 1953.
L’auteur étudie, sous l’angle du fret, le transport par
air de passagers et de marchandises en 1953.
Drs G. GREIDANUS, Le monopole de l’alcool et la poli-
tique vinicole du Gouvernement français.
L’auteur expose la politique du Gouvernement français
en matière d’alcool et de vin.
–
‘ ‘
Jhr Drs J. H. VAN HOLTHE TOT ECHTEN, Beleggin.g
van de reserves der wachtgeld- en werkloosheids-
vërzekering.
De belegging van de reserves ingevolge de Werkloos-
heidswet dient te geschieden volgens de door de Minister
van Sociale Zaken en Volksgezondheid gegeven richt-
lijnen. Het karakter van de reserves W.W. brengt mede,
dat er volgens schrijver aanleiding is om uitbreiding te
geveii aan de in de richtlijnen genoemde beleggingsmoge-
lijkheden, waarvoor als criterium kan worden gesteld,
dat de aan te wijzen waarden in een ruime markt verhan-
delbaar en niet te zeer conjûnctuurgevoelig zijn. Schrijver
gaat vervolgens de gevolgen na van het geven van uit-
breiding aan de in de. richtlijnen genoemde beleggings-
soorten.
Drs J. B. VÂN DER KAMP, Nieuwe ontwikkelingen bij
de collectieve afzetbevordering van tropische land-,
bouwproducten.
Schrijver geeft een overzicht van de organisaties en
instituten die zich bezighouden met de afzetbevordering
van natuurrubber, thee eii
,
koffie. Schrijver schenkt
vqoral aandacht aan Indonesië t.a.v. de afzetresearch
en afzetbevordering van natuiirrubber. In Maart 1953
werd de Tea Council of the U.S.A. opgericht, waarin de
belangrijkste productielanden van thee en de theepakkers
samenwerken om de afzet van thee te bevorderen. -In
Januari’ 1954 is het Wereld Koffie Congres gehouden.
De organisatoren er van willen trachten een ,,world
coffee publicity program” tot stand te brengen. Voor
de bevordering van de koffie-afzet bestaat, in tegenstel-
ling. met de natuurrubber en. thee, geen internationale
organisatie.
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
185
David en Goliath
MinisterBeyen heeft op een bijeenkomst in Groningen
over de weerstand gesproken, die in vele gevallen tegen
de Europese integratie te bespeuren valt en er op gewezen,
dat bij een discussie over een bepaald begrip door ver-
schillende personen vaak een ander uitgangspunt wordt
ingenomen, aangezien ieder van hen vanuit een andere
philosophie en vanuit andere ervaringen de verschijn-
selen beziet. Nergens en nooit is o.i. dit feit zo duidelijk
aan het licht getreden als op de conferentie van Berlijn;
het is de reden waarom ook de resultaten dier conferentie
zo totaal verschillend beoordeeld worden.
Stellen wij ons de vraag, of Churchill te optimis-
tisch was over de bijeenkomst in Berlijn, zo geloven wij,
dat een realist van het formaat van een Churchill zich
geen illusies maakt – nôch over de Russen, nôch over
de bondgenoten en vooral 66k niet over de
eigen beperkte
mogel(jkheden
– en al lang begrijpt, dat alléén een sterke
,,bargaining position” tot het door hem nagestreefde
compromis kan leiden.
Teleurgesteld zou hij dus alleen hierover kunnen zijn,
dat het Westen tegenover de Sovjet-Unie zijn zwakste
kaart heeft uitgespeeld, d.w.z. dat het niet heeft weten
te voorkomen, dat het vraagstuk Duitsland
uitsluitend
van militair-strategisch standpunt bezien werd; want de
tweehonderd of meer
bestaande
Russische divisies en een
E.D.G.
in wording
zijn ohgeljke grootheden en geen
ruilobject, dat de Russen tot toegeven kon nopen.
Churchill zou echter geen Churchill en geen Engels-
man zijn, indien hij niet besefte, dat de kansen om het
gesprek nu eens ,,â i’anglaise” te mogen voeren
mi
deze
eerste mislukking belangrijk gestégen zijn, want het punt,
waarbij Eden gehoopt had als bemiddelaar te kunnen
optreden, kwam niet eens ter sprake, zodat hij soms de
indruk maakte van de ridder van de droevige figuur.
Wij geloven dat de opinie langzamerhand terrein wint,
dat de conferentie niettegenstaande alle teleurstellingen
toch een succes – zij het een
negatief—
is geworden, en
wel in die zin, dat voor diegenen, die meenden een
ver-
enigd
Duitsland, hetzij door middel van vrije verkie-
zingen, hetzij met behulp der Oostduitse ,,Volkspolizei”,
als geheel aan hun kant te krijgen,
dit
denkbeeld voor
onbepaalde tijd van de baan is.
Voor Amerikanen en Fransen zijn
politiek
en
militaire
macht
onafscheideljk; voor de Engelsen daarentegen
politiek
en
economie,
terwijl door een totalitaire staat
telkens het een
of/en
het ander als politiek wapeil ge-
bruikt wordt.
Nu staat de Sovjet-Unie
op het ogenblik
ontegenzegge-
lijk militair sterker dan het Westen,
economisch
echter –
vooropgesteld, dat het Westen ook op dit punt zo eens-
gezind optreedt als in Berlijn – oneindig veel zwakker
en kwetsbaarder dan wij.
Daarbij komt nog, dat de Russen en de Westelijke
bondgenoten het al tijdens de oorlog over het
econo-
misch ongevaarljk
maken en de
functionele verdeling van
Duitsland eens waren, wat door de meeste Duitsers
achteraf als een redelijke eis van de overwinnaars aan-
vaard is geworden.
Zo is bijvoorbeeld ondanks alle economische bezwaren
van de Duitse industrie het Schuman-plan als een
poli-
ticum
tot stand Lekomen en wordt de
functionele
ver-
bondenheid Saar-Lotharingen algemeen erkend; evenals
de integratie van het Opper-Silezische kolengebied met
de Poolse en Tsjechoslowaakse zware industrie door het
,,Hiittenkombinat” een voldongen feit is geworden.
Het is moeilijk om er achter te komen wat de heer
Molotov in Berlijn uiteindelijk beoogde; het is namelijk
helemaal niet onmogelijk, dat hij door zijn onverzoen-
lijke houding het Westen indirect tot opvoering van zijn
bewapening wilde aansporen – hetgeen een zware be-
lasting voor
elke
volkshuishouding betekent – in de
hoop daardoor de economische voorsprong gemâkke-
ljker té kunnen inhalen en de concurrentie op de Azia-
tische markten te beperken.
Indien het juist is, dat de Sovjet-Unie in alle stilte een
gedeeltelijke demobilisatie van het Rode Leger gelast
heeft, om meer werkkrachten voor het arbeidsproces be-
schikbaar te krijgen, dan zien wij daarin een bewijs voor
onze stelling, dat Rusland zich niet – althans voorlopig
niet –
militair-strategisch
met het Westen denkt te meten,
maar
economisch.
Dit zou een buitengewoon gevaarlijke
phase voor het Westen kunnen worden, omdat het –
met uitzondering van Engeland – niet gewend is elke
economische zet vanuit een politiek gezichtspunt te be-
oordelen en het is daarom te hopen, dat wij, evenals wij
de leiding der Amerikanen op militair gebied aanvaarden,
op economisch-strategisch gebied de leiding der Engelsen
zullen erkennen en volgen.
Eigenlijk moest het niet nodig zijn het nog eens op-
nieuw te onderstrepen, maar misschien is het toch goed
nog eens zo duidelijk mogelijk naar voren te brengen
wat o.i. de ambities van het Westen zijn.
Wij willen de Sovjet-Unie nôch enig ander land onder-
drukken of in zijn natuurlijke ontplooiing hinderen, maar
wij kunnen ons 66k niet, door niets en door niemand,
van onze diepste levensovertuiging laten afbrengen, dat
de mensheid eii de wereld als
één geheel
moet worden
beschouwd, dat de wereld het werkterrein
vo’o’r
en
van
allen behoort te zijn, waarin de
geestelijke
vrijheid van
het individu
uiteindelijk door allen
als het hoogste goed
van allen
beschouwd zal worden.
Men moet Fransman zijn om het in zo treffende woor-
den te kunnen zeggen als De Lamartine dit in 1841 al
deed:
,,Ce ne sont plus des mers, des degrés, des riviêres,
Qui bornent l’héritage entre l’humanité;
Les bornes des esprits sont les seules frontières,
Le monde en s’éclairant s’élève â l’unité”.
Voordat wij ons echter in toekomstdromen verliezen,
moeten wij tôt de werkelijkheid terugkeren’ en onder-
zoeken, hoe het economische spel op het ogenblik staat.
Het is een algemeen bekend feit, dat de Sovjet-Unie
gedurênde haar bestaan en tot aan Stalins dood met alle
middelen en ten koste van alles de zware industrie be-
vorderd heeft. In den beginne om het communistische
régime in eigen land te bevestigen en om aan eventuele
buitenlandse interventies het hoofd te kunnen bieden;
daarnâ om een geweldig militair apparaat op te bouwen,
dat de wereld ontzag moest inboezemen en de aanhan-
gers van het communisme in andere landen de zekerheid
moest geven, dat de overwinning van het proletariaat
nabij was.
Toen Hitler aan de macht kwam, moest de Sovjet
rekening houden met een aanval op de korenschuur van
Europa – de Oekraine – en zij heeft haar inspanningen
16
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10Maart1954
zodanig weten op te voeren, dat vriend en vijand versteld
stonden over hetgeen Rusland tijdens de oorlog op
militair-strategisch en op militair-economisch gebied
presteerde.
Pas nt de oorlog, toen de satelliet-staten: Polen, Bul-
garije, Roemenië, Yougoslavië, Hongarije en Tsjecho-
slowakije gelijkgeschakeld werden, resp. toen deze hun
economieën op Moskou moesten oriënteren, werd het
duidelijk, dat dit een drastische verlaging van hun toch
al niet te hoge levensstandaard in vergelijk met de Wes-
terse landen betekende. Verder gaf men er zich voor het
eerst pas ten volle rekenschap van, dat het enorme Rus-
sische productie-apparaat met dertig jaar slavenarbeid
en met een volkömen tenachterstelling van de verbruiks-
industrie was betaald.
Op
één
punt gingen de Westerse meningen na de oorlog
echter uiteen: de grote massa dacht, dat het de Sovjet-
Unie nog steeds om een ideologieënstrijd, om de uit-
breiding van het communisme te doen was. Een kleinere
groep slechts begreep ,,that there was a method in their
insanity” en dat het communisme alleen nog een middel.
was om een veel realistischer doel te bereiken: namelijk
om een enorm groot economisch-onafhankelijk – dus
autarkisch – imperium op te bouwen van de Elbe tot
aan de Pacific met Moskou als de spil, waarom alles zou.
moeten draaien.
Nu heeft zich in Rusland iets eigenaardigs voltrokken,
iets wat de communisten niet voorzien hebben en wat
Marx de haren ten berge zou.hebben doen rijzen: Rus-
land is namelijk op het ogenblik het meest kapitalistisch-
denkende land, alle tegengestelde beweringen .ten spijt.
Men kan niet ,,ongestraft”, dertig jaar, anderhalve
generatie, uitsluitend aan kapitaal produceren denken,
zonder dat het denken
functioneel
beïnvloed wordt.
Meestal geeft men zich ook te weinig rekenschap er van,
dat het functionele denken het enig oorspronkelijke en
onmiddellijke en (tot nu toe) het enig universele denken
is, want
functioneel
denken bijvoorbeeld de schippers,
de vissers, de boeren, de mijnwerkers en de zware indus-
trie op de gehele wereld eender, reden waarom ook de
Westerse zware industrie veel beter begrijpt, wat de Rus-
sen feitelijk willen dan menig Westers communist.
Maar…. aan alles komt een eind. ,,Aan de Westerse
kapitalistische uitbuiting” heeft Marx een ,halt” toege-
roepen; aan de Russische kapitalistische pitb uiting heeft
de aanraking met het Westen een zware slag toegebracht.
De massa achter het ijzeren gordijn heeft genoeg van de
jarenlange ontberingen en offers en eist nu ook haar in-
dividueel aandeel van de collectief voor de gemeenschap
geschapen rijkdommen, zodat de nieuwe leiders van de
Sovjet-Unie zich gedwongen zien de verbruiksindustrie
uit te breiden en de agrarische productie op ie voeren.
En daarmede begint het dilemma voor de Russen en
onze kans om met hen tot een redelijk compromis te
komen.
De taak, die de Russen te wachten staat, is drieledig:
handhaving vaii hun ontzaglijk militair apparaat;
gedeeltelijke overschakeling , van de productie naar
verbruiksgoederen;
1 industrialisatie van Rood-China,
en het is begrijpelijk, dat de Sovjet-Unie zal trachten het
Westènzodanig in te schakelen, dat haar plannen op
lang zicht daardoor niet in de war worden gestuurd.
Op de geheime ontmoeting met Westduitse industriëlen
in Kopenhagen van Augustus jl. volgde de reis der Britse
zakenlieden tijdens de Berlijnse conferentie en die der
Franse handelsdelegatie naar de Russische hoofdstad
en het is opmerkelijk, dat de gehele Westerse wereld,
Zuid-Amerika inbegrepen, ineens vol verwachtingen is
over de toekomstige Oost-Westhandel, die in 1953 tot
het laagste na-oorlogse peil daalde.
Tijdens de E.C.A.F.E. (Economie Comrpittee for Asia
and the far East)-conferentie in Ceylon, waar trouwens
ook Rood-China vertegenwoordigd was, nodigde de
Sovjet-gedelegeerde twaalf Aziatische landen, waaronder
ook India en Pakistan, uit oin in 1e herfst naaç.Moskou
te komen, met vergoeding van alle reis- en verblijfkosten,
om over langlopende handelscredieten voor de aankoop
van machinerieën en industriële uitrusting te praten.
Proberen wij de grote lijn te vinden, die door deze veel-
zijdige Russische offertes loopt, zo geloveh wij, dat nu
vrij duidelijk aan het licht treedt, dat de Sovjet-Unie de
onder-ontwikkelde gebieden in Azië, zelfs die, welke in
de Britse of Amerikaanse invloedssfeer liggen (de Philip-
pijnen), door leveranties van kapitaalgoeder’en functioneel
aan zich tracht te
binden,
terwijl zij inhet Westen liefst
zoveel mogelijk wil
kopen. –
Het eerste is een techniek, die onder de aegis van
Dr Schacht tôt ,,toppraestaties” geleid heeft en die ook
door de Engelsen, al is het onder een ander motto en
vanuit een ander ethisch gezichtspunt, wordt toegepast.
Feitelijk is het de
welbegrepen
strategie der zware
industrie, die ingezien heeft ,,that war does not pay any
longer” en die op weg is Duitsers en Engelsen (trouwens
geheel West-Europa) tot veel hechtere
functionele
bond-
genoten te smeden dan menigeen zou denken.
Daarom is het te hopen dat de Amerikanén de Battie
Act herzien resp. deze eens in het licht van de ,,koude
oorlog” bezien.
Vanzelfsprekend zijn en blijven er tal van strategische
goederen (vooral grondstoffen), die alleen een. dwaas
aan zijn tegenstander
z3u
verkopen, maar daarnaast be-
staan er vele kapitaalgoederen, die van
strategische.
waarde veranderen naar gelang men deze als inzet in de
,,hete” of in de ,,koude” oorlog beschouwt.
