Ga direct naar de content

Jrg. 37, editie 1834

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 16 1952

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

37E JAARGANG

WOENSDAG 16 JULI 1952

No 1834

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J. E. Mertens; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; •
F.
Versichelen.

Voor de niet gesigneerde artikelen is de Co,nmissie

van Redactie verantwoordelijk

INHOUD

Blz.

Staat, centrale bank çn geldmarktpolitiek …. 536

Kartelwetgeving in Nederland!
door Drs Th.
H. M. Hillen

……………………..
537

Kentering in de veeteeltproductie?
door Ir M.

K. Hylkema

………………………
541

Argentinië. Het ,,Plan Econômico 1952″
door

J. E. Spinosa Cattela ………………..543

Economische kroniek van Indonesië
door Prof

DrA.Kraal ……………………….
545

B o e k b e s p r e k i n g e n :

Dr P. L. van der Velden: De Nederlandse

baksteenindustrie. Beschouwingen over
haar interne en externe organisatie,
bespr.

door Drs H. F. Oosterholt …………..
547

De functie van de ondernemer in het huidige

tijdsbestek

……………………..
548

Geld- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet 548

Grafieken:

Totaal aantal werklozen 1949 t/m 1952 ……549

Interim-indexcijfers van groothandeisprijzen
549

Statistieken:

In- en uitvoer van Nederland ………….549

Enige indexcijfers van de industriële productie

in Nederland

……………………
549

Overzicht van de opbrengst der Rijksmiddelen 549

Recente economische publicaties …………
551

J

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen

wou Eisenhower. In een hard bevochten zege kreeg

hij het recht om verder te strijden. Tegen wie? Binnens-

lands moet dit nog worden beslist. Men neemt aan, dat
het tegenover de buitenwereld niet zo veel verschil zal

uitmaken. In elk geval dient men voor het eindresul-

taat te wachten tot zomerhitte voor Novemberkoude

zal hebben plaatsgemaakt. Al kan het
ook
dan nog heet

toegaan.

Vooruitzichten: hèt thema in deze. tijcï. Een houvast
voor prognose is echter schaarser dan ooit. Hoe zal het

staalconflict in de Verenigde Staten verlopen? Men

meende, te vroeg, reeds bij een oplossing te zijn. En hoe

de gevolgen? ,,Steel strike to stretch boom, not to end

it” schrijft een Amerikaans blad. ,,Recession likely in

1953 or
,
1954″ zijn de vooruitzichten, welke het Con-

gres of Industrial Organisation koestert. In Canada

wachtte men in elk geval niet af. Ertsboten vervoeren

thans graan over de Grote Meren naar de Verenigde

Staten en doen daarmede de stijgende dollar- en goud-

reserves van dit land nog verder toenemen..

Japan is tevreden over de vooruitzichten van de han-

del met Indonesië. Voor anderen kan dit perspectief

minder te waarderen zijn.

Voor hen, die het risico van een ^opheffing der va-
lutabeperkingen willen dragen, stelt het Internationaal

Monetair Fonds hulp in het voouitzicht. De wens da-
teert niet van vandaag; de vervulling schijnt nog toe-

komstmuziek. ,,Geduld is zulk een schone zaak”. Ook

in deze moeilijke taak.

Verre van gemakkelijk schijnt ook de denationalisatie

van het Engels wegvervoer te zijn. Het wetsontwerp is

ingediend, het debat echter tot de herfst verschoven.
Tussen streven en doelwit is de weg tegenwoordig

vaak geplaveid met nota’s. De zoveelste nota van het
Westen aan Moskou is weer overhandigd. Met welke
vooruitzichten? Waar ook spanning moge zijn, bij de

verwachting is ze niet hoog.

Er leiden echter, gelukkig, meer wegen naar Rome.

De opbouw van de Westerse defensie, in organisatie en

uitvoering, vordert gestadig. Voor militaire hulpverle-

ning aan Europa is thans definitief 1,3 milliard dollar

gevoteerd. Defensie-opdrachten, ook uit Amerika, steu-

nen de Europese industrie. Goède vooruitzichten?

De landen om de Atlantische Oceaan zijn thans

nauwer dan ooit met elkander verbonden. De ,,United

States” voert de blauwe wimpel. Symbool van het

snelste contact op dit gebied. Eén record. Nog vele in

het vooruitzicht: te Helsinki.

Abonneert U op

DE ECONONIST

Maandblad onder rèdactle van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lanibers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f 22.50; fr. p. post 123.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de Uitgevers

‘DE ERVE

N F;BOHN TE HAARLEM

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers
&
Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s.Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken
1

Ook voor Beschikbare Krachten iseen annonce in
,,Economisch-Statistische Berichten”‘ de aangewezen
weg. 4nnonces,. waarvan de tekst ‘s Maandags In éns
bezit Is, kunnen, plaatsruimte Yoorbehouden,in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.

Kon Ned. Boekdrukkerij’ H. A. M. Roelants – Schiedam

met papIer geïsdteerde kab1s

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en ‘ koperdraadkabel

abeIgarnituren, vulmassa en olie

t

HE KABELFABRIEK

0 E L F T –

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

535

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Staat, centrale bank en geldinarktpolitiek.

In dit artikel wordt ingegaan op de principiële betekenis
van de recènte wijziging in de geldmarktpolitiek van de
Schatkist. Door deze wijziging is thans een taakverdeling
tussen de Staat en De Nederlandsce Bank bereikt, die
geheel in overeenstemming is met dé eigen verantwoorde-
lijkheid van De Nederlandsche Bank en met de haar bij de
Bankwet opgedragen taak. Voor de goede vervulling van
deze taak is het wenselijk dat de open-marktoperaties
in handen’ zijn van de centrale bank en dat deze daartoe
over een toereikend fonds aan geldmarktpapier beschikt.

Drs Th. H. M. HILLEN, Kartelwetgeving in Nederland!

Nu de Minister van Economische Zaken gedurende
geruime tijd het Kartelbesluit heeft toegepast en daarbij
de procedure heeft gevolgd, welke hem in het vooront-
werp Wet economische mededinging wordt aanbevolen,
gaat schrijver na, welke. evolutie in deze betrekkelijk
korte tijd van ordening, in de zin van rechtstreeks ingrijpen in
het economisch leven, is doorgemaakt en hoe de opvattingen
over de rechtszekerheid voor het individu schijnen te zijn
gewijzigd. Uit het voorontwérp Wet economische mede-
dinging blijkt; dat de Regering veel grotere bevoegdheden
wenst dan zij op grond van de ,,Wet op het verbindend
en . onverbindend verklaren van indernemersovereen-

komsten” van
1935
had. Hoe groter de bevoegdheid., welke

aan een minister wordt gegeven en hoe subjectiever de
norm is, welke grondslag voor zijn beslissingen is, des te
meer waarborgen moeten aanwezig zijn, dat de rechts-
zekerheid van het individu wrdt gewaarborgd. Gecon-
stateerd wordt nu, dat alleen van een ontstellend manco
aan waarborgen kan worden gesproken en dat terwijl de
enige ratio is het algemeen belang, een dynamisch begrip,
een politiek desideratum, zoalsbij deze wet één bepaalde
minister dit op een bepaald moment ziet. In kringen van
industrie en handel voelt men zich bij deze grote bevoegd-
heden op zo’n subjectieve basis beslist niet veilig. Gecon-
cludeerd wordt, dat a. de norm ,,algemeen belang” te
weinig concreet is; b. het onjuist is, dat één enkele minis-
ter uitmaakt wat algemeen belang concreet is; c. als eis
dient te worden gesteld, dat het algemeen belang in em

stige mate moet worden geschaad ôm tot onverbindend-
verklaring over te mogen gaan; d. een neutrale beroeps-
instantie dient te worden ingesteld.
Ir M. K. HYLKEMA, Kentering in de veeteeltprodtictie?

De Nederlandse productie van melk was in 1951 kleiner
dan in 1950. Het ziet er naar uit, dat dit geen toevallig en
op zich zelf staand feit is. Want in Engeland, Zweden en
Denemarken bleef de melkproductie in het vorige jaar
eveneens bij die in 1950 ten achter. Deze teruggang van
de melkopbrengst in enkele landen en ook van het aantal
fokvarkens in 1951 geeft te denken. Er moet rekening mede
worden gehouden, dat de productie van de Westeuropese
veehouderij over haar top heen is. Een kleiner aanbod van
zuivelproducten en van varkens ligt in de lijn der ver

wachtingen.

J. E. SPINOSA CATTELA, Argentinië. Het ,,Plan Eco-

nômico 1952″.

De economische toestand van Argentinië is als gevolg
van de voortgezette inflatie en de ten dele daaruit, ten
dele uit ‘de ongunstige weersomstandigheden voortsprui-

tende productievermindering, in de laatste jaren gaande-

weg slechteT geworden. De Regering heeft nu een ,,Plan
Econémico 1952″ opgesteld; getracht zal worden volgens
de daarin aaiigegeven lijnen het verstoorde evenwicht te
herstellen. Het Plan wijst in menig opzicht op een terugkeer
naar meer orthodoxe en beproefde maatregelen van eco-
nomische politiek. De tot dusverre bewust gevoerde in-flationistische politiek. schijnt plaats te maken voor een
beheerst en in langzaam tempo door te voeren deflatie-proces. Indien de aangekondigde maatregelen overeen-
komstig de in het Plan opgenomen richtlijnen zullen wor-
den uitgevoerd – hetgeen in grote mate zal worden be-
paald door de vraag of de medewerking van alle betrok-
kenen kan worden verkregen en of de Regering een afdoend
contrôle-apparaat zal weten op te bouwen – kan onge-
twijfeld een verlichting van de tegenwoordige toestand
worden tegemoet gezien.

– SOMMAÏRE –

L’Etat, la banque centrale et la politique inonétaire.’

Dans cet article est étudiée la signification de principe
d’une récente modification dans la politique monétaire
du Trésor. Actuellement la tâche est répartie entre l’Etat
et la banque centrale. La mission de cette dernière concorde
parfaitement avec sa propre responsabilité et avec la corn-
pétence qui lui a été attribuée parla ,,loi bancaire”.
Drs Th. H. M. HILLEN, Les bis sur les cartels aux Pays-

Bas!

Voici déjâ un certain temps que le Ministre des Affaires
Economiques applique l’arrêté sur les cartels et qu’il
suit la procédure recommandée dans l’avant projet de
bi sur la concurrence économique. L’auteur étudie l’evo-
lution qui s’est produite durant cette courte période,
vers une intervention directe de’ l’Etat dans la vie écono-
mique. Ii considère également les modifications qui sem-
blent avoir affecté la notion de sécurité juridique.

Ir’ M. K. HYLKEMA, Revirement dans les résultats de

l’élevage?

La production laitière de 1951 est inférieure â celle de
1950 dans les Pays-Bas, en, Angleterre, en Suède et au
Danemark. Ce recul donne â penser; ii en va de même
dans le domaine des porcs reproducteurs. 11 faut se rendre
compte que l’élevage dans l’Ouest de l’Europe a dépassé
son point culminant. On doit donc encore s’attendre â
une diminution de l’offre dans Je domaine des produits
laitiers et dans celui de l’élevage porcin.

J. E. SPINOSA CATTELA, Argentine. Le plan économique
pour 1952.

Le plan économiquTe pour 1952 indique á plus d’un égard
un retour á une politique économique plus orthodoxe et
plus éprouvée. La politique consciente d’inflation suivie jusqu’ici en Argentine sernble faire place â un processus
de déflation dirigée á long terme. Si les mesures annon-
cées sont appliquées. conformément aux directives du plan
on assistera sans auun doute â un éclaircissernent de la

situation actuelle.

536

ECÖNOMISCH-STATISTJSCJqE BERICHTEN

16 Juli 1952

Staat, centrale bank eti . geldmarktpolitiek

Blijkens een op 1 Juli ii. gepubliceerd persbericht van
het Ministerie van Financiën is van genöemde datum af
de afgifte van schatkistpapier door de Agent van het
Ministerie van Financiën voorlopig beperkt eii wel met het

oog op de stijging, die het creditsaldo van ‘s Rijks Schat-
kist
bij
De Nederlandsche Bank gedurende de laatste
maanden in samenhang met de toeneming van de devie-
zenvoorraad heeft ondergaan. Volgens de genoemde be-
kendmaking ligt het voorts in de bedoeling, dat, wanneer
de vraag naar schatkistpapier groter mocht blijken te zijn
dan het bedrag waartoe de Agent schatkistpapier beschikbaar
stelt, De Nederlandsche Bank zodanig papier zal afgeven
ti
it
de portefeuille, door haar verkregen krachtens de overeen-
komst van 26 Februari 1947 nopens de overgang op de
Staat, van de in rijksmarken luidende bezittingen van De
Nederlandsche Bank.

De principiële betëkenis van deze wijziging in dè geld-
marktpolitiek van de Schatkit is groter dan zij wellicht
op het eerste gezicht lijkt. Zij betekent dat thans een einde
is gekimen aan een politiek, die de Schatkist sedert de

geldzvering van 1945 consequent heëft gevoerd. Deze
politiek bestond hierin, dat de Agent van het Ministerie
van Financiën van 1945 af steeds bereid was, ongeacht
de onmiddellijke kasbehoeften van het Rijk, schatkist-
papier beschikbaar te stellen voor de gegadigden. In het
eerste stadium van de geldzuivering was en voor deze poli-
tiek alle aanleiding, daar de voorgeschreven storting van de ,,oude” bankbiljetten bij het bankwezen aldaar tot een
overvloed aan beschikbare middelen leidde. Door de ban-ken in de gelegenheid te stellen, de beschikbare middelen
in schatkistpapier te beleggen, werd een déroute van de

geldmarkt voorkomen en werden tevens de banken in
staat gesteld, uit de rente op het schatkistpapier de voor
hen aan de uitvoering der overheidsmaatregelen verbonden
kosten te dekken. Ook in de latere jaren der geldzuivering
werd evenwel de bedoelde afgiftepolitiek door de Agent
van het Ministerie van Financiën voortgezet.
De thans aanvaarde wijziging brengt duidelijk naar voren

dat het voeren van open-marktpolitiek op de geldmarkt
tot de taak van De Nederlandsche Bank behoort en dat
blijkbaar ook de Minister van Financiën het standpunt
inneemt dat het niet zijn taak is handelingen te verrichten
die in feite eenzelfde effect kunnen hebben op de geldmarkt
als de open-marktpolitiek van de centrale bank. Zij be-
tekent derhalve een versteviging van de zelfstandige positie

van De Nederlandsche Bank als monetaire autoriteit,
bekleed met een eigen taak en een eigen verantwoordelijk-
heid. Blijkens het desbetreffende persbericht ligt het in de bedoeling dat De Nederlandsche Bank gebruik zal maken
van de portefeuille schatkistpapier, verkregen krachtens de markenovereenkomst 1947, om zo nodig papier naar
de geldmarkt af te stoten.