Van de £ 400 millioen Russische orders, die de Sovjet-
Unie in de eerstvolgende jaren in Engeland denkt te
plaatsen, valt meer dan de helft onder de Battie . Act.
Afgezien er van of het wenselijk is mef het oog op dit
aanbod de Battie Act te herzien, heeft de ervaring ge-
leerd .- een ervaring die ook Zweden en Zwitserland,
landen die zich hiet tot een embargo hebben verplicht,
opdeden – dat het gezamenlijke Sovjet-bloc in de verste
verte niet in die omvtng en vooral njet van die aard de
goederen kan leveren, die het Westen kan gebruiken;
maar de Sovjet-Unie is steeds bereid in
goud
te betalen.
Churchill heeft hierop al gereageerd in het Lagerhuis
en heeft er op gewezen, dat hij op een uitbreiding van de
handel
met de Sovjet-Unie. hoopt.
Handel
is een
twee-
richtingenverkeer en geen eenzijdige ,,shopping”.
De Duitsers die weten .wat ,,bloodless invasion” be-
tekent hebben hun maatregelen getroffen om te zorgen,
dat goud als
waardemeter
en niet als
goed
behandeld
wordt. Buitenlanders mogen in de toekomst D-Mark-
konto’s in Duitsland openen om Duitse goederen of
goederen uit derde landen te
kopez,
vooropgesteld, dat
hun marken door dienstverrichtingen of door
verkoop
van
goederen
en niet door
verkoop
van
vreemde valuta
of
goud
zijn verworven.
Indien het juist is, dat de Russische goudproductie op
één na de grootste van de wereld is en ihdien het verder
juist is, dat ieder nieuw ontdekt goudadertje onmiddel-
lijk persoonlijk aan Stalin gemeld moest worden, dan
zijn we er misschien nièt zover naast, wanneer wij ver-
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
187
onderstellen, dat het R,ussische goud ïn de berekeningen
van de Sovjet-Unie tegenover het Westen een belangrijke
rol speelt.
Uit diverse van de bovengenoemde feiten menen wij
te mogen opmaken, dat op het
economisch
terrein veel
meer voetangels en tegenvallers voor de Russen verbor-
gen liggen, die hen tot
politieke
concessi&s zouden kun-
nen nopen, dan op het
militaire,
vooral, wanneer zij in
deze ronde tegenover erkende en beproefde meesters in
het vak komen te staan.
Wij zijn Minister Beyen bijzonder dankbaar, dt hij
ons op de verschillende philosophieën en ervaringen ge-
wezen heeft, waarvan wij Westerlingen uitgaan, want dit
werd voor ons de aanleiding om het vraagstuk eens van
een ander gezichtspunt te belichten.
In een vorig artikel
1)
wezen wij er op, dat de on-eens-
,Toco-operate with the inevitable” in ,,E.-S.B.” van 17 Februari 1954.
gezindheid van het Westen nadelig kan zijn, wanneer
het om een zuivere krachtmeting tegenover een totalitair
régime gaat. De
verscheidenheid
van denken, waarover
Minister Beyen sprak, kan echter een buitengewoon
voordeel worden, omdat deze ons in staat stelt de tegen-
stander met volkomen verschillende methodes te be-
strijden.
De
Go/iaths
hebben het in Berlijn geprobeerd en zijn
onbeslister en onverrichterzake naar huis teruggekeerd.
Nu is o.i. de beurt aan David.
FIet zou ons niet verwonderen, indien David door zijn
tijdgenoten voor ,,perfide” uitgemaakt werd; door
zijn vijanden, omdat hij een onorthodox wapen, een
slinger, gebruikt heeft; door zijn vrienden, omdat zij
niet zelf op dit betrekkelijk eenvoudige idee gekomen
waren.
Rotterdam.
K. P. VAN DER MANDELE.
De betrekkingen tussen de Nationale Bank van België
en de Belgische Staat
Naarmate in het kader van de Benelux de economische
en financiële relaties tussen de partnerlanden nauwer
worden, wordt het van toenemende betekenis kennis te
dragen van de feitelijke Belgische verhoudingen op uit-
eenlopende gebieden. De onderstaande beschouwing
beoogt een bijdrage te leveren tot de kennis dezer ver-
houdingen. Zij geeft in grote lijnen een overzicht van
de betrekkingen tussen de Belgische centrale bank en
de Belgische Staat. Hierbij wordt vooral aandacht ge-
schonken aan de mogelijkheden, die voor de Staat be-
staan tot het doen van een beroep op de centrale bank,
alsmede aan het feitelijke verloop van dit l3eroep in het
recente verleden. Daar dit verloop mede is beïnvloed door
de credietverlening van de B.L.EqU. aan de E.B.U. is
deze laatste mede in de beschouwing betrokken.
De huidige regeling van de betrekkingen tussen çle
Nationale Bank van België. (verder af te korten als
N.B.B.) en de Belgische Staat berust op de volgende
drie wetten van 28 Juli 1948:
de wet houdende wijziging van de organieke wet
betreffende het bedrijf, de inrichting en de bevoegd-
heid van de N.B.B.;
de wet betreffende de sanering van de balans van
de
N.B.B.;
de wet houdende wijziging van de Besluitwet nr
5
van 1 Mei 1944 betreffende de voorwaarden inzake
aankoop en verkoop van goud en buitenlandse
munt.
Enkele algemene beginselen van de huidige wetgeving.
Ingevolge de genoemde wetten werden belangrijke
wijzigingen aangebracht in het statuut en de balans van
de N.B.B. In het algemeen beogen de onderhavige wets-
bepalingen de centrale bank geheel onafhmnkelijk te
maken van particuliere belangen, alsmede een nauwere
samenwerking tussen bank en Staat tot stand te brengen
t.a.v. de te voeren’financiële en monetaire, politiek. Voorts
legt het Bankstatuut, als gevolg’ van de aangebrachte
wijzigingen meer dan voorheen, de nadruk op de functie,
die de bank vervult in het algemeen belang. Niettemin
deed de statutenwijziging geen afbreuk aan het reeds in
1850 geformuleerde beginsel om aan de bank ,,alle nodige
zelfstandigheid en vrijheid van actie” te laten ,,waarvan
de ooffering niet werd gevergd met het oog op het
maatschappelijk belang”
1).
De herziening van het Bankstatuut uit hoofde van
de eerstgenoemde wet houdt het volgendè in:
de Staat neemt voor 50 pCt deel in het van Bfr.
200 tot Bfr. 400 mln verhoogde maatschappelijke
kapitaal;
– vastlegging in de statuten van de vergrote invloed
van de Overheid op de benoeming van leden van
het bestuur en de Regentenraad.
De wettelijke voorschriften brengen evenwel geen
fundamentele wijziging in de oorspronkelijk verleende
bevoegdheden en de juridische vorm van de bank; deze
blijft als voorheen een naamloze vennootschap, onder-
worpen aan het toezicht van de Overheid.
Voorts behoudt de Minister van Financiën het recht
door tussenkomst van de Regeringscommissaris zijn
veto uit te spreken tegen die maatregelen van de
bank, welke door hem in strijd worden geacht met
dë wet, de statuten of het belang van de Staat.
Enkele’ historische opmerkingen o ver de crediet verlening
van de N.B.B. aan de Overheid.
De N.B.B. bezit op grond van wijzigingen, die werden
aangebracht in de Bankwet in 1937 en 1939, de bevoegd-
heid tot het disconteren, aankopen en overdragen van
bepaalde overheidsfondsen. Deze bevoegdheid bestaat
ten aanzien van papier op korte of halfiange termijn,
uitgegeven of gewaarborgd door de Belgische Staat,
de kolonie en het Groothertogdom Luxemburg of uit-
gegeven door lichamen waarvan de verbintenissen worden
gewaarborgd door de Staat (de zgn. parastatale instel-
lingen). Voorts is de bank toegestaan, ter beurze geno-
teerde overheidsfondsen op lange termijn te kopen en
te verkopen.
Aanvankelijk werd het bedrag aan overheidspapier,
dat de bank maximaal mocht bezitten beperkt tot Bfr. 5
mrd. De oorlogsomstandigheden leidden echter op 10
Mei 1940 tot de opheffing van deze wettelijke limiet.
9
Jaarverslag N.B.B. 1948, blz. 8.
188
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10Maart1954
Nadien werd het bedrag van de maximaal aan de Staat
toe te kennen credieten vastgèsteld bij afzonderlijke over-
eenkomsten, tussen de bank en het Ministerie van Fi-
nanciën. Het was in het bijzonder de financiering door
de Belgische Staat van de hoge bezettingskosten en andere
met de oorlogvoering samenhangende uitgaven, welke
noopte tot een geleidelijke verhoging van het niveau
der cjopr de bank verleende credieten.
Op 9 April
1945
werd het credietpiafond ten slotte
vstgesteld op
Bfr.
50 mrd: Van deze datum af tot op
het moment van in werking treden der nieuwe wettelijke
regeling inzake de credietverlening door de bank aan
de Staat in 1948, bleef het totaal der door de bank
verleende credieten onder deze limiet, zij het, dat deze
vooral in 1948 nagenoeg werd bereikt. De navolgende
tabel geeft een beeld van de ontwikkeling dezer credieten.
TA,BEL T.
Crediet verlening door de N.B.B. aan de Staat a)
(in mln B.fr.)
25 Dec. 1945
….
41.146
25 Dec. 1946 . . .. 47.963
30 Dec. 47
….
49.947
13 Sept. 1948 .. . . 49.999,8
a) Ontleend aan De Belgische Economie in 1947″ (idem 1948), publicatie van het
,Ministerie van Economische Zaken en Middenstand. –
Huidige regeling van het toelaatbaar beroep’ van de Staat
op de N.B.B.
De vermelde wettelijke bepalingen van 28 Juli 1948
hebben een einde gemaakt aan de sinds 10 Mei 1940
met betrekking tot de credietverlening aan de Staat
bestaande uitzonderingstoestand. De krachtens de eerst-
genoemde wet gewijzigde statutaire bepalingen houden
een nieuwe regeling in van het beroep, dat door de Staat
op de bank mag worden gedaan in de vorm van het bij
deze instelling onderbrengen van schatkistcertificaten
op korte termijn. De afwikkeling van de krachtens de
overeenkomst van 9 April 1945 aan de Staat verleende
credieten vond plaats in het kader van een compensatie
der op 13 September 1948 bestaande schulden en vorde-
ringen van de Schatkist aan resp. op de centrale bank.
Bij deze compensatie, welke plaats vond op grond van
de bepalingen van de wet betreffende de sanering van
de balans van ce N.B.B., werden het provenu van diverse
uit de geldsanering voortgevloeide geblokkeerde reke-
ningéh’en de opbrengst van de herwaardering van de
goudvoorraad aangewend voor aflossing van de vorde-
ring van de N.B.B. op de Emissiebank en ter gedeelte-
lijke delging van de vorderingen van de bank op de Staat.
Na de compensatie beliep het saldo van de schuld
van de Staat aan de bank’Bfr.
37.465
mln. Volgens de
wettelijke bepalingen werd dit saldo als volgt onderver-
deeld: geconsolideerde vordering op de Staat Bfr.
35.000 mln, schatkistcertificaten ,Bfr.
2.465
mln.,
De geconsolideerde vordering op de Staat wordt door
afschrjving uit het jaarlijks aandeel van de Staat in de
winst van de bank geleidelijk verminderd met Bfr.
5
mrd. (Deze aflossing heeft inmiddels plaats gevonden
tot een bedrag van Bfr. 340 mln. Krachtenseen op 2 De-
cèmber
1953
tussen de bank en de Staat gesloten,over
–
eenkomst worden de aflossingen voor de boekjaren 1953
en 1954 geschorst, zulks in verband met de zware eisen,
welke de uitvoering van het defensieprogramma aan de
Schatkigt stelt). *
Het’
i
2
1948 geïntroduceerde stelsel handhaaft het be-
ginsel van de maximumgrens voor de credietverlening
aan de Staat, doch bepaalt, dat het plafond door over-
eénkomst tussen de bank en de Minister van Financiën,
de Regentenraad van de bank gehoord, nder zal worden
vastgesteld. In het kader van deze nieuWe wettelijke
regeling werd op 14 September 1948 tussen de Natio-
nale Bank en de Minister van Financiën een overeen-
komst gesloten, waarbij het maximale bedrag aan over
–
heidspapier, dat door de bank mag worden opgenomen,
werd vastgesteld op Bfr. 10 mrd (dat is ca f760 mln). In
verband met het verlenen van een credietmarge aan
Luxemburg is dit bedrag op, 15 April 1952 verhoogd tot
Bfr. 10.333 mln.
De thans geldende limiet is niet alleen van toepassing
op ‘de.rechtstreeks bij de bank ondergebrachte schatkist-
certificaten, doch eveneens op het kortlopende over-
heidspapier, 1at van particuliere banken wordt geher
–
disconteerd, alsmede op het papier, uitgegeven door. de
parastatale instellingen. De omvang van het beroep,
dat de Staat op de bank kan doen uit hoofde van de over
–
eenkomst van September 1948 hangt derhalve mede af
van het beroep op de bank van laatstgenoemde instel-
lingen. Voor zover deze insteilingen er ‘niet in slagen in
hun kasbehoeften te voorzien door het aantrekken van
middelen op de calfgeldmarkt, ontvangen zij credieten,
van de centrale bank in de vorm van discontering van
kasbons en promessen. De door de N.B.B. aan parasta-
tale lichamen verstrekte voorschotten bestaan voor het
grootste deel uit credieten aan het Rentenfonds
2).
De
omvang van deze credietverlening is enerzijds afhankelijk
an de grootte van de portofeuille van dit fonds en ander-
zijds van de leningen, die het bij niet-geldscheppende
instellingen kan aangaan.
De overeenkomst van 14 Septembet 1948 opent voorts
de mogelijkheid om in geval van bijzondere omstandig-‘
heden aan de Staat, naar mate van zijn behoeften, een
additionelé credietmarge ter beschikking te stellen,
waarvan het bedrag in een speciale o’vereenkomst zal
worden vastgesteld. Met name wordt in dit verband ge-
dacht aan liet geval van een plotseling’e en aanzienlijke
vermindering van de vlottende schuld, als gevolg van op-
vraging van tegoeden bij de giro of bij banken, waarin
de Schatkist niet kan voorzien uit eigen middelen (in-
clusief de eerdergenoemde Bfr. 10 mrd).
Feitelijk verloop van het beioep van de Staat op de N.B.B.
Zoals uit tabel II blijkt zijn de credieten aan
de Staat en de parastatale instellingen, welke inge-
volge de overeenkomst van 14 September 1948 de Bfr.
10 mrd niet mogen te boven gaan, in feite tot dusverre
beneden deze limiet gebleven. Wel werd de toelaatbare
grens meermalen zeer dicht benaderd. Met name was
dit het geval in de loop van 1952 en in het najaar van
1953. De pogingen van de Belgische Minister van Fi-
nanciën, een deel van de kastekoften van de Staat te
dekken door het aantrekken van middelen uit het bui-
tenland, zullen vermoedelijk mede in het licht’ van deze
ontwikkeling moeten worden gezien.