Van geringere betekenis is dat de in de afgelopen jaren
gevoerde afgiftepolitiek extra uitgaven voor de Staat mee-

bracht, daar de Schatkist enerzijds tot vaak omvangrijke
bedragen aan renteloos tegoed bij De Nederlandsche Bank
aanhield en anderzijds rente betaalde over schatkistpapier.
Het tegoed van het Rijk bij De Nederlandsche Bank,
dat in December 1945 een record-niveau bereikte op ruim
f
2,5
miljard, heeft sedertdien grosso modo gefluctueerd naar gelang van de beweging van de bankbiljettencircu-
latie en van de deviezenvoorraad. De toeneming’van de
bankbiljettencirculatie na 1945 is gepaard gegaan met het
afstoten van schatkistpapier door de banken en een dien-
overeenkomstige daling van het tegoed van de Schatkist
bij De Nederlandsche Bank. In perioden, waarin de devie-
zenvoorraad verminderde, werkte db daarmede gepaard
gaande vermindering van de liqüide middelen van het bank-

wezen in dezelfde richting. De sterke afvloèiing van devie-
zen, die intrad na het uitbreken van het conflict op Korea
in de zomer van 1950, leidde tot een versnelde daling van
het tegoed van de Schatkist, dat in Mei 1951 geheel was
uitgeput. Met de kentering in de deviezenpositie sinds het
najaar van 1951 tradweer een stijging van het tegoed van
het Rijk bij De Nederlandsche Bank in. Aan het einde van 1951 bedroeg dit tegoed ruim f 150 millioen; in Juni 1952
was een niveau van f 600 á f 700 millioen bereikt.
Voortzetting van de afgiftepolitiek van de Schatkist
had kunnen leiden tot verkeerde voorstellingen bij het
publiek aangaande de positie van de Schatkist. Een verdere
toeneming van het tegoed van het Rijk bij De Nederland-
sche Bank zou de indruk kunnen wekken, dat er een opza-
meling van middelen plaatsvond, beschikbaar voor het
financieren van staatsuitgaven, terwijl er in feite slechts
sprake zou zijn van een tijdelijke belegging in schatkist-
papier van middelen, die vermoedelijk voor een belangrijk
deel weer zullen worden opgevraagd voor het financieren
van private bestedingen, die met deviezenverlies en een daling, van het tegoed van het Rijk gepaard zullen gaan..
Ook om deze reden is het toe te jûichen, dat de onle-
perkte afgifte van schatkistpapier is gestaakt.
Anderzijds is het inmiddels evenzeer van belang, dat
De Nederlandsche Bank voornemens blijkt te zijn, over-
tollige middelen op de geldmarkt af te romen door afgifle
van schatkistpapier. Het feit, dat een toeneming van de
deviezenvoorraad gepaard pleegt te gaan met een verrui-ming van de geldmarkt, is voor een belangrijk deel toe te
schrijven aan de omstandigheid, dat sedert de tweede we-
reldoorlog de banken de gelegenheid ontbreekt, de ont-
vangen deviezen door uitzetting op buitenlandse geld-
markten rendabel te maken. Alle fluctuaties in de deviezen-
positie komen thans tot uitdrukking in het bij De Neder

landsche Bank geconcentreerde deviezenbezit enerzijds
en het aanbod op de binnenlandse geldmarkt anderzijds.
Het is ongetwijfeld van betekenis, dat de centrale bank
in deze omstandigheden door middel van open-markt-

operaties een stabilisatie van de verhoudingen op de geld-
markt bevordert.
De bereidheid van De Nederlandsche Bank, niet alleen
het overtollige aanbod van middelen op de geldmarkt
af te romen, maar in andere omstandigheden ook papier
uit de markt te nemen, of van de Agent van het Ministerie
van Financiën te kopen, is geheel in overeenstemming
met de gedachtengang, door de president van De Neder-
landsche Bank in zijn jaarverslag over 1951 ontwikkeld
met betrekking tot het onderbrengen van schatkistpapier
bij de centrale bank. Indien er, zoals in 1951 het geval was,
meer schatkistpapier ter aflossing wordt aangeboden dan
er op de geldmarkt kan worden geplaatst, mag de centrale
bank zich op grond..van haar monetaire verantwoordelijk-
heid gerechtigd achten, schatkistpapier op te nemen, voor
zover er slechts een verschuiving plaatsvindt’van schatkist-
papier naar De Nederlandsche Bank. Het beroep van de
Schatkist op de centrale bank is in dat geval monetair
neutraal. Slechts indien het beroep zou dienen ter finan-
ciering van tekorten van het Rijk zou er van een infiatoir
beroep kunnen worden gesproken.
De technische mogelijkheid tot het verrichten van open-
marktoperaties was voor De Nederlandsche Bank reeds
aanwezig, doordat de Bank sinds de overneming van de
markenportefeuille door de Staat beschikte over een om-
vangrijke portefeuille schatkistpapier, thans nog f800 mii-
lioen groot, terwijl krachtens de overeenkomst van 26
Februari 1947 de Bank bevoegd .is, dit schatkistpapier
te vervreemden. De markenovereenkomst was evenwel
niet geheel duidelijk in de regeling met betrekking tot het

16 Juli 1952
1

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

537

eventueel
terugnemen
van door De Nederlandsche Bank

afgegeven schatkistpapier. Met het oog hierop is de mar-
kenovereenkomst thans op twee punten aangevuld. in de eerste plaats is aan de Bank de bevoegdheid ver-
leend, indien door haar schatkistpapier uit de portefeuille
van f800 millioen is vervreemd, nadien weer schatkistpapier
op de voet van de markenovereenkomst van de Staat over
te nemen, echter ten hoogste tot het bedrag, gelijk aan het
na 1 Juli 1952 door de Bank vervreemde papier, voor zover
de door de vervreemding ontstane schuldvermindering
niet als definitief wordt aangemerkt. Hierdoor is derhalve uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend, datde portefeuille
schatkistpapier van De Nederlandsche Bank schomme-

lingen kan vertonen beneden de f800 millioen.
in de tweede plaats diende een nadere voorziening te
worden getroffen met het oog op de bepaling in demarken-overeenkomst, volgens welke na daling van de portefeuille
schatkistpapier van De Nederlandsche Bank beneden f 1 milliard, met iedere daling of stijging van deze schatkist-
papierportefeuille een even grote daling of stijging van de
eveneens uit de markenovereenkomst voortgekomen boek-
vordering van De Nederlandsche Bank op de Staat ge-
paard zou gaan, met dien verstande dat de boekvordering
niet kan dalen benedenf 1 milliard. De Bank heeft bij de aanvulling van de overeenkomst afgezien van het recht,
om de hier bedoelde aanpassiig ook in de gevallen waarin
haar portefeuille schatkistpapier door verkoop harer-
zijds vermindert, terstond te vragen. Overeengekomen is
dat in zodanige gevallen de aanpassing van de boekschuld
aan de portefeuille slechts zal plaatsvinden nadat en
voor zover tussen de Minister van Financiën en De Neder-
landsche Bank overeenstemming is verkregen nopens

het blijvende karakter van de daling der portefeuille.

**
*

De ervaring zal moeten Ieren hoe de feitelijke uitwer-
king van de getroffen regeling zal zijn. Het ligt in de lijn
der verwachting, dat de Staat er niet toe zal overgaan, het
thans aanwezige creditsaldo bij De NederlandscheBank wel-
bewust belangrijk in te krimpen. Wel zal de Staat zich ont-
houden van de afgifte van schatkistpapier – althans van schat-
kist-promessen –
die tot vergroting van het creditsaldo zou

leiden. Men mag aannemen, dat de afgifte van 3- en 5-jarige
schatkistbiljetten,
waarvan de plaatsing kort geleden door
de verlaging der afgiftetarieven voor promessen en door de verhoging van de rente van de 5-jarige biljetten werd
gestimuleerd, voortgang zal vinden. En wat De Neder-
landsche Bank betreft mag, indien de toeneming van de
deviezenyoorraad en daarmede de toestroming van mid-
delen naar de geldmarkt blijft aanhouden, eerlang een af-
stoting van een deel der schatkistpapierportefeuille wor-

den verwacht.
Het moet wordentoegejuicht, dat thans een taakver-
deling tussen de Staat en De Nederlandsche Bank is be-
reikt, die geheel in overeenstemming is met de eigen ver

antwoordeljkheid van De Nederlandsche Bank en met de
haar bij de Bankwet opgedragen taak. Voor de goede ver

vulling van deze taak is het wenselijk dat de open-markt-operaties in handen zijn van de centrale bank en dat deze
daartoe over een toereikend fonds aan geldmarktpapier be-
schikt. Het verdient waardering, dat de afgetreden Mi-
nister van Financiën als een van zijn laatste beleidsdaden zijn medewerking aan het f’ot stand komen van de onder

havige regeling heeft gegeven.

Kartelwetgeving in Nederland!

Nu de Minister van Economische Zaken gedurende ge-
ruime tijd het Kartelbesluit heeft toegepast en daarbij de
procedure heeft gevolgd, welke door hem in het vooront-
werp Wet economische mededinging wordt aanbevolen,
is het interessant na te gaan, welke evolutie in deze betrek-
kelijk korte tijd van ordening, in de zin van rechtstreeks
ingrijpen in het economisch leven, is doorgemaakt en hoe
– de opvattingen over de rechtszekerheid voor het individu

schijnen te zijn gewijzigd.
Gaan we de geschiedenis in het kort na, dan zien we,
dat op 24 Mei 135 de ,,Wet op het verbindend en onver-bindend verklaren van ondernemersovereenkomsten” in
het Staatsblad verscheen. De bevoegdheid, welke de Over-
heid door deze wet kreeg, was gekoppeld aan het bestaan van overeenkomsten. Deze konden algemeen verbindend
worden verklaard, met als gevolg, dat ook buitenstaanders
hieraan werden gebonden, of onverbindend verklaard,
waardoor de rechtskracht er aan werd ontnomen. Was
derhalve het bedrijfsleven niet bij machte een onderne-
mersovereenkomst tot stand te brengen, dan had de Over

heid geen enkele bevoegdheid om misstanden te beteugelen.
De Regering stelde zich dus positief op het standpunt,
dat het niet haar taak is regelingen van boven af aan het

bedrijfsleven op te leggen.
Deze wet verstond onder ondernemersovereënkomsten,

afzonderlijke bedingen en besluiten, economische verhou-
dingen betreffende, welke verplichtingen inhouden, wij-
zigen of doen te niet gaan tussen personen, die een bedrijf
uitoefenen in enige tak van handel of nijverheid in de ruim-ste zin, of die daarbij betrokken zijn, alsmede tussen boven-
genoemde personen en hun organisaties. De woorden ,,af-
zonderlijke bedingen en besluiten” geven aan, dat van geen
karteldwang sprake kan zijn. Verdere voorwaarden waren,
dat de overeenkomst voor de economische verhoudingen
in de betreffende bedrijfstak overwegende betekenis moes-
ten hebben of moesten kunnen hebben en dat het algemeen

belang verbindendverklaring moest vereisen. Dit laatste
is zeer positief gesteld. Het is niet voldoende, dat het alge-
meen belang zich er niet tegen verzette, doch het algemeen
belang moest het vereisen.
Ten slotte was de Minister nog aan drieërlei beperking
gebonden, te weten:
verbindendverklaring kon uitsluitend op verzoek ge-
schieden;
voor elke verbindendverklaring moesten apart voor-
waarden bij algemene maatregel van bestuur worden
gesteld;
de Minister was verplicht het hdvies van een in de wet
in samenstelling vastgestelde adviescommissie te horen.
Ter meerdere zekerheid had de Minister de verplich-
ting de verbindendverklaring af te kondigen, onder opgave
van de gronden, waarop zij steunde, dus met name de
gronden, waarom de overeenkomst voor de economische
verhoudingen in de bedrijfstak overwegende betekenis had
en het algemeen belang verbindendverklaring vereiste,
terwijl halfjaarlijks verslag moest worden uitgebracht aan
de Staten-Geneaal over de toepassing der wet.
Wat hiervoor over verbindendverklaring is gezegd, gold
niutatis mutandis ookvoor onverbindendverklaring, met dit verschil, dat hier de voorwaarde van overwegende beteke-
nis voor de economische verhoudingen niet werd gesteld
en verder, dat de Minister ook een onverbindendverklaring
kon uitspreken, zonder dat een verzoek hiertoe was inge-

diend.

Al spoedig na de inval van de Duitsers in ons land werd
het duidelijk, dat deze Wet tot ondergang gedoemd was.
Zij was teveel van procedure-voorschriften omgeven en
gaf de uitvoerende macht te weinig bevoegdheden om voor
de bezettingsautoriteiten dienstig gemaakt te kunnen wor-

den. Op
5
November 1941 werd zij dan ook vervallen ver-
klaard en vervangen door het Kartelbesluit, dat thans nog

538

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

de basis yan de bevoegdheden van de Minister van Econo-
mische Zaken vormt.

Dit besluit gaf de Secretaris-Generaal niet alleen de macht
bedrijfsregelingen, waaronder te verstaan: ,,bepalingen,
regelende de mededinging, finantiële bepalingen hieronder
begrepen”, verbindend of onverbindend te verklaren,
maar eveneens de bevoegdheid om zelf algemeen verbin-dende bedrijfsregelingen vast te stellen en ,,om personen,
die tengevolge van bestaande feitelijke of rechtsverhoudin-
gen een belangrijke invloed uitoefenen, aanwijzingen te
gevn omtrent de door hen met betrekking tot de markt-verhoudingen te volgen gedragslijn”. Natuurlijk had hij
geen enkele verplichting om iemand, zelfs niet om belang-
hebbenden, te horen.

In ,,Economische Voorlichting” van 14 November 1941
werden de redenen van deze zeer geconcentreerde overheids-
macht kenbaar gemaakt. Na enige quasi onschuldige mede-
delingen kwam het eigenlijke doel naar voren, ni. de

kartels te doen gebruiken voor bepaalde overheidsdoel-
einden, m.a.w. dienstig maken aan de oorlogsproductie.

Hoewel het Kartelbesluit ingevolge het Besluit Bezet-
tingsmaatregelen (Stbl. E 93) na de bevrijding gehandhaafd
is, behoeft het geen betoog, dat dit voor een democratie

volledig ongeschikt is. De onbevoegdheid tot het opleggen
van een dwangkartel en de ongelimiteerde bevoegdheid
tot het geven van aanwijzingen, gepaard aan het ontbreken
van elke wettelijke waarborg voor rechtszekerheid en ob-jectiviteit bij het ingrijpen van de Regering op dit gebied,
moesten een reden zijn dit stuk bezettingswetgeving met
bekwame spoed te doen verdwijnen. Het zal dan ook nie-
mand verwonderen, dat de Regering pogingen aanwendde om wederom een nieuwe wet tot stand te brengen, met als
gevolg dat een voorontwerp Wet economische mededm-
ging het licht zag.

Intussen hanteerde en hanteert de Minister nog het
Kartelbesluit uitsluitend en alleen om ondernemersover-
eenkomsten onverbindend te verklaren en volgt daarbij
reeds de in het voorontwerp aangewezen procedure van
horen van een adviescommissie, terwijl hij bovendien uit-gaat van de praemisse, dat het algemeen belang de onver-
bindendverklaring behoort te vorderen. Uiteraard vordert
het onderzoek door een adviescommissie tijd, en wel zoveel
tijd, dat de Regering meende de Staten-Generaal te moeten
verzoeken de Minister het recht te geven naar eigen in-
zicht ondernemersovereenkomsten te schorsen. Volgens
de Memorie van Toelichting, achtten de betreffende Mi-
nisters het een ernstig gemis, dat zij deze bevoegdheid niet
hadden en voorts van groot belang deze bevoegdheid te
verkrijgen. De volksvertegenwoordiging is hierop ingegaan,
matr hoewel de Wet schorsing bedrjfsregelingen reeds op
Ii April 1951 tot stand kwam, is van deze bevoegdheid
thans – meer dan een jaar later – nooit gebruik gemaakt.
Bezien wij het voorontwerp Wet economische mede-
dinging, dan valt het onmiddellijk op, dat de Regering
veel grotere bevoegdheden wenst, dan zij, op grond van
de wet van 1935 had.

Had voorheen de Minister de bevoegdheid onverbmdend-
verklaring uit te. spreken, indien het algemeen belang dit
vereiste,
thans wenst hij dit te doen, indien naar
zijn oordeel
een mededingingsregeling, waaronder te verstaan ,,een over-
eenkomst of burgerrechtelijk besluit, regelende de econo-
mische mededinging tussen eigenaren van ondernemin-gen” geheel of gedeeltelijk in strijd is met het algemeen
belang of op een met dat belang strijdige wijze wordt
toegepast. Kon de verbindingsverklaring voorheen uit-
sluitend op verzoek geschieden, thans wenst de Minister
hiertoe over te gaan, indien hem zulks goeddunkt.
Zijn dit een tweetal belangrijke wijzigiigen, welke wor-
den gevraagd, ook geheel nieuwe bevoegdheden, waar-
over de vooroorlogse wetgever niet repte, worden nood–zakelijk geacht.

Art. 12 stelt, dat de Minister, indien hij het bestaan ver-
moedt van een economische machtspositie, die leidt tot
een met het algemeen belang strijdig optreden van onder-
nemingen, van een ieder de inlichtingen verlangen kan,
die hij nodig oordeelt en bovendien inzage van alle boeken
en bescheiden. De door de Ministei gevolmachtigde
personen hebben toegang tot alle plaatsen, waarvan naar
hun oordeel
betreding voor de vervulling van hun taak
nodig is.

Art. 14 stelt, dat de Minister de bevoegdheid heeft, na
een adviescommissie te hebben gehoord, de verkregen ge-
gevens openbaar te maken, voor zover het algemeen
belang dit naar
zjjn oordeel vordert.
Art. 15 stelt dat de Minister, indien naar
zjjn oordeel
een economische machtspositie leidt tot een met het alge-
meen belang strijdig optreden van ondernemingen, aan
door hem aan te wijzen personen:

de verplichting kan opleggen tot levering van be-
paalde goederen of verlening van bepaalde diensten
aan door hem aangewezen personen tegen gereed
geld en, voor zover geen voorschriften zijn gegeven
als onder b of c bedoeld, tegen de op de betrokken

markt bij gereed geld gebruikelijke prijs en onder de
op die markt voor levering, verlening en betaling ge-
bruikelijke voorwaarden;

voorschriften kan geven met betrekking tot de prijs
van bepaalde goederen of diensten;
voorschriften kan geven met betrekking tot de voor-waarden voor de levering van bepaalde gbederen, de
verlening van bepaalde diensten en de betaling daarvan,
daaronder begrepen voorschriften, waarbij verboden
wordt de uitoefening van het recht van beschikking over
de gekochte goederen voor kopers te beperken of de
levering van bepaalde goederen of de verlening van
bepaalde diensten afhankelijk te stellen van het kopen
of verkopen van goederen, het aanvaarden of verlenen
van diensten of het verrichten van bepaalde handelin-
gen.

Voorwaar een enorme macht, in de hand van een Mi-
nister geconcentreerd.

Wij willen in dit artikel geen oordeel vellen over het al
dan niet noodzakelijk zijn van zulk een bevoegdheid.
Wel willen wij vaststellen, dat, hoe groter de bevoegdheid, welke aan een Minister wordt gegeven en hoe subjectiever
de norm is, welke grondslag voor zijn beslissingen is, des te meer waarborgen aanwezig moeten zijn, dat de rechts-
zekerheid van het individu wordt gewaarborgd en niet

de deur wordt opengesteld voor de grofste willekeur.
Dit geldt uit de aard der zaak het meeste voor de onver-
bindendverklaring, omdat hier geen sprake is van bescher-
ming van een bedrijfstak, maar van direct ingrijpen in het recht van sluiten van civielrechteljke .overeenkomsten.
Gaan wij deze waarborgen na, dan moeten wij consta-
teren, dat alleen van ontstellend manco aan waarborgen
kan worden gesproken en dat terwijl de enige ratio is het
algemeen belang, een dynamisch begrip, een politiek
desideratum, zoals bij deze wet één bepaalde minister dit op
een bepaald moment ziet. Zelfs het steunen van zijn be-
schikking op een Algemene Maatregel van Bestuur, het-
welk de wet van 1935 kende en waarvan dus de practijk
was, dat ook de beschikking de Ministerraad en de Raad
van State passeerde, is achterwege gelaten.
De waarborgen, welke thans nog aanwezig zijn, zijn in
wezen in het geheel geen waarborgen. Zij bestaan uit de
volgende bepalingen:

1. de Minister moet een adviescommissie horen. Natuur-lijk is het hoogst belangrijk, dat de Minister zich goed
laat voorlichten en een diepgaand onderzoek wordt inge-
steld. Echter wij kunnen in een dergelijk adviçs ook niet
meer dan een advies zien, hetwelk bovendien een geheim
advies is. De Minister is hieraan niet gebonden en kan

•—-

••-
,•

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

539

hieraan ook niet gebonden zijn, omdat per slot hij alleen
de verantwoordelijkheid draagt;
2. de beschikkingen moeten, vermeldende de gronden,
waarop zij rusten, in de Nederlandse Staatscourant
worden bekend gemaakt. Deze openbaarheid geeft

slechts een
schijn
van waken tegen willekeur, aangezien
de practijk zal zijn – en reeds thans zo is – dat de
meeste onverbindendverklaringen nooit in de vorm van
een beschikking worden gegoten. Onder dreigement
met onverbindendverklaring en om geen verdere vei-
wikkelingen met het Departement te krijgen, zal het
bedrijfsleven zelf meestal de wijzigingen aanbrengen,
welke de Minister noodzakelijk oordeelt en geen bui-
tenstaander komt ooit te weten, welke deze wijzigingen
in concreto zijn.
Dit zijn de twee enige ,,waarborgen”, welke in de wet
verankerd zijn, waarvan de eerste bovendien nog voor de
tijd van een jaar kan worden omzeild, omdat de Minister voor die periode een mededingingsregeling kan schorsen
zonder de adviescommissie in te schakelen.
Natuurlijk blijft tenslotte nog over de verantwoordelijk-
heid van de Minister aan de Staten-Generaal. Met deze
uitsluitend repressieve contrôle kan moeilijk van voldoende
bescherming van het bedrijfsleven worden gesproken,
omdat in de practijk de Kamers slechts het algemeen beleid
van de Ministers beoordelen en in het algemeen moeilijk
kunnen ingaan op ieder concreet geval.

De Regering heeft gemeend van deze wet een vooront-werp te moeten doen verschijnen, hetgeen impliceert, dat
zij te weten wil komen, wat het oordeel van kringen van
belanghebbenden is. Indien men nu in kringen van indus-trie en handel zijn oor te luisteren legt, dan staat één ding
zeker vast, dat men zich bij deze grote bevoegdheden op zo’n
subjectieve basis beslist niet veilig voelt. In ider geval
wordt verwacht, dat een beroepsinstantie zal worden inge-
steld, zij het een bepaalde Rechtbank, zij het een college,
door de Minister van Justitie te benoemen, analoog aan
hetgeen op belastinggebied reeds bestaat en voorts dat wordt

gesteld, dat het algemeen belang
in ernslige mate
wordt

geschaad.

De overtuiging, dat de gestelde waarborgen volkomen
onvoldoende zijn, is wel algemeen geworden, nu een jaar
van practische ervaring achter de rug is. Werd voor de oor

log nooit van de bevoegdheid tot onverbindendverklaring
gebruik gemaakt, terwijl ook de Secretaris-Generaal ge
durende de oorlog dit niet deed, thans géschiedt zulks
verschillende malen en zelfs bedrijfsregelingen, welke tien-
tallen jaren en dus onder allerlei tijdsomstandigheden
bestaan en waartegen nooit iemand bezwaar heeft gemaakt,
worden thans ongedaan gemaakt.

Het is een feit, dat het bedrijfsleven deze ontwikkeling
niet had verwacht, omdat de Minister in de Memories
van Toelichting op de Wet schorsing bedrijfsregelingen
en op het ontwerp Wet economische mededinging bewijst
er zich diep van bewust te zijn, dat alleen zeer ernstige
omstandigheden hem mogen nopen van de hem gegeven
bevoegdheid in dezen gebruik te maken.
Na te hebben opgemerkt, dat de mededinging regelende
afspraken tussen ondernemingen ook hoogst nuttig kunnen
zijn, ook voor het algemeen belang, zegt hij uitdrukkelijk:
,,Onverbindendverklaring, hetgeen betekent een doorbre-
king van een civielrechtelijk geldige overeenkomst, is
een ernstige maatregel” en verder spreekt hij over ,,de
diep ingrijpende maatregel van onverbindendverklaring”, waarom hij de gelegenheid open wil stellen het kartel ielf
de ongewenste bepaling te doen wijzigen. Ten slotte zij
nog gememoreerd, dat de Minister voorts zegt, dat,,onver-
bindendverklaring slechts als juist kan worden erkend,
indien dè getroffen civielrechtelijke regeling inderdaad
strijdt met het algemeen belang”.

Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat in de onderhavige
materie met de uiterste voorzichtigheid moet worden ge-
manipuleerd. Dit klemt temeer, daar de ratio van de on-
verbindendverklaring het ,,in strijd zijn met het algemeen
belang” is, terwijl dit algemeen belang met alleen aan geen
enkle objectieve maatstaf is te toetsen, maar bovendien van
vele omstandigheden afhankelijk is. Een persoonlijke visie
van de Minister speelt derhalve een grote rol.
Welke zijn nu de bezwaren, welke in ondernemerskrin-gen naar voren konen? In de eerste plaats richten zich deze
bezwaren tegen de procedure. Natuurlijk kunnen voor-
onderzoeken dooi de adviescommissie, de zgn. Commissie
bedrijfsregelingen, bij de continuiteit van een dergelijke commissie de objectiviteit bevorderen, doch helaas is de
procedure, welke tot de onverbindendverklaring toe wordt
gevolgd, psychologisch dermate onjuist, dat in kringen
van ondernemers niet alleen weinig waardering, maar wat èrger is, weinig geruststelling wordt gevonden, aangezien
het geheel met een waas van geheimzrnnigheid omgeven is.
Hoe toch is de practijk?
Bij de afdeling Ordeningsvraagstukken wordt door ie-
mand (steeds de grote onbekende) een klacht- ingediend,
waarna een onderzoek volgt, waarbij wordt geweigerd
de klacht zelf of het essentiële van het onderzoek mede
te delen. Daarna wordt de zaak aan genoemde commissie
voorgelegd en de ondernemers, zowel als de klagers –
dch dit behoeft niet tegelijk -, worden uitgenodigd op
een hearing te verschijnen, bij welke uitnodiging tevens in
vage, algemene termen het onderwerp van bespreking wordt
vermeld. Ook de commissie weigert de concrete klachten
of de concrete bezwaren van het Departement mede te
delen, met als gevolg, dat de klagers volledig beslagen ten
ijs verschijnen, terwijl de vertegenwoordigers van het ge-
organiseerde bedrijfsleven zeer onvoorbereid zijn en moe-
ten afwachten, welke vragen zullen worden gesteld. Dit
is niet zo vreenid als het schijnt, omdat de commissie geen
rechtscollege is, doch uitsluitend inzicht in de werkwijze
van het kartel wenst te krijgen, doch ditzelfde kan bereikt worden met wat meer concretisering en meer gelegenheid
tot voorbereiding, hetgeen het vertrouwen ten goede zou
komen.
Na deze hearing hoort men maandenlang niets meer en
elke navraag ten Departemente is vergeefs. Het advies
van de commissie is geheim en zo lang de Minister niet zijn
uiteindelijke beslissing heeft genomen, acht geen ambte-
naar zich bevoegd een inlichting te verstrekken. Ten slotte
krijgt men een schrijven, dat onverbindendverklaring zal
worden uitgesproken, tenzij men bepaalde afspraken
wijzigt of, wat ook reeds is voorgekomen, een blote mede-
deling, dat onverbindendverklaring is geschied en men de
juiste tekst binnen enkele dagen in de Staatscourant zal
kunnen lezen.
Wij zijn van mening, dat, hoewel de objëctiviteit wel
gewaarborgd zal zijn, deze negering van het bedrijfsleven
niet in overeenstemming is met het ,,ernstige, diep ingrij-
pende” van de maatregel. Aan de rechtszekerheid kan wel
voldaan zijn, maar in ieder geval is het rechtsgevoel niet bevredigd. Het bedrijfsleven ervaart niet welk advies de.
commissie heeft gegeven, weet niet of de Minister dit ad-
vies al dan niet naast zich neerlegt en krijgt derhalve niet
de gelegenheid dit advies te weerleggen, noch zijn weder-
woord te geven tegen de redenen, welke •de Minister meent
te hebben om tot onverbindendverklaring over te gaan.
Wij zijn van mening, dat hier meer openheid op zijn plaats
is, zeker ook, omdat een dergelijke uitspraak diep ingrij-
pend en onherroepelijk is en geen enkele beroepsinstantie
is ingeschakeld.

Er zijn echter ook bezwaren tegen de wet en de beslis-
singen zelve. Voor de oorlôg was als basis voor een be-
schikking een Algemene Maatregel van Bestuur nodig, waardoor practisch de bedrijfsregeling de Ministerraad

‘7

‘.-

.,,.

.

,.

540

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

en de Raad van State passeerde; in het voorontwerp is
uitdrukkelijk gesteld, dat het algemeen belang naar des
Ministers inzicht moet zijn geschaad; thans stelt de Mi-
nister niet
dat zulks naar zijn inzicht het geval is, maar
stelt concreet, dat het algemeen belang is geschaad. Dit
zou te verdedigen zijn indien aperte gevallen werden
d
af-
gehandeld, waarover een ieder het a priori eens is, maar er
worden beslissingen genomen, waar de kwestie dermate
arbitrair is, ‘dat telkens elkaar tegensprekende verklaringen verschijnen. Het is een vraag op zich, of het algemeen be-
lang er wel mede is gediend, indien in de Staatscourant
allerlei groepen van ondernemers een stempel van a-sociaal-
heid krijgen, door officieel vast te stellen, dat zij het alge-
meen belang schaden, alleen omdat een Minister deze
mening is toegedaan.
Een tweede vraag, welke ernstig dient te worden bezien,
is, of het wel juist is ongelimiteerde onverbindendverklaring
uit te spreken, tenzij er sprake is van apert onbehoorlijke
overeenkomsten. Het algemeen belang toch is geen gegeven
groo’theid en is in hoge mate afhankelijk van de economische
en sociale toestanden in het algemeen. Wat onder bepaalde
omstandigheden niet toelaatbaar is, kan onder andere
omstandigheden geboden zijn. Het is daarom de overweging
waard na te gaan, of in onze snel evoluerende maatschappij
een relatief kopte tijdslimiet niet is geboden, waarna op-
nieuw de beslissingen aan eventueel gewijzigde omstandig-
heden kunnen worden getoetst.

Een tweede bezwaar is, dat zeer veel wordt afgedaan
tussen de muren van het Departement. Het is te verdedigen,
dat de ondernemers het recht k.rjgen zelf de gewenste
wijzigingen aan te brengen, maar dan dienen ‘dle wijzigingen
ook gepubliceerd te worden opdat een ieder wete, waartegen
de Minister bezwaar heeft.
Het ergste is echter, dat wel is komen vast te staan,
dat hantering van het subjectieve begrip van algemeen belang door een enkeling, niet redelijk mogelijk is. Dit
blijkt overduidelijk uit het feit, dat de ene groep verkrijgt,
wat de andere groep geweigerd wordt, waardoor de rechts-
zekerheid in het gedrang komt. Enige voorbeelden mogen
dit duidelijk maken:

bij het kartel der zuurkoolfabrikanten wordt gezegd,
dat de ,,minimumprijs niet hoger dient te zijn gesteld,
dan de gemiddelde kostprijs van de meest efficiënte
bedrijven”; bij de slagers is het ,,de kosten van een
efficiënt volledig bezet slagersbedrijf”. Dit laatste
behoeft dus niet de top, maar kan het gemiddelde van
een bedrijfstak zijn;

bij de pharmaceutische handel mocht principieel geen
verschil worden gemaakt tussen de bedrijven, die reeds
lang gevestigd zijn en de ,,new-comers”; bijde rijwiel-
handel mocht wel met historische rechten worden
gerekend,

bij de kappers wordt gezegd, dat de minimumprijs-
regelingen het algemeen belang niet zodanig aantasten,
dat zij voor onverbindendverklaring in aanmerking

komen, omdat de kappers geheel vrijwillig tot de
regeling zijn toegetreden en er voldoende outsiders
zijn, die prijsregulerend kunnen optreden; bij de in-
strumentenhandel is de situatie precies dezelfde, maar hier wordt de prijsregeling wel aangetast.

Indien wij nu terugkomen op de zich ontwikkelende
jurisprudentie, dan zien wij, dat zeer principiële beslissingen
zijn gevallen, welke van buitengewoon grote betekenis voor
het bedrijfsleven kunnen zijn. Het zijn de beslissingen inzake
de kartels van ,,De Verenigde Zuurkoolfabrikanten in
Nederland” èn van de ,,Algemene Medische Instrumenten
Commissie”.

In meergenoemde Memorie wordt enige malen gespro-ken over het tegengaan van prijsafspraken op een te hoog
peil. Eenmaal wordt gezegd: ,,de binding kan voeren tot
een ongemotiveerd hoog prijspeil” en een andermaal:

,,de ovrhejd mag niet toelaten, dat regelingen worden ge-

troffen, welke de prijzen op een onredelijk peil brengen
of handhaven”. Tot nu toe heeft het bedrijfsleven in het
onzekere verkeerd, wat de Overheid onredelijk zou vinden,
d.w.z. dermate onredelijk, dat in naam van het algemeen
belang de meer gememoreerde belangrijke, diepingrjpende
maatregel moet worden genomen.
Bij
de beslissing over
het kartel der zuurkoolfabrikanten wordt een duidelijk
standpunt verkondigd en wel: ,,Minimumprijzen mogen in
geen geval een bedrïjfsecononiisch verantwoorde concur-rentie belemmeren. Mitsdien dienen zij niet hoger te wor-
den gesteld, dan de gemiddelde kostprijs van de meest
efficiënte bedrijven, waarbij in de kostprijs wel onderne-mersloon, doch geen ondernemerswinst mag worden be-
grepen en de gevolgen van een eventuele structurele onder-
bezetting bij die bedrijven uit de kostprijs moeten worden
geëlimineerd”.