Uit de in’tabel II opgenomen bedragen betreffende –
het totaal der door de N.B.B. verleende credieten blijkt,
dat deze in het eerste kwartaal 1951 een opmerkelijke
daling te zien gaven. Wat betreft de rechtstreeks bij de
bank ondergebrachte schatkistcertiflcaten kan deze
contractie o.a. worden toegeschreven aan vervroegde
ontvangsten uit hoofde van belastingen en aan de op-
brengst van een in het buitenland opgenomen lening
ad Bfr. 1.700 mln. Als gevolg van een grotere ruimte
op de daggeldmarkt konden voorts de ‘parastatale in-
stellingen het beroep op de bank eveneens aanzienlijk
reduceren.
‘3
De functie van dit fonds is gelegen in het bçvotçIrn van evenwichtige ver.
houdingen op de kapitaalmarkt.
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
189
TABEL IL
Mutaties in enige actiefposten van de balans van de N.B.B
(in millioenen Bfr.)
-.
Credieten van de N.B.B. aan de Schatkist en de parastatale instellingen volgens overeen-
komst dd. 14 Sept. 1948
Ander
Papier van
overheids-
parastatale
papier
instelt.
III
3.546
38
3.064
191
4.530
85
2.130
117
2.161 99
–
1.239
69
1.824
13
t
1.087
–
1.030 88
579
225
445
39
–
49
853
70
345
70
In het algemeen vonden de mutaties in de credieten
van de bank aan de Staat grot&ndeels hun verklaring
in de financiering van de buitengewone begroting en
de dctlneming in de credietverlening aan de E.B.U. ener-
zijds en in de uitgifte van consolidatieleningen en de
gedeëltelijke afwikkeling van de vordering op de E.B.U.
anderzijds.
In vloed van de crediet verlening aan de EB. U. op de ver-
houdingen tussen N. B.B., Staat en bedrijfsleven.
Krachtens de derde genoemde wet geschiedt de uit-
voerint van de betalingsaccoorden en van de Bretton
Woodsovereenkomsten door de N.B.B., voor rekening
en onder garantie van de Staat. In het bijzonder waar-
borgt de Staat oe terugbetaling van elk open crediet of
voorschot in Belgisch francs, dat de bank ten voordele
van een buitenlandse instelling, centrale bank of ander
lichaam toestaat uit hoofde van de uitvoering van een
internationaal betalingsacood.
De financiëk verhouding tussen Staat en bank heeft
in belangrijke mate de invloed ondergaan van de toe-
neming van de credietverlening van de B.L.E.LJ. aan de
E.B.U. Terwijl België op 31 December 1950 nog een
schuld had aan de E.B.U. ten bediage vanBfr. 1,8 mrd
– hetgeen overeenkomt met het gedeelte van de
mi-
tiële debetpositie, waaroÇer op dat tijdstip nog niet was
gedisponeerd – ontstond in de loop van 1951 een vor-
dering, die per ultimo 1951 was opgelopen tot Bfr. 15,2
mrd. Hiermede was het totaal der door België binnen
het vastgestelde quotum te verlenen credieten met Bfr.
5,1 mrd overschreden.
Ingvolge de meergenoemde wet vaii 28 Juli 1948
werd op 7 Maart 1951 tussen de bank en de Staat een
overeenkomst gesloten, welke een regeling inhield van
de gevolgen van deze extreme credietverlening voor
de interne monetaire ontwikkeling. Krachtens deze
overeenkomst verklaarde de bank zich bereid de tegen-
waarde van de. bij haar geaccumuleerde vordering op
de E.B.U. tot maximaal Bfr. 10,1 ‘mrd – zijnde het
bedrag van de credietverlening binnen het quotum –
zonder enige restrictie ter beschikking te stellen van de
binnenlandse economie. Voor het bedrag waarmede deze
vordering de Bfr. 10,1 mrd te boven ging, werden spe-
ciale oorzicningen in het leven geroepen.
Ter beteugeling van de infiatoire werking van een deel
van het’excedent strekte een besluit van 15 September
1951, waarbij een stelsel van zgn. ,,afhoudingen” ten
laste van het particuliere bedrijfsleven werd afgekondigd.
Dit stelsel houdt in de blokkering op een speciale reke-
ning bij de N.B.B. gedurendë een periode van 6 maan-
den van 5 pCt van de opbrengst van goederenexporten
naar de ledenlanden van de E.B.U. (zie de laatste kolom
van tabel III). In Januari en Maart 1952 wer& dit per-
centage verhoogd, terwijl het stelsel werd uitgebreid
door ook de opbrengst van ,,invisibles” onder de blok-
kering te brengen. Voorts werd een differentiatie naar
goederencategorieën ingevoerd. Daar na medio 1952
de crediteurpositie van België t.o.v. de E.B.U. allengs
minder extreem is geworden, werden deze percentages
sindsdien (in Juli 1952, November 1953 en Februari 1954)
geleidelijk verlaagd. .
TABEL iii.
Mutaties in enige passiefposten van de balans van de N.B.B.
(in millioenen Bfr.)
Rekening courant-
saldi van het Rijk
Speciale rekeningen
wegens voorschotten
aan E.B.U. van
Rekeningen
–
Accoord
Particulier
‘Gewone
voor Econo-
Schatkist
bedrijfs-
rekening
mische
leven
Samen- werking
a)
45
645
–
–
31
417
–
–
33
15
–
–
5
10
–
–
5
269
–
–
3
957
–
33
1.044
4.057
1.079
4
1.241
7.397
2.461
5
1.312
6.455
4.675
6
1.358
–
4.876
24
1.341
–
3.872
t- 4-1953
………….5
226
–
3.388
7-1953 ………….4
147
–
3.097
1-10-1953
………….3
187
–
2.980
31-12-1953
………….
27
193
–
2.817
a) Deze rekening is het totaal van drie subrekeningen waarop worden geadmini-
streerd dc mutaties in ontvangen leningen, voorwaardelijke en onvoorwaardelijke
giften en beschikbare trekkingsrechten.
Voor zovër de infiatoire gevolgen van de credietver-
lening buiten het quotum aan de E.B.U. niet werden
opgevangen door de gedeeltelijke blokkering vad ex-
portopbrengsten, nam de Staat op zich, buitengewone
stortingen te verrichten
i5p
een speciale rekening bij de
centrale bank (iie tabel III).
Zolang het particuliere bankwezen bereid bleek, in
plaats van de creditverlening aan het bedrijfsleven uit
te breiden, de beschikbare middelen te beleggen in schat-
kistcertificten, brachten de stortingen op de speciale
rekening per saldo geen achteruitgang van de liquicli-
teitspositie van de Staat teweeg. Deze werd eerst aange-
tat op het’ moment waarop de particuliere banken hun
bezit aan schatkistcertificaten naar de centrale bank
afstootten, teneinde aan de credietaanvragen van het
bedrijfsleven te kunnen voldoen. De stortingen op de
speciale rekening leidden er dan toe, dat de Staat, voor
de financiering van de normale overheidsuitgavén, een
beroep moest doen op de gelimiteerde credietfaciliteiten,
welke hem ingevolge de overeenkomst van 14 September
1948 door de bank werden verleend. Deze crediet marge
was echter reeds gereduceerd als gevolg van de herdis-
conering van schatkistcertificaten van het particuiere
bankwezen. De vorming van de speciale rekening droeg
er derhalve toe bij om – zij het op indirecte wijze –
een koopkrachtexpansie in het binnenland te beperken.
Tijdens de besprekingen in de O.E.E.S. inake de
voortzetting van de E.B.U. na Juni 1952 werd een rege-
ling getroffen, welke beoogde de extreme credietver-
lening van België aan de E.B.U. voor een aanzienlijk
Schatkist-
certifi-
caten
948
………
1949
………
6.250
1950
………
3.945
Mrt1951
……….
470
Juni
1951
……….
1.105
Sept.
1951
……….
2.850
Dec.
1951
……….
6.460
Mrt1952
……….
7.165
Juni
1952
……….
8.865
Sept.
1952
……….
8.865
Dec. .
1952
……….
6.035
Mrt
1953
……….
7.780
Juni
1953
……….
5.960
Sept.
1953
……….
8.895
Dec.
1953
……….
7.970
Totaal
9.352
8.666
2.685 3.383
4.188
8.353
8.265
9.895
9.532
6.705
7.819 6.862
9.310
8.040
Datum
uit.
1948
uIt.
1949
uit.
1950
29- 3-1951
28- 6-1951 27- 9-1951
31-12-1951
27-‘ 3-1952
…………
7-1952
…………
2-10-1952
31-12-1952
…………
190
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10Maart1954
deel te reduceren. Op dat moment (Juli 1952) beliep
de vordering buiten het quotum Bfr. 11,1 mrd; de daar-
tegenover door de Schatkist en exportindustrieën g&accu-
mijleerde saldi op geblokkeerde rekeningen waren resp.
Bfr. 6,6 mrd en Bfr.
4,5
mrd groot.
Krachtens het Accoord van Parijs van 30 Juni 1952
werd de vordering op de E.B.U. boven het quotum tot
een bedrag van Bfr. 4 mrd omgezet in goud en dollars,
terwijl voorts Bfr.
2,5
mrd içan de vordering werd afge-
schreven ten gunste van Engeland en Frankrijk ter dek-
king van door België in deze landen te plaatsen mili-
taire orders. In samenhang met deze gedeeltelijke af-
wikkeling van het aan de E.B.U. verleende additioneel
crediet werd de door de Staat bij de N.B.B. aangehouden
speciale rekening geliquideerd en loste de StaaT voor een
bedrag van Bfr. 4 mrd aan schatkistcertificaten af, welke
bij de centrale bank waren ondergebracht ingevolge de
overeenkomst van September 1948. Dientengevolge
werd de door de bank aan de Staat ter beschikking ge-
steldè credietmarge met een overeenkomstig bedrag ver-
ruimd.
Op grond van het bovenstaande verminderde de vor-
dering van België op de E.B.U. (voor zover het quotum
te bovën gaande) van Bfr. 11,1 mrd tot Bfr. 4,6 rnrd.
Van dit laatste bedrag werd voorts Bfr. 2,5 mrd gecon-
solideerd in een 2/
4
pCt lening, welke van Juni 1953 af
in 5 annuïteiten wordt afgelost. Teneinde België in staat
te stellen deze geconsolideerde vordering te mobiliseren,
werd voor een overeenkomstig bedrag aan trekkings-
rechten op het I.M.F. toegekend.
De overeenkomst van Parijs bracht derhalve de door
België boven het oorspronkelijke quotum aan de E.B.U.
verleende credieten terug tot een bedrag van Bfr. 2,1 mrd.
Op 28 November 1952 kwamen de bank en de Minister
van Financiën ondeï andere overeen, dat de bank ook
deelnam• aan deze laatste credietverlening, d.w.z. ten
belope van het niet-geconsolideerde deel van het op 30
Juni 1952 uitstaande additioneel crediet. De bank ver-
leende haar tussenkomst echter slechts indien en naar
de ‘nate waarin de credietverlening aan de E.B.U. het
fonds van de geblokkeerde exportopbrengsten overtrof.
Met ingang van 1 November 1953 werd deze regeling
vervangen door een nieuwe overeenkomst tussen bank
en Staat van 7 October 1953, volgens welke het bedrag,
waarvoor de bank ten hoogste zal deelnemen in de cre-
dietverlening buiten het quotum aan de E.B.U., werd
teruggebracht van Bfr. 2,1 tot Bfr. 1 mrd. In verband met
de verlaging van de zgn. ,,afhoudingen” ten laste van
exporteurs heeft de bank er onlangs in toegestemd de
limiet voor haar deelneming
in
de extreme credietverle-
ning aan de E.B.U. met Bfr.
500
mln tot Bfr.
1,5
mrd
te verhogen. Het is op grond van bovengenoemde rege-
lingen, dat de Staat sinds November 1952 tot dusverre
niet langer voorzieningen heeft behoeven te treffen in
verband met de extreme credietverlening aan ae E.B.U.
Dit laatstehoudt o.a. in,’dat zijn credietmarge bij de
centrale bank uit dezen hoofde niet meer werd aange-
tast.
In tabel IV is een aantal gegevens opgenomen betrçffen-
de de ontwikkeling van de crediet’erlening boven het
quotum en de wijzen, waarop daarin werd voorzien.
TABEL IV.
Crediet verlening aan EB. U. boven quotum a)
(in milliarder, Bfr.)
Datum
Credietver-
lening
binnen
Credietver-
buiten
lening
In de credietverlening buiten quotum
werd
voorzien
door
Pa
bedr.
IN.B.B.(over-
quotum
quotum
Schatkis(
lrt.
even
eenk. 28
Nov. 1952)
uit. Dec. ’51
10,1
5,!
4,0
1,!
–
uit. Juni’52
10,1 11,1
6,6
4,5
–
uit. Dec. ’52
10,1
4,9
–
3,9
1,0
1
April
’53
10,1
4,7
–
3,4
1,3
2 Juli
’53
10,!
3,9
–
3,1
.
0,8
1
Oct.
1
53 10,1
3,3
–
3,0
0,3
31 Dec.
’53
10,1
3,3
–
2,8
0,5
b)
Tijdschrift voor Documentatie en voorlichting van de Nationale Bank van
België. Jaarverslagen van de Nationale Bank van België over 1951 en 1952.
Ingevolge de overeenkomst van 7 October 1953. Sinds 29 October 1953 wordt
deze rekening in de weekstaten van de N.B.B. niet langer afzonderlijk opge-
nomen.
Indin echter de blokkering ten laste van het bedrijfs-
leven in de loop van 1954 geleidelijk komt te vervallen
– zoals reeds in het vooruitzicht is gesteld – en de bank
haar deelneming niet langer vergroot, zal de Staat op-
nieuw moeten deelnemen in de extrem.e credietverlçning
aan de E.B.U. en wel voor een bedrag, waarmede deze
laatste de tussenkomst van de N.B.B. (thans maximaal
Bfr.
1,5
mrd) dan zal te boven gaan.
‘s-Gravenhage.
Drs J. W. VREDENBEEC.
v.
d. HORST.
Belegging van ‘de reserves der wachtgeld-‘ en
werkloôsheidsverzekering
In dit artikel wordt aandacht gevraagd voor het beleg-
gingsprobleem van de reserves ingevolge de Werkloos-
heidswet. Zoals bekend. worden deze reserves gevormd
doordat ten minste 20 pCt van de jarpremie in de wette-
lijke reserve moet worden gestort, totdat een maximum
van 2
x
de jaarpremie ad f 460 mln op basis /an de
premie in 1952/53 is bereikt. Ten gevolge van gunstig
gestelde premiën en niet bijzonder omvangrijke werkloos-
heid is meer gereserveerd dan wettelijk is voorgeschreven,
zodat per 1 Juli 1953 ca f 100 mln aanwezig was, welk
bedrag in verband met de huidige relatief,eringe winter-
werkloosheid verder aangroeit. Op deze wijze komen de
voor de verzekring nodig te achten reserves snel bijeen,
maar de belegging dezer reserves kan ‘in bepaalde om-
standigheden tot moeilijkheden .leiden.
De belegging dient te geschieden
volgens
de doore
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in de
Staatscoiirânt van 15 Januari 1953 gegeven richtlijnen.