In het midden latende, dat een structurele onderbezetting
van de meest efficiënte bedrijven wel een zeer eigenaardig
begrip is, zijn wij van mening, dat het bedrijfsleven deze
uitspraak niet kan aanvaarden. In tal van, bedrijfstakken
zijn afspraken van bedrijfsgenoten bitter noodzakelijk.
Het is werkelijk niet zo, dat de Nederlandse ondernemer
zich zelve gaarne aan banden legt, maar de huidigekartels
zijn practisch alle uit de harde noodzaak geboren.En tal van
bedrijfstakken zijn bedrijfsgenoten, die om redenen van eigen
werkelijk of vermeend voordeel op calculatorisch onjuiste
wijze een markt willen veroveren en deze lieden kan men
uitsluitend in bedwang houden, door hen aan de groene
tafel op tegenmaatregelen te wijzen, waaruit dan auto-matisch een afspraak resulteert. Dit maken van een af-
spraak is niet alleen een goed recht van de vrije onderne-mer, maar in een land, waar de vestiging aan geen enkele
norm gebonden is, een noodzakelijk onderdeel van zijn bedrijfspolitiek. Mitsdien hiervan geen misbruik wordt
gemaakt is dit zelfs hoogst nuttig, niet alleen voor de dirèct-
betrokkenen, doch ook voor het, algemeen belang. –
Als dan echter het prijspeil moet worden gefixeerd op
een hoogte, dat zelfs voor de meest efficiënte bedrijven de
winstmogelijkheid is uitgesloten, dan kan het bedrijfsleven
dit niet zonder meer accepteren. Weliswaar heeft iedere
ondernemer individueel het recht hogere prijzen te bere-
kenen, doch dit is voor een bedrijfstak, waar een prijzen-
afspraak nodig blijkt, grauwe theorie. De maatstaf, welke
de Minister hier aanlegt, moge een goed uitgangspunt
zijn voor een verbindendverklaring. Als zelfs het meest
efficiënte bedrijf in een bedrijfstak geen winst meer kan
maken, dan. is het de hoogste
tijd,
dat aan een verdere
prjsaf braak een halt wordt toegeroepen. Indien echter het
prijspeil wordt gesteld op het gemiddelde behoorlijk gelei-
de bedrijf, met als gevolg, dat de weinigen, die hieronder
blijven, verdwijnen en wederom de weijiige uitblinkers
iets meer dan hun kostprijs kunnen maken, dan kan moeilijk
worden volgehouden, dat het algemeen belang ingrijpen
vordert. Wat de Minister stelt, houdt een sterk monopo-
listische tendentïe in, iets wat zeker niet wordt toegejuicht.
‘Het vreemde is, dat de Minister ten aanzien van het am-
bacht een ander standpunt ipneemt. Ten aanzien van de
slagers zegt hij ni., dat ,,de vastgestelde prijzen niet hoger mogen’ zijn dan de kosten van een efficiënt volledig bezet
slagersbedrjf”. Vanwaar dit meten met twee maten?
Voor de handel is nog geen uitspraak over de ff’oogte van
minimumprijsafspraken gedaan. Dit is ook uiterst moei-
lijk, daar hier de kostprijs al een zeer slechte basis zou zijn.
In de handel ziet men overal ondernemingen, die ter wille
van hun afnemers een groot sortirnent van min of meer
gangbare en min of meer aan bederf onderhevige artikelen
in voorraad moeten houden. Hier zijn steeds mensen uit
eigen of aanverwante bedrijfstak aanwezig, die een bepaald courant artikel gaan voeren en de lasten van het hele bedrijf
niet hebben, de zgo. afromers. Zou men dan op kostprijs-niveau liggen, dan zouden dergelijke prijsonderbiedingen
niet kunnen worden gevolgd. Trouwens, de mindere vaste

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

541

investering bij een handelsonderneming roept steeds meer ,,new-comers” in de markt, zodra het prijspeil te hoogligt.
Toch zijn ook voor de handel onlangs principiële uit-
spraken gedaan, waarbij dezelfde principiële bedenking
kan worden opgeroepen als bij de zuurkoolfabrikanten
inzake het dooreenhalen van verbindend- en onverbindend-
verklaren. Bij de instrumentenharidel bestond een prijs-
afspraak, benevens een overeenkomst met fabrikanten om
niet aan outsïders te leveren. Dit laatste nu is onverbindend
verklaard op de volgende overweging:

dat het de niet bij de Conventie aangesloten hande-
laren door de excl.-verkeersregeling zeer moeilijk wordt
gemaakt .zich in voldoende mate van de gangbare
medische instrumenten te voorzien;

dat derhalve op de niet aangesloten handelaren dwang
wordt uitgeoefend tot aansluiting en daardoor tot na-
leving der minimum-prijsregeling;

dat tegen zodanige dwang slechts dan geen bezwaar
bestaat, indien zij strekt tot wering van een misstand
en daardoor voor de bedrijfstak een nut afwerpt,
dat maatschappelijk gezien ruimschoots opweegt
tegen het nadeel, dat uit die dwang voor de daardoor
getroffenen voortvloeit;

In de ,,Kroniek van het Ambacht” van Maart 1952
wordt hierover reeds de volgende vraag gesteld:’ is het
juist als grönd voor een onverbindendverklaring te stellen,
dat tegen een excl.-verkeersregeling ,,slechts dan geen
bezwaar bestaat, indien zij strekt tot wering van een mis-stand enz.”? Is dit niet de zaak omdraaien en wordt daar-
mede geen verwarring gesticht ten aanzien van de bedoe-
lingen der Overheid? Het kartel wordt in dit systeem onver

bindend verklaard, niet omdat het een misstand in het
leven roept, maar omdat het aan een bestaande misstand

geen einde maakt. Een excl.-verkeersregeling is, zo kan men

zeggen, de privaatrechtelijke tegenhanger van de algemeen
verbindendverklaring. Waar de laatste ontbreekt vormt de
excl.-verkeersregeling de sanctie op de in de branche be-

staande afspraken en reglementen.
Voor de verbindendverklaring van overheidswege nu
is nodig volgens het wetsontwerp economische mede-
dinging – waarvan verondersteld mag worden, dat het
dezelfde kartelpolitiek beoogt voort te zetten en mogelijk
te maken, die de Overheid ook thans reeds volgt bij de
hantering van het Kartelbesluit -, dat het belang van het
betrokken deel van het bedrijfsleven de maatregel eist en
dat er overeenstemming is met het algemeen belang. Ver-
gelijkt men hiermede de formulering van de bovengenoemde
overweging, dan is de strekking er van dezelfde. Men kan
zelfs zeggen, dat de eis waaraan een excl.-verkeersregeling
volgens de overweging moet voldoen om in stand te blijven
nog verder gaat dan het wettelijk criterium. M.a.w. als
een mededingingsregeling niet voldoet aan de wettelijke
voorwaarden, die tot verbindendverklaring kunnen leiden, dan is daarmede tevens eigenlijk haar lot bezegeld om on-
verbindend te worden verklaard. Het wil ons voorkomen

dat dit toch te ver gaat.

Wij komen derhalve tot de volgende conclusies:
de norm ,,algemeen belang” is te weinig concreet
om dergelijke diepingrijpende maatregelen te nemen;
het is onjuist, dat één enkele Minister uitmaakt wat

algemeen belang concreet is;
als eis dient te worden gesteld, dat het algemeen belang
in ernstige mate moet worden geschaad om tot onver

bindendverklaring over te mogen gaan;
een neutrale beroepsinstantie dient te worden ingesteld.

‘s-Gravenhage.

Th. H. M. HELLEN, econ. drs.

Kentering in de veeteeltproductie?

De Nederlandse productie van melk was in 1951 kleiner
dan in 1950. Zo daalde, volgens de cijfers van het Centraal
Bureau voor de Statistiek, de totale productie van 5771
tot 5.668 mln kg, terwijl de aan de fabrieken geleverde hoeveelheid afnam van 4.765 mln kg in 1950 tot 4.670
mln kg.in het afgelopen jaar. De gemiddelde jaarproductie
per koe zakte eveneens en wel van 3.800 tot 3.710 kg of
met ongeveer 24 pCt.
Hiermede is, althans voorlopig, een einde gekomen aan
de voortdurende stijging, die de na-oorlogse jaren te zien gaven en waardoor ten slotte, sinds 1950, de Nederlandse
melkstroom kwam boven het reeds hoge peil van vôôr 1940.

Is deze daling een toevallige omstandigheid, een tijde-
lijke inzinking, of moeten wij er rekening mee houden,
dat vooreerst de top bereikt is wat betreft de opbrengst
van de melk, het belangrijkste product van de Nederlandse
land bouw? Het spreekt vanzelf, dat daarop nu nog geen positief antwoord is te geven. Daarvoor moeten we eerst

wat verder zijn.
Maar toch, het ziet er naar uit, dat dit geen toevallig
en op zich zelf staand feit is. Want zowel in Engeland als
in Denemarken bleef eveneens de melkproductie van het

vorige jaar bij die van 1950 ten achter
1
). Nu is Engeland

met zijn in sterke mate door de Overheid beheerste prijzen
voor landbouwproducten niet zo’n geschikt voorbeeld.
De prijspolitiek heeft, het spreekt vanzelf, daarvoor een
te sterke invloed op het productieproces en het is wel
zeker, dat door de wijziging van de Britse prijzen voor land-
bouwproducten in het voorjaar van 1951 voor vele Engelse
boeren het produceren van vlees aantrekkelijker werd

dan het melken. Dat kan – ten dele althans – de daling

verklaren.

1)
Dit blijkt in Zweden ook het geval te zijn. Met name was de melk-
productie in het tweede halfjaar van 1951 kleiner dan in dat van 1950.

Maar met Denemarken ligt de zaak anders. De export
van zuivelproductën is daar doorslaggevend voor de prijs

van de melk. Deze houdt dus nauw verband met de inter-
nationale zuivelsituatie. En hoewel de voornaamste af

nemer, Engeland, in 1951 werd gedwongen tweemaal in
een verhoging van de ‘Deense boterprijs met 74 pCt toe
te stemmen, nam toch de melkproductie af. Deze daalde
van 5.412 mln kg in 1950 tot 5.235 mln kg in 1951, wat een
vermindering is van circa 3,3 pCt, terwijl de daling zich
in de eerste maanden van 1952 voortzette. (Hierbij moet
ook met de invloed van het mond- en klauwzeer op de productie rekening worden gehouden, al is de omvang
daarvan moeilijk te schatten).
Evenwel, de daling bepaalt zich niet enkel tot de melk.
Bij de varkens valt namelijk iets soortgelijks op te merken.
Zo viel, zowel in Denemaiken, in West-Duitsland als in
Nederland, bij de in December 1951 gehouden tellingen een
opmerkelijke vermindering van het aantal drachtige
zeugen waar te nemen. In Denemarken waren er 16 pCt,
in West-Duitsland 15 pCt en in Nederland 10 pCt minder

dan een jaar

daatvoor; een teruggang, die op het aan-
bod van slachtvarkens in de heifst van dit jaar stellig

van invloed zal zijn.
Vast en zeker is het geen toevâl, dat de rnelkproductie

terugloopt en dat tegelijkertijd bij vele boeren de animo voor de varkensniesterij minder wordt. De laatste is erg
conjunctuurgevoelig en een omslag, hetzij uitbreiding
of inkrimping, blijkt het eerst uit een verandering in het

aantal dekkingen
2
) –

) Hoe wisselvallig de varkenshouderij wel is, blijkt o.a. hieruit, dat volgens
de teliing van 5 April ii. het aantal drachtige zeugen in Denemarken weer
een opvallende stijging vertoonde. Ten dele seizoenverschijnsel, maar waar-
schijnlijk ook een gevolg van de schommeling van de graan- en de verhoogde
baconprijs.

542

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

Daarentegen is de meikveehouderij veel constanter, reageert althans uit de aard der zaak minder vlug. Het
duurt nu eenmaal veel langer voordat een koe, dan dat een varken volwassen is. Maar ook hier voltrekt zich blijkbaar
een wijziging, als ve ten minste de volgende – beperkte –
gegevens als aanwijzing mogen nemen.

Aantal melkkoeien.
Dec. 1950 Dec. 1951
Nederland
…………..
1.521.000

1.486.000
Denemarken ‘)
……….
1.586.000

1.531.000

‘) Denemarken Maart 1951: 1.650.000 en April 1952 1.554.000 melkkoeien.

Ook in Engeland valt iets dergelijks waar te nemen.
Het aantal meikgevende koeien daalde daar
namelijk
van
December 1950 tot December 1951 met 2/
4
pCt.
Weliswaar zijn de verschuivingen bij het rundvee nog
maar gering, evenals bij de melkproductie, maar dat deze,
evenals de varkenshouderij, de invloed gaat ondervinden
van het steeds schaarser en duurder wordende veevoeder, lijkt aan geen twijfel onderhevig. In ieder geval bestaat er
een verband tussen de graan- en de veeteeltproductie.
Nu er hier te lande zoveel wordt gesproken en geschreven
over de slechte vooruitzichten, wat betreft de veevoeder-
voorziening, is er alle reden om eens kennis te nemen van
berichten omtrent de graanoogsten in het buitenland.
Zo zijn de berichten uit Argentinië verre van opwekkend.
Het land heeft te kampen gehad met grote droogte en
de met granen bezaaide oppervlakte was in het oogstjaar

195 1/52
aanzienlijk kleiner dan in andere jaren. Het tarwe-
areaal, eerst op
5,1
en later op 4,8 mln hectare geschat,
is het kleinste sinds mensenheugenis. Voor ons liggen oogst-
schattingen van Januari en van Maart
1952.
De laatste
is nog vrij belangrijk lager dan de eerste. De oogst van
tarwe wordt nog niet op 3 mln ton geraamd en die van de
maïs, die sterk van de droge zomer heeft geleden, wordt
niet veel hoger getaxeerd. Voor export zal daarom niet
veel beschikbaar zijn
3
).
Overigens is het niet juist om enkel de weersomstandig-
heden de schuld van de geringe oogst te geven. President
Péron heeft namelijk kortgeleden in een radiorede op de
noodzaak van een grotere landbouwproductie gewezen.
Hij deelde daarbij mede, dat de Regering de afrekenings-
prijs voor granen en ljnzaad belangrijk (30-50 pCt) had
verhoogd. Zo komt die voor tarwe voor het jaar 1952/53
op 50 pesos per 100 kg tegen tot nu toe 37 pesos. De
Argentijnse Regering, die tot nu toe getracht had de bin-
nenlandse graanprjzen laag te houden, heeft dus moeten
toegeven om de animo voor de graanbouw weer wat aan
te wakkeren.
Ook Australië heeft dit jaar te lijden onder buitengewone
droogte, zodat zelfs steppenbranden voorkomen. De
tarwe-oogst is de slechtste sinds 1946/47 en het land zal
maar ternauwernood zijn verplichtingen volgens de inter-
nationale tarwe-overeenkomst kunnen nakomen. Maar
ook hier schijnt het niet juist te
zijn
om enkel de natuur de schuld te geven van de teleurstellende opbrengsten.
Zo wordt van landbouwzijde betoogd, dat de tarwe-
productie verdubbeld zou kunnen worden, als de prijs-
contrôle werd opgeheven en de boeren voor de export de
wereldprijs zouden krijgen. Deze bedraagt namelijk het
dubbele van wat de Australische boeren ontvangen.
Een ander voorbeeld, hoe door het vaststellen van over-
heidswege van prijzen, waarbij meer op het belang van de
consumenten dan op dat der producenten wordt gelet,
de productie terugloopt, levert Nieuw-Zeeland. De met
tarwe bezaaide oppervlakte is daar de kleinste van de
laatste 75 jaar en het land zal misschien voor het eerst
in zijn historie broodrantsoenering moeten invoeren. Ook

3)
volgens de jongste berichten is er een tarwetekort, zodat meel van andere
granen in de broodbipem moet worden bijgeniengd en is er weinig kans op
export van Argentijnse mats.

hier is de tarweprijs sinds kort verhoogd (tot circa f 20
per 100 kg), maar de boeren zijn daar nog niet mee
tevreden. Zij . zijn van oordeel, dat de Regering even
goed de wereldmarktprjs voor de binnenlandse als voor
de Australische tarwe kan betalen. (Dat is al net als bij
ons met de tarwe).
De Overheid betoogt echter, dat zulk een verhoging
extra belastingen zal vergen, terwijl het juist de bedoeling
is die te verlagen. Waar het houden van schapen
bij
de
huidige wolprijzen vëel lonender is, ziet het er dan ook niet
naar uit, dat in Nieuw-Zeeland het tekort aan tarwe spoe-
dig zal zijn opgeheven. (Intussen is in Australië ruim 200.000
ton gekocht, w.v. ruim de helft tegen de bij de internatio-
nale tarwe-overeenkomst bepaalde prijs en het andere
deel tegen een prijs van f 33 â f 34 per 100 kg. Voorts is
een commissie ingesteld, o.a. om de Regering van advies
te dienen inzake maatregelen ter bevordering van de tarwe-
teelt).
Voor de wereldgraanhandel moge dit eilandenrijk van weinig belang zijn, de7 daar gevoerde geleide economie
is leerzaam, wat betreft de invloed daarvan op de productie
in bepaalde takken van de landbouw.
Terwijl
ook de
berichten uit Australië en Argentinië sterk de indruk wek-
ken, dat de regeringsprijzen voor de granen daar niet
voldoende zijn geweest om de boeren tot een zo hoog mo-gelijke productie te brengen.

Gelukkig kmen niet uit alle landen slechte berichten.
Canada had in
1951,
mede dank zij gunstig weer, zelfs
een recordoogst aan tarwe, terwijl die voor gerst en haver
eveneens boven het gemiddelde lag.
In de Verenigde Staten leverden de graangewassen in
1951 eveneens een ruim beschot. Aan broodgraan 29,5
mln ton (v. j. 30,1) en aan voedergraan 103,4 mln ton
tegen 110,7 mln ton in 1950. Dat is dus wel wat minder dan
het jaar daarvoor, maar niettemin toch nog 27 pCt meer
dan het gemiddelde van de jaren 1923-1932. Wel een be-
wijs, hoezeer de Noordamerikaanse boeren de graanpro-
ductie in de ]aatste jaren hebben weten op te voeren.
,,Onze gewassen zijn gedurende de laatste tien jaar be-
gunstigd door goede weersomstandigheden”, aldus ver-
klaarde J. H. Richter van het Amerikaanse Departement
van Landbouw tijdens een op 16 Juli 1951 gehouden toe-
spraak, ,,en daarop kunnen wij voor de toekomst niet
altijd rekenen”.
Niettemin, de verwachtingen van begin Mei over de
tarwe-oogst 1952 in de Verenigde Staten luiden heel gun-
stig. Waar dit land en Canada samen meer dan 80 pCt
van de wereldexport van tarwe leveren, ziet het er met het broodgraan nog zo slecht niet uit.

**

Opmerkelijk zijn, daarbij vergeleken, de wel zeer pes-simistische verwachtingen,, althans van officiële Neder-
landse zijde, omtrent de mogelijkheid om buiten-
landse veevoeders aan te kopen. Waarbij reeds een half
jaar van tevoren een verlaging van de veevoederrant-
soenen met 10 pCt voor het winterseizoen
1952/53
wordt
aangekondigd

Dat de internationale voedermarkt lang niet zo ruim
is voorzien als voor 1940, is een bekend feit. Het groten-
deels wegvallen van de uitvoer – voornamelijk van de
eiwitrjke, oliehoudende zaden – uit het Verre Oosten,
het verdwijnen van graanlanden als Roemenië en Honga-
rije achter het ijzeren gordijn en de teleurstellende oogsten in Argentinië
zijn
daarbij belangrijke factoren. Het gevolg
is, dat de Westeuropese landen voor hun graanbehoefte
veel meer dan vroeger op de dollarlanden zijn aangewezen
en vanwege het geringere aanbod en door het gebrek aan harde valuta veel minder veevoeder iniporteren dan in de
jaren voor 1940.
Natuurlijk wordt er allerwege naar gestreefd om op
eigen bodem de produétie van veevoeder uit te breiden.

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

543

Het is goed om van de nood een deugd te maken en even-
eens om voor het veevoer niet zo van het buitenland
afhankelijk te zijn. Dat bij de opvoering van de productie
van veevoeder van eigen bodem reeds grote vorderingen
zijn gemaakt, is zeker. Duidelijk blijkt het hieruit, dat bij
een veel kleinere voederimport de Nederlandse veehouderij
in 1950 en in 1951 meer melk produceerde dan in de jaren
v66r 1940.

Maar of het thans, nu er enige daling op de Noord-
amerikaanse graanmarkten valt waar te nemen en Dene-
marken de rantsoenering van veevoeder zelfs opheft,
noodzakelijk is de rantsoenering hier te lande niet alleen
te handhaven, maar zelfs te verscherpen, is moeilijk te
begrijpen. Dat zou er op lijken, dat de Overheid, die tegen-
woordig de enige importeur van veevoeder is, daarmede de
boeren tot nog verdere zelfvoorziening zou willen dwingen.
Een streven, waarbij de Overheid niet alleen sterk in het
boerenbedrijf ingrijpt, maar ook een grote verantwoor-
ding op zich neemt Want er zijn nu eenmaal grenzen.

Het gaat niet zo vlug om de veevoederproductie vérder
op te voeren. Het vraagt in ieder geval meer arbeid en vaak
ook meer kapitaal, wat niet steeds beschikbaar is. De
afhankelijkheid van de natuur wordt ook groter. Bij een
grote veestapel, die grotendeels op eigen bodem is aange-
wezen, zou een droge zomer *catastrophaal kunnen zijn.
En dan is er nog dit, dat de zeifverbouwde veevoeders
vaak laboreren aan een gebrek aan eiwit. Bij voldoende krachtvoer is niettemin nog een goed rântsoen samen te
stellen. Is dit er niet, dan is er alle kans op een minder
doelmatige veevoeding, vooral, wanneer de producten
van eigen bodem .niet op voederwaarde zijn onderzocht.
In ieder geval, de teruggang in enkele landen van de melk-
opbrengst en van het aantal fokvarkens in 1951 geeft te
denken. Het ziet er dan ook naar uit, dat de productie van
de Westeuropese veehouderij over haar top heen is
,
zodat
een kleiner aanbod van zuivelproducten en van varkens
in de lijn der verwachtingen ligt.

Voorburg.

Ir M. K.
HYLKEMA.

.’

Argentinië – Het ,,Plan Econémico 1952″

De economische toestand van Argentinië is als gevolg
van de voortgezette inflatie en de ten dele daaruit, ten dele
uit de ongunstige weersomstandigheden voortspruitende
productievermindering, in de laatste jaren gaandeweg
slechter geworden
1).

In het hiernavolgende zal het Plan Econémico 1952,
waardoor de Regering zich voorstelt het verstoorde even-
wicht te herstellen, onder de loupe worden genomen.
In zijn radiorede van 18 Februari ii. heeft President Peron
dit plan aan het volk bekend gemaakt. De President begon met erop te wijzen, dat dank zij de
bereikte economische onafhankelijkheid (tot stand ge-
bracht door de aflossing der buitenlandse staatsschulden,
de vorming en aankoop van een eigen lucht- en koopvaardij-
vloot, de aankoop van het spoorwegwezen uit buitenlands
bezit, e.d.) het mogelijk was geweest gedurende zijn eerste vijf-jarige bewindsperiode de talrijke sociale verbeteringen
door te voeren en de 76.000 openbare werken tot uitvoe-
ring te brengen, welke zullen bijdragen tot de toekomstige
economische welstand van het land. Hij wees er verder op,
dat dit alles bereikt werd, zonder dat iemand zich opof-
feringen had moeten getroosten.
Echter ontstonden reeds in 1949 deviezenmoeilijkheden,
voornamelijk als een gevolg van de ontwikkeling van de
internationale toestand (daling van de prijzen van de voor

naamste Argentijnse uitvoerproducten op de wereldmarkten,
de door het Verenigd Koninkrijk genomen maatregelen,
waardoor conversie van ponden in dollars onmogelijk
werd, en de discriminatie ten aanzien van Argentinië bij de uitvoering van het Marshall-plan).
De in 1949 ingezette politiek tot bevordering van land-
bouw en veeteelt, tot rationalisatie en beperking van de
openbare uitgaven en de maatregelen tot prijsbeheersing
leken in 1950 aanvankelijk tot het gewenste resultaat te
leiden, maar in de loop van 1951 werd dit aanvankelijke
succes teniet gedaan door de prijsstijging van de voor
Argentinië meest noodzakelijke invoerartikelen, de , ,stock-
piling”-politiek van de Verenigde Staten en door de ma-
noeuvres (aldus letterlijk) van de Internationale Grondstof-
fen Conferentie. Naast deze uit internationale verschijnselen voortsprui-
tende factoren, noemde de President als interne oorzaken:
de grote droogte van de laatste twee jaren, de voortdurende
toeneming van de binnenlandse consumptie en de geleide-
lijke vermindering van de productie.

Het komt ons voor, dat hier wel sterk de nadruk werd

‘)
zie: ,,Wijziging in Argentinië’s economische politiek?” in ,,E.-5.B.”
van 25 Juni 1952, blz. 487.

gelegd op de verschijnselen, die van buitenaf bijdroegen
tot de huidige moeilijkheden en dat te weinig werd ingegaan
op de binnenlandse oorzaken. Met de vermelding, dat de binnenlandse productie is teruggelopen, is niet de eigen-
lijke oorzaak -van het kwaad bloot gelegd. Interessanter
ware het geweest in deze rede te mogen vernemen, welke
oorzaken – naar het ordeel der Regering – tot de ge-
noemde productieverminderi ng hebben geleid. –
In de radiorede kwam duidelijk tot uiting, dat de Re-gering niet voornemens is door het aantrekken van een
buitenlandse lening de moeilijkheden tot oplossing te
brengen, aangezien hierdoor ‘de bereikte economische
onafhankelijk in gevaar zou worden gebracht. Men wenst
de moeilijkheden uit eigen kracht, door interne maat-
regelen dus, te overwinnen. Hiertoe is nodig: een verhoging
van de productie, een versobering in het verbruik en de
bevordering van het sparen. indien het gelukt de productie
met 20 -pCt op te voeren en het binnenlandse verbruik
te beperken, zal de uitvoer kunnen toenemen en minder goederen moeten worden ingevoerd, en hierdoor zal
aldus het

plan – het deviezenvraagstuk zijn opgelöst,
een stap gezet zijn in de richting van infiatiebestrijding
en de kapitaalvorming toenemen.

Ter bereiking van deze doeleinden worden de volgende
maatregelen aangekondigd.
Ten aanzien van de landbouw zal worden voortgegaan
met het mechanisatieprogramma en met de politiek om
tijdig de prijzen bekend te maken, waartegen de Regering
(het I.A.P.J.) de producten wenst op te kopen. Bij de vast-
stelling dier prijzen zal rekening worden gehouden met’ het
aan de landbouw eigen risico en met een voldoende winst-
marge. Tegelijkertijd werden de voor de
1952/53
campagne
geldende opkoopprjzen aangekondigd. Deze zijn de
volgende (tussen haakjes worden de yoqr het voorgaande
seizoen geldende prijzen vermeld):
tarwe pes. 50 (37), lijnzaad pes.
65
(50), haver pes. 38 (25,50)
gerst pes. 43 (29,50) en rogge pes. 42 (28), alles per quintaal.
Teneinde de exploitatiekosten niet onnodig te doen
stijgen, werd bepaald, datlandbouwmachines en hun onder-
delen ingevoerd kunnen worden tegen depreferentiële koers van pes. 7,50 per dollar. Tot dusverre werden de landbouw-
producten afgerekend tegen deze koers, maar moesten de benodigde machines enz. tegen veel ongunstiger koersen
worden ingevoerd. De voorschriften, waarbij de arbeid
van familieleden verboden of beperkt werd, zullen worden herzien en het zal de landbouwer weder worden toegestaan

zijn product met eigen transportmiddelen te vervoeren.
De veeteelt zal gestimuleerd worden door de aanschaf-

544

ECOiVOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

fing van fokvee van hoge kwaliteit. Jonge beesten zullen
niet meer mogen worden geslacht. Gedurende een dag per
week zal de slacht worden verboden, terwijl de slacht-
opbrengst van een andere dag uitsluitend voor de uitvoer
mag worden bestemd. Een dag per week zal geen vlees
of vleesproducten mogen worden verkocht, terwijl de
hotels enrestaurants die dag een vleesloos menu moeten in-
voeren. Maatregelen zullen worden getroffen om een vol-
doende vistoevoer op die dag te verzekeren. Voorts werd
een reorganisatie van de koelhuizen in het vooruitzicht
gesteld. De verkoop van vis en het vistransport zal worden
gerationaliseerd.

De mijnbouw (speciaal wat betreft de voortbrenging
van de critische materialen zwavel, wolfram, berylium,
lood en zink),de petroleumwinning en de steenkolenpro-ductie zullen krachtig worden bevorderd.

Wat betreft de industriële productie werd aangekondigd,
dat voor de vestiging van nieuwe industrieën voortaan een
vergunning vereist zal worden. Er zal naar worden gestreefd

het brandstoffen- en materiaalverbrujk zo veel mogelijk
te rationaliseren, waarbij de tot dusverre uit het buiten-
land betrokken goederen, indien mogelijk, zullen moeten
worden vervangen door het nationale product.

Ter bevordering van de uitvoer zal een beperking van
de binnenlandse consumptie worden gepropageerd. De
exportquota van bepaalde artikelen zullen worden verhoogd
ook al zou, hierdoor een beperking van het binnenlands
verbruik noodzakelijk zijn. Ten aanzien van de wissel-
koersen werd medegedeeld, dat het bestaande stelsel van
meervoudige wisselkoersen op het huidige peil zal worden
gehandhaafd, maar dat de mogelijkheid wordt geopend
voor bepaalde artikelen een oplossing te vinden binnen-het
kader van het bestaande stelsel. Wat hiermede werd bedoeld
bleek duidelijk daags na de redevoering, toen werd vast-
gesteld, dat bij de uitvoer van kaas, boter en caseïne de
opbrengst voor een deel tegen de preferentiële koers van
7,50 per dollar en voor het overige deel tegen de zgn.
vrije koers (ongeveer 14) zal worden afgerekend. Enige
tijd daarna werd varkensvlees van de basiskoers van pes.
5
per dollar overgebracht naar de categorie goederen, welker
exportopbrengst tegen de preferentiële koers van 7,50
wordt verrekend.
Het komt ons voor, dat nog voor vele andere artikelen
dergelijke maatregelen nodig zullen zijn, daar in het alge-meen gesproken de verhoging van het binnenlandse prijs-
peil een der voornaamste belemmeringen voor de export
vormt.
Om de invoer tot het uiterste te beperken, zal in de eerste
plaats een inventarisatie plaatsvinden van de voornaamste
invoerartikelen. Nadat aldus de voorraden bekend zijn,
zullen de goederen, welke door de handel uitsluitend met speculatieve doeleinden worden aangehöuden, onteigend
worden. Ook de fabrikanten, die over hogere voorraden
beschikken dan normaal, lopen dit risico. Goederen, welke
bij de kettinghandel worden aangetroffen, zullen in be-
slag worden genomen.
De reeds bestaande politiek van credietbeperking, resp.
selectieve credietverlening zal krachtig worden voortgezet,
terwijl het sparen zal worden bevorderd door een verho-
ging van de rentevoet en door verhoging van het maximum
rentedragende bedrag.
Wat de maatregelen tot beheersing van het prijspeil
aangaat, werd het volgende verklaard.
De bestaande prijscontrôle zal worden geperfectionneërd,
speciaal ten aanzien van de artikelen, welke op de kosten
van het levensonderhoud een grote invloed uitoefenen,
waarbij tevens de overbodige tussenhandel zo veel mogelijk
zal moeten worden geëlimineerd. Deze maatregelen zullen elastisch worden toegepast voor zover het de prijsvorming
bij de producent betreft, terwijl de contrôle op de handel
zal worden verscherpt. Men hoopt hierdoor enerzijds de
productie aan te moedigen en anderzijds de distributie-

kosten zo laag mogelijk te houden. De tot dusverre be-
staande subsidies zullen geleidelijk worden afgeschaft of
verminderd en de prijzen van de daarvoor in aanmerking
komende goederen zullen voortaan op een economisch
verantwoorde basis worden vastgesteld. De eerste uitwer-king van deze maatregel heeft zich reeds geopenbaard als
een sterke verhoging (van 30 tot 100 pCt) van de transport-
tarieven (het vervoerwezen leverde tot dusverre grote ver-
liezen op en hier was dus sprake van een verkapte subsidie)
en van de broodprjzen, welke door een subsidie op de
prijs van het meel voor binnenlandse consumptie kunst-
matig laag waren gehouden.
Voor de schaarse en zgn. critische materialen zal een
rantsoenering worden voorbereid.
Een zeer belangrijk onderdeel van de radiorede was dat,
waarin de maatregelen werden aangekondigd tot herstel
van het verbroken evenwicht tussen loonpeil en prijsniveau.
Over de gehele lijn zal een loonsverhoging worden ingevoerd
waarbij de volgende grondslag in acht zal worden genomen.
Lonen en salarissen, welke in 1949 de pes. 800 (per
maand) niet overschreden, worden met 60 tot 80 pCt
verhoogd, die welke in dat jaar 800 tot 1.000 pesos beliepen,
worden met 40 tot 60 pCt verhoogd, terwijl de lonen en
salarissen, welke in 1949 pes. 1.000 te boven gingen, met
40 pCt zullen worden verhoogd. Alle sedert 1949 gegeven
loonsverhogingen zullen van de aldus berekende per-
centages in aftrek mogen worden gebracht. Opgemerkt
dient te worden, dat in 1949 vrijwel alle arbeiders minder

dan 800 pesos per maand verdienden. Bedrijfstakgewijze zullen deze loonsverhogingen col-
lectief tussen de arbeidersorganisaties en de vertegen-
woordigingen der werkgevers worden overeengekomen.
De aldus herziene lonen zullen worden bevroren en van
1 Maart 1952 af in werking treden. Bij een later gepubli-
ceerd besluit werd echter bepaald, dat de verhoging over
de n2aand Maart niet de arbeider individueel zou toevallen,
maar dat zij moet worden afgedragen ten dele aan de
Fundaciôn de Obra Social Eva Peron en voor het overige
gedeelte aan de vakverenigingscentrale (C.G.T.) en aan de
betreffende vakvereniging.
Inmiddels zijn vrijwel al deze collectieve loonsverho-
gingen tot stand gekomen. Gemiddeld variëren zij_van 20
tot 30 pCt van het op 1 Januari jl. geldende loon. Ook de
inkomens van het overheidspersoneel – schoon niet ge-
noemd in de radiorede – werden verhoogd. Hier bedraagt
de minimum toegekende verhoging 200 pesos per maand.
Tevens werd bepaald, dat een toeneming van het ab-
solute winstbedrag van industrieën slechts zal zijn toege-
staan, indien deze voortspruit uit kostprijsverlagingen ten-
gevolge van een meer rationele productiewijze. In ver-
band hiermede werd een beroep gedaan op de werknemers-
en werkgeversorganisaties om alles te vermijden, dat een
productieverhoging in de weg zou kunnen staan.
Van geheel andere aard was de mededeling, dat voortaan
slechts inimigratievergunning zal worden verleend aan
landarbeiders en gespecialiseerde technici,- terwijl maat-
regelen zullen worden genomen om te voorkomen, dat deze
immigranten zich in de grote steden gaan vestigen:
De woningbouw zal worden bevorderd door een meer rationeel gebruik en een betere distributie van bouwma-
terialen, waarbij aangekondigd werd, dat de openbare
werken tot het strikt noodzakelijke zullen worden beperkt,
teneinde zowel materiaal als werkkrachten zo veel mogelijk
voor de woningbouw te bestemmen. Luxe-bouw zal worden
tegengegaan, terwijl de bouw van huizen, die niet als
permanente woning bedoeld zijn (bijv. week-endhuizen)
zal worden verboden. –
Onteigeningen ten algemenen nutte zullen worden be-perkt, en elk geval moet door het Congres worden goed-
gekeurd. Bij de openbare werken zal de grootste zuinig-
heid moeten worden betracht.
Als slot van deze belangrijke rede- wees de President er

16 Juli 1952

ECONOMiSCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

545

op, dat de beperking van het verbruik, de vermijding van verspilling en de bevordering van het sparertook tot uit-
drukking zal moeten komen in het particuliere gezinsleven.