Het gaat daarbij om zeer grote bedragen, aangezien ten
tijde van het bereiken van het maximum der wettelijke
reserve naast f 115 mln, die op korte termijn moet worden
belegd, .f 345 mln voor belegging, op lange termijn in
aanmerking komt. Volgens deze richtlijnen mogen de
reserves der wachtgeldfondsen op korte termijn en met
toestemming van het Algemeen Werkloosheidsfonds ook
op lange termijn worden belegd, mits dit geschiedt’in de
daarvoor aangewezen waarden. Voor het Algemeen
Werkloosheidsfonds gelden dezelfde regelen, alleen met
dit verschil, dat voor zover een bedrag ter hoogte van
een halve jaarpremie op korte termijn is belegd, dit fonds
in overleg met zijn commissie voor advies zelf over de
belegging op lange termijn mag beslissen, voor zover
10 Maart
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
191
een keuze wordt gedaan uit de in de richtlijnen aange-
wezen waarden.
Voor de belegging op korte termijn worden in de
richtlijnen genoemd, storting in rekening courant bij de
Schatkist, in kasgeldleningen van enkele met name ge-
noemde overheidsinstellingen, mits de looptijd der
lening niet langer is dan drie maanden en in belening
op onderpand van effecten, die als zodanig door De
Nederlandsche Bank zijn toegelaten.
Belegging op lange termijn kan geschieden in ter beurze
van Amsterdam genoteerde in de richtlijnen aangewezen
waarden, zoals schuidbewijzen der Nationale Schuld,
schuldbrieven ten laste van overheidsorganen, pandbrie-
ven vodr zover deze in aanmerking komen voor be-
legging van de gelden der Rijkspostspaarbank, schuld-
brieven ten laste van Nederlandse ondernemingen en
schuldbrieven gewaarborgd door het recht van eerste
hypotheek op onroerende goederen in Nederland ge-
legen.
Omstreeks 1 Juli 1953 gaf het Algemeen Werkloos-
heidsfonds aan de wachtgeldfondsen in het algemeen
een vergunning om overschotteu welke tot eind 1953
zouden ontstaan in de wettelijke en niet wettelijke reserve
tezamen te beleggen in ter beurze genoteerde obligaties,
waarvan de gemiddelde looptijd op het moment van
aankoop niet langer is dan 12 jaar. De andere helft zou
op korte termijn moeten worden belegd, aangezien
– zo deelde het Algemeen Werk1oosheidfonds mede –
in verband met de bijzondere aard van het werkloos-
heidsrisico een belangrijk deel van de middelen van de
wachtgeldfondsen liquide dient te worden gehouden.
Het resultaat van dit redelijk lijkende voorschrift is
opvallend. In de practijk bleek namelijk spoêdig dat
vrijwel alleen 3 pCt Nederland investeringscertificaten
en de lening 3 pCV Nederland 1962/64 aan de gestelde
eisen voldeden. Aangenomen mag dan ook worden, dat
de meeste wachtgeldfondsen deze waardepapieren met
de meeste spoed hebben gekocht, hetgeen mede oorzaak
is geweest dat de koers van investeringscertificaten, die
op 1 Juni 1953 nog
97+
pCt bedroeg, op 2 November ji.
tot 100 15/16 pCt was gestegen en sedertdien tot aan het
einde van het jaar op hetzelfde niveau is gebleven. Deze
transacties hadden repercussies op de gehele markt voor
risicomijdend kapitaal, zoals o.a. blijkt uit de stijging
van de koers der staffellening Nederland 1947. Indien
de wachtgeldfondsen thans op grote schaal tot verkoop
van deze investeringscertificaten zouden overgaan is
te verwachten, dat aanzienlijke koersverliezen zullen
worden geleden.
Er is o.i. aanleiding deze eerste ervaring te zien als
een teken aan de wand. Men moet er ni. op rekenen,
dat in geval van verkoop van effecten op grote schaal
in tijden van gote werkloosheid bijv. in een conjunc-
turele depressie aanmerkelijke koersdaling zal optreden.
Indien deze verkopen op korte termijn plaatsvinden is
niet zeker, dat steeds gegadigden zullen worden gevonden,
die bereid zijn het gehele aanbod op te nemen. Een deel
van het aanbod zal als het ware boven de markt blijven
zweven en een verdere druk op de koersen uitoefenen.
Deze koersdalingen zullen ten gevolge van de interde-
pendentie op de effectenmarkt spoedig de koersen van
andere effecten met zich slepen. Een tweede gevolg is,
dat met de effecten, welker koers is gedaald, meer rente
dan tot dusver kan worden gemaakt, waardoor weer
kopers worden aangetrokken. Het nieuwe evenwicht
zal op een ander niveau komen te liggen, dat wordt ge-
kenmerkt door lagere koersen en hogere rente. Daarin
zal voor de fondsen echter nimmer een aanleiding zijn
gelegen om hun verkopen te stoppen. De fondsen liqui-
deren hun beleggingen immers om aan hun verplichtingen
te voldoen.
Het lijkt ons wenselijk er tijdig op te wijzen, dat de
Overheid het niet zover zal mogen laten komen en in
tijden van grote werkloosheid bereid zal moeten zijn èn
in het belang der verzekering èn in het belang der effecten-
beurs om het yan de fondsen afkomstige massale aanbod
van beleggingen uit de markt te nemen tegen de geldende
beurskoers. Zij voert daarmede een politiek, die kan
worden gezien in het kader der in de depressie toe te
passen open marktpolitiek. Wanneer men er niet op zou
mogen rekenen, dat de Overheid bereid zou zijn om in
benarde tijden een dergelijke maatregel te treffen zou
belegging van de reserves.der verzekering op lange ter-
mijn o.i. ternauwernood verantwoord zijn.
Verschillen tussen de bestemming van de reserves van de
werkloosheidsverzekering en de pensioen verzekering, die
van betekenis zijn voor de belegging dezér reserves.
Wanneer wij de richtlijnen voor de belegging der
reserves ingevolge de Werkloosheidswet nader bezien
valt het op, dat deregelen voor lange termijnbeleggingen
grote overeenstemming vertonen met de voorschriften
der Beleggingswet. Dit is bevreemdend omdat aan de
beleggingen van de reserves der wachtgeld- en werkloos-
heidsverzekering uiteraard geheel andere eisen behoren
te worden gesteld’dan aan de beleggingen van het Bur-
gërlijk Pensioenfonds, de Rijkspostspaarbank en de
Girodienst, waarvoor de Beleggingswet is geschreven.
De voorwaarden der Beleggingswet zijn in het laatste
geval doeltreffend, omdat de volgens voorschriften aange-
wezen leningen waarborgen dat genoemde instellingen
ten allen tijde in staat zijn hun in guldens luidende con-
tractuele verplichtingen na te komen. Zij volgen daartoe
een eenvoudig recept door deel te nemen in emissies of
de leningen bij een gunstige koers op de beurs te kopen
en de tijd af te wachten tot deze uitloten of aflossen. De
geldgevers zijn aldus zeker, dat zij de hoofdsom terug
ontvangen en een vaste rente maken, waarmede bij de
vaststelling der tarieven rekening kan worden gehouden.
Het koersverloop is in dit geval van ondergeschikte be-
tekenis.
Dit recept gaat voor de belegging van de reserves der
wachtgeld- en werkloosheidsverzekering niet op. Aan
deze beleggingen moeten geheel’ andere eisen worden
gesteld. Deze reserves hebben naar hun aard een andere
bestemming dan de belegde gelden van het Burgerlijk
Pensioenfonds en de Rijkspostspaarbank. Zij dienen
niet om de hoofdsom van met bepaalde personen aan-
gegane verplichtingen veilig te stellen en de rente die
ten grondslag ligt aan tarieven te verkrijgen, maar om
bij grote werkloosheid uitkeringen te doen aan werk-
lozen, wier aantal en individualiteit van tevoren niet vast-
staat.. De eis, dat de ‘hoofdsom der belegde gelden in ieder
ge val behouden moet blijven door toepassing van de regel
guldenscontract tegenover guldenscontract, behoeft der-
halve o.i. voo, de belegging van de reserves der wacht-
geld- en werkloosheids verzekering, juridisch gesproken,
niet te worden gesteld, ofschoon daarnaar uiteraard be-
hoort te t’orden gestreefd.
Deze eis kan ook om econo-
mische redenen op die wijze niet worden verwezenlijkt.
De aard dezer fondsen, die de noodzakelijkheid van
gedwongen verkoop op een onbekend tijdstip meebrengt
met de daarbij optredende koerswinsten resp. koers-
verliezen, maakt immers iedere mogelijkheid tot garantie
192
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Maart 1954
van de hoofdsom der op lange termijn belegde gelden
illusoir. Deze garantie kan ook belegging volgens de
huidige richtlijnen niet geven.
Uitbreiding van de richtl/nen inzake belegging reserves
w.w.
Het karakter van de reserves W.W. brengt mede, dat
er o.i. aanleiding is om uitbreiding te geven aan de in
de richtlijnen genoemde beleggingsmogelijkheden, waar-
voor als criterium kan worden gesteld, dat de aan te wij-
zen waarden in een ruime markt verhandelbaar zijn, opdat
ontwrichting der effectenmarkt bij verkoop op grote
schaal zoveel mogelijk wordt voorkomen. En voorts dat
de aan te wijzen waarden niet te zeer conjunctuurge-
voelig zijn. Aan deze criteria voldoen de meeste in
de richtlijnen genoemde waarden. Hun aantal en om-
vang is echter niet groot genoeg om het gevaar van koers-
stijging bij koop en koersdaling bij verkoop, alsmede
verstoring der rentemarkt tegen te gaan. Door de fondsen
groter vrijheid bij de keuze hunner beleggingen te laten,
zou men spreiding der beleggingen overeen groot aantal
deelmarkten kunnen bevorderen. In verband daarmede
zullen wij trachten de gevolgen na te gaan van het geven
van uitbreiding aan de in de richtlijnen genoemde be-
leggin gss oorten. Onroerende goederen kunnen daarbij
gevoegelijk buiten beschouwing blijven, omdat gedwon-
gen verkoop bijna steeds tot verliezen leidt. Ook aandelen
zijn in het algemeen voor dit doel minder aantrekkelijk,
omdat zij sterk conjunctuurgevoelig zijn en de kans niet
gering is, dat de koersen laag staati in tijden dat de fondsen
in verband met grote werkloosheid tot verkoop moeten
overgaan. Misschien zou men gunstiger verwachtingen
mogen hebben van een beperkt bezit van preferente aan-
delen \’an zeer grote ondernemingen, die in een ruime
markt verhandelbaar zijn. Voorts zouden misschien in
aanmerking komen certificaten van eerste klasse be-
leggingsmaatschappijen, waarmede echter niet meer
dan een .kleine uitbreiding der beleggingsmogelijkheden
zou zijn te bereiken. Deze maatschappijen streven er
naar door een goede risicoverdeling in de samenstelling
hunner portefeuille en een actief beheer de deelneming
in de door hen uitgegeven certificaten aantrekkelijk te
maken.
Ten slotte zou belegging in buitenlandse waarden niet
uit de weg behoeven te worden gegaan. De fondsen nemen
dan welbewust een valutarisico op zich. Dit risico,
dat ook zijn gunstige kanten heeft (de koers van de
dollar was f1,88 v66r de oorlog en thans f 3,78), is
voor de fondsen aanvaardbaar omdat voor hen niet
geldt de regel: guldenscontract tegenover, guldens-
contract. Voor belegging in buitenlandse waarden, vooral
in obligaties die met zorg moeten worden gekozen,
zou, althans voor zover de beurshandel dit toelaat, temeer
aanleiding kunnen zijn, omdat’ onze nationale markt
te beperkt moet worden geacht om zonder aanmerk(.-lijk
koersverlies de schokken op te vangen, die .van een om-
vangrijk aanbod van binnenlandse fondsen in tijden van
grote werkloosheid is te verwachten.
Wanneer men voor ogen houdt, dat belegging per effect
beperkt behoort te zijn zal naarmate het kapitaalverkeer
met het buitenlahd ruimer wordt, en dientengevolge de
keuze ruimer wordt, de mogelijkheid toenemen om een
zekere risicospreiding in de belegging van bedoelde reser-
ves te brengen. De fondsen zullen dan in staa,t zijn een
actieve beleggingspolitiek in overeenstemming met het
karakter dezer reserves te voeren. Daartoe zullen echter
eerst de richtlijnen in bovenbedoelde zin moeten worden
gewijzigd.
Amsterdam,
J. H. VAN HOLTFIE TOT ECHTEN.
Nieuwe ontwikkelingen bij de collectieve afzetbevordering
van tropische landbouwproducten
Sinds wij 3 jaar geleden in een artikel ,,De internationaal
georganiseerde afzetbevordering van tropische landbouw-
producten”
1)
een beschrijving gaven van de organisaties
en instituten ter verruiming van de afzetmogelijkheden
in het bijzonder van de natuurrubber en de thee, hebben
zich op dit gebied geen principiële, doch wel een aantal
practische veranderingen voorgedaan die o.i. het ver-
melden waard zijn.
Rubber.
Tei aanzien van de rubber is er het minst veranderd.
De belangrijkste productielanden blijven hun instituten
voor afzetresearch en verbruiksontwikkeling in stand
houden. De coördinatie der werkzaamheden dier insti-
tuten
2)
– waarvan 2 van de zijde van Indondië, t.w.
het Indonesisch Instituut voor Rubberonderzoek
(I.N.I.R.O.) te Bogor en de Rubber-Stichting te Delft
– blijft gehandhaafd door middel van de International
Rubber Research Board (I.RR.B.) en het nauw daar-
mede verbonden International Rubber Development
‘) ,,E.-S.B.” san H Maart 1951, no 1767. ‘ British Rubber Producers, Research Association, British Rubber Develop-
ment Board, Institut Français du Caoutchouc, Indonesisch Instituut voor Rub-
beronderzoek, Ru n
bber.Stichting, Institut des Recherches ur le Caou1clouc e
Indochine, Rubber Research institute
,pl’
Malay.
Committee (I.R.D.C.), beide zetelend in Londen. De
productielanden, c.q. de producenten der natuurrubb&r,
dragen zorg voor de financiering der werkzaamheden op
basis van de jaarlijkse begrotingen der instituten.
In Indonesië is dit de belangrijkste taak van het Cen-
traal Rubber Fonds, welks bestuur aan de hand der
begrotingen van het I.N.I.R.O. en de Rubber-Stichting
jaarlijks de eenheidsbedragen per kg vaststelt welke door
de ondernemingen bij afvoer van de rubber van de onder-
neming, door de bevolkingsrubber bij de uitvoer, betaald
moeten worden. Voorts is in het internationale verband
de financiering geregeld van het Natural Rubber Bureau
in de Verenigde Staten. Hoewel aan laatstgenoemd
Bureau ook technici verbonden zijn, bijv. op het gebied
van de toepassing van natuurrubber bij de aanleg van
wegen, ligt bij dat Bureau ht accent meer op publiciteit
in algemene termen met betrekking tot de natuurrubber-
belangen, deze gesteld tegenover de publiciteit op het
gebied der synthetische ru bbersoorten. Deze activiteiten
(frappez, frappez toujours) worden gericht op de publieke
belangstelling voor en op het vergroten van de kennis
van de zaak van de natuurrubber, dat is, in economisch
bpzicht, de primaire zaak van Zuid-Oost-Azië.
Die zaak van Zuid-Oost-Azië is gecompliceerd en
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN”
193
uitermate moeilijk naar waarheid te typeren. Niettemin
zijn de. uiterlijke problemen ervan in algemene zin be-
kend. De wankele economische en financiële constellatie
dier landen en gebieden, die worstelen met de verwarring
van een overgangsperiode tussen enerzijds een oude,
anderzijds een groeiende nieuwe maatschappelijk-eco-
nomische structuur en een gewijzigd maatschappelijk-
economisch doel, staat in het algemeen wel meer of min-
der duidelijk voor ogen. Een van de oorzaken en ken-
merken ervan is een tekort aan denken en daden op de
langere termijn, een ontoereikend besef van de nood-
zaak• van continuïteit, van budgetteren, sparen, reser-
veren. Hiertegenover staat vaak een grote daadkracht
en een bereidheid om offers te brengen ten behoeve van
een productieproces van be
,
perkte tijdsduur. –
Wij denken in het bijzonder ook aan Indonesië als wij
het juist daarom verheugend noemen, dat de in inter-
nationaal verband nagestreefde afzetverruiming van
rubber en thee behouden is gebleven. Men kan hierbij
immers geen éclatante resultaten op korte termijn ver-
wachten; de rentabiliteit kan niet in termen van verlies
en winst worden gemeten en alleen bij handhaving van
een goede teamgeest in dit internationaal verband, is,
vooral bij de rubber, een efficiënte coördinatie, c.q.
arbeidsverdeling, tussen de verschillende instellingen op
dit gebied bereikbaar. Dit soort werkzaamheden kan voor
een product als rubber alleen profijtelijk en dus econo-
misch gerechtvaardigd zijn bij een voldoende ver gaande
samenwerking tussen de betrokken productielanden.
Het gaat hier niet om het pousseren van een nationaal
(merk)artikel, maar om een primaire grondstof, haar
technologische en economische toepassingsmogelijkheden
en haar positie in de verhoudingen van de wereldpro-
ductie, de wereldconsumptie en de concurrentie van het
synthetisch product, dit alles nu en in de komende jaren:
Hoewel de Organisatie van de afzetbevordering van
natuurrubber dus vrijwel ongewijzigd is, doen de ge-
wijzigde omstandigheden in Indonesië zich toch ook op
dit terrein gevoelen. Indonesië, dat zich zeer bewust is
van zijn eigen belangen en verlangend is bloeiende
nationale bedrijven te bezitten, staat critisch tegenover
elk stukje verleden dat blijft voortbestaan. Het realiseert
zich, dât, naast de ondernemingsrubber, de bevolkings-
rubber zich aanzienlijke bijdragen getroost voor de afzet-
bevc$rdering en het vraagt zich af welke baten tegenover
deze kosten staan. De instituten, die door de bijdragen
van de producten in Indonesië worden gefinancierd
(I.N.I.R.O. en Rubber-Stichting) maken deel uit van de
internationale coördinatie. Kan het zich daarop en op
het inzicht derinstituten zelf verlaten? Of moet meer in
eigen hand worden genomen, aangestuurd worden op
vooral tastbare resultaten van het werk, dat niet in de
laatste plaats de belangen der bevolkingsrubberprodu-
centen moet dienen?
Het zou kdrtzichtig zijn als Indonesië in de moeilijke
overgangsperiode waarjn het land verkeert, een definitief
antwoord op deze vragen zou willen geven, resp. her-
vormingen zou willen forceren. Kortzichtig zou het daar-
tegenover ook zijn, de oren te sluiten voor een critisch
geluid voor zover dit enaneert uit een weloverwogen
wens de werkzaamheden der instituten zo nauw mogelijk
te doen aansluiten bij de belangen van een zo belangrijk
productieland als Indonesië.
O.i. ‘dient Indonesië de consequenties te aanvaarden
van het in internationaal lbrband georganiseerd zijn van
de hier bedoelde werkzaamheden ten bate van de natuur-
rubber als geheel. Is de meergenoemde coördinatie vaq
werkelijke betekenis voor de werkverdeling der instituten,
dan dient deze ,,planning”, eenmaal geflatteerd, als de
basis der werkzaamheden der ,,nationale” instituten ook
werkelijk als zodanig te worden aanvaard. Accepteert
men voorts het uitgangspunt, dat alleen de afzetbevorde-
ring van de natuurrubber als geheel (ondernemings- plus
bevolkingsrubber) zin kan hebben, dan zal men aan de
werkzaamheden der eigen instituten geen andere criteria
behoren aan te leggen.
Hier staat tegenover, dat aan de productielanden, c.q.
de rubberproducenten, regelmatig en in ieder geval bij
het voorleggen van de begrotingen aan de nationale
bestuurs- of financieringsorganen, inzicht dient te worden
verschaft betreffende de werkverdeling, de taakstellingen
en de betekenis der voorgenomen werkzaamheden.
Voorts zal in het internationale verband steeds rekening
moeten worden gehouden met de per productieland be-
schikbare geldmiddelen, die gedeeltelijk in de vorm van
deviezen moeten worden gefourneeFd. Van niet geringere
betekenis is een regelmatige taakverantwoording der
instituten, waarbij vooal met het belichten van de eco-
nomische en commerciële facetten, meer dan met het
vermelden van de technologische en chemische facetten,
in een behoefte wordt voorzien.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldâan bestaat
o.i. geen behoefte aan een, altijd improductieve; propa-
ganda voor de propaganda. De producenten van natuur-
rubber of hun representanten (bij de Indonesische be-
volkingsrubber zijn dit thans nog overwegend overheids-
organen en -dienaren) getuigen echter in toenemende
mate van het verlangen, over indicaties te beschikken
waarop een oordeel over de rentabiliteit der werkzaam-
heden als• geheel en in hun onderdelen, gebaseerd kan
worden. Dit is van hen een goed recht, voor de instituten
zelf een moeilijke, nimmer geheel te vervullen opgave.
Deze realiteit mag in geen van beide aspecten worden
miskend.
Een overzicht van de eenheidsbedragen der na-oorlogse
jaren in centen per 100 kg rubber, geheven in Indonesië
ter financiering van de afzetresearch en de afzetbevorde-
ring, en de heffingen ten behoeve van de productie-
research (proefstations
3)),
geven wij met het volgende
staatje ):
R u b b e r
! van ondernemingen
van bevolking, –
Periode
1
pa
1
staTions
1propagan
‘
cla
1
sts
1 Febr. t/m 31 Dec.
1948
60
63
60
1 Jan.
t/m 31 Dec.
1949
60 70
60
1
Jan.
t/m
31
Mrt
1950
70
85
70
1 April tfm 30 Apr. 1950
70
200
70
1 Mei
t/m 31 Dec.
1950
130
200
130
1Jan.
l/m 30Apr.
1951 155
240
155
1 Mei
l/m 31 Dec.
1951
270 240 270
1Jan.
t/m 31
Dec. 1952
270
240
270
1 Jan.
t/m 31 Dec.
1953
270
240
270
1954
270
240
270
De productietaxatie 1954 voor de ondernemingsrubber
is 316 mln kg, voor de bevolkingsrubber 400 mln kg.
Het Centraal Rubber Fonds
5)
verwacht derhalve in
1954 te ontvangen ten behoeve van de financiering der
‘) Uitsluitend de proefstations der Centrale Proefstations Vereniging (overjarige
ondernemingscultures en tabak in Indonesië, exclusief in de gebieden S.O.K., Atjeh.
en Tapanuli).
4
1 De aanzienlijke verhogingen der eenheidsbedragen na 31 Maart 1950 vinden
hoofdzakelijk hun verklaring in de Indonesische monetaire maatregelen; het
ongewijzigd blijven der eenheidsbedragen sinds 1 Mei 1951 is ten dele een weer-
spiegeling van de verminderde draagkracht van producenten aix gevolg van alge-
niene kostprijsstijgingen.
‘) Het ligt in de bedoeling binnenkort bij wetlelijke regeling het Centraal Rubber
Fonds te splitsen in een Fonds dat uitsluitend te n,aken zal hebben met de finan-
ciering van de proefstations der Centi
–
ale Proefstations Vereniging en een Dans
Karet”, bedoeld als centraal bcstuurs- en finaiscieringsorgaan voor het I.N.1.R.O. en dc Rubber-Stichting.
194
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERI’CHTEN
10 Maart 1954
afzetresearch en propaganda circa Rp. 8.532.000 van de
ondernemingsrubber en circa Rp. 10.800.000 van de
bevolkingsrubber.
In deze maand zal in Indonesië een conferentie wor-
den gehouden van de International Rubber Research
Board, het International Rubber Development Corn-
mittee en de verschillende research-instituten. Uit het
hierboven vermelde kan men terecht afleiden, dat
deze conferentie van grote betekenis kan zijn voor de
gehele aangelegenheid der internationale afzetbevordering
van natuurrubber. Het is in de bestaande, zèer moeilijke
en met veel verwarringen beladen overgangsperiode
waarin de productielanden zich bevinden van primair
belang, dat in de schaduw, van de Hevea Brasiliënsis
zelf, in internationale kring van gedachten wordt ge-
wisseld. Dient het zwaartepunt der afzetbevordering
inderdaad in de consumptiegebieden te liggen, de zaak
der natuurrubber is de primaire zaak van Zuid-Oost-
Azië, hoe de situatie daar ook feitelijk moge zijn.
Thee.
Ten aanzien van de afzetbevordering van thee heeft
India de belangrijkste stem in het kapittel. Dat kapittel
is echter niet meer de International Tea Market Expan-
sion Board (I.T.M.E.B.; zetel in Londen). India is name-
lijk in 1952 uit de I.T.M.E.B. getreden, daarin gevolgd
door Indonesië. Als internationale organisatie wo’rdt de
I.T.M.E.B. nu nog slechts door 3 producentenlanden:
Ceylon, Pakistan en Oost-Afrika in stand gehouden.
De oorzaak van deze ontwikkeling moet hoofdzakelijk
worden gezocht bij de naar het oordeel van India en
Indonesië onvoldoende rentabiliteit •van de in, het
I.T.M.E.B.-verband. gevoerde theepropaganda; de hoge
kosten deden genoemde landen meer verwachten van
rechtstreeks het doel dienende activiteiten en de resul-
taten daarvan dan de practijk hun te zien gaf. Voorts
werd de sterke bestuurscentralisatie de leiding van de
gehele Organisatie zetelend in Londen – niet meer in
overeenstemming met de omstandigheden geacht. India
besloot zijn eigen weg te gaan en vond Indonesië daarbij
aan zijn zijde.
In zekere zin werd de I.T.M.E.B. toch nog posthume
lof gebracht: de Tea Association of the U.S.A. aarzelde
niet India, Ceylon en Indonesië terstond voor te stellen
de theepropaganda te continueren en wel in de vorm van
een Tea Council of the U.S.A., waarin de productielanden
en zij, de theepakkers, tezamen zitting zouden hebben.
, De Amerikaanse pakkers spraken zich aldus positief uit
over de betekenis der propaganda voor thee in het alge-
meen, welke propaganda naar hun oordeel haar nut had
bewezen. India, Indonesië en Ceylon stemden met de
voorstellen der pakkers in; reeds in Maart 1953 was de
oprichting van de Tea Council of the U.S.A. een feit.
Algemeen bestaat de indruk, dat deze samenwerking
in organisatorische, financiële en commerciële zin tussen
de belangrijkste productielanden en de groothandel
(theepakkers) in 1953 zeer succesvol is geweest. De
campagnes ter stimulering van het verbruik van ,,iced
tea” (circa 35 gewichtsprocenten van het totale verbruik)
in het warme, van ,,hot tea” (circa65 .gewichtsprocenten)
in het koude seizoen, hebben het stempel gedragen van
practisch, zakelijk inzicht, zowel wat de kennis van deze
beide, geheel van elkaar verschillende, markten voor
thee, als wat de meest effectievë wijzen van het bereiken
van de consumenten betreft. Wat een uitsluitende com-
binatie van productielanden zeer veel moeite en geld
kost – het voor de propaganda-acties winnen van hen
(ie in detail de thee verkopen (hetzij
in
onbereide, hetzij
in bereide vörm) – wordt door de samenwerking met
de groothandel zeer veel vergemakkelijkt. De breed
opgezette campagnes evenaren de reclamecanipagnes
voor andere, de thee beconcurrerende dranken. In 1953
is aan deze propaganda in de Verenigde Staten door de
theepakkers voor $ 540.000, door India, Ceylon en
Indonesië resp. voor $ 450.000, $ 350.000 en $ 50.000
bijgedragen. De voor 1954 beschikbare fondsen zullen
vermoedelijk nog iets meer bedragen. Indonesië neemt
daarvan $55.000 voor zijn rekening.
Het is uiteraard ook in de Verenigde Staten niet
mogelijk aan te geven in hoeverre de toegenomen thee-
consumptie (de importen en de groothandelsomzetten
in de periode 1-10-1952/30-9-1953 overtroffen met resp.
12pCt en 9 pCt de overeenkomstige cijfers van
1951/’52)
kan worden toegeschreven aan de gevoerde propaganda.
Welhaast zeker is, dat de hoge koffieprijzen het thee-
verbruik gunstig hebben beïnvloed.
Niettemin is deze vorm van internationale samen-
werking in een bepaald consumptieland een opmerkelijk
voorbeeld van hetgeen bereikt kan worden, wanneer
belanghebbenden van opeenvolgende trappen van een
bedrijfskolorn, verenigd het gemëènschappeijk belang
van consumptievergroting doelbewust nastreven. Evenals
bij de rubber is het verschijnsël des te opmerkelijker als
men het ziet in het licht van de eerder aangeduide prö-
b1emen van de overgangstijd waarmede de productie-
landen in Zuid-Oost-Azië te kampen hebben.
Niet onvermeld mag blijven, dat çeylon – mogelijk
binnenkort samen met India – o.a. in Canada de propa-
ganda voor thee continueert ,en dat in het verkleinde
I.T.M.E.B.-verband ook nog propaganda in andere
landen wordt gevoerd.
India’s bereidheid om, iandsgewijze, in gecontinueerde
of nieuwe propagandaampagnes te participeren, is
ook gebleken bij de reeds sedert langere tijd in Nederland
in voorbereiding zijnde nieuwe organisatie. Naar het
voorbeeld van de Verenigde Staten beogen namelijk
Indonesische/Nederlandse theebelanghebbenden en de
theepakkers verenigd in de Unie van Koffiebranders en
Theepakkers, tot oprichting te komen van een Stichting
Het Theebureau voor Nederland. Hiertoe is besltten na
een gehouden markt(opinie-)onderzoek, waarvan de
uitslag voldoende grond heeft gegeven aan de verwach-
ting, dat met een op de juiste wijze gevoerde propaganda,
de theeconsumptie ook in Nederland gunstig kan worden
beïnvloed. India heeft te kennen gegeven aan deze pro-
paganda te willen deelnemen tegen betaling in 1954 van
een gelijk bedrag als door Indonesië wordt gefourneerd,
t.w. Nf 150.000. Ook in Nederland zal dus vermoedelijk
binnenkort een internationale samenwerking ter bevorde-
ring van de thee-afzet opnieuw tot stand zijn gekomen.