Tot zover het plan 1952. Bij het bestuderen van het om-
vangrijke samenstel der aangekondigde maatregelen kan
men zich niet aan de indruk onttrekken, dat wij hier staan
voor een radicale wijziging in de door de Regering gevoerde
economische politiek. De tot dusverre bewust gevoerde
infiationistische politiek schijnt plaats te maken voor een
beheerst en in langzaam tempo door te voeren deflatie-
proces. Indien deze maatregelen overeenkomstig de in het
plan opgenomen richtlijnen zullen worden uitgevoerd
hetgeen in grote mate zal worden bepaald door de vraag
of de medewerking van alle betrokkenen kan worden ve’r-

kregen en of de Regering een afdoend contrôle-apparaat
zal weten op te bouwen – kan ongetwijfeld een verlichting
van de tegenwoordige toestand worden tegemoet gezien.
Hoofdzaak blijft daarbij of het de Regering zal gelukken
de landbouw en veeteelt, tezamen de sleutels tot Argentinië’s
welvaart, weder tot bloei te brengen. Uiteraard is het thans
nog te vroeg deze vraag te beantwoorden. Maafregelen,
de landbouw en veeteelt betreffende, plegen eerst na geruime
tijd tot hun recht te komen.
Wel kan worden vastgesteld dat, mede dank zij de grote.
bekendheid die door de officiële propaganda aan dit plan
wordt gegeven, de ernst van de toestand is doorgedrongen
tot grote lagen van de bevolking, die tot dusverre in een

(ongemotiveerde) haussestemming leefden.
De door de opheffing van de subsidies noodzakelijk
geworden verhogingen van goederen en diensten (brood,
ransport, e.d.), gepaard aan een prbpaganda voor een

beperking van het verbruik en voor een uitstel van alle
niet hoogst noodzakelijke aankopen, hebben reeds geleid
tot een zekere stagnatie in de kleinhandel, welke zich vooral
in de textielbranche doet gevoelen.
Deze statie in de afzet, gepaard aan de grote liqui-
diteitsmoeilijkheden, waaronder o.a. ook de textielfa-
brikanten gebukt gaan, deden reeds een vraagstuk ont-
staan, dat allerwege de aandacht heeft getrokken. Een
aantal belangrijke textielfabrikanton deed nI. de Regering
weten, dat zij zich genoodzaakt zagen binnenkort een
deël hunner arbeiders te ontslaan, waarop de Regering
prompt liet bekend maken, dat beperking van de productie
door haar als sabotage van het plan 1952 zou worden ge-
interpreteerd, met alle nadelige gevolgen welke de sabo-teurs zouden kunnen treffen. Indien het werkelijk onmo-
gelijk zou blijken bij vermindering van de afet de arbeiders
te ontslaan, zouden we een soort verkapt-werkloosheids-
probleem mogen tegemoet zien, waarvan de lasten door de
meëst getroffen bedrijven zouden moeten worden gedragen.
Zoals echter gezegd, het is nog te vroeg om te oordelen
over de uitwerking van het Plan Econômico 1952.
Wel blijkt uit de inmiddels gepubliceerde niet-officiële

cijfers omtrent de kosten’ van het levensonderhoud in
April 1952, dat deze nog steeds stijgende zijn, zij hetdan,
dat de kosten van de kledingvoorziening (speciaal wat
wollen goederen betreft) in vergelijking met December 1951
een kleine daling te zien geven.
Een definitief oordeel kan echter slechts over geruime

tijd worden gegeven. Ondertussen zal de Regering voor de
moeilijke en ondankbare taak gesteld zijn het plan 1952 in zijn geheel tot uitvoering te brengen.

Buenos Aires. ‘

J. E. S11NOSA CATTELA.

Economische kroniek van Indonesië

(2e kwartaal
1952)

Nog schijnt de kentering niet voorbij te zijn. Het blijft
broeierig. Zweetdruppels groeien tot stroompjes. Het is
niet door de tropenhitte alleen. Ook de taak U in kort
bestek een idee te geven van de economische problemen,
waarmede Indonesië dit kwartaal worstelde, is debet aan de rnicro-zondvloed waaraan Uw kroniekschrijver poogt
te ontzwemmen. De tragiek is, dat naarmate hij zich meer
inspant, de vloed groter wordt. De hoop is op de tijd dat
de avond het land weer wat koelte zal brengen. Tot zolang
voortdurend kans op onweer en zware, plaatselijkë buien.
De klimatologert hier hadden het anders verwacht. Het
schijnt dat, ze de invloed van rode zonnevlekken onder-
schat hebben. Hoe lang ze nog atmosferische storingen zul-
len geven is moeilijk te voorspellen.

9 Mei: regeringsverklaring op het programma van het

Kabinet Wilopo;

Algemene parlementaire beschouwing in eerste termijn;

3 Juni: regeringsantwoord op deze algemene beschou-
wing;

Algemene beschouwing in tweede termijn;

19 Juni: regeringsantwoord op de tweede beschouwing.

Een beschrijving, die aan deze belangrijke gedachten-
wisseling de alindacht zou schenken die zij waard is, zou
op zich zelf reeds meet ruimte vragen dan Uw kroniek-
schrijver ter beschikking staat. Hij troost zich met de ge-
dachte, dat hij dank zij de Nederlandse pers de belangrijkste
punten uit de discussie, bekend mag veronderstellen. Hij
put er de moed uit een Vrij willekeurige en subjectief ge-
kleurde keuze te doen met betrekking tot die aspecten,
waarop in deze kroniek nog eens de aandacht zal worden

gevestigd.

In de eerste plaats dan: het begrotingstekort voor 1952.
Vier milliard rupiah bij een totaal der geraamde inkomsten
ad Rp. 9 mrd. Voorwaar geen kleinigheid. De tegenstelling

met het begrotingsjaar 1951, dat een surplus van Rp. 1
1
1,

mrd zou hebben opgeleverd, is wel heel scherp ‘).
Bezien we hoe de Regering aan dit bedrag gekomen is.

inkomsten:
in mln
Uitgaven:
in mln
Rp.
Rp.
Belastingdienst

, , , ,
2.089
,
,,Rouli,te”-uitgaven

(lees:
in- en uitvoerrechten
Gewone

Dienst)

on-
en accijnzen

•…
4.451
danks

uiterste

zuinig-
Overige
belastingen
8
heid, maximaal
7.750
Eenmalige-uitgaven
Totaal
belastingen
. . .

6.548
(lees:

Buitengewone
Bedrijven
242
Dienst)

,,Commitments”
Overige

gewone
ont-
der vorige Regering
3.800
vangsten

…………
158
Complementaire

kosten
bij die ,commitments”
458
Totaal

…………….
6.948
Salarisverhoging

ambte-
Deviezencertificaten
2.070
naren

…………..
500
Rijstaankoop

……….
500

Totaal generaal

……

9.018

Totaal generaal
……..
13.008

Is het perspectief van ‘s lands financiën inderdaad zo
somber?
Uit de toelichting van de Regering blijkt, dat de ,,com-
mitments” de voornaamste oorzaak zijn van het grote
begrotingstekort. Het zijn de bedragen, die de vorige

‘)
Merkwaardig is het, dat de effectenbeurs te Djakarta, die na langdurige
voorbereiding daags voor het regeringsantwoord in eerste termijn geopend
werd, zo traag op dit ontstellende cijfer reageerde. De koers van de 3 pct obli-
gaties R.I. 1950 – tot nu toe practisch het enige fonds svaarin handel wordt
gedreven – had zich in de loop van Mei op de vrije markt goed kunnen hand-
haven. Waarschijnlijk deed de verwachting van koersstijging na de beurs-opening haar invloed gelden. De eerste dagen na de opening was de koers
inderdaad aan de hoge kant, van 9 Juni af viel echter een scherpe daling te
constateren: 4Juni44, 9Juni 422, 10Juni41
j,
11Juni40. In erband hiermede
besloot het Bestuur van de Vereniging voor de Effeetenhandel op 12 en 13
juni geen notering te geven; de overweging daardoor pressie op de Regering
uit te oefenen om door inkoop haar aflossingsplicht op de lening na te komen,
schijnt hierbij ook een rol te hebben gespeeld. Sinds 16 Juni schommelt de
notering om een koers 391.

546

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

Regering aan verschillende ministeries heeft toegestaan
ter uitvoering van haar ontwikkelingsplannen. Merk-
waardig is het, dat over deze zo belangrijke post haast
niets gezegd werd; noch door de Regering,noch door het
parlement. Hoeveel duidelijker zou het inzicht niet ge-
worden zijn, indien een globaal overzicht was gegeven
van de sarnenstellende delen en van de bedragen, die dit
begrotingsjaar ten laste dezer ,,commitments” zullen wor-
den getrokken. Bij een realistischè beschouwing van het-
geen dit jaar nog tot uitvoering van de projecten gedaan zal
worden, zou er misschien nauwelijks 50 pCt van de Rp. 3.800
mln in de loop van dit jaar betaald behoeven te worden.
Hier staat tegenover dat de inkomsten wat optimistisch
geschat lijken. In de post ,,Ïn- en uitvoerrechten en accijn-
zen” is de belangrijke daling in de prijzen van rubber en
copra waarschijnlijk wel verdisconteerd. Het cijfer doet
vermoeden dat verlaging van’ het extra-uitvoerrecht op rubber (miv. 1 Juni van
25
op 15 pCt) en van het
gewone
uitvoerrecht (miv. 1 Juli van Rp.
0,554
op Rp. 0,41 p.
kg.) er nog niet (voldoënde) in verwerkt is. En in hoeverre
is rekening gehouden met het feit, dat niet alleen de prijzen
zijn gedaald (ook van importgoederen!) maar dat boven-
dien de -met het buitenland verhandelde goederenhoe-veelheden, zowel import als export, inkrimpen? Welke
invloed heeft de groeiende kans dat ook het extra-uitvoer-
recht voor copra verlaagd zal moeten worden, op het be-
grotingscijfer voor in- en uitvoerrechten gehad?
Ook de begroting van de inkomsten uit deviezencerti-ficaten (2 mrd) doet vragen rijzen. Op 11 Februari zei de
toenmalige Minister van Financiën, Mr Wibisono, dat hij
niet meet dan 1 mrd verwachtte uit de nabetalingen van
importeurs. Op
4
Februari werd het certificatensysteem af-
geschaft. Was er in Januari dan al 1 mrd aan deviezencer-
tificatenwinst binnengevloeid, had hij de nabetalingen te
laag geschat of is het cijfer van 2 mrd aan de hoge kant?
Het zou geen verbazing behoeven te wekken als het deficit
bij de nacalculatie 1 â 14 mrd lager werd dan nu is begroot.
Het blijft overigens nog voldoende groot om beangsti-
gend te zijn. Vooral indien we ons afvragen, wat het vol-
gend jaar te zien zal geven,
indien zich geen belangrijke
veranderingen ten goede voordoen.
Geen inkomsten meet
uit deviezencertificaten, lagere opbrengsten uit in- en uit-
voerrechten; de extra uitgaven door salarisverhoging
– hoewel nu onder de eenmalige uitgaven opgenomen –
zullen dan in de routine-uitgaven voortleven. Als er geen
belangrjjke
verbeteringen bereikt worden, zou de onder-
staande ,,begroting 1953″ meer kunnen zijn dan een waar-
schuwend voorbeeld voor kroniekschrijvers die uit de band willen springen.

mln

mln

Belastingdienst
…………
1.750

Routine-uitgaven
……….
8.000
In-en uitvoerrechter, en ac-

,,Commitments” uit 1951
….
1.000

cijnzen
………………
3.750

Complementaire kosten bij de
Bedrijven

…………….
250

,,commitments”
……….
p.m.
Overige ontvangsten
……..
150

5.900

9.000

De Regering zal alles wat in haar vermogen ligt doen om
intussen wèl belangrijke verbeteringen te bewerkstelligen.
Wat hulp van rijke relaties zou haar taak wel zeer verge-
makkelijken. Uit de bespreking van de buitenlandse po-
litiek blijkt, dat de Regering te dezer zake meer het hoofd
dan het hart zal laten spreken. Hoewel zij in het parlement
niet over een buitenlandse lening repte, zou zulks in de
eerste plaats een middel kunnen zijn om de dreigende in-flatoire tendenties en de daaruit voortvloeiende politieke
ontwikkeling tegen te werken
2).

Begrijpelijk is het standpunt van de Regering ,,dat het
voor het ogenblik onverantwoordelijk is een absoluut slui-
tende begroting te wensen, die een grote bezuiniging

)
Bij de beoordeling van te verwachten deficitten ware wel in het oog te
houden, dat bij een verhoogde veiligheid en betere transportmogelijkheden de
,,T” uit Fisher’s formule hier gemakkelijk stijgen kan, zelfs al zou het maat-
schappelijk product niet groter worden. –

op alle gebied oplegt”. Nièt zonder voorbehoud is de stel-
ling te aanvaarden, dat ,,er hoegenaamd geen bezwaar
tegen uitgaven bestaat, welke het constructievermogen of
de productiviteit in de mâatschappij verhogen, hoewel
hierdoor het deficit in de staatsbegroting zal toenemen”.
De betekenis van de factor ,,tijd” is volkomen verwaar-
loosd in deze uitspraak.
Ten onrechte hadden sommige parlementsleden uit de
beschouwing over het begrotingstekort afgeleid, dat de
Regering niets voor drastische bezuinigingen voelde.
Wat euphemistisch antwoordde de Regering dat ,,het meet
dan vroeger nodig is
verspilling te voorkomen
en dat
overal, waar het mogelijk is, bezuinigd wordt”
3).
Met de
uitvoering van het eerste deel van dit plan is reeds een be-
gin gemaakt. ,,Strenge contrôle op de uitgaven voor de
naar het buitenland af te vaardigeh delegaties, op de geld-
verspilling in verscheidene regefingsapparaten”, op de
verspillingen met betrekking tot regeringsvoertuigen ed.
Het is een snel en goed begin; volgens het spreekwoord de helft van het werk. Helaas zegt het niet, hoe ook de andere
helft snel te beëindigen is.
De Regering zoekt er nog naar. Voor ,,het vaststellen
van de in de toekomst te nemen concrete maatregelen
voor het

voeren van ‘s lands financieel beleid” heeft zij
,,nog enige tijd nodig alvorens zij haar mening in deze
kenbaar kan maken”. Dit respijt zij haar gaarne gegund.
Het is waarlijk geen geringe opgaaf maatregelen te be-
ramen die een verder afglijden van de economie van Indo-
nesië zouden kunnen voorkomen. De huidige Regeritig is
zich duidelijk bewust van de onverbrekeljke maar hier
moeilijk te doorgronden samenhang tussen de verschillende
sectoren van het maatschappelijk leven. ,,Het ligt in haar
voornemen
meer dan ooit
rekening te houden met de we-
derzijdse innige band tussen het financiële en het econo-mische terrein”.
De reeds in bewerking zijnde herziening van de over-
gangsbelasting – (ongeveer de Nederlandse inkomsten-
belasting) en van de vermogensbelasting zo nadrukkelijk
als een uitvloeisel van dit voornemen te noemen, was
echter minder gelukkig. Het tarief dezer belastingen, nog gebaseerd op de voor-
oorlogsé inkomens- en vermogensveroudingen, was een
atavisme geworden. Op grond hiervan was herziening vol-
doende verdedigbaar. Jn’het bijzonder bij de in Indonesië
bestaande omvang der belastingontduiking
4)
is het te
betwijfelen, of de Regering sterker kwam te staan met de
opmerking, dat de herzieningen ten doel hebben ,,wijzi-
gingen aan te brengen welke op zich zelf een aantrekkings-
kracht zullen vormen en nuttig zullen zijn voor het inten-
siveren en het bevorderen van economische activiteiten,
vooral de productie-activiteit in de maatschappij”.
Of het gestelde doel bereikt zal worden is op zijn best
genomen qnzeker. Het zelfde kan gezegd worden met
betrekking tot de verhoging met 20 pCt der ambtelijke
salarissen. ,,De overweging dat demoralisatie van het
regeringsapparaat dient te worden voorkomen heeft het
zwaarst gewogen. . .” ).