Een staatje
6),
analoog aan dat van de rubber, doet
zien welke bijdragen in centen per 100 kg thee, door het
Centraal Thee Fonds van de theeproducenten in Indone-
sië zijn en worden geheven; de bijdragen. ten behoeve
van de financiering van proefstations zijn wederom ter
vergelijking opgenomen.
Aangezien de productietaxatie 1954 voor ondernemings-
thee 33,6 mln kg, voor thee van de bevolking 6 mln kg
bedraagt, verwacht het Centraal Thee Fonds in 1954 in
totaal bruto Rp. 1.623.600. voor de theepropaganda
beschikbaar te zullen, hebben. Hiervan zal voor de pro-
paganda in de Verenigde Staten en in Nederland circa
Rp. 1.410.000 benodigd zijn.
‘) Zieønoot 4.
10Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN
195
Thee
van
ondernemingen
I
van bevolking
P ‘ode
research/
proef-
research/
proef-
erL
propaganda
stations propaganda
stations
1 Febr. t/m 31 Dec. 1948
120
46
120
23
1 Jan. t/m 31 Dec. 1949
150
200
150
100
1 Jan. t/m 31 Dec. 1950
150
250
150
125
t April t/m 31 Dec. 1950
350
500
350
250
1 Jan. t/m 31 Dec. 1951
410
350
410
175
t Jan. tfm 31 Dec. 1952
410
350
410
175
1Jan. t/m 31 Dec. 1953
410
350
410
175
1954
410
350
410
175
Koff
ie.
De ontwikkelingen mét betrekking tot de koffie gaan
enigszins aan Indonesië voorbij. Met zijn geringe aandeel
in de wereldexport (in 1952/53 naar taxatie ciica 0,7 pCt),
is Indonesië een figurante op het wereidkoffietoneel. Het
ter gelegenheid van de lOOste verjaardag van de Staat
Parana (Brazilië) in Januari 1954, aldaar te houden
Wereld Koffie Congres heeft hier te lande dan ook maar
weinig aandacht gekregen.
Het va.lt op, dat de organisatoren van dit, alle sectoren
van de koffieproductie, de -verwerking en dc -handel
omvattend, Congres o.a. willen trachten een ,,world
coffee publicity program” tot stand te brengen. Een van
hun argumenten is, dat juist de gunstige marktpositie
van de koffie en de daaruit resulterende hoge prijzen,
tot consumptievermindering kunnen leiden, terwijl zij
voorts van oordeel zijn, dat een laag koffieverbruik per
hoofd in bepaalde landen, door middel van propaganda
zal kunnen worden vergroot.
Zou een internationale Organisatie ter bevordering van
de koffie-afzet tot stand komen, dan zou dit voor de
koffie een novum zijn, indien wij althans afzien van de
activiteiten van het in 1937 opgerichte Pan American
Coffee Bureau, dat de afzetbevordeiing van Zuid-
amerikaanse koffie in de Verenigde Staten tot doel heeft.
De gedachte, dat een in een zo ruim mogelijk inter-
nationaal verband georganiseerde afzetbevordering van
een (tropisch) landbouwproduct van reëel nut kan zijn
voor de algemene marktpositie van dat product, blijkt
ln ieder geval ook te leven in grote koffie producerende
landen.
Indonesië heeft na de oorlog geen koffiepropaganda
meer gevoerd. De binnenlandse propaganda van véôr de
oorlog is niet herleefd. Het Centraal Koffie Fonds heeft
laatstelijk in 1952 nog een bijdrage van 25 ct per 100 kg
van de koffieproducenten geheven in verband met een
eventuele, echter achterwege gebleven, hervatting dier
binnenlandse propaganda.
Slot.
De idee, dat ,,research” en’,,saJes promotion” ook bij
tropische landbouwproducten waardevolle partners zijn
van de voortbrenging zelf, blijkt niet verloren te zijn
gegaan in deze moeilijke jaren, welke verschillende der
bettokken productielanden en producenten hebben te
doorworstelen. Dit staat niet gelijk met een rotsvast ge-
loof in het reële nut van de tot dat doel verrichte en te
verrichten werkzaamheden. Evenmin houdt dit een alge-
mene bereidheid in om afzetresearch en propagand
juist in magere jaren met de meeste of zelfs maar met
gelijke kracht te doen uitvoeren. Zij, die terzake het
beleid bepalen, zullen, in het bijzonder bij internationale
samenwerking, hun verantwoordelijkheid in de eerste
plaats moeten zien in de zin van het dienen van een eco-
nomisch% doel met middelen die, voor zover enigszins
mogelijk, aan bedrijfseconomische normen beantwoorden.
Djakarta.
J. B. VAN DER KAMP, ec. drs.
De luchtbevrachtingsmarkt in 1953
Zoals Londen fungeert als het belangrijke bevrachtings-
centrum voor de algemene vrachtvaart, wordt ook voor
luchtbevrachtingszaken de Baltic Exchange steeds meer
het middelpunt. Een logische ontwikkeling, die nog in
de hand wordt gewerkt door de verschillende in Engeland
gevestigde luchtvaartondernemingen, welker vloot niet
of slechts ten dele geëxploiteerd wordt op regelmatig
bevlogen trajecten. Dit wil uiteraard niet zeggen, dat
elders in het geheel geen luchtbevrachtingszakei tot stand
komen, maar voor zover dit op het Continent al geschiedt,
hebben deze transacties toch meer een incidenteel karak-
ter en is men, zoals bijvoorbeeld hier te lande waar de
zgn. ,,air operators” ontbreken, voor bevrachting van
toestellen toch op Londen resp. Amerika aangewezen
voor zover althans de K.L.M. niet in de gelegenheid is
een toestel aan te bieden. Ofschoon het Engelse goederen-
potentieel op zichzelf door het zoveel groter industrieel
apparaat, omvangrijker is dan het voor bevrachting in
aanmerking komende volume hier te lande, krijgen de
op de Baltic Exchange afgesloten bevrachtingszaken in
steeds meerdere mate een internationaal karakter. Even-
als zulks in de scheepvaart geschiedt, wotden in Londen
gevestigde makelaars geraadpleegd resp. ingeschakeld
zodra ergens in de zgn. vrije landen gesloten partijen
goederen, die voor luchtbevrachting in aanmerking ko-
men, door afladers worden aangeboden.
Dat Londen, van oudsher hèt scheepvaartcentrum bij
uitstek is, heeft de ontwikkeling en groei van de Baltic
Exchange als luchtbevrachtingsmarkt uiteraard in de
hand gewerkt. Typerend is bijvoorbeeld, dat het meren-
deel der actieve luchtbevrachtingsmakelaars te Londen
uit scheepvaartkringen is voortgekomen. Er is immers
een zekere analogie tussen beide categorieën bevrach-
tingszaken; de ervaring der scheepsbevrachters kwam
hun bij de ontwikkeling der luchtbevrachtingstransacties
na de oorlog te stade. In Londen was het ook, dat de
eerste proeve van een luchtbevrachtingscharter werd
geconcipieerd en in Londen werd het initiatief genomen
tot de oprichting der Airbrokers’ Association, waarvan
het merendeel der Westeuropese luchtbevrachtings-
makelaars lid zijn en weiks secretariaat ook in Londen
gevestigd is. Het grote voordeel van een centraal punt.
waar de aanvragen samenkomen is evident. Immers zal
het vaker dan anders het geval zou zijn, voorkomen, dat
uit- en thuisvrachten gecombineerd kunnen worden be-
werkt. Dit is,nog steeds een der problemen, waarmede
de luchtbevrachting geconfronteerd wordt, zij het, dat
met de groeiende ,,air-mindedness” der verladers dit
probleem naar verwacht mag worden zich steeds minder
zal doen gelden.
Het behoeft geen betoog, dat de vrachten aanzienlijk
lager zijn indien zowel uit- als thuislading kan worden
vervoerd, dan wanneer een dezer beide in ballast moet
worden gevlogen en de zgn.. ,,empty leg” oorzaak is, dat
de kosten van de rondreis plus winst voor de vervoerder
integraal drulçken op de helft van het traject, waarop de
goederen vervoerd worden.
Naast het zgn. assembleren der aanvragen, werken de
196
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Maart 1954
luchtbevrachtingsmakelaars ook stimulerend in deze
zin, dat zij er bij voortduring naar strevèn het potentieel
te vergroten. Zoals dit ook bij het luchtvrachtvervoer der
geregelde diensten het geval is, heeft het goederenvervoer
door de lucht op bevrachtingsbasis nog allerminst een
optimum bereikt. -Ajr tramping verkeert nog in een pril
ontwikkelingsstadium. Het ware overigens onjuist te
menen, dat de luchtbevrachtingszaken uitsluitend het
vervoer van goederen gelden.
Gedurende de achterliggende zomermaanden bijvoor-
b€eld was het toeristenverkeer zeer omvangrijk en in
October jl. werd reeds door te Londen gevestigde make-
laars yoor het a.s. seizoen een aantal vluchten afgesloten.
Zij die geneigd waren concurrentie te vrezen van de zijde
der grote luchtvaartmaatschappijen, die zich immers
eveneens voor het toeristenverkeer interesseren en spe-
ciale tarieven voor toeristen hebben vastgesteld, zijn door
de feiten.in het ongelijk gesteld. Gedurende het afgelopen
seizoen was van een dergelijke onderlinge concurrentie
geen sprake; de snelle groei van het toeristenverkeer is
veele€r oorzaak, dat er naast de faciliteiten, welké de
grote luchtvaartmaatschappijen bieden, nog voldoende
emplooi blijft voor de ,,air tramp”.
In.feite ondervonden de organisaties zowel in Europa
als in de Verenigde Staten, die zich speciaal toeleggen op
het arrangeren van toeristenexcursies, door de groeiende
belangstelling, welke deze laatste ontmoeten, moeilijk-
heden bij het boeken van accomodatie en dit verklaart
mede de meerdere geneigdheid om ook buiten het eigen-
lijk seizoen en in anticipatie van de te verwachten toeris-
tenstroom tijdig regelingen met vervoerders te treffen.
,,Air-cruises”, die 12-15 dagen duren—de Middellandse
Zee is vooral populair – komen eveneens in zwang
en daarnaast wordt het vliegtuig Vrij regelmatig ingescha-
keld voor het vervoer van scheepsbemanningen. Een
ogenschijnlijk kostbare vorm van transport, die zich in
de practijk echter alleszins loont, vooral op de lange
trajecten. Bepaalden de vluchten met scheepsbemannin-
gen zich in het begin van 1953 voornamelijk tot Europa,
in Juli en volgende maanden volbrachten verschillende
vliegtuigen vluchten naar het Verre Oosten – repatriëring
der bemanning van de voor sloop naar Japan’verkochte
schepen – en India, waarbij overigens het ontbreken van
uitgaand vervoer dan wel het synchronieren van uit- en
thuisvluchten af en toe moeilijkheden ojleverde. Peigrim-
vervoer, sportevenementen e.d. leverden eveneens aliment
voor de ,,air tramp”, kortom het vervoer van passagiers
is stellig een niet te verwaarlozen factor in de lucht-
bevrachtingssector.
De grotere toestellen der Engelse particuliere onder-
nemingen vonden ook in het afgelopen jaar vrij regelmatig
emplooi in dienst. der Regering voor het vervoer van
troepen e.d. maar in November ji. kwamen verschillende
toestellen vrij en werd het aanbod op de markt ruimer.
Uiteraard varieerden de vrachten naar gelang van de aard
der goederen en trajecten maar medio 1953 bedroegen
deze gemiddeld circa 6/6 tot 8/6 per mijl voor Dakota’s
en Vikings, 7/6 tot 10/6 per mijl voor Bristol Freighters,
10/- tot 12/- per mijl voor Yorks en 14/- tot 16/- per mijl
voor Skymasters. In November en December liepen de
tarieven met name voor Dakota’s echter vrij scherp, nl.
tot 3/3 per mijl, terug om eind December wederom enigs-
zins te stijgen en wel tot 4/- â
51-
per mijl. Voor Vikings
werd toen 4/6 â 5/6 per mijl betaald, voor Bristol Freig-
ters 7/- tot 9/-, voor Yorks 8/- tot 10/- en voor Sky-
masters circa 12/6 per mijl.
Het behoeft geen betoog, dat een vergoeding op basis
van 3/3 per mijl voor Dakota’s een min of meer gevoelig
exploitatieverlies laat en het is zelfs de vraag, of bij een
dergelijke lage ‘racht de directe exploitatiekosten gedekt
worden. De vrij grote verwachtingen, welke men ten
aanzien van een snelle groei van het-goederenvervoer op
bevrachtingsbasis in het afgelopen jaar koesterde, zijn
nochtans. niet in vervulling gegaan. In Juli bedroeg het
aandeel van dit laatste in de tôtale omvang der bevrach-
tingszaken slechts ten naaste bij 20 pCt. Deze ontwikke-
ling vindt stellig mede haar oorzaak in de uitbreiding,
welke het vrachtvervoer der grote maatschappen te zien
geeft. Bedroeg het totale luchtvrachtvervoer in 1946 nog
slechts 177 mln ton/km, in 1952 was dit reèds tot 910 mln
ton/km gestegen. Uiteraard had de K.L.M. aan deze aan-
zienlijke stijging haar deel. Van
255
tons in 1926, steeg
de door de K.L.M. vervcerde luchtvracht in 1946 reeds
tot 2.185 tons, terwijl de omvang van het goederen-
vervoer der K.L.M. in het afgelopen jaar vermoedelijk
een totaal van circa 15.000 tons, zal heben bereik
,
t. Het
aandeel van het vrachtvervoer in de totale omzet onzer
nationale luchtvaartmaatschappij was in 1952 reeds tot
25 pCt gestegen
1)
Nochtans vervullen de onafhankelijke maatschappijen
een uiterst nuttige functie, die no& aan betekenis zal
winnen, naarmate de voortstuwingstechniek vorderingen
maakt. Ltere exploitatiekosten zullen alsdan de lucht-
vaartondernemingen in staat stellen tarieven te noteren,
welke, gelet op de vele bijkomstige voordelen, welke het
luchtvervoer biedt en waarop door mij reeds in vroegere
beschouwingen de aandacht werd gevestigd, vergeleken
met die der scheepvaartrnaatschappijen allesins concur
–
rerend zijn. Vooralsnog tot op zekere hoogte toekomst-‘
muziek maar eerlang, naar het zich laat aanzien, tastbare
werkelijkheid!
De bedrijvigheid op de markt te Londen is intussen
wederom aanzienlijk toegenomen, en met de mogelijkheid
van ontoereikend aanbod van ruimte in het voorjaar en
zomerseizoen wordt in verband met de reeds afgesloten
transacties rekening gehouden.
De volgende staalkaart van eind Janüari/begin Februari
tot stand gekomen bevrachtingen geeft een indruk van
de veelsoortigheid der transacties, ni. scheepsmachine-
rieën van Newcastle naar Gibraltar, 4.000 kg goederen
van Rome naar Elizabethville, 6.000 kg goederen per
week van Amsterdam naar Nice beginnend aanvang
Maart, 2.500 kg explosieven van Parijs naar Koeweit,
44 zeelieden van Hamburg naar Calcutta, 63 zeelieden
van Calcutta naar Prestwick of Londen, 40 geiten van
Genève naar Cairo en voorts een aantal concrete aanvra-
gen voor het vervoer van groepen passagiers naar en van
tal van bestemmingenbinnen en buiten Europa.
Zoals de heer Drs D. Sj. de Boer, Hoofd Vrachtbedrijf
K.L.M., in een aan het luchtvrachtvervoer gewijd artikel
in ,,Verkeer en Vervoer” ten aanzien van dit aspect der
luchtvaart
opuerkte,
kan ook van de luchtbevrachting
gesteldworden: ,,Le développement est en route, rien
ne l’arrêtera”.
Rotterdam.
C. VERMEY.
1)
Cijfers ontleend aan Drs D. Sj. de Boer, ,,Verkeer en Vervoer”, no 11, 1953.
10Maart1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
197
Het alcoholmonopolie en de wijnpo1itik van de Franse Regering
In leiding.
Frankrijk kan worden beschouwd als de belangrijkste
landbouwstaat van West-Europa. Dit neemt niet weg,
dat bepaalde delen van de Franse landbouw ,een grote
achterstand vertonen. Hiervoor zijn verschillende rede-
nen aan te geven
;
zoals het protectionisme, waartoe de
Franse Regering in de laatste decennia van de vorige
eeuw is overgegaan, de grote achterstand in onderwijs
en voorlichting, etc.
1).
Na de tweedé wereldoorlog is de Regering de beteke-
nis van de landbouw als nationale bestaansbron welis-
waar beter. gaan beseffen – zodat in het kader van het
Plan-MoniTet ook verschillende voorzieningen voor de
landbouw werden getroffen – doch aan het einde van
de periode, waarvoor, genoemd plan was opgesteld, ni.
1952, bleek,duidelijk, dat de in de landbbuw bereikte
resultaten verre bij de aanvankelijk opgestelde resultaten
ten achter bleven ).
De alcoholi’egie.
Eén der zwakste plekken in de agrarische prijspolitiek
van de Franse Regering is de in 1916 ingestelde alcohol-
regie. Deze werd in 1916 ingesteld tër voorziening-in de
alcoholbehoeften van de Staat bij de vervaardiging van
explosiemiddelen. De bedoeling was dan ook dit oorlogs-
instituut één jaar na het beëindigen der vijandelijkheden
(31 December 1919) weer op te heffen, doch hier is niets
van gekomen. Integendeel, het monopolie is op ander
terrein een dusdanig belangrijke rol gaan yervullen, dat
de Franse regeringspolitiek zonder de alcoholregie thans
haast niet meer denkbaar is.
Het alcoholmonopolie biedt de mogelijkheid om over-
schotten van bépaalde landbouwproducten te laten distil-
leren. Op deze wijze probeert men marktbederf door de
overschotten te voorkomen en de inkomens van de des-
betreffende producenten te stëunen. De distillatie is ge-
contingenteerd. De contingenten voor de onderscheidene
producten bedragen, uitgedrukt in hectoliters alcohol:
suikerbieten
…………
3.845.000
appels en peren
…………
300.000
melasse
…………..
..
525.000
knol- en wortelgewassen
wijix
…………….
325.000
(topinambours)
……….
50.000
droesem
…………..
300.000
granen en derivaten
………
28.000
cider ets perendranken
25.000
De Regering betaalt voor hoeveelheden alcohol aan-
geboden binnen het contingent, dat voor het betrokken
product is gesteld, een prijs, welke wordt uitgedrukt in
een coëfficiënt van de prijs voor de alcohol uit de suiker
bieten. De prijs van suikerbietenalcohol is equivalent aan
de prijs voor de suikerbieten, welke sinds 1946 door de
Regering wordt .vastgesteld en het karakter draagt van
een garantieprijs (vaste prijs). Voor hoeveelheden alco-
hol boven de vastgestelde contingenten wordt een lagere
vergoeding gegeven; de reductie bedraagt doorgaans
ongeveer 50 pCt.
Stelt.men de prijs voor suikerbietenalcohol op 1, dan
‘) Het kunstniestgebruik in Frankrijk bijvoorbeeld is in vergelijking tot de
andere Europese landen het laagst.
‘) Het Plan-Monnet (,,Premier Plan de Modernisation et d’Equipement”) was
oorspronkelijk voor vier jaar bedoeld (1947 t/m 1950) en voor zover de landbouw
betreft gericht op een voorziening van agrarische producten uitsluitend voor
eigen behoefte. Toen Frankrijk in 1948 echter ook Marshall-hulp ten deel viel, werd als verlengstuk op het Plan-Monnet een nieuw plan opgesteld. In dit aan-
sluitende plan beoogde men voor 1952 een zekere export van enkele belangrijke
basisproducten, nl. van 1,5 millioen ton tarwe, .1 20.000 ton vlees en 1.225 millioen
liter melk, verwerkt tot melk en zuivelproducten. Hiervan is niets terechtgekomen;
in 1952 was de uitvoer van agrarische producten – o.a: ten gevolge.van de aan-
houdende droogte en het optreden van mond- en klauwzeer – zelfs aanzienlijk geringer dan in de voorgaande jaren.
bedragen decoëfficiënten voor alcohol van de overige
producten:’
melasse
………………..
0,68
topinambours
………………
wijn
………………..
2,7
granen en derivaten
…………
0,6
fdroesem
………………
1,6
cider en perendranken
……….
2,55
appels en peren
……….
2,2
De aldus gewonnen alcohol is de zgn. industriële alco-
hol en bevat ca 92 pCt alcohol: De markt voor consump-
tie-alcohol is vrij. –
Voorheen betrok de alcoholregie haar middelen uit
twee bronnen, nI. iit een, aantal belastingen en invoer-
heffingen, waarvan de Regering de opbrengst aan de
regie deed toekomen en uit de verkoop van de alcohol.
De eerste bron is tegenwoordig, afgezien van de opbrengst
van enkele minder belangrijke invoerheffingen, opge-
droogd. De inkomsten van de regie worden thans hoofd-
zakelijk verkregen uit de verkoop van de. alcohol.
De ,,industriële” alcohol, heeft verschillende aanwen-
dingen: voor verlichtings- en verwarmingsdoeleinden
in het huishoudn en in de industrie, als motorbrandstof,
aanwending in de chemische industrie, in de parfumerie-
industrie, in de industrie van pharmaceutische artikelen
en in de azijnindustrie. Een gedeelte wordt afgezet op
de vrije markt van de consumptie-alcohol – o.a. voor
de bereiding van apéritifs – en een gedeelte wordt ge-
exporteerd in verschillefide vorm.
Het Ministerie van Financiën, waaronder de alcohol-
regie ressorteert, stelt zelfstandig de verkoopprijs van
de alcohol vast. Deze verschilt al naar de bestemming.
Op de markt van de consumptie-alcohol, de parfumerie-
industrie en de industrie van pharmaceutische artikelen,
welke tussen twee haakjes betrekkelijk geringe hoeveel-
heden afnemen, zijn de prijzen ,het hoogst. Bovendien
vraagt de Franse fiscus van de eindproducten van deze
besèmmihgen nog ‘zware belastingen; voor de apéritifs
liggen deze het hoogst. De alcohol, bestemd voor
huishoudelijke verlichtings- en verwarmingsdoeleinden,
brengt de regie het minst op.
Aangezien zich gemakkelijk onverkoopbare surplus-
sen van de ,,industriële” alcohol vormen, gold véôr de
oorlog, bij de wet van 28 Februari 1923, de bepaling,
dat importeurs van benzine en benzol maandelijks een
hoeveelheid, gelijk aan minimaal 10 pCt van hun impor-
ten, van ‘de alcohol van de Staat moesten overnemen
teneinde deze als motorbrandstof te doen gebruiken.
Toen zich na de oorlog opnieuw surplussen gingen vor-
men, heeft dé Regering het instellen van deze maatregel
opnieuw overwogen. Na het uitbreken van de vijandelijk-
heden op Korea toonden de V’erenigde Staten evenwel
interesse voor de Franse alcohol en konden ‘grote hoe-
veelheden – weliswaar tegen een verliesgevende prijs —
worden geëxporteerd.
De alcoholpolitiek van de Franse Regering, welke
‘s lands schatkist jaarlijks aanzienlijke sommen kost, is het
‘meest aantrekkelijk voor de suikerbietentelers. Gezien
de huidige prijsstelling komt het voor hen immers op
hetzelfde neer, of zij hun bieten voor verwerking tot
suiker dan wel voor distillatie tot alcohol bestemmen.
De mogelijkheid van distillatie vôrmt weliswaar voor
andere markten, speciaal voor de wijnmarkt en de appel-
markt, eveneens een stabiliserende factor, doch in tegen-
stelling tot de suikerbietentelers ontvahgen de wijnbou-
wers.en de tuinders, wanneer zij zich genoopt voelen –
of verplicht worden – tot distillatie van de wij, resp.
de appels, over te gaan, geen prijs voor de alcohol, welke
equivalent is aan een rendabele prijs voor hun product.
De wj/npolitiek.
De wijnbouw, die reeds sedert onheuglijke tijden in
Frankrijk wordt geoefend; is de laatste eeuw erg in belang-
rijkheid achteruitgegaan. De uitvoer van Bordeauxwijnen
bijvoorbeeld bedroeg een eeuw geleden het tienvoud van
die van tegenwoordig. Als uitvoerland van wijn komt
Frankrijk thans ‘in Euopa na Italië, Spanje en Portpgal
op de vierde plaats.
Na de laatste oorlog zijn èn het verbruik èn de pro-
ductie van wijn teruggelopen. Het verbruik daalde met
ongeveer een kwart en de productie ontwikkelde zich
als volgt:
Bebouwde
Productie oppervlakte
(in 1.000 ha)
(in
1.000 hI.)
1934-1938
(gern.)
……………………….
1.529
62.518
1947
………………………………..
1.440
44.170
1948
………………………………..
1.433
47.428
1949
………………………………..
1.437
42.935
1950
………………………………..
1.453
65.133
1951
……………………………….
1.450
52.858
1952
………………………………..
1.455
53.885
198
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Maart 1954
De regeling van de wijnmarkt, die thans van kracht is,
dateert uit de crisisjaren en is neergelegd in het meermlen
aangevul& wijnbouwstatuut van 1936 (,,Code du vin”).
Genoemde regeling werd gedurende de oorlog tijdelijk
opgeschort (het verbruik was in de oorlogsjaren gerant-
soeneerd), doch in Januari 1950 achtte de Regering de
tijd gekomen om haar weer opnieuw in te stellen. Zij
behelst in de eerste plaats een broksgewijs vrijgeven van
de productie voor de markt (,,échelonnement de Ja sor-
tie”), met welk middel de Overheid beoogt de markt
zoveel mogelijk in evenwicht te houden. Daarnaast wordt
de mogelijkheid geopend om productie-overschotten te
doen distilleren.
De wijn is het meest gereglementeerde product van de.
Franse landbouw. Door haar dienst van de indirecte
belastingen krijgt de Regering de beschikking over nauw-
keurige cijfers van de omvang van de oogst, van de in
de wijnkelders opgeslagen voorraden, etc. Het vervoer.
van wijn is slechts geoorloofd onder een geleidebiljet,
afgegeven door een plaatselijk kantoor van de indirecte
belastingen. Op die wijze kan de Overheid volledig con-
trôle uitoefenen op de binnenlandse markt. Ten einde
een sterke prijsval te voorkomen, staat zij daarom niet
toe, dat de gehele wijnproductie van een bepaalde oogst
direct op de markt vordt gebracht. Totdat de definitieve
oogstcijfers bekend zijn, wordt er slechts een gedeelte
van de productie vrijgegeven, bijvoorbeeld 10 pCt van
de oogst met een minimum van 50 hi. Daar er zeer veel
kleine wijnbouwers’zijn, komt een dergelijke hoeveelheid
weliswaar niet neer op 10 p.Ct van de productie, doch op
een hoger percentage.
In de oogstjaren 1949 en 1950 maakte de Regering
na het bekend worden van de grootte van de oogst een
richtprijs bekend, die zij op de markt wenste te handhaven.
Zij liet z)ch hierbij raadgeven door een adviescommissie,
welke was samengesteld. uit vertegenwoordigers van het
parlement, de Regering, de wijnbouwers, de handel en
de consumenten. De prijsvorming op de markt bleef
vrij, doch de Regering ging pas tot het vrijgeven van een
volgende tranchë
3),
over, zodra een speciaal daartoe
ingestelde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers
van de producenten en de handel, op twee achtereenvol-
‘) Doorgaans 10 pCi van de productie of een veelvoud daarvan met een be.
paald minimum.
gende wekelijkse markten in Zuid-Frankrijk had gecon-
stateerd, dat de richtprjs naar boven was overschreden.
Het jaar 1949 gaf een oogst, die de vraag ongeveer
dekte, in 1950 daarentegen was de oogst zeer qvervloedig.
In jaren met een overvloedige oogst faalt het middel van
de ,,échelonnement de la sortie”. De Regering gaat er
dan toe oves een gedeeft6 van de wijn tot alcohol te laten
distilleren.
De producenten kunnen hun wijn in jaren met een
normale oogst steeds laten distilleren. Zij ontvangen dan
voor de alcohol een prijs, die het 2,7-voud bedraagt van
de prijs voor de suikerbietenalcohol. Daar deze prijs in
normale jaren voor de wijnbouwers zeer verliesgevend is,
zullen zij, afgezien van bijzondere omstandigheden, uit
eigen beweging niet tot distillatie overgaan. In een over-
vloedig oogstjaar echter kan de Regering de wijnbouwers
tot distillatie van een bepaald gedeelte van hun oogst
verplichten. Ten einde de kleiné producenten te bescher-
men, wijst zij bij voorkeur alleen de grotere producenten
voor verplichte distillatie aan. Zij hanteert dan bovendien
een progressieve schaal, d.w.z. de producenten worden
in progressieve zin naar rato van de grootte van hun
oogst tot distillatie van een bepaalde hoeveelheid van
hun wijn verplicht. Bij deze verplichte distillatie ontvati-
gen de daarvoor in aanmerking komende .wijnbouwers
voor de alcohol een prijs, die de Regering naar eigen
goeddunken vaststelt, doch die op grond van een bepaling
uit het wijnbouwstatuut niet meer dan
x
2,7-maal de
prijs van de suikerbietekialcohol mag bedragen. Boven-
dien zijn de kosten van het distilleren voor rekening van
de wijnbouwer.
Ook na de oogst van 195lheeft de Regering de boven-
omschreven politiek van vrijgave in gedeelten voor de
markt toegepast. De richtprjs van 1950, nl. 2.900 frs
‘
per hI. wijn, 10 pCt alcohol bevattende, is onveranderd
aangehouden.
Slotbeschoulving.
Het moge na het bovenstaande duidelijk zijn geworden,
dat de alcoholpolitiek van de Franse Regering al sinds
jaren een hoogst onbevredigende toestand in het 1eve
houdt. Het monopolie kost de staat jaarlijks milliardé’n
francs en is vermoedelijk wel het meest besproken, zo
niet het meest becritiseerde onderdeel van de Franse
landbouwpolitiek. Deze politiek is des te meer af te
keuren, omdat Frankrijk nog geenszins autarkisch is op
agrarisch gebied. In plaats van de producten te verbou-
wén, waarvan de overschotten nu tot alcohol worden ge-
distilleerd, zouden voor een deel zeer goed andere gewas-
sen kunnen worden geteeld, waaraan het land grote be-
hoefte heeft. Dit geldt met name voor de wijnbouw,
voor welke cultuur uitgestrekte oppervlakten grond in
Zuid-Frankrijk worden bestemd.