‘) Wat in een concrete situatie verspilling moet worden genoemd is niet altijd
scherp aan te geven. In Nederland niet en hier nog minder. Menig Europees hoogwaardigheidsbekleder zal zich in de uitoefening van zijn functie zwaar
geremd gevoelen als hij niet passend” voor de dag kan komen, veel sterker
en algemener is hier de arbeidsbereidheid en de arbeidsprestatie mede afhan-
kelijk van de mate waarin ,,sfeer en decor” overeenkomen met hetgeen men
çassend acht.
‘) De groep Indonesische studenten, die dezer dagen naar Nederland ver-
trok om aan de Belastingacademie te Rotterdam tot belastingdeskundigen
1e-worden opgeleid, zal straks wèl gelegenheid hebben te bewijzen, dat de
offers die het land zich nu voor hen getroost, niet tevergeefs zijn gebracht.
‘) Ook hier was de lag” in de aanpassing van de ambtelijke salarissen aan
de lonen in het particuliere bedrijfsleven ets aan de ontwikkeling van de kosten
van levensonderhoud al eer, voldoende argurrent geweest. Deze salarisver-
hoging zal de ,,gevluchte” ambtenaren niet doen terugkeren. En de op het verkeerde pad geraakte blijvers niet automatisch hun leven doen beteren.
Wie eenmaal ,,ikan mas” (ikan mas: een graag gegeten karpersoort met goud-
achtige schubben. Letterlijk: ikan vis, maa = goud) bij de rijsttafel gewend
is, kan heel moeilijk zonder. De zin van de salarisverhoging ligt daarin, dat eerst als de Overheid redelijke lonen betaalt, zij moreel sterk komt te Staan
in het krachtig corrigeren van hen die de spelregels overtreden.

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

547

De onzekerheid over het practische resultaat drukt ook
haar stempel op de waardering van de andere plannen
op financieel en economisch terrein: importbeleid afge-
stemd op de industrialisatiepolitiek; waken voor de belan-
gen van consumenten bij goedkope importgoederen ener-
zijds en bescherming van de binnenlandse (vooral textiel-)
industrie anderzijds; financiële en andere steun aan ge-
zonde en betrouwbare nationale handelsorganisaties; be-
vordering van en steun aan coöperatieve bedrijfsvormen;
credietfaciliteiten speciaal voor het Indonesische klein-
en middenbedrijf; ontwikkeling der particuliere Indone-
sische banken; vergroting van het kapitaal der door de
Regering geschapen credietinstellingen en verbetering van
haar werkwijze; samenwerking met buitenlands kapitaal
en buitenlandse deskundigen waar zulks nodig is; enz.
Het zijn geen nieuwe geluiden; slechts varianten op een
thema dat in de loop van zeven jaar door dertien ministe-
ries tot de huidige omvang is uitgewerkt. Vernieuwing kan
de Regering brengen in de wijze waarop zij dit zware pro-
gramma aanpakt. Gelukkig onderschat zij de moeilijk-
heden niet. Zij heeft althans met nadruk gewaarschuwd
tegen een ongemotiveerd optimisme. ,,Men mag van de voorgenomen maatregelen op economisch gebied… niet
op korte termijn resultaat verwachten”. Blijkbaar heeft
de Regering zich wel gerealiseerd dat een dergelijke uitbouw
van de organisatie van het economisch léven tijd kost;
meer tijd kost naarmate het tekort aan geschoolde man-
kracht nijpender is..
De wens zo spoedig n’iogelijk in dit tekort te voorzien,
is een van de redenen ter verklaring van de grote activi-
teit zowel van particulieren als van de Overheid op het ge-
bied van het hoger onderwijs
6
). Het schijnt dat de poli-tieke situatie geleidelijk een meer zakelijke bespreking toelaat van de zo delicate questie van de noodzakelijke
talenkennis voor het volgen van hoger onderwijs. Het
middelbare vakonderwijs krijgt echter nog lang niet de aandacht die het verdient. Zo dreigt de wanverhouding
tussen academisch en middelbaar geschoold personeel
voort te duren en de afstand tussen doen en zeggen eer
toe dan af te nemen.
De Regering heeft de vooruitzichten niet gunstiger willen
voorstellen dan ze zijn. Duidelijker nog dan uit het vorige blijkt dit uit het volgende citaat: ,,Onze economische situ-
atie is slechts een aspect van onze sociale situatie in het
algemeen. De moe1ijkheden, waarvoor wij ons thans ge-
steld zien, staan voor het merendeel met elkaar in verband.
Het zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn de economische
omstandigheden te verbeteren, indien er geen veiligheid
heerst, geen politieke stabiliteit en indien er niet voldoende
transport- efi communicatiemiddelen zijn”. En indien aan
deze voorwaarden voldaan is, dan wel? Ja, dan is er een
moge!jjkheid,
mits de ruilvoet voor Indonesië op de wereld-
markt niet ongunstiger wordt en mits… onder politieke
stabiliteit, ook een ,,balance
of
power” tussen werkgevers
en werknemersorganisaties
wordt verstaan. Om dit evenwicht van krachten te kunnen bereiken zal
de Regering belangrijk minder toegevend moeten zijn je-
gens de vakverenigingen dan tot nu toe het geval was.
Elke prikkel tot verhoging van de productiviteit verliest
haar stimulerende werking, zodra de ondernemer ver-
wacht dat een verbetering in de rentabiliteit al heel spoedig
gevolgd wordt door eisen tot verhoging van lonen, die
uiterst moeilijk zijn neer te drukken indien het getij keert.
Onder
dergelijke
omstandigheden is er nauwelijks op enige
investeringsactiviteit te hopen en zeker niet in de zozeer
gewenste sector der loonintensieve industriële bedrijven.
De huidige Regering heeft duidelijker dan een der vorige
de grenzen aangegeven waarbinnen het streven der geor

ganiseerde arbeiders naar lotsverbetering verenigbaar is
6)
In deze verslagperiode over slechts 3 maanden berichten over de oprich-
ting van een Universiteit in Surakarta (met een medische en economische
faculteit), een economische faculteit in Makassar en de opening van een
medische faculteit aan de Universiteit van Medan op 17 Augustus as.

met het algemeen belang. Zij heeft de arbeiders met klem herinnerd ,,aan de grote verantwoordelijkheid, die op hen
rust”; zij heeft er op gewezen ,,dat groepen die alleen ab-
surde eisen stellen of belachelijke bedreigingen uiten.
een groot gevaar voor ons welzijn in de toekomst vormen”.
Helaas staat de vakbeweging overwegend onder extreem
linkse, vaak comn

iunistische, leiders, die tot nu toe te
veel en te gemakkelijk succes hebben kunnen boeken.
Het aantal arbeidsgeschillen is in het afgelopen kwartaal
weer onrustbarend groot geweest. Wel hebben de plaat-selijke commissies – en in hoogste instantie de ,,centrale
commissie tot regeling van arbeidsgeschillen” – veel
nuttig werk kunnen doen, doch tegen een prijs die op de
duur niet te betalen is
7
). Misschien kon de Regering niet
riskeren de vakverenigirigen al te veel teleur testellen, zo-
lang het parlement zijn vertrouwen in het nieuwe kabinet
nog niet had uitgesproken. Sterker staat ze- nu ze vertrou-
wen gekregen heeft. Een krachtige politiek is eerst mogelijk
als het parlement niet bang is de Regering ook te steunen,
indien haar beslissingen door . de vakverenigingen niet
geapprecieerd zouden worden. Misschien zal het dan straks mogelijk zijn de bestaande
voorwaarden voor ontslag te verzachten. De voorwaarden,
waaraan een werkgever thans moet voldoen om toestem-
ming tot ontslag te krijgen, zijn bijzonder zwaar. Hij
bedenkt zich wel tweemaal eer hij er toe overgaat het aan-
tal werknemers uit te breiden, waarvan er vele misbruik
maken van de bescherming die hen met de regeling van het
ontslag werd gegeven.
,,Alleen als de ganse gemeenschap actief medewerking
verleent om de juiste sfeer te scheppen om het productie-
proces zo ongestoord mogelijk te laten ontwikkelen, zal het doel (gezonde staatsfinanciën en enige economische
stabiliteit) bereikbaar zijn” sprak Wilopo enkele ogenblik-
ken voor zijn kabinet het vertrouwen van het parlement
verwierf.
Zô pessimistisch had hij niet behoeven te zijn. Bij een
eenvoudig en krachtig beleid en met medewerking van een
sterk gezagsapparaat is – ook als niet de ganse gemeen-
schap actief medewerkt – het niet ongemotiveerd te hopen,
dat er eens verbetering zal komen in de nu zo kommervolle
omstandigheden van Indonesië.

Djakarta.

Prof. Dr A. KRAAL.

‘) Een uitstekend overzicht van ,,Het ontstaan, de ontwikkeling en het
optreden van de vakbeweging in Indonesië” en de houding van de Indonesi-
sche Regering tegenover de vakbeweging, geeft Mr H. J. van wijnmalen in
zijn ,,aantekeningen” daaromtrent, die opgenomen zijn in het tijdschrift
,,Tndonesië” van Maart en April 1952 (Uitgave W. van Hoeve, ‘s.Grayenhage),

BOEKBESPREKINGEN

Dr P. L. van der Velden:
De Nederlandse baksteenindus-
trie. Beschouwingen over haar interne en externe orgal)isatie. Drukkerij en uitgeverij J. W. van der
Wiel & Co, Arnhem
1952,
209 blz.,
fl0,75.

De baksteënindustrie vormt een gebied, dat voor buiten-
staanders zeer moeilijk toegankelijk is, ten dele door de
Vrij gecompliceerde techniek, welke in hoge mate afhanke-
lijk is van natuurlijke factoren en voorts doordat litera-
tuur over dit onderwerp uitermate schaars is.
De inmiddels ‘tot hoogleraar te Djakarta benoemde
auteur neemt in zijn thans in boekvorm verschenen disser-
tatie zijn materiaal in bewerking met het zeer uitgebreide
instrumentarium, dat de economische wetenschappen hem
versèhaft hebben. Zo wordt ruime aandacht besteed aan
edrjfseconomische, -organisatorische en markttechnische
facetten, terwijl deze problemen zowel in hun geografische
als in him historische betekenis worden uitgewerkt. Ver-
schillende vestigingsplaatstheorieën worden hier met de
feiten geconfronteerd.
Uitvoerig wordt ingegaan op het onderwerp productie-

548

ECONOMISCh-STA TISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

regeling in de baksteenindustrie, waartoe een onderzoek
w&dt ingesteld naar de sfructuur van de kostén enerzijds

en van de vraagfactoren anderzijds.
Uiteraard geeft dit werk tevens een uitvoerige beschrij-
ving van het technische protédé, met een aanduiding van
de verschillende keuzefactoren, welke men heeft, enerzijds
bij de aanwending van verschillende technieken, ander-
zijds bij de voortbrenging van verschillende eindproducten.
Belangrijke hoofdstukkèn zijn voorts gewijd aan be-
spreking van de optimale capaciteit en de bezettingsgraad
en aan de mogelijkheid en wenselijkheid van continulteit

van het productieproces en synchronisatie van de deel-

bewerkingen.
Op hoog wetenschappelijk niveau biedt dit werk veel,
dat voor de praktijk van groot belang is.

Rotterdam.

H. F. OOSTERHOLT.

De functie van de ondernemer in het huidige tijdsbestek. H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1952, 72 blz.,

f 3,60 ingen.

Op de Tweede Landdag voor Economen, gehouden op
Zaterdag 8 Maart 1952 te Utrecht, hebben Prof. •Dr J.
F. Haccoû, Prof. Dr J. F. ten Doesschate en Drs A. C. J.
Rottier een prae-advies uitgebracht over ,,De functie van
de ondernemer in het huidige tijdsbestek”. Deze inlei-
dingen, waarvoor grote belangstelling bestond, hebben
wij in ,,E.-S.B.” van 12 Maart 1952 in het kort weer-
gegeven en gecommentarieerd.
De prae-adviezen zijn thans met de daarop gevolgde

discussies in druk verschenen. Inleiders en debaters heb-ben door de ondernemersfiguur van alle zijden te belich-
ten veel bijgedragen tot verheldering van het door de Con-
tactcommissie van Academisch gevormde Economen tot
onderwerp voor haar Tweede Landdag gekozen yraagstuk.
Van dit boekje mag daarom worden gezegd, dat het de
literatuur over de functie en de figuur van de hedendaagse

ondernemer heeft verrijkt.
d. W.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank ver-
toonde de afgelopen week wederom een belangrijke stij-
ging. Aankopen van schatkistpapier door de banken,
welke hierin middelen beleggen, die zijn vrijgekomen door
deviezenafdracht aan de circulatiebank, speelden hierbij
wederom een belangrijke rol. In de periode 7 Juni-7 Juli
1952 steeg, vnl. uit dezen hoofde, het bedrag van het in
omloop zijnd schatkistpapier met f 300 mln.
Met ingang van 8 Juli werd door de Agent van het
Ministerie van Financiën, in verband met de ruime kas-positie van het Rijk, de reeds eerder aangekondigde be-
perking van de afgifte van schatkistpapier voor het eerst
toegepast. De Agent gaf nl. geen jaarspromessen meer af.
Onmiddellijk nam De Nederlandsche Bank deze taak ech-
ter over; zij stelde – op dezelfde wijze als de Agent tot
dusverre en tegen hetzelfde disconto van 1
1
/
4
pCt – jaars-

promessen op aanvraag voor de geldgevers beschikbaar.
De situatie, dat de geldnemer (de Staat) de prijs en de geld-
gevers (vnl. de banken) de hoeveelheid van het uitstaand papier bepalen, is dus vooralsnog gehandhaafd gebleven,
met uit een practisch oogpunt slechts dit verschil, dat de
promessen bij de ene rijksinstelling (De Nederlandsche

Bank) en de schatkistbiljetten bij de andere (het Agent-
schap) ad libitum te koop zijn.

Bij de niarktdisconto’s kwamen in verband met de grote
geldruimte hier en daar enige dalingen voor. Zo noteerde
Julipapier
3/4
pCt, September 1 pCt, October en November
l’/ pCt, Februari en Maart l’/-/ pCt. Cailgeld bleef
met een ongewijzigde notering van
3/
pCt ruim aangeboden.

De kapitaalmarkt.

Buitenlandse aankopen van aandelen Koninklijke en
andere internationaal verhandelde Nederlandse aandelen
voeren de laatste tijd nieuwe middelen naar de Neder-
landse aandelenmarkt toe. De koersstijging, die hierdoor
thans optreedt, rechtstreeks,., voor bovengenoemde inter-
nationale fondsen en door de – overigens beperkte –
werking van de wet der communicerende vaten voor de
rest van de aandelenmarkt, kan men voor een groot deel
als het gevolg beschouwen van de gunstige indruk, die
de versterkte Nederlandse betalingsbalanspositie in het

buitenland heeft gemaakt. Dit vormt dus een tegenstelling
met de situatie in de jaren na de bevrijding, toen juist de

slechte betalingsbalanspositie de voornaamste oorzaak
voor de stijging dër aandelenkoersen vormde. Uit een economisch oogpunt is de huidige situatie ge-
zonder te noemen dan die in de jaren 1946-48. De bereid-
heid van particulier buitenlands kapitaal tot belegging
in Nederlandse fondsen kan bijdragen tot een verbetering van de kapitaalvoorziening van ons land. Dat hier de weg
via de effectenbeurs gekozen wordt, die reeds jaren de
gevolgen van de kapitaalarmoede van ons land onder-
vindt, wijst er op, dat de beurs toch nog wel een functie

in dit opzicht vervult.
De invloed van de transacties voor buitenlandse rekening
doet zich zelfs op de obligatiemarkt enigermate gevoelen.
Institutionele beleggers, die in het bezit zijn van in aandelen
converteerbare obligaties Koninklijke (koers 114 pCt)
en deze thans met een aanzienlijke koerswinst afstoten,
blijken in sommige gevallen in deze koerswinst aanleiding

te vinden om staatsobligaties met koersverlies te verkopen.
De vrijkomende middelen kunnen dan op ruime schaal
worden aangewend voor inschrijving op 4
1
/
pCt gemeente-

emissies; uiteindelijk kan langs deze omweg per saldo
derhalve buitenlands kapitaal voor de Nederlandse woning-

bouw beschikbaar, komen.

Aand. indexcijfers
4 Juli 1952
11 Juli 1952

Algemeen

……………………………..
134,3 136,0
Industrie

………………………………
186,6 189,8
Scheepvaart

………………………..
162,4
163,6
Banken

………………………………..
118,5
121,5
Indon.

aand .

…………………………
43,5 43,6

Aandelen.
A.K.TJ.

………………………………..
137
145.
Philips

………………………………..
149½.
152
Unilever

……………………………..
166 168
3
/4
HAL.

………….
…………………….
157’/
157
Amsterd.

Rubber

………………..
80
779/1
H.V.A
.

………………………………..
99 95
1
/2
Kon.

Petroleum

…………………..
322’/2
317 exd.

Staatsfondsen.
2
1
/2

pCt

N.W.S.

…………………..
745J
731:111
3-3%

pCt

1947

……………………..
89½
89½
3

pCt

Invest.

cert.

………………
90%
91
1
/2

pCt

1951

……………………..
959/iu
951114

3

pCt

Dollarlening

………………
94
94½

Diverse obligaties.
3½ pCt Gem. R’dam 1937 VI
93
1
/2
92%
3 pCt Bataafsche Petr.

…………….
96/
963
,
8

pCt

Philips

1948

………………
93½
94
31% pCt Westl. Hyp. Bank
87v/s
87
1
/2
J.