De Regering-Laniel heeft het gewaagd de koe bij dé
horens te vatten. Op 10 Augustus 1953 vaardigde zij een
decreet uit, waardoor de situatie op de alcoholmarkt een
ingrijpende wijziging zal ‘ondergaan. In vier jaar tijds
zullen de bestaande contingenten voor de overneming
van alcohol nI. tot de helft van hun tegenwoordige grootte
worden teruggebracht
4).
Ofschoon de Regering-Lanièl op dit punt nog geen
stappen heeft ondernomen, wordt er toch ook naar ge-
streefd de wijnbouw voor die streken te reserveren, waar
de productie van kwaliteitswijnen mogelijk is. In de
overige gebieden zal de wijnbouw dan kunnen worden
Your nadere bijzonderheden zie Landbouwwereldnieuws, 15 Augustus 1953.
46
10 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
199
vervangen door andere cultures
5).
Het is in het belang
van de Franse landbouw te hopen, dat de tegenwoordige
en toekomstige Franse Regeringen in staat zullen blijken
hun plannen ten deze in daden om te zetten.
‘s-Gravenhage.
G. GREIDANUS.
‘)In Augustus 1953 hebben de wijnbouwers weer sterke aandrang op de Regering uitgeoefend om een gedeelte van het wijnaanbod uit de markt te nemen en te laten
distilleren. De Regering zag echter geen aanleiding hierop in te gaan. De ontevreden
wijnboeren hebben toen aan hun verontwaardiging lucht gegeven door op ver-
schillende plaatsen de wegen te barricaderen. Hiermede werd het beoogde resultaat
ntuur1ijk evenmin bereikt. Wel deed de Regering de toezegging, dat zij op korte
termijn decreten zou uitvaardigen, welke tot een sanering van de wijnbouw zoals
hierboven bedoeld zouden leiden.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De discorto’s op de geldmarkt bleven gecurende de
verslagweek onveranderd en nominaal van karakter.
Bij de storting op de f 1.200 mln bijzondere 2• pCt
schatkistbiljetten, welke op 1 Maart plaatsvond, werd
door de banken naar schatting voor f 150 mln in con-
tanten (d.w.z. uit saldi bij De Nederlandsche Bank) be-
taald, terwijl de rest door inlevering van schatkistpapier
werd voldaan. Bij dit laatste zal door de banken uiter-
aard papier van zodanige termijnen in betaling zijn ge-
geven, dat het echelonnement van de portefeuille zo
goed mogelijk werd gehandhaafd. Dit echelonnement
vindt thans vnl. in jaren plaats, in tegenstelling tot de
vroegere situatie, toen dit vnl. een kwestie van maanden
was. Hierin komt de liquiditeitsvermindering tot uiting,
die de monetaire autoriteiten door hun de laatste jaren
gevoerde politiek aan de banken hebben weten op te
leggen.
De jongste maatregelen hebben ten gevolge, dat de
banken er momenteel naar streven, hun creditgelden zo
hoog mogelijk op te voeren. In dit verband is – evenals
enkele jisren geleden i.v.m. de credietrestrictie het geval
was – een• concurrentiestrijd om deposito’s en credit-
gelden in rekening-courant ontbrand. De afgelopen week
leidde deze er toe, dat verschillende banken hun credit-
tarieven verhoogden. Voor onmiddellijk opeisbare saldi
vond een verhoging van
1
pCt tot – pCt plaats, terwijl de
verhoging voor langere termijnen grotendeels 1/8 pCt
bedroeg. Voor deposito’s van 1 jaar fixe wordt thans door
de banken een rentevergoeding van 1 â 11 pCt betaald,
wat ten opzichte van het marktdisçonto voor jaarspro-
messen ad ca, 5/8 pCt bepaald hoog is te noemen.
De kapitaalmarkt.
Het koersverloop op de aandelenmarkt werd gedurende
de verslagweek sterk beïnvloed door de door de Indone-
sische Regering getroffen maatregelen inzake de transfer
van winstenen dividenden. Door een extra belasting van
66 2/3 pCt voor derge1ike transfers wordt in feite een
multipele wisselkoers, met discriminatie ten nadele van
kapitaalopbrengsten, ingevoerd. Het zeer deprim.erende
effect hiervan op de koersen van de Indonesische (en in
veel mindere mate ook van andere) fondsen, werd echter
in het verdere verloop van de week gedeeltelijk geneutra-
liseerd door de publicatie, dat hetgeen er van de winsten
na vennootschapsbelasting resteert, onder betaling van
de extra 662/3 pCt voortaan geheel mag worden getransfe-
reerd, in plaats van zoals tot dusverre gedeeltelijk. Een
stimulans voor het koersniveau bleef gevormd worden
door buitenlandse aankopen, o.a. van aandelen Ko-
ninklijke. Hiervoor was van belang, dat de stemming
in Walistreet, de hangende depressievrees ten spijt,
nog steeds gunstig bleef; Dow Jones Industrials steeg
zelfs tot een nieuw na-oorlogs hoogtepunt. Ook in Am-
sterdam werd een record geslagen: in Februari 1954
werd nl. de hoogste maandomzet in aandelen geregistreerd
(ad f
65,6
mln), sinds met het p’ubliceren van de omzetten
een aanvang was gemaakt.
Op de obligatiemarkt ging de koersstijging, die de
vorige week onder invloed van de nieuwe geldmarkt-
maatregelen plaatsvond, de afgelopen week wederom
grotendeels verloren.
Aand. indexcijfers.
26 Febr. 1954
5 Maart 1954
Algemeen
……………………………
175,4 171,9
Industrie
………………………………
242,8
240,9
Scheepvaart
………………………
175,1
171,3
Banken
………………………………
147,5
146,6
Indon.
aand.
………………………
66,0
60,8
Aandelen.
A.K.0.
………………………………
186½
186%
Philips
………………………………
231½
231½
Unilever
……………………………
242½
244%
H. A. L.
………………………………
150
146
Amsterd.
Rubber
……………………
139½
123
3
/4
H.V.A.
………………………………
128
115½
Kon.
Petroleum
……………………
385
395
Staatsfondsen.
2
1
/2
pCt N.W.S.
………………………
777/je 77%
3-3
1
/2
pCt
1947
………………………
98%
101
3
/j
9711/
3
pCt
Invest.
cert .
…………………
99
3
/16
98%
3
1
/s
pCt
1951
…………………………
100½
3
pCt
Dollarlening
…………………
94
93%
Diverse obligaties.
3
1
/, pCt Gem. R’dam 1937 VI
100%
100%
31/t
pCt Bataafsche Petr
101%
101%
3½ pCt Philips 1948
101%
101%
3½ pCt Westl. Hyp. Bank
97
97%
J. C. EREZET.
STATISTIEKEN
OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
Van 6 Maart 1954 af
Schriftelijk en t.t.
Plaats Voor deviezenbankenl
Voor derden
Brussel
…………………..7,5432-
7,6572
7
,
53
1
–
7,66j)
89,80
–
91,157
89.75
–
91,20
1) Kopenhagen
……………….
54,6045-55,4297
54,57
–
55,46
‘)
Lissabon
………… . …….
13,15
–
13,28
13.15
–
13,28
10,56
–
10,72
10.554- 10,7241)
Frankfort a/Main
……..
…..
.
–
3,921
3,901-
3,921
Londen
…………………
.
–
3,921
3,901-
3,921
Montreal (t.t.)
……………..3,901
Montreal (luchtpost)
………..3.904
–
3,92
3,891-
3,921
Montreal (zeepost)
………….3,891
New York (t.t.)
……………3,77
–
3,83
3,761-
3,831
1
)
Oslo
………………….. ….
52,80
–
53,60
52,77
–
53,63
107,76
-109,389
107,69 -109,46
1)
52,62
–
52,94
52,62
–
52,94
Parijs
…………………….
Praag
…………………….
72.9065- 74,008
72,85
–
74,06
5)
Stockholm
……………….
86,25
–
87,555 86,20
–
87,60
5)
Zürich (,,accoord”
–
frs)
………
Zilrich (vrije
frs)
……………
86,71
–
87.09
86,71
–
87,09
‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.
jqkuee4 U ap cte
/
VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND
Omschrijving
Maand-
getn.
1951
Maand-
gem.
1952
Juli
1953
/
Aug.
1953
Sept.
1953
Oct.
1953
Nov.
1953
Indexcijfer vervoer wilde binnenvaart
168-
156
179 174
183
196
181
Vervoer wilde binnenvaart
…………………….1.000
t
1.536
1.428
1.639
1.600
1.679
1.799
1.662
Wilde binnenvaart,
prestatie
………………….
208
195 245
239
251
260
227
..mln
t.km
182
171
199
198
1
199
1.000 t.
1.274 1.200
1.393 1.388
1.394
mln.
t.km.
87 85
99
102
102
Indexcijfer internat. binnenvaart (laadverm.)
80
85
96
99
104
107
96
Aantal
4.975
5.302
6.476
6.706 6.709
6.580
5.909
Laadvermogen
…………………………….
2.678
2.881
3.274
3.462
3.563
3.709
3.398
Iftdexcijfer eigen vervoer te
water
………………..
1
)
Lading
……………………………………/
1.209 1.119
1.728
1.983
1.848
1.730
1.618
waarvan onder Nederlandse vlag
………………,’.
,,
821
795 1.192 1.296
1.292
1.231
1.151
Eigen
vervoer
te
water
…………………………
Belgische vlag
151
110
198
261
235
201
226
Idem,
prestatie
………………………………
Aantal
4.972
5.288
6.489 6.540 6.796 6.624
5.958
Binnengekomen schepen (best. Ned.)
…………….
Laadvermogen.
…………………………….
1.000 t
2.697
2.873
3.328
3.329
–
3.721
3.733
3.450
1
..000 t
1.836
2.036
2.095
1.921
2.052 2.167
1.949
1.037
1.198
1.250 1.124
1.239
1.289
1.215
Vertrokken scepen (berk. Ned.)
………………..
225 220
269
229
264
332
234
Aantal
1.846
2.078
2.280 2.270
2.328
2.336
2.033
1.000 t
1.268
1.352
1.489
1.494
1.552
1.574
1.318
Lading
……………………………………
….
843
861
969 1.010
921
898 739
242
261
300
314
260
.
244
189
325 327 329
369
353
372
322
Indexcijfer zeevaart (inhoud)
97
107
•
117 123
111
126 120
Aantal
1.654
1.798
2066
2.124,
1.993
2.12?
2.004
Bruto-inhoud
………………………………..
1.000 R.T
4.278
4.693
5.187
5.521
5.177
5.535
5.452
Idem, alleen geladen schepen
……… . …………
3.895 4.271
4.704
4.961
4.604
5.063
4.866
….,,
2.012 2.219 2.683
‘2.786
2.489
2.756
2.788
Aantal
1.659
1.801
1.970
2.081
2.015 2.125
1.898
1.000 R.T.
4.298
4.721
5.129
5.355
5.310 5.559 5.172
Bruto-in?ioud
……………………………….
,,
2.675
2.991
3.534
3.789
3.778
3.851
3.664
waarvan
in
ljnvaart
…………………………
1.954
2.185 2.628 2.672
2.567
2.754
2.598
waarvan onder Nederinndse vlag
………………….
Goederenvervoer ter zee:
Belgische vlag
……………………
1.000 t
1.617
‘
1.616
1.953
1.830
1.914 1.650 1.237 1.469 1.478
1.327
1.186
1.269
Idem, alleen geladen schepen
…………………….
Geladen
)
bij
uitvoer
……………………..
,,
576
652
673
740 847 763
Lading
……………………………………….
waarvan onder Nederlandse vlag
………………….
waarvan in lijnvaart
…………………………….
Vertrokken zeeschepen
…………………………..
…,,
573
‘
528
683 717
610
776
Belgische vlag
……………………
Schepen in rechtstreekse doorvaart
………………….
Indexcijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen
i)
155
152 159
‘
152
166
190
179
Laadvermogen
……………………………….
….
1.000 t.
1.881
1.844
1.931 1.851
2.018
2.304 2.176
waarvan grensoverschrijdend
…………..
……..
,,
537
525 579 559 586
701
697
1 millioen
524 533
‘
609
674
551
544
534
Binnengekomen zeeschepen
……………………….
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
…………
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
……………
.,
…
271
256
262
255
273
305
292
Tramwegen, vervoerde reizigers
………………..
.
millioen
31,6
30,7
29,3
30,4 28,4
28,8 28,5
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,, 19,3
19,1
18,7
20,5
17,9 19,0
Gelost
bij
invoer
…………………………
bij
doorvoer ………………………..
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,, 15,5
15,4.
16,1
16,6
15,5
bij doorvoer ……………………………..
i
)
…
205
217 252 247 254
238
235
Slachtoffers verkeersongevallen
1
Aantal
95
91
111
123 133
122
126
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
………………..
.
1.042 1.070 1.386
.
1.446
1.343
1.251
1.117
805
941
1.300
1.378 1.209
1.116 876
Idem, indexcijfers
Indexcijfer verkeer tip de rijkswegen
……………..
‘)
146 140
171
189
205
188
194
Overleden
………………………………….
Ernstig
gewond
…………………………….
Licht
gewond
………………………………..
‘)
144 156
209
220
198
184
155
Doden
…………………………………..
‘Gewonden
………………………………….
Luchtvaart (E.L.M.)
3)
.
1.000
‘
3.239
3.685.
3.521
3.752 3.869
4.970 4.854
Tonkm (vracht, post en extra bagage) ……………
Passagierskm
……………………………..
.1 millioen
83,4
86,7
128,1
132,0
131,8
105,0
85,5
‘) Maandgemiddelde 1938 = 100. ‘) Excl. bunkermateriaal ed. ‘) Excl. West-Indi6 bedrijf.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
.
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op, 28 Februari
1954
Kas, Kassiers en Dag-
Kapitaal …
…
….
f.
49.000.000.
–
geldieningen •.
.
f.
136062.72961
Reserve
.
.
.
.
.
.
.
.
.
..
19.000.000. –
Nederlands
Bouwreserve
1.000.000.-
Schatkistpapier
.
354.800.000.-
Deposito’s
op
Te;rnijn ,’
208.370.210.96
Ander Overheidspapier,,
62.060.866.82
Crediteuren
………
702.011.150.46
Wissels
………..
19.629.784.83
‘Geaccepteerde
Wissels
682.692.25
Bankiers in Binnen- en
–
Door Derden
Geaccepteerd
. .
2.184.219.47
Buitenland.
. . .
39.761.653.60
Overlopende
Saldi
en
Effecten, Syndicaten
en
Andere’Rekeningen
12.415.519.67
Waarden
……
72.312.696.50
Prolongatiën en Voor-
schotten tegen Effecten,,
24.893.785.-
Debiteuren
………
272.946.600.67
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten). .,,
7.195.675.78
G
ebouwen……….
5.000.000.-
/
,
f.
994.663.792.81
“\.
.
f.
994.663.792.81
VRAAG OF AANBOD
op het gebied van
Kantoorbehoeften
Brandkasten
Machines
Apparaten
Fabrieks- en
1′
kantoorgebouwen
Industrieterreinen
–
enz. enz.
Is een annonce in ,,Economisch-
Statistische
Berichten”
de meest
aangewezen weg.
t