C.
BREZET.

‘9

16
Juli 1952

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BEPJCB TEN

549

GRAFIEKEN

.

STATISTIEKEN

Totaal aantal werklozen
1949 t/m 1952
(indoioendtollen)

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND)

00

.-
……… ………

1
…………

..

……………….
NX
.

150

::…:..
……..

o
£_LJ_L
.
L.J.S.L.L

S..L.LS.J.
.L_L.L.S..L

L.LL..L.L
L..L.LJ…S

.L..L.1..S.J.

e
949
IFMAM1lJ05ONOJ7flAflJJ05OND1FvlAflJ,JA5ONØJÇMaMJlJA5OND
7950
1051
1059

Bron:
,,Veertiende Verslag van de Nederlandse Regering aangaande de
werking van het Europese Herstel-Programma”, aangevuld niet gegevens
van het C.B.S.

Interlm-Indeocijfers van groothandeisprijzen
(1948 100)
no

ho

70

no

740
730
720

1,0

20

j aar
Invoer
Uitvoer

J

Dekkings-
percentage

Mei
_Jan-Mei’)
Mei Pan-Mei
Mei

Jan-Mei

)

1938

…………
110 116
83
84
75
72 390
384 223
188
57
49
427
441
272 275
64
62
1948

…………..

662

..

604
377
371
57
61
1949

………….
1950

………….
935 837
578
561
62 67
1951

………….
1952

………….
719
741
636 696
88
94

t)
Bro,l: C.B.S.
0)
Maandgemiddelden.

ENIGE INDEXCLJFERS
VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE IN NEDERLAND ).

1938
=
100

1
1949
1950
1951
8

Algem.

produc-
tie-index van de
industrie
126 139

145
136 147
140
144
139
Steenkolen
87
91

92
81
96
90
97
93

geleverd

aan
196
229

242
283 306 275
264
234
124
138

147
165
172
153
161
149
Stikstofmeststof-

het net

…….

88
154

208
240
235
213
220
231

Electriciteit,

af-

Gas

…………

162
170

196 211
173
134 170
216
Walsproducten

fen

…………

van

ijzer

en
270
302

375
331
431
395
356
335

Ruw

ijzer……..

153 185

159
94
‘hij
154
191
200
124 130

154 147 119 115
180
181

staal)

……..

Metselstenen
104 114

119
128
138 127
122 112 109 139

150 145
137
133
105
94
Rubber (gehele
industrietak)
261
330

338
1

286
328 305
314 296
Courantenpapier
84 90

104
1

93 120
107 107 103
Katoen- en

tin
nenweverijen
79 87

99
93 110
104
104

Rijwielen

……..
Cement ……….

Tricotage-indus-

Deuren

……….

167

139
79
91
75
84
Schoeisel

(cxci.
pantoffels)…

137 148

148
95
128
156
166
167 114
101

95
86
117
86
96
trie

………134

Sigaretten
0)
115
143

159 138
179
141 151
Sigaren°)

……..

92

83
51
45
40
52
78
Boter

………3
Margarine

..
203 244

251
288
11
247
224
Kaas

………..
102
101

112
’69
56
44
78
122

X f 1 mln
STAAT 1

80

70

l60

50

l40

30
20

1,0

0′

90

Bron:
,,Veertiende Verslag van de Nederlandse Regering aangaande de werking van het Europese Herstel Programma”, aangevuld met gegevens
van het CBS.

81
Bron: C.B.S.; . betekent: de gegevens ontbreken.
t)
1940 = 100.
‘1 1948 = 100.
4)
Voorlopige gegevens.
0
,1

OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RLJKSMJDDELEN
*3.

Ontvangsten op niet-kohierbelastingea. Kalenderjaar 1952.

Benaming der middelen
Jan.

1952

Febr.

1952

Maart

1952

..-April

1952

Mei

1952



19

Raming
j aar
1952

Loonbelasting

…………….
69,7
60,6
38,8
59,6
54,2
282,9
665,0
Dividendbelasting

1,7
9,4
3,7
1,1
7,6 20,2 55,0
Commissarissenbelasting
1,4
0,7
0,4
1,0
0,4 4,0 8,0
Vereveningsheffing
30,3
24,8
15,6
25,1
23,2
118,9
275,0
Rechten op invoer . …………
29,9
31,8

.
36,0
40,6
40,5
178,7
450,0
Accijns op gedistilleerd
9,4 8,6
8,2
8,4 9,0 43,5
100,0
0,9
1,3
1,4
1,6
2,1
7,2
16,0
7,7

..

8,1
7,4
6,7
7,7
37,5
50,0 31,4 23,0 26,6
25,6
28,2
134,7
285,0
Omzetbelasting

………….
….
113,8 104,8
69,3
105,5 105,0
498,4
1.300,0

Accijns

op

bier ……………….
Accijns op

suiker ……………..

Rechten van zegel ‘)
4,0
2,8
3,3
3,3 3,6
16,9
30,0

Accijns

op

tabak

…………….

Rechten van registratie
3,9

.

5,1
3,6
3,2
3,7
19,5
45,0
Rechten van successie
8,3
6,7
7,4 7,0
7,8
37,2
85,0
Motorrijtuigenbelasting

……..’
6,1
5,6
5,5
14,0
8,5
39,6
70,0

314,9
293,3
227,0 302,6
301,4
1.439,1
3.434,0
7)
Hieronder

begrepen

wegens
Totalen

……………….

zegelrecht van nota’s van ma-
kelaars en commissionnalra in
effecten,

enz ……………..
.0,5
0,4
0,4 0,4
0,3
2.0

550

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Juli 1952

STAAT II

Ontvangsten op kohierbelastingen.

x f1 mln

Benaming der middeleh
Jan.
Febr.
Maart
April
Mei
,
Raming

.
jaar
1952
1952
1952 1952 1952

1952

Inkomstenbelasting
122,1
118,3
115,1
104,5 113,2
573,3
940,0
Vermogensbelasting
9,7
9,9
10,1
8,6

8,9
47,3 80,0
Vennootschapsbelasting
84,1
105,2
171,9
48,5
91,6
501,3
515,0
Grondbelasting
9
8,7 3,4
.

2,1
2,5
4,0
20,7
28.0
Personele belasting
9
4,4
5,4

6,8
7,4 9,3
33,3
270
Ondernemingsbelasling
9
148
14,3
18,1
11,5
12,2
71,0

Totalen

……………….
243,8
256,6
324,1
1

183,1
239,2
1.246,8
1.590,0
9 mcl. .
gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.

STAAT III

Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1952.

x f1 mln

01

Benaming der middelen
Januari Februari Maart
April
Mei

1952
1952
1952 1952 1952

Vermogensaanwasbelasting
15,0
8,4 4,3 5,2
5,8
38,8 35,0
Vermogensheffing ineens
1,8
1,8 1,3
2,1
1,2
8,2
15,0

Totalen

……………….
16,8 10,2
5,7
7,3 7,0
47,0
50,0

STAAT IV

Aanslagregeling der kohierbelastingen 9.

x f1 mln

Nog te ontvangen op
In

Jan. tjm Mei ’52
In Jan.- t/m Mi ’52
Totaal

ontvangen

in
Nog te ontvangen op
alle t/m uIt.

1951

op-
opgelegde

aanslagen
opgelegde

aanslagen Jan.

t/m

Mei

1952
alle

opgelegde

aan-
Benaming
gelegde

aanslagen

per boekingstijdvak
boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen

per uIt. Mei
der middelen

31 Dec.

1951
195111952
195211953
aanslagen
1952

1


2
3
4

.
5

Inkomstenbelasting
972,0
314,8
9,1
573,3
722,6
Vermogensbelasting
75,1
31,1
0,3 47,3
59,2
Vennootschapsbelasting
219,7

35,3
456,9
501,3
140,0
Grondbelasting
9
14,9
0,6
.

39,0
20,7
33,9
Personele belastingt)

.
1,5
45,6
33,3
31,7
Ondernemingsbelasting’)
94,8 22,4

71,0
46,3

Totalen
1.396,1
379,1
505,2 1.246,8
1.033,8

‘) Bij deze Staat geldt: kolom 1 +
2
+ 3 – 4 = 5.
t)
mcl.
gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT V

Vergelijking tussen de ramingen en de aanslagen der kohierbelastingen.

x
f 1 mln

Opgelegd t/m uit.

Opgelegd t/m uIt.
Benaming der middelen

Raming jaar 1951

Mei 1952 boekings-

Raining jaar 1952

Mei1952 boekings-
tijdvak 195111952

1

tijdvak 195211953

Inkomstenbelasting

…………………. . …..
937,5 756,8
940,0
0,4
Vermogensbelasting

…………………. ….
59,1
80,0
0,0
Vennootschapsbelasting …………………….
445,0
705,7 515,0
426,7
.79,5

28,0

.

27,8 28,0
4,6
Grondbelasting’)

………………………..
25,7 20,9 27,0

Personele

belasting ‘)

………………………
Ondernemingsbelasting
9

. …………………
.-
4,0

Totalen

…………………………..

.
1.515,7

,

1
1.574,3

1

1.590,0
431,7
9
Excl.
,
gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
5)
In verband met afrondingen behoeven de totalen niet met de som der afzonderlijke posten overeen te stemmen.

TOELICHTING BIJ HET QVERZLCHT VAN DE OPBRENGST DER
met het opleggen van aanslagen en tevens welk bedrag nog moet worden
RJJXSMIDDELEN.
ontvangen op reeds opgelegde aanslagen.
De kolommen 2 en 3 betrefien de door de belastingdienst in 1952 opgelegde
Staat 1 en II.
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadministrstie).
Deze staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1951

behoort
(kasadniinistratie).
normaliter in het

boekingstijdvak

1951)52 te worden

opgenomen; een
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de afdracht

uiteraard voorlopige

aanslag inkomstenbelasting 1952 in het boekings-
in principe éénmaal per kwartaal geschieden,

nI. in Januari, April, jij en
tijdvak 1952J’53.
October.
Staat V.

Staat III.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal t/m einde

Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kasadministratie).
van de maand opgelegde aanslagen en de raming. In deze staat zijn -in tegen-
stelling met staat IV

de aanslagen in de grondbelasting, personele belasting

Staat IV.
en ondernemingsbelasting vermeld exclusief de gemeentelijke en provinciale
opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor. daar deze laatste ook niet in de
Uit deze staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst is gevorderd

raming zijn opgenomen.

t,

16 Juli 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

551

EEN EIGEN PENSIOENREGELING is verre te verkiezen boven
een verplicht pensioenfonds voor een gehele bedrijfstak.

Houdt het roer daarom zelf in handen door, vö6r het te laat is,

Uw personeel bij Amstieven te verzekeren.

Laat (1

nader. voorlic!

(.

N.V. AMSTËRDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING

Nieuwe Spiegeistraat 17 – Amsterdam – Tél. 63272

• RECENTE ECONOMISCHE.

PUBLICATIES

De ondernemingsraden en de ontwikkeling van het mede-
!1
zeggenschap in de particuliere onderneming in Neder-land en in België,
door Dr A. L. M. Knaapen, Van
Gorcum & Comp.N.V. 1952, 172 blz., f
8,25.
Casework en maatschappeljjk werk, sociologische achter
gronden, door Dr H. van Rooy, Van Gorcum &
Comp. N.V. 1952, 148 blz., f 6,25.
Opstellen ter gelegenheid van een kwart eeuw Vaga,
Rotter-dam
1952,
232 blz., f12,50.
Het Nederlandse luchthaven vraagstuk,
deel 1: Centralisa-
tie of decentralisatie der Nederlandse luchthaven-
capaciteit, Publicatie van de Stichting voor Econo-
misch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam,
H. E. Stenfert Kroese N.V. 1952, 69 blz., f 3
1
50.
De sociale verzekering in de volks huishouding,
door Dr
D. B. J. Schouten en Dr G. M. J. Veidkamp, L. J.
Veen’s Uitgeversmaatschappij N.V. 1952, 120 blz.,
f 12,50.
Centraal economisch plan 1952,
Centraal Planbureau, 1952, 47 blz. f 1,80..
Dë Gantt-kaart,
een hulpmiddel voor de bedrijfsleiding,
door Wallace Clark, H. E. Stenfert Kroese N.V.
1952, 84 blz. en 46 fig., f 8,75.
Problemen van administratief recht, intree-rede Utrecht door Mr J. P. Hooykaas, N. V. Uitgeversmaatschap-
pij W. E. J. Tjeenk Willink 1952, 26 blz., f 0,90.
Moeilijkheden op de weg naar economische eenheid van
Europa,
door Drs F. Hartog, met een voorwoord van
Prof. Dr J. Zijlstra, Erven F. Bohn N.V. 1952, 76
blz., f 3,50.

Opzet en verantwoording van een werkclassificatiemethode,
door Dr A. van Wessem, H. D. Tjeenk Willink
&.
Zoon N.V. 1952, 32 blz., f 1,50.
De Nederlandse exportpolitiek, Staatsdrukkerij en Uit-geverijbedrijf 1952, 95 blz., f 1,40.
Sociale vèrzèkeringen en sociale lasten.
De vepIichte
sociale verzekering. With. English summary. Stâats-
drukkerij en Uitgeverijbedrijf, 53 blz., f 1,50.

DE WESTEJI BOEKHANDEL
Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel

Nieuwe Binneuweg 331

ROTTERDAM

Telefoon 32076

Postgiro 18961

CESPE

CIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED

Binnenkort verschijnt als deel. XV in dè serie

,;CAPITA SELECTA DER ECONOMIE”

Dr A. M. F. Smulder,:

Inkomensverdeling en werkgelegenheid

Prijs geb.
5
975.

Uitgave Stenfert Kroese

Leiden

Bestellingen op dit boek, alsmede op uitgaven
vermeld in de rubriek ,,Recente economische pu-
blicaties” zien wij gaarne tegemoet.

Profiteert

van deze

belangstelling

De belangstelling waar-
mede het ,,Netherlands
Trade Bulletin” wordt ge-
lezen, blijkt uit de drukke
correspondentie, die wij met
firma’s over de gehele we-
reld voeren.
De verscheidenheid van
adressen, de zorgvuldige
selectie van het adressen-
materiaal en de interessan-te nummers met een korte,
bondige inhoud, garanderen
een intensief werkende pu-
bliciteit.
De volgende nummers staan
op het programma:
26 TuIi: Najaarsbeursnum-
mer in de Franse taal,
.dat zal worden verzonden
naar de Frans sprekende
landen.
9 Augustus: Mexiconummer
in de Spaanse taal. Deze
uitgave wordt bovendien
verzonden naar alle Zuid-
Amerikaanse landen, waar
Spaans cle voertaal is.
23 Augustus: Brazilië-num-
mer in de Portugese taal.
6 September: Skandinavië-
nummer iii de Engelse
taal.
Volledige inlichtingen wor-
den gaarne verstrekt door:

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Uitgifte

van

t. 20.000.000—
3′!2
%
obligatiën

(Tweede Tranche)
waarvan reeds f. 9.000.000.- obligatiën

op inschrijvingsvoorwaarden zijn geplaatst.

Grootte der stukken nom. f. 1000.- aan toonder.

De ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op bovengenoemde
obligatiën, voor zover niet reeds op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst,
zal zijn opengesteld op

Maandag, 21 Juli 1952,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

tot de koers van
90I4
pCt.,

bij hare kantoresi te
Amsterdam, Eotterdam en ‘s-Gravenhage,

op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte a.d. 12 Juli 1952. Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij ge-noemde kantoren verkrijgbaar..

Kon. Ned. Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANTS

Postbus 42, Schiedam
(Tel. 69300 – toestel 1 of 3).

Amsterdam, 12 Juli 1952.

‘AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

INCASSO-BANK H.V.

GEMEENTE VEEN DAM

UITGIFTE van

1
1.500.000,—
41/4
pCt.

30-jarige 0hligaLFn

in stukken van nominaal
f
1.000.— aan toonder

Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op

bovengenoemde obligatiën zal zijn opengest1d op

DINSDAG, 22 JULI 1952

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

tot de
koers van 100
pCt.

bij haar kantoren te
AMSTERDAM,
resp.
GRONINGEN

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 15 Juli 1952.

Exemplaren van het prospectus en inschrijvings-

biljetten zijn bij ondergetekenden verkrijgbaar.

LABOUCHERE
&
Co. N.V.

MESDAG
&
ZONEN’S BANK N.V.

AMSTERDAM, 15 Juli 1952.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLAIDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (1V.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam
Redoctie.adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).

Abonnementsprjjs, franco per post, voor Nederland en de Uniegebieden en Overzeese Rjjksdeien (per zeepost) f 26,—, overige landen f28,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met eik nummer en slechts worden beëindigd per
uliimo van het kalenderjaar.

12

Aangelekende .’tukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma H. A. M.
Roelants, Lange Haven 141, Schiedwn (Telefoon 69300. toestel 6). Advertentie-
tarief f 0.43 per mm. Ctnrract-torieven op aanvraag. Rubrieken .,Vacatures”
en ,,Beschikbare krachten” f 0.60 per mm (dubbele kolom). De administratie
behoudt zich hei recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te
weigeren.

Auteur